Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
The Immune System (Parham)
Illustrated textbook of paediatrics (Lissauer)
Basisboek Jeudgezondheidszorg
MIM’s Medical Microbiology
Leerboek Psychiatrie (Doreleijers)
Basis Histology (Junquiera)
Ontwikkeling B-cel | In het beenmerg ontwikkelen hematopoetische stamcellen zich tot common-lymfoide-progenitor-cels (CPL-cel). Deze ontwikkelen zich verder tot B-cellen in zes stappen: 3) Positieve selectie 5) de B-cellen die door infecties geactiveerd worden gaan prolifereren 6) differentiatie van B-cellen waardoor plasmacellen ontstaan die antilichamen maken en waaruit geheugencellen gevormd kunnen worden. |
Negatieve selectie (B-cel) | Identificeren en tot apoptose laten gaan van cellen die reageren op lichaamseigen componenten. Dit proces begint in het beenmerg en gaat door tot in de secundaire lymfoide organen. |
Positieve selectie (B-cel) | De onvolwassen B-cel moeten vechten voor de beperkte aantal plaatsen in de follikels van de secundaire lymfoide weefsels. Waar ze verder uit rijpen tot volwassen B-cellen. Dit proces noem je positieve selectie. |
Pro- B cellen | De functie van dit stadium is de vorming van een zware keten van het immunoglobuline (IgM). Aan het eind van deze fase moet deze cel twee dingen kunnen IgM tot expressie brengen en lichte ketens kunnen binden. |
Zware keten | Om de zware keten te vormen worden er een aantal genen herschikt. Eerst D met J en daarna DJ met V. Non-productive rearrangements er wordt geen functioneel eiwit gevormd. |
Pre-B cel | Wanneer de ontwikkelende B-cel een zware keten voor IgM heeft gevormd noem je het een pre- B cel. En vervolgens wordt de lichte keten gevormd. |
Allelische exclusie | Aanpassingen in de aanmaak van B-cellen waardoor geen enkele B-cel op elkaar lijkt. Dit maakt ons immuunsysteem sterker. |
Lichte keten | Er bestaan twee soorten lichte ketens: kappa en labda. Bij de herschikking van de V-J genen voor de lichte keten worden als eerste de kappa-vorm ‘geprobeerd. Op beide chromosomen wordt de gen rearangement toegepast Als dit op beide niet lukt wordt pas de labda uitgeprobeerd. Bij de lichte keten zijn er dus 4 kansen aanwezig om een geslaagde immunoglobuline te produceren. |
RAG- genen | Deze genen zijn nodig voordat de herschikkiing van zowel zware als lichte genen. Als de rearrangement succesvol is zal de transcriptie van deze genen worden gestopt. |
TdT | Het enzym dat N-nucleotiden toevoegt tussen de losse gensegmenten. |
Pax-5 | Is een belangrijke receptor op de B-cel die ervoor zorgt dat de B-cel daadwerkelijk richting een B-cel ontwikkelt. |
CD5-glycoproteine | Er zijn enkele B-cellen die niet precies de normale route van ontwikkeling volgen. Een aantal B-cellen ontstaan tijdens de embryonale ontwikkeling. Deze hebben CD5 glycoproteinen op hun celoppervlak, iets wat anders alleen bij T-cellen aanwezig is. |
B-1-cellen | De hierboven besproken cellen die aangemaakt zijn in de prenatale periode en de CD5-glycoproteinen tot expressie brengen. In de loop van de jaren worden ze steeds minder aangemaakt, en op volwassen leeftijd helemaal niet meer. Ze maken geen geheugencellen aan, en blijven alleen voortbestaan omdat ze delen. De antilichamen zijn polyspecifiek, dat wil zeggen dat ze aan allerlei antigenen kunnen binden. |
B-2-cellen | De B-cellen die zich gedurende het leven ontwikkelen, en niet vallen onder B-1-cellen, zijn B-2-cellen. Deze brengen diverse antigenen tot expressie. |
Onvolwassen B-cel | Wanneer zowel de zware als lichte ketens zijn gevormd en op het oppervlak zijn geplaatst noemen we de B-cel. Wanneer een onvolwassen B-cel niet reageert op het eigen lichaam kan de cel verder gerijpt worden. Pas dan mag de B-cel het beenmerg verlaten. |
Stromale cellen | In het beenmerg is de B-cel afhankelijk van stromale cellen. De B-cel hecht zich aan het membraan van de stromale cel. Vervolgens produceert de stromale cel een aantal groeifactoren. |
Receptor editing | Het proces waarbij een onvolwassen B-cel die reageert op het eigen lichaam wordt omgevormd tot ene B-cel die niet reageert op het eigen lichaam. Als de B-cel ondanks deze actie toch nog op het eigen lichaam reageert gaat de cel in apoptose |
Anergische B-cel | B-cellen die op het eigen lichaam reageren maar niet in apoptose zijn gegaan. Deze cellen worden inactief gemaakt. Deze cellen gaan IgM en IgD maken. Er wordt daarbij voorkomen dat IgM zich gaat vormen tot een functionele receptor. Deze cellen presenteren zich dus met slechts IgD-receptoren, die niet actief zijn. De anergische cellen mogen de periferie in, maar leven daar slechts 1-5 dagen. |
Centrale tolerantie | Het proces in het beenmerg waarbij de zich ontwikkelende B-cel drie mogelijkheden heeft: - het overleeft en maakt een functionele receptor die niet op het eigen lichaam reageert - gaat dood d.m.v. apoptose - het wordt anergisch. |
Rijping in secundair lymfoide weefsel | Wanneer de B-cellen uit het beenmerg komen zijn ze nog niet actief. Ze brengen veel IgM tot expressie en een klein beetje IgD. De verdere rijping verloopt in de secundair lymfoide weefsels. |
Hoog endotheliale venulen (HEV) | Via kleine bloedvaatjes komen de B-cellen de secundair lymfoide organen binnen. Deze vaatjes noemen we HEV. |
Folliculaire dendritische cellen (FDC’s) | In de secundair lymfoide organen vinden we de zogenaamde FDC’s. Binding tussen een B-cel en een FDC’s zorgt voor verdere uitrijping. Nu is het een volwassen B-cel. Wanneer de B-cel geen antigeen tegenkomt laat het de FDC’s los en gaat het terug de circulatie in. |
Naieve B-cell | Volwassen B-cellen die nog geen antigeen zijn tegengekomen |
Plasmacel | Wanneer de B-cel in de secundair lymfoide organen wel een antigeen tegenkomt wordt de B-cel naar een T-cel specifiek gebied gestuurd. Daar wordt de B-cel geactiveerd door specifieke CD4 T-cellen. Na deze activatie vormt de B-cel zich tot plasmacel. |
Thymus | In dit primaire lymfoide orgaan worden vanuit de CPL’s (die afkomstig zijn uit het beenmerg) 2 type cellen: |
Voorloper T-cel | De cellen die vanuit het beenmerg naar de thymus reizen zijn nog niet bestempeld tot T-cel. Pas wanneer er interactie is met stromale cellen zet deze ontwikkeling zich in. |
Notch-1 | Dit is een belangrijke receptor die zich bevindt op het celoppervlakte van de T-cel. Deze zorgt ervoor dat de cel een T-cel wordt en geen B-cel |
Dubbel-negatieve thymocyten | De cellen waarbij de genherschikking begint en het vormen van de T-cel receptor. Deze thymocyt kan zowel tot alfa:beta T-cel vormen als gamma:lapda T-cel. De DN thymocyt begint met het herschikken van beta, gamma en lapda genen. Er ontstaat een soort competitie, waarbij er een aantal opties zijn |
Dubbel positieve thymocyten | Wanneer er een beta keten gevormd is, wordt de gen herschikking stopgezet. De beta keten owrdt in een eiwit gezet, dat de pre-T-cel receptor wordt. De cel prolifereert en vormt zowel CD4 als CD8 co-receptoren. De cel is nu een dubbel positieve thymocyt. |
Positieve selectie T-cel | Dit bestaat uit het kijken of de gevormde T-cel kan binden aan het MHC-molecuul. |
Negatieve selectie T-cel | De negatieve selectie bestaat uit het elimineren van die T-cellen die binden aan MHC-moleculen. Belangrijkste cellen hierbij zijn de dendritische cellen uit het beenmerg en macrofagen. |
AIRE | Epitheelcellen van de thymus hebben een belangrijke functie. Ze moeten in staat zijn om de T-cellen te controleren op het aanvallen van eigen weefsel. Om te zorgen dat ze op allerlei soorten weefsel (pancreas, lever etc) kunnen checken bevatten ze AIRE. Dit is een transcriptiefactor die het mogelijk maakt allerlei soort weefsel te maken. |
Antigeen presenterende cellen | Activatie van rijpe T-cellen is alleen mogelijk via APC’s. De APC’s migreren van de plaats van infectie naar de secundair lymfoide organen. Hier presenteren ze het antigeen, waarmee ze T-cellen activeren. |
MHC-1 | Antigeen dat wordt verwerkt via een receptor gemedieerde endocytose worden in lysosomen afgebroken. De overblijfselen worden gepresenteerd aan CD-4 |
MHC-2 | Virussen worden opgenomen via fagocytose of macropinocytose. Ze worden afgebroken en aan CD-8 cellen gepresenteerd via MHC-1. |
Co-stimulatie | Een T-cel wordt pas geactiveerd wanneer deze een werkend MHC molecuul bindt. En daarnaast ook co-stimulatie plaatsvindt. |
Naieve T-cellen | Wanneer een T-cel niet geactiveerd wordt in de secundaire lymfoide organen blijven deze jaren circuleren door het lichaam. |
Effector T-cellen | Wanneer de T-cel geactiveerd wordt door een antigeen, gaan ze differentiëren. Ze migreren vervolgens naar de plek van infectie. Dit zijn effector T-cellen. |
Il-2 | Voor de proliferatie van T-cellen is deze stof noodzakelijk. Il-2 wordt door de T-cellen zelf geproduceerd. |
CD-4 cellen | Dit type T-cel noemen we ook wel T-helper cellen. Waarvan we twee type kennen: Th1-cellen: deze hebben als doel macrofagenactivatie, ontstekingsreactie, fagocytose. Cel-gemedieerde afweer. Wanneer een CD-4 cel gevormd is kan deze afreizen naar het bloed. (alleen th2 cellen blijven achter) |
CD-8 cellen | Voor de vorming tot CD-8 cellen zijn dendritische cellen nodig. De cellen gaan vervolgens zelf IL-2 wat zorgt dat hij differntieerd en prolifereert. Wanneer de CD-8 cel gevormd is kan deze afreizen naar het bloed. |
Primaire immuunreactie | N een infectie blijven de gevormde antilichamen een tijdje in het lichaam. Na enige tijd zijn ze allemaal dood. Dit deel van onze immuunrespons noemen we primaire immuunrespons. |
Secundaire immuunreactie | Een tweede reactie met hetzelfde antigeen geeft een snellere reactie. Dit komt door de vorming van geheugen T-cellen en geheugen B-cellen. |
IgM | IgM is het eerste antilichaam dat gevormd wordt in het lichaam. Ze kunnen sterk binden, het enige nadeel is dat ze erg groot zijn en moeilijk te transporteren zijn. |
IgA | Beschermt mucosale oppervlakten van het lichaam (ogen, keel etc.) |
IgG | IgG wordt in grote hoeveelheden aangemaakt bij herhaald contact met een antigeen. En is het enige antigeen dat de placenta kan passeren. |
IgE | Dit antilichaam bindt snel aan een Fc-receptor. De Fc-receptor zit ook op mestcellen, maar ook op basofiele en eosinofiele granulocyten. |
Ring van Waldeyer | In de mond is een ring van lymfoid weefsel te vinden. Dit nomen we de ring van Waldeyer de verschillende tonsillen. Deze zorgen voor een goede afweer tegen de micro-organismen die we via ons voedsel binnen krijgen. |
Peyerse plaat | Secundair lymfoid weefsel dat zich bevindt in de dunne darm. In de peyerse plaat liggen verschillende cellen van ons immuunsysteem: |
Microfold cel (M-cel) | Bevinden zich in het epitheel van de darmen. En nemen antigenen op, en geven deze aan de basale kant door aan de peyerse plaat. |
Primaire immunodeficienties | Veroorzaakt door genetische factoren |
Secundaire immunodeficienties | Veroorzaakt door omgevingsfactoren. Je kunt hierbij denken aan bijvoorbeeld medicatie. |
Gevoeligheidsreacties | We kennen vier type: type 2: wordt veroorzaakt door moleculen die zich op de menselijke cellen bindt. Hierdoor worden deze cellen als niet menselijk beschouwd, en wordt er een IgG reactie op gang gebracht. Type 4: deze worden veroorzaakt door T-cellen die onjuist reageren. |
Allergische rhinitis | Wanneer allergenen geïnhaleerd worden en een milde reactie opwekken. Dit leidt tot geïrriteerd neusepitheel en oedeem. |
Allergische conjunctivitis | Wanneer ten gevolge van een rhinitis er ook oogklachten ontstaan noemen we dit een allergische conjunctivitis. |
Astma | Wanneer er na inhalatie van antigenen ernstigere klachten ontstaan die leiden tot een chronisch beeld noemen we dit astma. |
Huidallergie | Allergenen die mestcellen in de huid activeren veroorzaken jeukende bultjes urticaria of netelroos. |
Histamine | Wanneer een antigeen bindt aan een IgE-molecuul op een mestcel ontstaat degranulatie binnen enkele seconde. Eer komt histamine vrij. Histamine zorgt voor verschillende reacties via de volgende receptoren H1, H2 en H3. |
Leukotriёnen | Deze cellen zorgen ook voor een ontstekingsreactie. En worden aangemaakt door de aanwezigheid van histamine. Histamine zorgt voor de eerste ontstekingsreactie, en vervolgens nemen de leukotrienen dit over. |
Prostaglandinen | Dit zijn stoffen die door de mestcellen worden afgegeven. En zorgen voor dilatatie en verhoogde permeabiliteit van de bloedvaten. Ook trekt het neutrofielen aan. |
Illustrated textbook of paediatrics (Lissauer)
Ontwikkelingsvelden | Er zijn vier velend van ontwikkeling te onderscheiden: |
Algemene ontwikkelingsachterstand | Dit houdt in dat de ontwikkeling op alle velden zijn aangedaan. Dit komt naar voren in de eerste twee levensjaren. |
Abnormale motorische achterstand | Hierbij is er alleen een achterstand in de grove motorische ontwikkeling. Deze problemen komen meestal naar voren tussen de 3 maanden en 2 jaar. |
Ontwikkelingsvertraging | Er zijn verschillende oorzaken voor ontwikkelingsvertraging te onderscheiden. Postnataal trauma, infectie (meningitis), anoxia |
Gehoorstesten bij een zuigeling | Er zijn verschillende methodes om het gehoor van een zuigeling te testen: |
Gehoorsafwijkingen | Er zijn twee type gehoorsafwijkingen |
Visuele afwijkingen | Bij visuele afwijkingen op latere leeftijd onderscheiden we twee type: 2) paralytisch: een zelden voorkomende verlamming van de motorische zenuwen |
Refractieve afwijkingen | Hypermetropie: ver weg zien |
ALTE | Apparent lif-threatening events: dit is een combinatie van apnoes, kleurverandering en verandering van de spiertonus |
SIDS | Sudden infancy death syndroom: hierbij is er geen aanwijzbare oorzaak voor het overlijden, treedt meestal op tussen de 2-4 maanden. Dit komt tegenwoordig nog maar zelden voor, doordat er goede maatregelen ter preventie worden genomen. Maatregelen kinderen op de rug in slaap laten vallen, niet te veel dekens, ouders moeten niet roken in aanwezigheid van hun kinderen, ouders moeten snel medische hulp inschakelen als hun kind zich onwel voelt, ouders moeten hun kind in de eerste 6 maanden op hun slaapkamer laten slapen, ouders moeten voorkomen dat ze hun kind mee naar bed nemen als ze moe zijn of alcohol hebben gedronken, ouders moeten voorkomen om met hun kind op de bank of stoel in slaap te vallen. |
Pubertas praecox | De ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken voor de leeftijd van 8 jaar bij meisjes en 9 jaar bij jongens. En komt vaaker voor bij meisjes dan bij jongens. Hierbij onderscheiden we twee typen: |
Vertraagde puberteit | Dit wordt gekenmerkt door de afwezigheid van puberteit bij 14 jaar bij meisjes en bij 15 jaar voor jongens. Dit probleem komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Bij jongens is het meestal familiar, of wordt het veroorzaakt door een dieet of extreem fysieke training. Bij meisjes moet er gekeken worden naar karyotypering. |
Hypergonadotroop hypogonadisme | Er is geen testosteron of oestrogeen waardoor GnRH en LH/FSH enorm verhoogd zijn. |
Hypofysair hypogonadisme | LH/FSH is er niet waardoor GnRH enorm is verhoogd en testosteron en oestrogeen afwezig zijn. |
Hypothalaam hypogonadisme | GnRH is er niet waardoor LH/FSH, testosteron en oestrogeen enorm verlaagd zijn |
Failure to thrive | Deze term wordt gebruikt voor minder optimale gewichtstoename. Oorzaken kunnen worden onderverdeeld in organisch of niet-organisch. |
Malnutritie | Verminderde inname. |
Marasmus | Ernstige proteine-energie-malnutritie kan leiden tot marasmus laag gewicht en lengte, geen oedeem, huidplooidikte is afgenomen, apatische toestand |
Kwashiorkor | Ernstige proteine-energie-malnutritie kan leiden tot kwashiorkor oedeem, waarbij het gewicht niet eens afwijkend hoeft te zijn. |
Rachitis | Wanneer botten onvoldoende mineraliseren spreek je van rachitis (bij volwassenen noem je dit osteomalacie). |
Meningitis | Ontsteking van de hersenvliezen, dit kan worden aangetoond door ontstekingscellen in de liquor. Hierbij geldt dat de virale infectie niet zo ernstig is, maar de bacteriële vorm wel. |
Humane herpes virus | Er zijn tot nu toe 8 verschillende vormen gevonden: |
Norovirussen | Zorgen voor 50% van de gastro-enteritisepisoden. |
Latente infectie | Gastheercel herbergt virus in potentieel actieve toestand, wanneer er een trigger voor replicatie optreedt, wordt het heractiveert. Een goed voorbeeld hiervan is gordelroos. |
Retrovirussen | Bouwen linear DNA in het genoom van de gastheercel. |
Mediaanleeftijd | De leeftijd waarop de helft van de kinderen uit een standaard populatie iets kan. |
Limietleeftijd | Zijn die leeftijden waarbij een bepaalde vaardigheid zou moeten zijn geleerd. |
Ontwikkelingvertraging | Er zijn in verschillende levensstadia, verschillende signalen voor vertraagde ontwikkeling: Perinataal problemen tijdens de geboorte (bv. Asfyxie), prematuur en dysmorfe kenmerken Kindertijd algemene achterstand in de ontwikkeling, asymmetrische ontwikkeling, visie of gehoorproblemen, dysmorfe kenmerken Kleuter spraak en taalachterstand, weinig sociale vaardigheden, klunselige motorische vaardigheden Schoolleeftijd problemen met balans en coördinatie, leerproblemen, hyperactiviteit, slechte sociale vaardigheden |
Oorzaken voor ontwikkelingsvertraging | Prenataal genetisch (chromosoomafwijkingen), vasculair (bloeding, afsluiting), metabool (hupothyreoidie, phenylketonurie), teratogeen (alcohol en drugs), congenitaal (rubella, CMV, HIV, toxoplasmose) Postnataal infectie (meningitis, encephalitis), anoxia (verstikking), trauma (hoofdletsel), metabool (hypoglycaemie), vasculair (beroerte) |
Cerebrale parese | Houding-/bewegingsstoornis ten gevolge van een stationaire beschadiging van de hersenen in het 1e levensjaar (prevalentie: 2/1000). De oorzaak is in de meeste (80%) gevallen een vasculaire occlusie. We onderscheiden verschillende types: ledematen. |
Lengte kind | Afhankelijk van de lengte van de moeder en de voedingstoevoer vanuit de placenta. De lengte van het kind is onafhankelijk van de lengte van de vader. Na de geboorte is de voedingstoestand ook bepalend voor de groei. Tijdens de kindertijd blijft een goede voedingstoestand noodzakelijk. In de puberteit is de groei afhankelijk van hormonen. |
Puberteit beide geslachten | - acne ontwikkeling - okselhaar - veranderingen in lichaamsgeur - gedragsveranderingen |
Puberteit meisjes | - Borstontwikkeling: tussen de 8.5-12.5 jaar |
Puberteit jongens | - testiculaire vergroting tot 4ml. Dit is het eerste teken van de puberteit - schaamhaar groei, volgt op testiculaire vergroting en begint meestal tussen de 10-14 jaar |
Korte lengte | Een lengte die -2 SD onder de mediaan ligt. Oorzaken: familiar bepaald, IUGR, kinderen met vertraagde puberteit, endocrien (hypothyreoidie, GH-deficientie, cushing syndroom), chronische ziekte en ondervoeding, chromosomale afwijkingen. Behandeling bestaat veelal uit toedienen van groeihormomen. |
Extreem korte lengte | Oorzaken hiervoor: resistentie tegen groeihormoon (laron syndroom), dwerggroei, ISS, SHOX |
Lange lengte | Oorzaken hiervoor: familiar, obesitas, hyperthyreioidie, sydromen (marfan, klinefelter). |
Microcephalie | Microcephalie is een hoofdomtrek van midner dan het 2e percentiel. Oorzaken: familiair, autosomaal recessieve aandoening, congenitale infectie, hypoxie, menigitis |
Macrocephalie | Macrocephalie is een hoofdomtrek van meer dan het 98e percentiel. Oorzaken: lange lengte, familiar, verhoogde intracraniele druk, hydrocephalus, chronische subduraal hematoom, cerebrale tumor, sotos syndroom. |
Craniosynostose | De schedelnaden fuseren te vroeg. Normaal gesproken fuseren de naden tijdens de kindertijd maar is pas definitief tijdens de late kindertijd. Premature fusie kan leiden tot een afwijkend hoofd. |
Premature sekse ontwikkeling | De ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken voor de leeftijd van 8 jaar bij meisjes en 9 jaar bij jongens. |
Vroegrijpe puberteit | Oorzaken voor vroegrijpe puberteit kunnen we onderverdelen in twee type:
Een andere manier om oorzaken te onderscheiden is: 1) centraal: de oorzaak ligt bij de hypofyse 2) niet- centraal: de oorzaak ligt in de bijnier. |
Vroegrijpe puberteit bij vrouwen | Dit is meestal idiopatisch. Organische oorzaken zijn zeldzaam. |
Vroegrijpe puberteit bij mannen | Komt zelden voor. Heeft wel vaker een organische oorzaak. Daarom moet er bij mannen een MRI gedaan worden om hersentumoren uit te sluiten. |
Vertraagde puberteit | Dit wordt gekenmerkt door de afwezigheid van puberteit bij 14 jaar bij meisjes en 15 jaar bij jongens. Dit probleem komt, in contrast tot een vroege start van de puberteit, vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Meestal is dit familiair. Andere oorzaken zijn extreem veel fysieke training of een dieet. Bij meisjes moet er gedacht worden aan het Turner syndroom. |
Ondervoeding | Te weinig calorische intake. Dit leidt tot groeirestrictie en wordt geassocieerd met CHD, beroerte, diabetes en hypertensie op volwassen leeftijd. |
Failure to thrive | Minder optimale gewichtstoename. Oorzaken hiervoor kunnen verdeeld worden in twee groepen: |
Malnutritie | Is een verminderde inname van de juiste hoeveelheid voedingstoffen die benodigd zijn. Denk hierbij aan ijzerdeficiëntie wat nog steeds veel voorkomt in ontwikkelingslanden. Behandeling bestaat uit toedienen van voeding en supletie van elektrolyten. Er moet worden opgepast voor een te snelle voedinginname, dit kan leiden tot diarree. |
Marasmus | Ernstige proteine-energie-malnutritie leidt tot marasmus. Het gewicht is -3SD onder de mediaan bij de lengte die erbij hoort. Er is geen oedeem, de huidplooidikte is ernstig verminderd en kinderen zijn apatisch. |
Kwashiorkor | Dit is een andere manifestatie van een ernstige proteïne malnutritie. Hierbij is er gegeneraliseerd oedeem. Het gewicht hoeft niet heel afwijkend te zijn (mede door het oedeem). Andere kenmerken zijn: uitslag, hyperkeratose, opgezette buik, vergrootte lever, stomatitis, gedepigmenteerde haren, diarree, hypothermie, bradycardie, hypotensie. |
Vitamine D deficiëntie | De oorzaak is doorgaans te weinig intake of een defect in het metabolisme van vitamine D. Hierdoor ontstaat een laag serum calcium, als compensatie wordt het serum calcium verhoogd door de afgifte van parathyroide hormoon. Waarbij bot gedemineraliseerd wordt. Hierdoor kunnen botdeformaties en rachitis ontstaan. Daarnaast moet gelet worden op symptomen van hypocalciaemie: epileptische aanvallen, neuromusculaire irritatie en stridor. |
Rachitis | Het falen van mineralisatie van de groeiende botten. Het valen van de mineralisatie van volwassen botten is osteomalacie. De oorzaak kan liggen in verminderde intake van calcium en vitamine D, maar ook malabsorptiestoornissen. |
Vitamine A-deficientie | Dit leidt tot blindheid, nachtblindheid, verhoogde kans op infecties (vooral mazelen). |
Meningitis | Is een ontsteking van de hersenvliezen en kan worden aangetoond als er ontstekingscellen in de liquor zitten. Virale meningitis is niet zo ernstig en gaat doorgaans vanzelf over. Bacteriële meningitis is ernstiger. Hierbij overlijdt 5-10%. Van de overlevenden heeft 10% neurologische schade.
Symptomen: hoofdpijn, nekstijfheid, fotofobie. Ook kunnen er tekenen zijn van shock. |
Encepahlitis/encephalopathie | Hierbij is er geen ontsteking van de hersenvliezen, maar van het hersenweefsel zelf. |
Toxische shock syndroom | Staphylococcus areus en groep A streptokokken kunnen dit syndroom veroorzaken. Dit syndroom wordt gekenmerkt door: - koorts - diffuse erythematous |
Necrotiserende fasciitis/cellulitis | Ernstige subcutane infectie. Er ontstaan necrotiserende plekken, ernstige pijn en systemische ziekte. Dit akn worden veroorzaakt door staphylococcus aureus of groep A streptokokken. Behandeling: antibiotica iv. En chirurgisch ingrijpen door het verwijderen van het necrotiserende weefsel. |
Humaan herpes virus | Er zijn tot nu toe 8 verschillende virussen gevonden: - Varicella zoster virus de eerste infectie met deze bacterie leidt tot de waterpokken. Daarna gaat het virus in een soort slaapstand. Heractivatie van het virus leidt tot gordelroos. |
Enterovirussen | Hieronder vallen onder andere poliovirus, echovirus en coxsackie virus. Veel voorkomende oorzaak van infectie tijdens de kindertijd. Meestal in de zomer en herfst. |
Allergische reactie | Dit ontstaat als het immuunsysteem een respons initieert tegen een niet bedreigende stimulus. |
Atopie | Een persoonlijk, vaak familiair, voorkomen om IgE te maken als reactie op normale blootstelling aan potentiële allergenen. Sterk verbonden aan astma. |
Kroep | Een laryngotracheale bronchitis waarbij de mucosa ontstoken is. Verhoogde secretie van mucus en oedeemvorming. Komt voor tussen de 6 maanden en 6 jaar, met een piek in het tweede levensjaar. Psuedokroep is een ernstigere vorm. |
Acute epiglottis | Levensbedreigende respiratoire obstructie, waarbij een enorme zwelling van de epiglottis ontstaat. |
Bronchitis | Acute bronchitis bij kinderen vertoont hoest en koorts als de belangrijkste symptomen |
Bronchiolitis | De meest voorkomende ernstige respiratoire infectie. Meestal bij kinderen tussen de 1-9 maanden. |
Astma | Komt voor bij 15-20% van de kinderen. Diagnose is te stellen op basis van recidiverend hoesten en piepen |
Potter syndroom | Afwezigheid van beide nieren: renale agnesie |
Multicystische dysplastische nier | De nier is vervangen door cysten. Er is geen nierweefsel. Wanneer dit bilateraal is spreek je van het potter syndroom |
Autosomaal recessieve polycystische nierziekten | Ook hierbij zijn beide nieren aangedaan door cysten. Echter wel met behoudt van de functie. |
Hoefijzernier | Als de onderste polen van beide nieren met elkaar verbonden zijn |
Urineweginfecties | Meest voorkomende oorzaak is een infectie met E.coli. Bij kinderen met een urineweginfectie moet er altijd gedacht worden aan organische afwijkingen: - anatomische afwijkingen aan de urinewegen - vesico-ureterale reflux |
Vesico-ureterale reflux (VUR) | Is een afwijking van de vesico-ureterale junctions. De ureteren komen normaal gesproken in de blaas via een bepaalde hoek. Dit is bij deze afwijking niet zo. Waardoor urine makkelijker terug kan stromen. Een milde vorm is vaak niet erg. |
Liesbruek | Bij kinderen wordt dit meestal veroorzaakt door een nog openstaande processus vaginalis. Dit komt het meeste voor bij jongens aan hun rechterzijde. |
Cryptorchidisme | Niet ingedaalde testis. |
Hypospadias | Een afwijking waarbij de opening van de urineweg op het lichaam van de penis zit. Dit moet chirurgisch gecorrigeerd worden. |
Besnijdenis | Er zijn een aantal medische indicaties voor besnijdenis: - steeds terugkerende urineweginfecties |
Ziekte van Hirsprung | Innervatiestoornis waardoor er incontinentie ontstaat. Bij kinderen met spina bifida komt dit vaker voor. Behandeling bestaat uit dieetadviezen, toilettrianing en laxeermiddelen |
Basisboek JGZ
Efficacy | Doet het wat het moet doen |
Effectiveness | Werkt het in praktijk ook zoals het bedoeld is |
Effficiency | Wegen de kosten op tegen de gezondheidswinst |
Vaccinatieprogramma Nederland | Geboorte: Hepatitis B (bij kinderen van moeders met HBV) 3 mnd: herhaling maand 2 vaccin 11 mnd: herhaling maand 2 vaccin 4 jaar: DTP en polio vaccin 9 jaar: drifterie tetanus en polio 12 jaar: HPV en hepatitits B |
DTP vaccinatie | Vaccinatie ter bescherming tegen: Drifterie Tetanus Pertussis, waarbij pertussis staat voor kinkhoest |
IPV | Injecteerbaar polio vaccin |
HiB | Haemophilus influezae type b vaccin |
Pnc7 | Pneumokokken vaccin |
MMR | Vaccin tegen de bof |
Drifterie | Is een ernstige keelontsteking. De ziekte kan verstikkingsgevaar veroorzaken en het hart en zenuwstelsel aantasten. |
Tetanus | Veroorzaakt door de bacterie clostridium tetani. Tetanus kan leiden tot een verkramping van de kaakspieren, slikklachten en ademhalingsproblemen. Zonder behandeling is tetanus dodelijk. |
Kinkhoest | En infectie veroorzaakt door bordetella perussis bacterie. Geeft enorme hoestbuien met mogelijk schade aan longen, overgeven ondervoeding etc. |
Polio | Verloopt meestal asymptomatisch, maar bij sommige kinderen leidt een infectie met het poliovirus tot meningitis of paralytische polio (verlamming) |
Influenza type B | Een virus dat ernstige verschijnselen geeft: OMA, pneumonie, meningitis of sepsis. |
Pneumokokken | Een verzamelnaam voor ziekten die worden veroorzaakt door de bacterie streptococcus pneumoniae. Er bestaan 92 type van deze bacterie. |
Hepatitis B | Dit is een acute of chronische leverontsteking die kan leiden tot leverfalen of leverkanker. |
Bof | Dit is een ziekte van de speekselklieren die in enkele gevallen kan leiden tot een hersenvliesontsteking. |
Mazelen | Mazelen kunnen een kind heel ziek maken, met hoge koorts, hoesten en huiduitslag. |
Rode hond | Dit wordt veroorzaakt door het rubella virus, dat alleen bij mensen voorkomt. Besmetting verloopt door hoesten en niezen. Kenmerken zij een roze-rode huiduitslag over het hele lichaam. |
Meningokokken C | Een verzamelnaam voor ziekten die veroorzaakt worden door de bacterie neisseria meningitidis. Er bestaan meerdere groepen van deze bacterie. |
MIMS
Mycologie | Bestuderen van schimmels en gisten |
Prokaryoten | Bacterieen zijn prokaryoten, de overige organisme zijn eukaryoten Kenmerken: - circulair DNA |
Eukaryoten | Kenmerken: - deling middels mitose - DNA zit in de vorm van chromosomen in de kern |
Micro-organisme | We kennen vier type micro-organisme: virussen, bacteriën, protozoën en schimmels. |
Bacteriën | De bacteriën kan middles een kleuring en microscopische analyse bepaald wordne om welke bacterie het gaat: Bolletjes kokken
Verder kun je bacteriën onder verdelen op basis van gramkleuring: Gram-positief dikke peptidoglycaanlaag = paars Gram- negatief dunne peptidoglycaanlaag = roze |
Flagellen | Zijn filamenten die als een staart uit een cel steken. Dit verbeterd het transport van de cel. |
Pili | Naast flagellen kunnen bacteriën vaak ook pili hebben, dit zijn een soort fimbriae en zijn stijver dan flagelle. |
Congenitale infecties | infecties voor de geboorte. Dit leidt vaak tot overlijden van de foetus of congenitale malformaties. Voorbeelden hiervan zijn: rubella, CMV, HIV, parvovirus (zijn er nog veel meer!) |
Congenitale Syfilis | Dit is een zeldzame infectie, maar komt vaker voor in onderontwikkkelde landen. Klinische symptomen: rhinitis, huid en mucosale laesies, hepatosplenomegalie. |
Toxoplasmose | De incidentie en schade stijgt van 14% bij overdracht in het eerste trimester, tot 59% in het tweede trimester. Voor dit virus geld dat er geen vaccinatie beschikbaar is, en voorlichting over preventie belangrijk is. |
Perinatale infecties | Infecties tijdens en rond de geboorte. Varicella zoster virus kan in de eerste 20 weken ledemaat afwijkingen geven. Andere voorbeelden van infecties die tijdens de bevalling overgedragen kunnen worden zijn: E. coli, proteus, bacteroides (zijn er nog veel meer!) |
Theorieën over het ontstaan van virussen | Over het ontstaan van virussen bestaan verschillende theorieën: - regressie (degeneracy hypothesis) kleine zelfstandige levensvormen zijn cellen/bacteriën gaan parasiteren en hebben daarna een groot aantal genen verloren - vagrancy hypothesis: stukjes DNA, afkomstig van mobiele genetische elementen zoals plasmiden en transposons hebben zich georganiseerd. |
Kenmerken virussen | - genetisch materiaal in de vorm van RNA of DNA |
Fases in infecties door virussen |
|
Eclips fase | Moment waarop het virus zich in de cel bevindt, maar niet infectieus is. |
Humane herpes virussen | Dit is een verzamelgroep van verschillende herpesvirussen; Herpes Simplexvirus, Varicella-zosterviurs, Epstein-bBarrviurs, Cytomegalovirus, Humaan herpes viurs type 6,7 en humaan herpes virus type 8 |
Epstein-barr virus | Veroorzaakt mononucleosis infectiosa, beter bekend als Pfeiffer |
Herpes Simplex virus | HSV1 koortslip |
Humaan herpes virus type 6 &7 | Symptomen zijn exanthema subitum en roseola infantum |
Lytische infectie | Virus leidt tot dood van de gastheercel (influenza, polio en rotavirus) |
Latente infectie | Gastheercel herbergt virus in potentieel actieve toestand |
Persisterende infectie | Er is wel replicatie maar op laag niveau. Er is een symptoomloze, infectieuze drager |
Celtransformatie | Gastheercel transformeert naar cel met kankerkarakteristieken. |
Prionen | Kenmerken; |
Normale huidflora | Staphylococcus aureus en sthaphylococcus eppidermis. Functie hiervan is om zuren te produceren om op die manier andere bacteriën ervan te weerhouden om binnen te dringen |
Normale Dunne darm flora | Duodenum en eerste deel jejunum: lactobacilli en streptococci Functie van deze bacteriën is dat ze stofjes maken die een antibacteriële werking hebben. |
Normale darmflora | E.coli bacterie. Functie van deze bacteriën is dat ze stofjes maken die een antibacteriële werking hebben. |
Commensalisme | Een vorm van symbiotische relatie. Een organisme leeft onschuldig op of in het lichaam van een groter organisme. Zij zoeken hier dekking en leven soms van het lichaam van een ander. Een voorbeeld hiervan is de E.coli bacterie. |
Mutualisme | Een vorm van symbiotische relatie. Beide organisme hebben voordeel van het samenleven. Meestal is de samenlevingsvorm voor in ieder geval 1 organisme noodzakelijk. |
Parasitisme | Een vorm van symbiotische relatie. Bij deze samenlevingsvorm is alleen het micro-organisme in het voordeel. En het kan zelfs pathogene werking hebben op de gastheer. |
Urineweginfectie (UWI) | We onderscheiden hierin twee type: - UWI die ontstaan is in de bevolking. Belangrijkst oorzaak van UWI is E. Coli (80% in niet ziekenhuisinfecties) Virale urineweginfecties zijn zeldzaam. |
Acute urineweginfectie | Symptomen hiervan zijn: dysurie, urgentie, en frequente mictie. |
Dorelijers
Autoritaire controle | Machtsuitoefening door strikte regels, straffen etc. |
Autoritatieve controle | Hierbij gaat het om uitleg geven bij regels en informatie en aanwijzingen geven door beroep te doen op de verantwoordelijkheden van het kind. |
Transactionele beïnvloeding | Opvoeding kan het beste worden opgevat als een dynamisch systeem van wederzijdse beïnvloeding waardoor zowel ouders als kind veranderen in de loop van |
Junqueira
Lymfocyten | Immuuncompetente cellen die in staat zijn op lichaamsvreemde stoffen of organisme te reageren met een specifieke immunologische reactie. |
Secundaire/perifere lymfoide organen | Lymfeklieren, milt, lymfo-epitheliale organen |
Immuunreactie | Deze bestaat uit twee componenten - cellulaire afweer, waarbij T-lymfocyten transformeren tot T-lymfoblasten, die zich weer verder kunnen differentiëren tot T-effectorcellen |
Antigene determinant/epitoop | Antigenen die verantwoordelijk zijn voor het uitlokken van een immuunreactie |
IgM | In beginfase geproduceerd. Omvat 10% van de IgG’s in het plasma. Meestal in de vorm van een pentameer. |
IgG | Dit is de grootste groep die je terug vindt in het cytoplasma. En ook het enige molecuul dat de placenta kan passeren. |
IgA | Deze vind je in kleinere hoeveelheid in het plasma. Maar zit voornamelijk in speeksel en slijmvliezen van het darmkanaal, luchtwegen en urinewegen. |
IgD | Komt in combinatie voor met IgM. Over de werking van IgD is weinig bekend. |
IgE | Grote affiniteit voor Fc-receptoren op mestcellen en basofiele granulocytenen. |
Transplantatie | Autotransplantaat: van eigen weefsel Isotransplantaat: van een genetisch identiek individu Xenotransplantaat: van een ander soort |
Thymus | Een orgaan waarin T-cellen uitrijpen. Deze bestaat uit verschillende lobuli. Elke lobus bestaat weer uit een cortex en een merg gedeelte. |
Lymfeklieren | De lymfeklieren zijn opgebouwd uit een buitenste schorsgebied (lymfefollikels) en een binnenste schorsgebied (paracorticaal schorsgebied) dit grenst aan het merg. |
HEV | Hoog endotheel venule. |
Milt | Deze heeft twee functie: |
Tonsillen | Tonsillen zijn organen die bestaan uit een opeenhoping van onvolledig door een kapsel lymfoid weefsel. Ze vormen in de keelingang een ring. Die we de ring van Waldeyer noemen. |
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Neurale buis | Buis ontstaan uit ectodermale cellen tijdens de embryonale periode, welke uitgroeit tot het centrale zenuwstelsel. |
Prosencephalon (voorhersenen)
| Het grootste gedeelte van het zenuwstelsel, en is onderverdeeld in het: |
Mesencephalon | Verbindt de voorhersenen met de achterhersenen. Bestaat uit: -cerebrale pendunceles -middenhersen tectum -middenhersen tegmentum |
Rhombencephalon (achterhersenen) | Bestaan uit: -metencephalon (bestaat uit pons en cerebellum) -myelencephalon (bestaat uit de medulla) |
Plexus choroideus | Groepje cellen in de laterale ventrikels die liquor maken. Vanuit de laterale ventrikels stroomt het naar het derde, en vervolgens vierde ventrikel, om vervolgens langs de buitenkant van de hersenen en het ruggenmerg te lopen. De liquor loopt ook in de ruimte tussen het arachnoid en de pia mater. |
Oriëntatie van de hersenen | Omdat het zenuwstelsel een hoek van 90 graden maakt op de plek waar de middenhersenen en het diencephalon met elkaar verbonden zijn, is de naamgeving van de oriëntatie van de hersendelen boven dit punt anders dan onder dit punt. |
Oligodendrocyten | Myelinevormende cellen in het centrale zenuwstelsel. |
Cellen van Schwann | Myelinevormende cellen in het perifere zenuwstelsel. |
Grijze stof | Deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk uit cellichamen bestaat. In de cerebrale hemisferen ligt deze stof aan de buitenkant. |
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Mediastinum | Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior. | |||
Mediastinum superior | Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus. | |||
Transversale thoracale plaat | Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5. | |||
Mediastinum inferior | Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart, wortels van de grote vaten, boog van de v. azygos en hoofdbronchie, 3) mediastinum posterior (bevat oesophagus, thoracale aorta, v. azygos en hemiazygos, ductus thoracicus, n. vagus, sympatische grensstreng en de n. splenicus. | |||
Sternopericardale ligamenten | Fibreuze banden die van het pericard naar het sternum lopen | |||
Pericard= ‘hartzakje’ | Dubbelwandig fibreus membraan dat het hart en de wortels van de grote vaten omgeeft. Bestaat uit een stugge externe fibreuze laag (fibreus pericard) en twee interne glinsterende sereuze membranen (pariëtale en viscerale laag van sereus pericard) | |||
Pericardiale holte | Potentiële ruimte tussen de viscerale en pariëtale laag van het sereuze pericard. Het bevat een dun laagje sereuze vloeistof dat ervoor zorgt dat het hart vrij in de pericard kan bewegen. | |||
Epicard | Buitenste dunne vlies van de hartwand, dat het hartspierweefsel omgeeft, wordt gevormd door de viscerale laag van het sereuze pericard. | |||
sinus pericardium transversus | Holte, posterior gelegen t.o.v. de aorta en truncus pulmonalis en anterior gelegen t.o.v. de v. cava superior. Met je vinger kun je |
Beknopte samenvatting van de verplichte stof bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Leerstof: Interne Geneeskunde hoofdstuk 4, 5, 6, 8, 9 en 25, Basic Pathology hoofdstuk 11 en Recepten voor een goed gesprek hoofdstuk 1, 4, 5 en 6.
Judoën: meegeven met de weerstand door middel van parafrase en gevoelsreflectie. Hierbij legt de arts de weerstand terug bij de patiënt.
Hoe om te gaan met weerstand? Herken en signaleer, onderzoek, ga na of je het wel of niet wil bespreken, benoem en bespreek.
Fasen gedragsverandering:
- Precontemplatie: niet van plan te veranderen
- Contemplatie: men overweegt om ooit te veranderen
- Preparatie: men overweegt om binnen 1 maand het gedrag te veranderen
- Actie: stappen zijn ondernomen om het gedrag te veranderen
- Gedragsbehoud: het gedrag is meer dan 6 maanden veranderd
Stappen in het slecht nieuws gesprek: voorbereiding, mededeling, reactie, uitleg/vragen, afsluiting.
Pseudovragen: verwerkingsvragen door verwarring
10 zorgdomeinen binnen de palliatieve zorg: pijn/symptoombestrijding, ondersteunen van het functioneren, psychosociale problemen, ziektelast, communicatie, kwaliteit van leven, aandacht voor de naasten, zorgplan opstellen en organisatie.
Fasen van Ross: ontkenning, woede, marchanderen (voornemens), depressie en aanvaarding.
Een tumor is ‘succesvol’ als: het onafhankelijk is van externe groei signalen en ongevoelig voor externe groei remmende signalen, vermijden van apoptose, oneindig doorgaan met delen, stimuleren van vaatgroei en omliggende weefsels infiltreren en metastaseren.
De meeste genetische veranderingen die tot tumorgroei leiden, zijn somatische mutaties door blootstelling aan carcinogenen. Slechts 5-10% van de carcinomen is erfelijk bepaald.
Hemochromatose is een ijzerstapelingsziekte en kan veroorzaakt worden door mutaties TFR2, SLC11A3 en HAMP-gen. De ontwikkeling van de ziekte hangt af van het ijzergehalte in het dieet, alcoholgebruik en gen modifiers.
De volgende cellen brengen de volgende antigenen tot expressie:
- NK cellen: CD2, CD8, CD16 en CD56
- Granulocyten/macrofagen: CD16
- T-lymfocyten: CD2, CD3, CD4, CD8 en CD25
- B-lymfocyten: CD19
EPO wordt gemaakt door de peritubulaire cellen in de nieren. Trombopoëtine wordt gemaakt door de lever.
SCF = stam cel factor, wordt gemaakt door fibroblasten, heeft een sterk synergisme met CSF. CSF is belangrijk bij het aanpassen van de hematopoëse voor verhoogde productie.
Voor een optimale hematopoëse is er nodig: een interactie van stamcellen, beenmergstroma en groeifactoren. IL-3 is een cytokine dat de hematopoëse stuurt.
Bij een botbiopt is goed
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2013-2014
Gerefereerde oorpijn heeft een oorzaak buiten het oor, dit is vaak een minder heftige en minder zeurende pijn.
Alarmsymptomen van een zuigeling met otitis media acuta (OMA): heftige malaise, hoge koorts en niet te stillen pijn.
OMA: infectie van het middenoor met koorts, pijn, loopoor (otorroe), rood en bomberend trommelvlies. De oorzaak is een ventilatie-drainage stoornis in de tuba auditiva, vaak in combinatie met een bovenste luchtweginfectie. Een bovenste luchtweginfectie leidt tot oedeem van het slijmvlies, wat zorgt voor een verminderde trilhaarfunctie. Hierdoor is er een verminderde drainage, wat leidt tot een blokkade wat weer leidt tot een onderdruk in het middenoor. De n. trigeminus wordt geprikkeld en dit zorgt voor de oorpijn. Door onderdruk is er ook zwelling van het slijmvlies gevolg door transsudatie van plasma; hier kunnen bacteriën zich in nestelen. Wordt in 20-50% van de gevallen veroorzaakt door een pneumokok.
Een trommelvliesperforatie (door necrose) bij OMA zorgt voor een loopoor en hierdoor verdwijnt de oorpijn.
Cholesteatoom: bij chronische ontsteking van het trommelvlies gaat het trommelvlies naar binnen groeien. Afgestoten huidcellen hopen zich op in het middenoor, en een cholesteatoom kan groeien in het middenoor.
Oorzaken van oorpijn per locatie:
- Middenoor: OMA, otitis media met effusie, myringitis, furunkel, otitis externa, trauma
- Gehoorgang: corpus alienum, furunkel, otitis externa
- Oorschelp: herpes zoster, perichondritis
- Referred pain: cariës, kaakproblemen, farynx of larynx problematiek
Perichondritis symptomen; roodheid van de huid, zwelling, afstaand oor en verschrompelen van de oorschelp.
Een otitis media acuta komt vaker voor bij kinderen, omdat:
- Tuba auditiva bij kinderen loopt parallel aan de schedelbasis, bij volwassenen heeft de tuba een meer verticale stand (bij een horizontale stand kunnen bacteriën zich beter nestelen)
- Kinderen zijn infectiegevoeliger
- Adenoïdhypertrofie kan tubafunctie belemmeren
Otitis media met effusie: vloeistof achter een gesloten trommelvlies, zonder acute infectie. De klacht is vaak vooral gehoorverlies.
Myringitis: ontsteking van het trommelvlies, vaak een myringitis bullosa met blazen en een rood trommelvlies. Het heeft vaak een virale oorzaak.
Lawaaitrauma kan zorgen voor luxatie of een fractuur van de gehoorbeentjes;
- Mechanisch (korte, hoge geluidsdruk); een barotrauma komt door een korte, sterke onderdruk in het middenoor. Hierdoor ontstaat een hemorragisch exsudaat en dit geeft oorpijn, gehoorverlies en oorsuizen.
- Functioneel (continu hoog geluidsvolume, overprikkelde cochlea)
Risicogroepen voor een afwijkend beloop van een otitis: jonger dan 2 jaar met een recidief binnen 12 maanden, kinderen met het syndroom van Down, palatoschisis en een verminderde afweer.
Bij een trommelvlies perforatie door trauma is er een typische driehoekige perforatie met hemorragische randen.
Een verzekeringsarts heeft een beoordelende en adviserende taak wat betreft arbeidsongeschiktheidsregelingen. Hij werkt in publiek domein, dus voor de overheid. Een medisch adviseur werkt voor een private maatschappij en geeft medisch advies aan een verzekeraar.
3B richtlijn: beoordelen,
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
The Immune System (Parham)
Illustrated textbook of paediatrics (Lissauer)
Basisboek Jeudgezondheidszorg
MIM’s Medical Microbiology
Leerboek Psychiatrie (Doreleijers)
Basis Histology (Junquiera)
Ontwikkeling B-cel | In het beenmerg ontwikkelen hematopoetische stamcellen zich tot common-lymfoide-progenitor-cels (CPL-cel). Deze ontwikkelen zich verder tot B-cellen in zes stappen: 3) Positieve selectie 5) de B-cellen die door infecties geactiveerd worden gaan prolifereren 6) differentiatie van B-cellen waardoor plasmacellen ontstaan die antilichamen maken en waaruit geheugencellen gevormd kunnen worden. |
Negatieve selectie (B-cel) | Identificeren en tot apoptose laten gaan van cellen die reageren op lichaamseigen componenten. Dit proces begint in het beenmerg en gaat door tot in de secundaire lymfoide organen. |
Positieve selectie (B-cel) | De onvolwassen B-cel moeten vechten voor de beperkte aantal plaatsen in de follikels van de secundaire lymfoide weefsels. Waar ze verder uit rijpen tot volwassen B-cellen. Dit proces noem je positieve selectie. |
Pro- B cellen | De functie van dit stadium is de vorming van een zware keten van het immunoglobuline (IgM). Aan het eind van deze fase moet deze cel twee dingen kunnen IgM tot expressie brengen en lichte ketens kunnen binden. |
Zware keten | Om de zware keten te vormen worden er een aantal genen herschikt. Eerst D met J en daarna DJ met V. Non-productive rearrangements er wordt geen functioneel eiwit gevormd. |
Pre-B cel | Wanneer de ontwikkelende B-cel een zware keten voor IgM heeft gevormd noem je het een pre- B cel. En vervolgens wordt de lichte keten gevormd. |
Allelische exclusie | Aanpassingen in de aanmaak van B-cellen waardoor geen enkele B-cel op elkaar lijkt. Dit maakt ons immuunsysteem sterker. |
Lichte keten | Er bestaan twee soorten lichte ketens: kappa en labda. Bij de herschikking van de V-J genen voor de lichte keten worden als eerste de kappa-vorm ‘geprobeerd. Op beide chromosomen wordt de gen rearangement toegepast Als dit op beide niet lukt wordt pas de labda uitgeprobeerd. Bij de lichte keten zijn er dus 4 kansen aanwezig om een geslaagde immunoglobuline te produceren. |
RAG- genen | Deze genen zijn nodig voordat de herschikkiing van zowel zware als lichte genen. Als de rearrangement succesvol is zal de transcriptie van deze genen worden gestopt. |
TdT | Het enzym dat N-nucleotiden toevoegt tussen de losse |
Bevat aantekeningen bij de tentamenvoorbereiding en de colleges, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
Cel communicatie
Cellen moeten op diverse soorten afstanden met elkaar kunnen communiceren. Dit kan op verschillende manieren gebeuren.
- endocrien: hierbij worden stoffen, zoals hormonen, afgegeven aan de bloedbaan. De hormonen gaan naar een target cel en binden aan een receptor op het celmembraan. Deze communicatie vindt op lange afstand plaats.
- paracrien: communicatie op korte afstand, zoals tussen een neutrofiel en macrofaag.
- synaptisch: neurontransmitters worden afgeven aan de synaps van een target cel door een neuron. De target cel kan bijvoorbeeld een spiercel zijn of een neuron.
- contactafhankelijk: bijvoorbeeld neutrofielen die binden aan ontstoken endotheelcellen.
Iedere cel reageert anders op het ontvangen van signalen. Dezelfde stof kan in de ene cel een secretie veroorzaken en in de andere cel een contractie. Over het algemeen zijn er vier reacties van een cel op een signaal. De cel kan delen, differentiëren, sterven of overleven.
Ook kan een signaal verschillende reacties veroorzaken binnen één cel. Als een molecuul bindt aan een receptor, worden er diverse ‘wegen’ geactiveerd. Een eiwit kan bijvoorbeeld geactiveerd worden, dit zal niet veel tijd kosten. Maar als er celdeling plaats gaat vinden, kost dit wel veel tijd. De meeste moleculen binden aan een receptor op de buitenkant van het celmembraan. Sommige kunnen binden aan een receptor op de binnenkant van een celmembraan. Dit zijn vetachtige moleculen, zoals steroïdhormonen en schildklierhormonen. Deze kunnen de lipidebilaag passeren.
Cytoskelet
Het cytoskelet heeft diverse functies. Het zorgt voor de vorm en stevigheid van een cel, voor transport binnen de cel, voor celmigratie en voor celdeling. Het cytoskelet is opgebouwd uit intermediaire filamenten, microtubili en actine filamenten.
Intermediaire filamenten: zorgen voor de stevigheid van de cel. Voornamelijk het celmembraan en kernmembraan worden verstevigd. Komen vooral voor in structuren die vaak met mechanische stress te maken hebben, zoals de huid. Ook komen ze voor in bindweefselstructuren en neuronen. Intermediaire filamenten vormen een netwerk door het cytoplasma. Ze zitten vast aan het celmembraan of aan cel-cel contactpunten.
Microtubili: zorgen voor intracellulair transport, celdeling en verankering van organellen in de cel. Ook bevorderen ze het cel-cel contact. Microtubili groeien vanuit centrosomen. Ze zitten vooral in cellen met trilharen, zoals cellen in het oor, in de luchtwegen en in de staart van een zaadcel. Microtubili zijn opgebouwd uit tubiline (een eiwit). De opbouw is een dynamisch proces. Ze worden constant voor een deel afgebroken en weer opgebouwd. Bepaalde medicijnen, zoals medicijnen tegen kanker, remmen dit dynamische proces waardoor.....read more
Bevat aantekeningen bij de colleges en het syllabus, gebaseerd op studiejaar 2014-2015
Bindweefsel Grondsubstantie die cellen, weefsels en organen kan verbinden.
Functies van bindweefsel Steun bieden, een transportmedium, bescherming tegen micro-organismen, herstel en opslag
Extracellulaire matrix Bestaat uit grondsubstantie, vezels en weefselvloeistof
Grondsubstantie extracellulaire matrix Bestaat uit proteoglycanen en glycoproteïnen.
Glycosaminoglycanen Liggen in de grondsubstantie. Zij zijn sterk hydrofiel.
Proteoglycanen Eiwitketen met daaraan verbonden glycosaminoglycanen
Glycoproteïnen Beïnvloeden interacties. Verzorgen hechting van cellen aan vezels.
Fibronectine Gemaakt door fibroblasten. Betrokken bij celadhesie en migratie.
Laminine Zorgt voor hechting tussen lamina basalis en epitheelcellen.
Chondronectine Zorgt voor adhesie tussen chondrocyten en collageen type II.
Collageen Meest voorkomende eiwit in lichaam geproduceerd door vele soorten cellen.
Fibrilvormend collageen Aggregatie van collageen zodat er fibrillen vormen
Netwerkvormend collageen Een deel van de lamina basalis.
Synthese van collageen Opgebouwd uit de aminozuren glycine, proline en lysine. Na uitscheiding uit de cel wordt het tropocollageen. Tropocollagenen worden gestapeld tot collageen fibrillen. Vervolgens worden er collageenbundels gevormd
Ehlers-Danlos syndroom Collageendeficiëntie, scheuren van bloedvaten.
Elastine vezels Gemaakt uit het eiwit elastine, erg rekbaar. Veel in bloedvaten.
Marfansyndroom Mutatie in fibrillinegen. Geen weerstand tegen druk en rekkrachten.
Weefselvloeistof Interstitiële vloeistof, lijkt op bloedplasma.
Oedeem Meer vloeistof in interstitium dan normaal.
Bindweefsel vaste cellen
Fibroblast Productie van de grondsubstantie, collageen en elastinevezels.
Fibrocyt Volwassen vorm van fibroblast.
Mestcel Komen vooral voor in huid en darmen. Spelen een rol bij ontstekings- en overgevoeligheidsreacties.
Anafylactische shock Na blootstelling aan antigeen. IgE bindt aan mestcel, waarna histamine release.
Hooikoorts Zelfde mechanisme, minder heftig.
Pericyt Liggen om endotheelcellen heen. Zelfde eigenschappen als endotheelcel of gladde spiercel.
Bindweefsel vrije cellen
Macrofaag Voorloper is monocyt. Activatie door lichaamsvreemde stof.
Lymfocyt Circuleren in het bloed. Migreren tijdens infectie door bloedvatwand heen middels diapedese.
Leukocyt.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
Bij apoptose wordt de cel geëlimineerd, zonder dat de inhoud van de cel vrijkomt in het lichaam. Dit is belangrijk omdat als de inhoud van cellen vrijkomt (zoals bij necrose), er een ontstekingsreactie komt. Cellen die beschadigd zijn of redundant gaan in apoptose. Celrijkdom is een gevolg van influx van ontstekingscellen.
Een ontstekingsreactie:
- Is in essentie een beschermende respons, maar is ook een belangrijke oorzaak van ziekte.
- Vernietiging van micro-organismen en van weefselbeschadigende agentia
- Opruiming van dode/beschadigde/afwijkende cellen
- Nauw verband met weefselherstel: de eerste fase is eliminatie van afwijkende cellen, daarna moet de cel hersteld worden
- Maar ook: belangrijke oorzaak van structurele en functionele schade (afweer kan leiden tot collaterale schade)
Er wordt een onderverdeling gemaakt in een acute ontstekingsreactie en een chronische ontstekingsreactie.
Necrose haarden zijn bedreigend omdat ze bacterie haarden kunnen worden en een infectie kunnen veroorzaken. Daarom moet een necrotische cel worden opgeruimd. Dode celresten worden vervangen door bindweefsel, dit is stevig en vitaal weefsel.
Auto-immuniteit komt door een inflammatoir proces dat geïnduceerd wordt door leukocyten die niet goed specificeren tussen lichaams-eigencellen en lichaamsvreemde cellen.
Oorzaken van ontstekingen:
1. Infecties
2. Fysieke of chemische weefselbeschadiging
3. Necrose
4. Lichaamsvreemd materiaal
5. Immuunreacties
- Macrofagen: eliminatie van microben, bron van mediatoren (cytokines) en rol bij immuunreactie (hebben ook signaalfunctie in herkennen van een bacterie)
- Epitheelcellen: kunnen herkennen dat er een pathogeen micro-organisme is
- Mest cel: bron van mediatoren (histamine)
- Lymfocyten: immuunreactie,.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
Patiënte heeft in de familie een mutatie van het BRCA-1 gen. De vrouwen binnen hun familie die drager zijn hebben een verhoogde kans op borst kanker en eierstok kanker. Haar moeder heeft 5 jaar geleden borst kanker gehad, agressief groeiend, vorig jaar heeft ze ook eierstok kanker gehad. Toen hebben ze een biologische marker getest bij haar oma, moeder en haarzelf en haar zus. Haar.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
01-09-2014
Inleiding
Infectie is de invasie van micro-organismen in weefsel (zoals een virus, bacterie of parasiet).
Inflammatie is de respons van de gastheer op een stimulus, zoals een micro-organisme. Hiertoe behoren bijvoorbeeld weefselmacrofagen (zij opsoniseren bacteriën en geven signalen naar leukocyten) en leukocyten (worden als hulptroepen erbij geroepen vanuit de bloedbaan om de micro-organismen op te ruimen). Dit kan zich uiten in een lokale of systemische reactie:
Lokale reacties: A-symptomen
Een lokale reactie is wanneer je klassieke symptomen van lokale roodheid (rubor), lokale zwelling (tumor), lokale pijn (dolor), lokale warmte (calor), beperkt gebruik (functio laesa) en hoesten hebt.
Systemische reacties: B-symptomen
Bijvoorbeeld ontspoorde stollingscascade bij meningitis. Systemische reacties zijn:
Koorts
Koude rillingen
Malaise
Keelpijn
Hoofdpijn
Verminderde eetlust
Gewichtsverlies
(nacht)zweten
SIRS/sepsis: dit kan je krijgen het lichamelijke systeem echt van slaag gaat.
Micro-organisme
Zie het schema op blz 119 vd Meer.
Als het lastig is om een diagnose te stellen worden schema’s gemaakt van alle mogelijke micro-organismen die infecties kunnen veroorzaken (op volgorde van klein nar groot): virussen, bacteriën, schimmels, protozoa, wormen.
Overview of bacterial.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
29-09-2014
De algemene anamnese wordt toegespitst op orgaansystemen (maag, darm, lever etc).
Lichamelijk onderzoek
Je begint met inspectie, vervolgens auscultatie, percuteren en palperen. Je begint niet met palperen, dit is vaak pijnlijk voor de patiënt. Het lichamelijk onderzoek van de dikke darm houdt een rectaal toucher in. Endoscopie en echografie zijn belangrijke aanvullende onderzoeken. Een echo is weinig belastend en goedkoop. Een biopt wordt beoordeeld door de patholoog.
Behandeling:
Leefregels
Dieet
Medicatie
Endoscopie
Radiologie
Chirurgie; resectie, transplantatie
Casus 1
Mevrouw geboren 1973.
Voorgeschiedenis: laparoscopie choledochus.
ERCP; endoscopische retrograde cholangeo-pancreografie. Techniek die wordt gebruikt om galstenen te verwijderen of stenoses te verwijderen. Bij de patiënt zat er een steen in de choledochus. De lekkage van de galgang hield op. In de ductus werd een stent geplaatst. Luschka is een zijtak van de lever waar gal door heen gaat.
Patiënt is opgenomen op IC. Het ging slechter met mevrouw; er was mogelijk een acute buik. Een acute buik is een ziektebeeld waarbij je binnen een aantal uren een diagnose moet hebben en snel moet behandelen.
Lichamelijk onderzoek: patient ziek in bed, adipeus, pols 130 / min, RR 130/70, sat 98% met 2L 02, drukpijn RBB, vast aanvoelend gebied RBB en epigastrio palpabel. Insteek drain ROB oogt uitwendig rustig.
LAB:.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
27-10-2014
Patiënte
We weten momenteel nog niet wat er met mevrouw aan de hand is.
Vragen uit de zaal:
Waar ligt u voor in het ziekenhuis?
Veel pijn in de voeten waardoor mevrouw niet meer kon lopen en staan, en de pijn is zo ondraaglijke dat ze nu niks meer kan.
Op de dia zien we wat mevrouw momenteel allemaal heeft zien langskomen aan haar bed in het ziekenhuis, je ziet dat dit allerlei verschillende specialisme zijn. Daarnaast zie je uitslagen van onderzoeken staan en medicatie gebruik. Voor elke patiënt houden we het zo bij, het is heel belangrijk dat elke arts goed zijn statussen bijhoud en dat je het er altijd weer bij kan pakken als dat nodig is.
Hoe is het begonnen?
Mevrouw is gevallen, op 4 april dit jaar, met haar scootmobiel. Ze wilde een bocht maken maar is toen gevallen en als het ware uit haar scootmobiel gelanceerd. Ze bleef haken achter een tuinhekje. Vanaf het moment dat ze gevallen is is er van alles gebeurd in haar benen en voeten. Na de val had mevrouw meteen heel veel last van haar voet, ze had een bloeduitstorting van 8cm doorsnee. Deze werd alleen maar groter en het werd erger. Uiteindelijk hebben ze haar hiervoor geopereerd. Ze hebben toen het bloed weg gehaald want dat drukt overal op.
Maar de pijn nam alleen maar meer toe en nu is het echt ondraaglijk. Eerst had mevrouw alleen last van haar voet waar de bloeduitstorting zat, maar later kreeg ze ook steeds meer last van haar andere voet. En nu doen beide voeten heel erg pijn.
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
24-11-2014
Anatomie
Urinewegen, komt niet echt terug in de cursus maar moet je wel weten. Hier de anatomie in het kort.
Nieren:
Nieren zijn retroperitoneale organen. De nieren bewegen met de ademhaling mee, ongeveer 2 wervels heen en weer. De nieren liggen los in je lichaam. Doordat ze losliggen heeft dit ook nadelen, bijvoorbeeld als je valt dan vallen je nieren nog wat langer door waardoor ze kapot kunnen gaan en los kunnen komen van hun “steel”.
Blaas
De blaas is een gespierde zak, die is gemaakt van glad spierweefsel. De binnenbekleding is bekleed met urotheel, dit is waterdicht epitheel, urine is een afvalproduct en wil je dus niet terug krijgen in je lichaam. Dus het is ook heel belangrijk dat dit epitheel niks door laat. De blaas is afkomstig van de einddarm.
De blaaswand bestaat uit (van binnen naar buiten):
Transitioneel epitheel
Lamina propria
Submucosa
M. detrusor vesicae (functie: voorkomen van retrograde ejaculatie)
Adventitia (met bloedvaten)
De blaas bij mannen: onder de blaas zit de prostaat (functie bij de voortplanting). Bij oudere mensen kan de prostaat ook plasklachten veroorzaken.
Bovenop de koepel van de blaas zit het median umbilical ligament, die naar de navelstreng toe.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
In de zorg komen steeds meer complexe problemen voor. Een complexe patiënt heeft verschillende aandoeningen. Dit wordt vaak gezien bij chronisch zieke patiënten. Bij de behandeling van deze patiënten zijn verschillende specialisten nodig. Dit wordt zorgcomplexiteit genoemd. Patiëntcomplexiteit en zorgcomplexiteit gaan dus vaak samen. Omdat de zorg voor complexe patiënten in de praktijk vaak lastig blijkt, zijn er verschillende methoden ontwikkeld om patiënten te screenen op complexiteit. Met deze methoden wordt geprobeerd vroeg in de zorg de behoeften van de patiënt in kaart te brengen, zodat zorg geoptimaliseerd kan worden en de verschillende specialistische behandelingen beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bepalen van de complexiteit wordt nu vooral aan het begin van een ziekenhuisopname gedaan.
Patiëntcomplexiteit
Voor het analyseren van de patiëntcomplexiteit wordt vaak gebruik gemaakt van de complexiteitspredictie indicator (COMPRI). Dit instrument meet de kwetsbaarheid van de patiënt en het risico op verminderd functioneren. Daarnaast neemt het de klinische beoordeling van de arts en de verpleegkundige mee in de uitslag. De beoordeling van de arts en de verpleegkundige weegt het zwaarst mee. De COMPRI wordt gebruikt om een voorspelling te doen over het zorggebruik. Met de verkregen informatie kan de zorg dusdanig geoptimaliseerd worden, dat de opnameduur en het gebruik van zorg na ontslag verminderen. Andere instrumenten die vaak gebruikt worden zijn de Hospital Admission Risk Profile (HARP), de Identification of Seniors At Risk (ISAR) en de Groningen Frailty Indicator (GFI). Bij deze instrumenten wordt vooral gekeken naar het bestaan van risicofactoren.
Zorgcomplexiteit
Voor het analyseren van de zorgcomplexiteit.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
02-03-2015
Hallucinaties
Wanneer iemand stemmen hoort, kan er in de hersenen aangetoond worden dat er specifieke gebieden geactiveerd worden. Een organisch substraat is steeds vaker aan te tonen bij psychiatrische aandoeningen.
Leerdoelen blok
psychiatrisch onderzoek: cognitief, affectief en conatief functioneren
diagnostiek: vertoringen psychische functies
classificatiesystemen: DSM
behandelopties bij kinderen, volwassenen en ouderen
Het psychiatrisch onderzoek
Observatie: eerste indruk, etc.
Exploratie: wat is er aan de hand? Hoe zit iemand in elkaar?
Testen: klopt het wat je denkt?
Status mentalis
Door middel van bovenstaande drie punten uit psychiatrisch onderzoek: eerste indrukken, cognitieve functies (denken), affectieve functies (voelen/affect), conatieve functies (doen, wat op het gedrag en de motivatie daaruit voortvloeit), persoonlijkheidstrekken.
Video 1
Eerste indrukken van patiënt, je kijkt naar: gedrag, oogcontact, uiterlijke verzorging, manier van contact maken en contactgroei, coöperativiteit (= meewerkend, antwoorden op vraag), mate van gespannenheid, ziektebesef, etc.
Bij psychiatrische aandoeningen kan iemand er van de buitenkant vaak heel normaal uitzien, maar van de binnenkant kan iemand heel complex zijn.
Je moet iemand altijd de tijd geven om zijn verhaal te doen, maar daarna ga je gestandaardiseerde vragen af. Dit kan vervelend zijn voor de patiënt, omdat dit aan kan voelen als een verhoor. Ook kijk je tijdens een gesprek naar coherentie. Dit betekent samenhang. Je luistert naar zijn verhaal en concludeert of het een samenhangend, lopend verhaal is.
Om erachter te komen of iemand slim/niet slim is, vraag je naar iemands opleiding.
Wijdlopig denken = iemand komt.....read more
Bevat oefenmateriaal bij de stationstoetsen van de studie Geneeskunde aan de VU
Inleiding
Het zogenaamde ‘standaardbeeld van wetenschap’ staat centraal. Dit is de visie op wetenschap die aansluit bij de intuïtie van veel mensen. Volgens het standaardbeeld is wetenschap een zoektocht naar ware wetten en ware theorieën. Deze visie, die inhoudt dat elke stap die gemaakt wordt gebaseerd moet zijn op onbevooroordeeld verkregen feiten, is uitgewerkt in de empirische cyclus. Wetenschappelijke theorievorming begint met het verzamelen en aanleggen van een empirische feitenbasis. Hieruit kunnen zogeheten empirische wetten worden geformuleerd. Op grond hiervan kan vervolgens een theorie worden opgesteld. Deze theorie kan vervolgens weer worden getoetst worden op basis van feiten.
Het standaardbeeld van wetenschap: van verificatie naar confirmatie
Bij het opbouwen van het standaardbeeld van de wetenschap staan de natuurwetenschappen, zoals natuurkunde, scheikunde en biologie, model. Lange tijd vormde dit het ideaal van wat wetenschap hoorde te zijn. Hiernaast zijn ook andere stromingen belangrijk voor de wetenschap, waaronder: filosofie, geschiedenis, sociologie en economie. Deze diversiteit ontstaat doordat al de wetenschapsgebieden de begrippen ‘waarheid’ en ‘objectiviteit’ op hun eigen manier behandelen.
Het doel van de wetenschap is, volgens het standaardbeeld, het ontwikkelen van ware kennis over de ons omringende werkelijkheid. Het gaat in wetenschappelijk onderzoek om de vorming van ware theorieën, waarmee empirische verschijnselen uit de wereld verklaard kunnen worden.
Wetenschap bestaat in feite nogal kort. Vroeger werden dingen verklaard door onder andere intuïtie, openbaring of mythes. Datgene wat wetenschap onderscheidt van deze methoden, is de wetenschappelijke rationaliteit. In wetenschap moet elke stap verantwoord kunnen worden met feiten, opgedaan tijdens een waarneming of experiment. Logica en feiten vormen dus de pijlers van de wetenschappelijke rationaliteit. Alleen kennis die zo tot stand is gekomen, is betrouwbare kennis.
Het is niet zo dat wetenschap alleen maar gebaseerd is op rationaliteit. Het is de kunst om.....read more
Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Mediastinum | Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior. | |||
Mediastinum superior | Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus. | |||
Transversale thoracale plaat | Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5. | |||
Mediastinum inferior | Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van |
Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Pharmacological basis of pharmacotherapy
De farmacodynamiek gaat over hoe de stof precies werkt in het lichaam, voornamelijk de aangrijpingspunten van geneesmiddelen in het lichaam (de receptoren/enzymen/transporters/ ionkanalen). Dit college ligt de nadruk op de farmacokinetiek.
De grafiek op de dia is erg belangrijk. Een farmacon dien je toe in een concentratie die op zijn minst de minimale effectieve concentratie overschrijdt maar niet de minimale toxische concentratie. Bij overschrijding van de toxische concentratie zijn de bijwerkingen toxisch voor het lichaam. Het is dus van belang om binnen het therapeutische raam te blijven.
Definities:
Farmacokinetiek= wat doet het lichaam met farmacon.
Farmacodynamiek = wat doet farmacon met lichaam. Farmacodynamiek is de verklaring van de werking van biologisch actieve verbindingen.
Studying the response of an individual to a drug
Er is altijd.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Vander’s Human Physiology
Het hartvaatstelsel
Het cardiovasculaire systeem bestaat uit verschillende soorten vaten. Al deze vaten hebben één ding gemeen: endotheel, een laag cellen die de binnenkant van de vaten bekleedt. Capillairen bestaan enkel uit endotheel, terwijl andere vaten ook lagen van bindweefsel en glad spierweefsel bevatten.
Grote arteriën
De grote systemische arteriën hebben een grote diameter en dikke wanden met veel elastisch weefsel. Ze hebben ook een beetje glad spierweefsel. Vanwege de grote diameter functioneren ze als pijpleidingen die het bloed naar de organen vervoert. Het elastische weefsel heeft als functie dat het de bloeddruk op peil houdt.
De elasticiteit van de wand wordt ook wel de compliantie genoemd. Dit is hoe makkelijk de vaatwand kan uitrekken onder een bepaalde druk. Wanneer het makkelijk uitrekt, geeft het maar een kleine drukstijging.
Compliantie = Δ volume / Δ druk
Hoe groter de compliantie, hoe gemakkelijker het vat kan uitrekken. Door bijvoorbeeld atherosclerose kan de compliantie minder worden.
Tijdens de systolische fase wordt er bloed uit het hart gepompt. Doordat de aorta uitrekt, schiet het bloed niet allemaal in één keer door, maar blijft er ongeveer één derde achter in de aorta. Wanneer de diastole begint, veert de aorta weer terug in zijn oorspronkelijke vorm, waardoor het bloed nog verder wordt geduwd. De volgende systole dient zich aan voordat al het bloed weg is. Daardoor zal de arteriële bloeddruk nooit nul worden.
De grootste arteriële bloeddruk is bij de piek van de ventriculaire ejectie. Dit is de systolische bloeddruk. De laagste bloeddruk is vlak voor de ventriculaire ejectie begint. Dit is de diastolische bloeddruk. De notatie van de arteriële bloeddruk is systolisch/diastolisch (bijvoorbeeld 120/80).
De polsdruk is het verschil tussen de systolische en diastolische bloeddruk, dus systolisch minus diastolisch. De belangrijkste factoren die de grootte van de polsdruk bepalen zijn:
Hoe groter het slagvolume, hoe sneller de ejectie en hoe lager de compliantie, hoe groter de polsdruk.
De gemiddelde arteriële druk (mean arterial pressure, MAP) is niet het gemiddelde van de systolische (SP) en diastolische druk (DP), omdat de diastolische fase twee keer langer duurt dan de systolische fase:
MAP = DP + 1/3 (SP – DP)
De MAP is belangrijk, omdat het aangeeft hoe groot de gemiddelde druk is waarmee het bloedplasma tegen de weefsels drukt. Compliantie heeft geen significant effect op de MAP.
De arteriële bloeddruk wordt gemeten met behulp van een sphygmomanometer en een stethoscoop. Een opblaasbare ‘cuff’ wordt om de arm geschoven. Deze wordt opgepompt tot een druk boven de systolische bloeddruk. Vervolgens wordt de stethoscoop onder de cuff, op de a. brachialis gelegd. De druk wordt langzaam verlaagd. Men luistert naar zogenaamde Korotkoff tonen. Dit zijn vibraties die gehoord worden wanneer de druk in de cuff iets lager is dan de systolische bloeddruk. Het bloed kan dan net door de arterie heen stromen, waardoor er turbulentie optreedt en er.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Wanneer het gaat om persoonlijkheidsstoornissen is het belangrijk om eerst te definiëren wat voor persoonlijkheid iemand is. Hierbij spelen adaptieve functies en vaardigheden een belangrijke rol. Deze worden gevormd uit habituele kenmerken van gedrag in negatieve, positieve en neutrale omstandigheden. Hierbij gaat het dus vooral om wat voor soort gedragingen en kenmerken heb je in een neutrale omstandigheid, in een positieve omstandigheid en in een negatieve omstandigheid. Verder wordt er gekeken naar toleranties en intrapsychische regulaties. De zogenaamde ik sterkte. Deze wordt bepaald door de aanpassing van de sterke en zwakke trekken. Respectievelijk de competenties en de kwetsbaarheid. Een echte persoonlijkheid is volgens de psychiatrie pas definitief na het 18e levensjaar. In de periode daarvoor is het wel ontwikkeld. Persoonlijkheidsstoornissen worden daarom pas vastgesteld wanneer iemand over de puberteit is. Vanaf het 18e levensjaar dus. Bij een persoonlijkheidsstoornis gaat het om een stabiel patroon van gedachten, gedragingen en gevoelens. Deze zijn terug te voeren tot in de adolescentie, ondermijnen het functioneren en brengen ernstig subjectief lijden met zich mee. Verder is het ook belangrijk te beseffen dat de persoonlijkheidsstoornissen vaak gekenmerkt worden door symptomen van extreme versies van normale karaktertrekkingen. Zo is iedereen wel een beetje huiverig voor vieze dingen maar zullen mensen met een smetvrees het naar een nieuw niveau tillen. Verder is er een sterke overlap tussen de categorieën binnen een persoonlijkheidsstoornis en voor het stellen van de diagnose heeft de interviewer veel informatie nodig die niet altijd makkelijk te verkrijgen is. Informatie zoals bijvoorbeeld hoe de ontwikkeling was als kind. Verder mag het gedrag niet het gevolg zijn van een stoornis op de andere DSM assen en dan gaat het met name om as I.
Wanneer er in de psychiatrie vreemde types voorbijkomen, kunnen het verschillende stoornissen zijn. Zo kan het een ontwikkelingsstoornis zijn bij kinderen die geclassificeerd zijn onder as I. Verder kan het een chronische psychose zijn bij volwassenen in het kader van bijvoorbeeld schizofrenie al dan niet in combinatie met middelenmisbruik. Ook kan het een ontwikkelingsstoornis zijn. Verder kan het een as II stoornis zijn zoals een cluster A persoonlijkheidsstoornis en ook komt comorbiditeit zoals een as I en een as II stoornis vaak voor. Cluster A persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt door het beeld van een zonderling. Deze kan paranoïde, schizoïde of schizotypisch zijn. Cognitief hebben deze mensen een zwakke realiteitstoetsing, zijn ze gemakkelijk psychotisch en leven ze vaak in een fantasiewereld. Affecties tonen deze mensen weinig emoties en worden ze.....read more
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution