Collegeaantekeningen bij week 5 Stofwisselingsstoornissen

Bevat het vijfde gedeelte van de collegeaantekeningen van 2014-2015


Hoorcollege Patiëntdemonstratie: FH (24-11-14)

Patiënte: L, 13 jaar

 

Ze heeft dyslipidemie, waar een aantal verschillende vormen van bekend zijn. In het geval van erfelijke dyslipidemie (cholesterol of triglycerides te hoog), is het belangrijk dat men er vroeg bij is om de behandeling te starten. Er worden geen 'hengeltjes'in de lever gemaakt om het cholesterol uit het bloed te halen.

 

Er zijn twee soorten FH: homozygote en heterozygote. De homozygote vorm van FH is een ernstigere vorm dan heterozygoot. Ook heb je compound heterozygoot. Dan hebben de patienten van beide ouders een andere mutatie gekregen. De symptomen bij heterozygote FH zijn bultjes op de hielen en verbreedde pezen. Hier zit het cholesterol in. Ook een wit ringetje in het oog is zichtbaar. Bij homozygoot zijn deze symptomen veel erger. De pezen zijn heel erg verdikt en er ontstaan grote bulten. Ook kun je pijn hebben aan de achillespees. Bij heterozygote FH heb je meestal een LDL-cholesterol van 5,5-6 en bij homozygoot ongeveer 12

 

L heeft heterozygous FH, wat ze heeft geërfd van haar vader. FH staat voor familiare hypercholesterolemie. Familiare hypercholesterolemie erft autosomaal dominant over (ADH) en de incidentie is 1: 400. In Nederland zijn 40.000 mensen heterozygoot en ongeveer 25 homozygoot. FH valt samen met FDB (familiare defective apolipoproteïne B-100) onder de groep ADH (autosomaal dominante hypercholesterolemia).

 

Normaal is het LDL tussen de 1,7 en 3,4 mmol/L, het HDL tussen de 1,0 en 1,9 mmol/L, het totale cholesterol tussen de 3,5 en 5,0 mmol/L en de triglyceriden onder de 2,0 mmol/L bij nuchtere omstandigheden. Al deze waarden worden gemeten als men dyslipidemia verwacht. Het gaat dan vooral om de waarde van het LDL, die niet te hoog mag zijn. De waarde van de andere gegevens wordt echter ook berekend, omdat het LDL niet direct wordt bepaald, maar wordt uitgerekend aan de hand van die andere gegevens. Het LDL = totale cholesterol – HDL – 45% triglyceriden. HDL is het zogenaamde goede cholesterol en LDL het slechte cholesterol.

 

Bij de patiënten heeft gemiddeld 25% van de ouders en 75% van de grootouders al een hartinfarct gehad. Vrouwen krijgen meestal later een hartinfarct dan mannen, doordat ze een soort beschermfactor bezitten. 10% van de patiënten krijgt nooit last van hart- en vaatziekten. Als de aandoening onbehandeld blijft, overlijden patiënten meestal voor hun 40e aan een hartinfarct. Ze sterven dan dus een plotselinge dood, wat meestal wijst op een cardiovasculaire oorzaak. Van premature vaatziekten (CVD) wordt bij mannen gesproken indien het voor hun 55e optreedt, en bij vrouwen indien voor hun 65e levensjaar. Heterozygote FH hebben een honderdvoudige kans op een hartaanval.

 

Bij heterozygoten wordt nog wel een deel van het cholesterol door de lever uit het bloed gehaald. Bij homozygoten niet. Homozygoten moeten dan ook regelmatig aan de dialyse.

In bepaalde regio’s (zowel in Nederland als in de rest van de wereld) komen bepaalde mutaties voor die kenmerkend zijn voor die regio. W23X is heel ernstig. Hierbij gaat het al bij het 23e aminozuur fout. Er zijn verschillende soorten defecten. Je kan bijvoorbeeld ook een defect hebben dat de hengeltjes wel gemaakt worden, maar niet hergebruikt. Dit is de mildste vorm.

 

Bij FH is het LDL dus verhoogd en het HDL verlaagd. Zodra het LDL boven de 3,5 mmol/L komt, heeft een kind waarschijnlijk FH. Ook bij obesitas komt een hoog LDL en een laag HDL voor. Bij obesitas is dat echter meestal een stuk minder extreem.

Medicatie bestaat vaak uit statines. Deze inhiberen de omzetting van HMG-acetyl-CoA naar cholesterol door het enzym HMG-CoA reductase te inhiberen. Uit een trial met pravastatines bleek dat dit middel zorgt voor afname van wanddikte van vaten, een daling van het LDL en een stijging van het HDL. Bij een toename van de wanddikte is het zo dat er eerst alleen maar vet zit waardoor de dikte toeneemt (atherosclerose). Na verloop van tijd treedt er verkalking op (atherosclerose). Het kalk is niet goed meer weg te halen, maar het vet wel.

 

Hoorcollege Lipide metabolisme (24-11-14)

Vetten zijn heel belangrijk. Ze zitten vooral in membranen en scheiden zo waterige compartimenten. Membranen zijn dus een barrière in een waterige omgeving en creërt zo een ondoordringbare laag (=vet). Vetten moeten toch vrij kunnen bewegen in een waterige oplossing en dit doen ze doordat ze polaire koppen hebben. Fosfolipiden bestaan uit een glycerol (C3-backbone) met een polaire kop en twee vetzuurstaarten. Deze fosfolipiden vormen membranen door hun vetzuurstaarten naar elkaar toe te draaien en zo een bi-laag (bi-layer) te maken. Je hebt ook een mono-layer wat wordt gebruikt bij blaasjes waarin vet wordt vervoerd in het bloed (VLDL,LDL,HDL). Hiervoor heb je natuurlijk maar een mono-layer nodig want de vetstaartjes kunnen gewoon in het vet gaan zitten. De verzadigingsgraad (hoeveelheid van verzadigde vetzuren in het membraan) bepaalt de flexibiliteit van membranen.

 

Triglyceriden en fosfolipiden worden op ongeveer dezelfde manier gesynthetiseerd en lijken behoorlijk op elkaar. Fosfolipiden, polaire kop en 2 vetzuren, zijn oplosbaar in water. Triglyceriden daarentegen hebben 3 vetzuurstaarten en geen polaire kop. Doordat ze geen polaire kopgroep hebben, komen triglyceriden niet voor in celmembranen, ze worden vooral gebruikt als opslag van energie. Triglyceriden zullen dus nooit in de membraan voorkomen omdat ze geen polaire kop hebben. Je kunt uit glucose en triglyceriden , glycerol-3-fosfaat krijgen. Dit gaat naar de lever voor de opbouw van triglyceriden of fosfolipiden. Dus uit glucose en vet kan je fosfolipiden en triglyceriden maken.

In een membraan zitten behalve fosfolipiden ook anderen vetten, zoals cholesterol, dat zorgt voor de starheid van een membraan, en eiwitten. Elementen van het cytoskelet zitten vast aan het celmembraan. De samenstelling van membranen verschilt en wordt gereguleerd. Ook sphingolipiden zitten in membranen. Deze vetten lijken erg op fosfolipiden want ze hebben ook een polaire kop en 2 vetzuurstaarten. Het verschil is dat sphingolipiden een ceramide backbone hebben. Ze zitten voornamelijk in het centraal zenuwstelsel en in de hersenen. Suikers kunnen als polaire groep hechten aan sphingolipiden, waardoor het gangliosiden heten.

 

Cholesterol heeft een moeilijke structuur met verschillende ringstructuren en een polaire OH-kopgroep. Het heeft veel functies. Zo reguleert het de membraan flexibiliteit en is het een precursor van galzouten en verscheidene hormonen. Cholesterol wordt gesynthetiseerd uit acetoacetyl-CoA en acetyl-CoA. Daaruit wordt HMG-CoA gevormd door HMG-CoA-synthase. HMG-CoA is nog wel af te breken. Door HMG-CoA reductase (belangrijkste enzym; rate-limiting-step) wordt dan mevalonaat gemaakt. Dit enzym wordt heel strak gereguleerd. Deze stap kan worden geremd door het enzym te remmen met behulp van statines. Statines zorgen voor competitie (met het substraat), ze binden dit enzym (reductase) namelijk erg sterk. Statines hebben een dubbel effect om cholesterol in de bloedbaan te verminderen. Ten eerste zorgt het dus voor het inhiberen van de cholesterol-synthese. Maar het zorgt ook voor de aanmaak van meer LDL-receptoren, waarmee cholesterol kan worden opgenomen in de cel (vanuit het bloed). Statines hebben bijwerkingen. Bij de stappen van de synthese zijn er namelijk bijproducten die allemaal andere regulerende functies hebben. In dit geval zijn het goede bijwerkingen want het remt ontsteking, minder stolling en betere endotheelcel functie, doordat de bijproducten van de synthese niet meer gevormd worden door de remmende werking van statines.

 

Cholesterol kan ons lichaam wel zelf maken, maar niet afbreken. De cholesterol synthese kost veel energie. Bij een energietekort wordt HMG-CoA weer afgebroken tot acetoacetyl-CoA en acetyl-CoA zodat bijvoorbeeld ketonlichamen of vetzuren gemaakt kunnen worden in plaats van cholesterol. Het lichaam doet alleen aan cholesterol synthese als er genoeg energie is.

 

Het mevalonaat (mevalonzuur, C6) wordt omgezet tot isopentenyl pyrofosfaat. Drie van deze moleculen samen worden omgezet tot farnesyl pyrophosphaat en twee van die vormen squalence.

Squalence wordt via ringvorming gemaakt tot lanosterol. Door het afknippen van 3 C’s wordt lanosterol omgezet in cholesterol.

 

SREBP is een transcriptiefactor en deze regelt wanneer HMG-CoA reductase gemaakt wordt, door de synthese aan te zetten. Dit stofje kan ook door activatie of afbraak gereguleerd worden. Verder zet SREBP de efflux van cholesterol (via kanalen in de celmembraan) uit de cel stop en zorgt het voor meer opname door de synthese van meer LDL-receptoren. SREBP reguleert dus de eiwitexpressie van de eiwitten die betrokken zijn bij deze processen.

LXR regelt juist het uitzetten van de cholesterol synthese. En het zorgt voor meer efflux en minder opname van cholesterol. Bijproducten van de cholesterolsynthese binden aan LXR, waardoor deze wordt geactiveerd. LXR breekt dan vervolgens LDL-receptoren af en mobiliseert meer efflux-kanalen zoals ABCA en ABCG.

 

SREBP zit in het membraan van het ER, waar het inactief is door binding aan een eiwit. (SCAP bindt aan sterol en komt los indien sterol afwezig is.) Bij een verlaagd cholesterol, gaan SREBP en de inhibitor naar het Golgi-systeem, waar het complex in twee delen wordt geknipt. Een deel van het SREBP wordt dan afgeknipt en gaat naar de kern. Daar bindt het aan DNA en zorgt het voor synthese van HMG-CoA reductase. SCAP houdt eigenlijk een ander eiwit vast (Insig) en SCAP kan ook cholesterol binden. Zolang er nog cholesterol zit in het membraan van de ER blijft hij SCAP het andere eiwitje vasthouden. Als er te weinig cholesterol in de cel is en dus ook te weinig cholesterol in het ER membraan laat SCAP dit eiwitje los en op dat moment kan het verplaatsen naar het Golgi-systeem. Sterolen zijn dus daadwerkelijk betrokken bij de regulatie. Het is een zelfregulatie. LXR gaat anders. Er zijn bijproducten van synthese van cholesterol en één daarvan zijn de oxysterolen. Deze binden aan LXR en activeert het.

 

Cholesterol is de basis voor de synthese van galzouten in de lever. Deze galzouten vervoeren cholesterol naar buiten en lipiden uit de darm naar binnen. Ze zorgen dus voor vetopname uit de voeding.

Het grootste deel (ongeveer 95%) van de gal wordt geresorbeerd. Bij een hoog cholesterol ontstaan er meer galzouten, zodat er meer cholesterol afgevoerd kan worden. Het cholesterol kan te geconcentreerd zijn en gaan kristalliseren. Er kunnen dan galstenen ontstaan.

 

Uit cholesterol worden ook hormonen gevormd die belangrijk zijn voor de ontwikkeling, bijvoorbeeld glucocorticoïden, mineralocorticoiden, androgenen (als testosteron) en estrogenen.

Cortisol is een glucocorticoïd is een stresshormoon dat zorgt voor de fight/flight reactie en dat het immuunsysteem onderdruk. Het zorgt ook voor meer gluconeogenese in de lever. Aldosteron is een belangrijk mineralocorticoïd. Hormonen binden aan receptoren die naar de kern gaan en daar de gen-expressie reguleren.

 

Vitamine D is ook een (soort van) hormoon. Het wordt gemaakt uit cholesterol door het openen van 1 ring uit de ringstructuur onder invloed van UV-licht. Vitamine D is heel belangrijk voor de calcium en fosfor huishouding. Bij een tekort aan vitamine D kunnen er problemen met de botten en spieren ontstaan en kan men een ‘winterdipje’ krijgen. Vitamine D beschermt tegen kanker, maar te veel van deze stof is toxisch.

 

Hoorcollege Cholesterol en lipide metabolisme (24-11-14)

Vetten zijn onoplosbaar en moeten dus bijvoorbeeld door lipoproteïnen vervoerd worden.

Triglyceriden en cholesterol kunnen we zelf maken. Tryglyceriden zorgen vooral voor energie en warmte. Cholesterol kunnen we niet zelf afbreken. Hier zit een limiterende factor aan en als je teveel cholesterol binnenkrijgt gaat het dus ophopen. Cholesterol moet dus via de faeces worden uitgescheiden.

Een voorbeeld van ophoping is ophoping in de vaatwand (aterhosclerose). Het plakt niet aan de vaatwand maar het zit echt in de bloedvaten. Er kunnen kristallen in de vaatwand ontstaan die de vaatwand beschadigen.

Als je teveel triglyceriden hebt, sla je ze allemaal op. Hier zit geen limiet aan.

 

Vetcellen trekken ontstekingscellen aan. Er zijn twee soorten vetcellen: witte en bruine. Bruine verbranden vet en geven alleen maar warmte.

Lipoproteïnen zijn opgebouwd uit fosfolipiden, cholesterol en eiwitten (apoproteïnen) welke in het membraan zitten, en verder bevatten deze deeltjes triglyceriden en glycerolesters. Aan de apoproteïnen kunnen deze deeltjes door andere cellen herkend worden. Lipoproteïnen worden uitgescheiden door de darm en de lever.

Er zijn verschillende lipoproteïnen:

- chylomicronen

- VLDL

- HDL

 

Chylomicronen worden in de darm gemaakt en bestaan vooral uit triglyceriden. Onderweg naar de lever wordt veel vet uit deze deeltjes door perifere weefsels opgenomen tot chylomicronen remnants over zijn. De lever neemt de chylomicronen op.

 

VLDLs worden uitgescheiden door de lever als reactie op behoefte aan energie. Ook deze deeltjes bevatten veel triglyceriden, welke op hun weg door het lichaam afgegeven worden aan perifere weefsels, tot VLDL via IDL tot LDL is geworden. Deze deeltjes bestaan vooral uit cholesterol en staan ook wel bekend als het ‘slechte cholesterol’. LDL ontstaat dus in het bloed. Het HDL, het ‘goede cholesterol’ wordt gemaakt in de lever.

 

Na een maaltijd worden vetten opgenomen door de darmen en komen ze via het lymfevatenstelsel in chylomicronen in het bloed terecht. Ze worden door de receptor LRP in de lever opgenomen. De lever bepaalt vervolgens wat er met de vetten moet gebeuren. Als er vet nodig is in het lichaam maakt de lever VLDL en dit gaat vet transporteren door het lichaam.

De lever neemt chylomicronenremnants op en de vetrestjes worden vrijgemaakt. De lever maakt dan VLDLs die via de forward-route naar perifere weefsels gaan. HDL haalt uit de periferie het overtollige cholesterol op en brengt het terug naar de lever. Cholesterol kan via de galblaas uitgescheiden worden als galzouten.

Bij verestering van cholesterol wordt er een vetzuur aan gehangen. Het cholesterol is dan niet meer polair en kan zich in de kern van lipoproteïnen bevinden. Op deze manier wordt cholesterol (tijdelijk) opgeslagen. Eiwitten op lipoproteïnen zijn apolipoproteïnen. Via deze proteïnen kunnen cellen specifieke lipoproteïnen hechten.

In chylomicronen is alleen het type vetzuren verschillend, afhankelijk van de maaltijd. Verder hebben ze een vast structuur. Ze worden via het lymfestelsel naar het bloed gebracht en hebben een halfwaardetijd van 2 uur.

 

Chylomicronen remnants worden opgenomen door de levercel door LRP. De lever maakt VLDL wat langs de organen wordt getransporteerd en via IDL (intermediate density lipoprotein) LDL wordt, wat cholesterolrijk en triglyceride-arm is. LPL (lipase) hangt aan het oppervlak van endotheelcellen. Ze kunnen vetzuren vrijmaken uit het VLDL-partikel en deze vetzuren worden daarna opgenomen. Ze maken de vetzuren vrij uit triglyceriden door hydrolyse, waarbij behalve vetzuren ook glycerol ontstaat. LPL wordt niet gemaakt door de endotheelcellen maar door het orgaan. Na een tijdje zit er meer cholesterol in het blaasje (LPL) en heet het LDL.

 

LDL-partikels worden door perifere cellen opgenomen doordat het LDLR (LDL receptor) het apoproteïne B100 op het LDL herkent. Het LDL gaat dan naar het lysosoom, het cholesterol komt vrij en de LDLR wordt gerecycled. SREBP wordt hierdoor geïnactiveerd (en er komt meer LXR), waardoor er geen cholesterolsynthese plaatsvindt. ACAT wordt geactiveerd en zet cholesterol om in cholesterolesters. Deze vorm van cholesterol kun je opslaan zonder dat het schade aanricht in de cel.

 

Als de organen teveel aan cholesterol hebben wordt dat teruggebracht naar de lever door HDL.

HDL is heel belangrijk in het reverse cholesterol transport. HDL is een plat schijfje/blaasje dat gemaakt wordt door de lever. Eenmaal in de bloedbaan haakt het aan cellen met een teveel aan cholesterol. Door de transporter ABCA1 neemt het HDL het cholesterol op in zijn celmembraan. LCAT in het HDL verestert het cholesterol, waardoor het cholesterol in het HDL-deeltje gaat zitten. ApoA stimuleert dat proces.

Verestering van cholesterol gaat door het afknippen van een vetzuur van een fosfolipide en het aan een cholesteroldeeltje zetten. De OH-groep van cholesterol wordt dan aan het fosfolipide gehangen.

Doordat het HDL inhoud krijgt, wordt het rond. Er is 1 uitzondering voor HDL. Normaal is het een cholesterol-acceptor, die cholesterol naar de lever brengt. Maar voor de bijnieren is HDL juist een cholesterol-donor.

Het HDL keert daarna terug naar de lever. Het CETP kan cholesterolesters uit het HDL halen en naar de forward cholesterol route brengen, in ruil voor triglyceriden uit VLDLs, welke naar HDL gaan. Het HDL kan dan nog meer cholesterol opnemen voordat het bij de lever komt. Daar wordt het opgenomen door SRB1, waarna het HDL wordt afgebroken. SRB1 neemt niet het hele HDL-partikel op, alleen de inhoud. SREBP in de lever wordt als reactie hierop uitgezet. Bij een teveel aan cholesterol wordt een deel via de gal naar de faeces vervoerd. Er worden galzouten gemaakt uit cholesterol, welke cholesterol naar buiten kunnen transporteren. Gal wordt voor het overgrote deel weer opgenomen met nieuwe vetten.

 

Patiënten met FH (familiare hypercholesterolemie) hebben geen LDL-receptoren of slechts de helft van het normale aantal. LDL kan dan niet meer opgenomen worden en het lichaam gaan extra cholesterol aanmaken. Dit kan geïnhibeerd worden met statines of ezetimibe.

Het grootste probleem bij deze patiënten is de LDL-ophoping in de bloedvaten. Dit wordt geoxideerd en hoopt zich op in de bloedvatwanden, waar het ontstekingen veroorzaakt. Het vet zit dan onder een dun laagje endotheel, in de bloedvatwand. Macrofagen proberen dit dan op te ruimen, maar kunnen cholesterol wel opnemen maar niet afbreken. De macrofagen worden dan dikke, immobiele cellen (zogenaamde schuimcellen) en gaan cytokines uitscheiden, waardoor meer witte bloedcellen worden aangetrokken. Dit is het begin van atherosclerose. De macrofagen gaan uiteindelijk dood, lozen hun inhoud en daardoor ontstaan er cholesterolkristallen in de vaatwand.

 

Hoorcollege Lipiden en Lipoproteïnen (25-11-14)

Het eerste wat er mis gaat bij een atherosclerose is een disfunctie van het endotheel. Als het endotheel niet meer werkt ontstaat er 'lek' en de witte bloedcellen gaan 'random' plakken en uittreden. Dan krijg krijg je subendotheliaal een combinatie van ontstekingscellen en cholesterol. Zo krijg je dus de zogenoemde schuimcellen. Dat is het eerste stadium van atherosclerose.

Hartinfarcten ontstaan niet doordat de bloedvaten zo vernauwd zijn door cholesterol. Het bloedvat zou door vernauwing namelijk het hele bloedvat groter maken zodat het volume behouden blijft. Daarom lijkt alles in orde zijn maar eigenlijk is een deel van het bloedvat dan verstopt. Pas heel laat treedt dan de echte vernauwing op. Hartinfacten wordt veel vaker veroorzaakt door scheurtjes in de bloedvatwanden door de plaques van cholesterol.

 

Atherosclerose is niet alleen een cholesterol ziekte, maar cholesterol en ontstekings ziekte. Eigenlijk moeten we dan dus niet alleen statines geven maar ook de ontsteking onderdrukken. Iedereen krijgt atherosclerose maar niet iedereen krijgt een hartinfarct. Dit komt dus door de mate waarin scheurtjes plaatsvindt en dit hangt af van de ontsteking.

 

Hoe gaan we de risico voor een hartinfarct omlaag doen? Door cholesterol te verlagen of door de ontsteking te remmen. De ontsteking moeten we eerst lokaliseren als we het willen remmen. Daarvoor hebben we een marker nodig.

CRP is niks anders dan iets wat in de lever geproduceerd wordt als er ergens een ontsteking is in het lichaam. Je wilt eigenlijk alleen weten of er in die vaatwand een ontsteking is. CRP is dus geen goede marker voor ontsteking.

 

Door een beschadiging krijg je een stressreactie (ontstekingsreactie). Hierdoor krijg je activatie van witte bloedcellen die allemaal naar die plaques gaan. Hierdoor worden de plaques instabiel en krijg je scheurtjes in de wand. Het risico op een hartinfarct is verhoogd om deze rede (dit is bij muizenstudies ontdekt). Bij mensen werd het ook onderzocht door ingespoten eigen witte bloedcellen. Je kan dan traceren waar ze heen gaan. Bij mensen met een verhoogd risico blijken ze inderdaad ook in de plaques te gaan zitten.

Je zou zeggen dat het helpt om de ontsteking te remmen maar daar kan je ontstekingscomplicaties van krijgen in het geval van een echte infectie (dan wordt die ontsteking namelijk ook geremd). Toch is dit een goede manier als het lukt. Er is een verband tussen de hoogte van LDL en de ontsteken. Als je het LDL omlaag brengt, gaat de ontsteking ook omlaag. Een statine werkt dus niet als ontstekingsremmer in de bloedvat. De ideale therapie zou zijn een combinatie van cholesterol verlagen en de ontsteking in de bloedvat remmen (dit is echter nog niet gelukt). Herseninfarct wordt veroorzaakt door een (ontstoken) plaque die geruptureerd is. LDL en ontsteking zijn factoren die het risico verhogen.

 

Hoorcollege hypocholesterolemie

 

Cholesterol

Cholesterol is een organische verbinding en een vetachtige stof. Cholesterol heeft een polaire kop (een OH-groep) en is voor de rest apolair. Cholesterol en de intermediairen (tussenproducten) van cholesterol hebben verschillende functies. Het is een noodzakelijk onderdeel van steroïde hormonen gal, vitamine D, myeline en het celmembraan. Cholesterol heeft ook een functie bij de morfogenese, het ontstaan van de vorm van een organisme. Het bloed vervoert cholesterol door het lichaam door het aan eiwitten te binden, deze eiwitten worden lipoproteïnen genoemd. Cholesterol wordt aangemaakt in de lever en je krijgt het ook met je voeding binnen. Wanneer je jarenlang een te hoog cholesterol gehalte in het bloed hebt, kan het zich ophopen in de bloedvaten. Hierdoor worden de bloedvaten in de loop van tijd nauwer en kunnen ze dicht gaan zitten (atherosclerose).

 

Verschillende soorten cholesterol

Er zijn drie verschillende cholesterol soorten, HDL (high density lipoproteïne), LDL (low density lipoproteïne) en VLDL (very low density lipoproteïne). HDL wordt ook wel het gezonde cholesterol genoemd. HDL gaat vorming van bloedklonters tegen en zorgt ervoor dat de aderwand niet verkalkt raakt door overtollig LDL cholesterol. Het LDL cholesterol wordt ook wel het slechte cholesterol genoemd. Dit komt doordat een te veel aan LDL erg gevaarlijk is, omdat het de aderen verstopt met plak en bloedklonters  vormt. Het verhoogt dus het risico op hart- en vaatziekten. LDL cholesterol heeft echter ook een belangrijke functie. Het zorgt namelijk voor het transport van cholesterol naar de hersenen, organen en andere lichaamsdelen. VLDL komt in mindere mate voor dan LDL en HDL, VLDL dient om cholesterol van de lever naar de organen te transporteren. Te hoge waarde van deze cholesterol kan ook leiden tot hart- en vaatziekten.

 

Hypocholesterolemie

Bij hypocholesterolemie is er een tekort aan cholesterol in de bloedbaan, hierdoor kunnen de verschillende functies van cholesterol niet goed uitgevoerd worden. Het syndroom van Smith Lemli Opitz (SLO) is een voorbeeld van een syndroom, waarbij er een tekort aan cholesterol is. De meest voorkomende symptomen bij het SLO-syndroom zijn een ontwikkelingsachterstand, problemen met leren en problemen met eten in combinatie met een typisch uiterlijk. Het tekort aan cholesterol ontstaat door een foutje in het DNA op het zogenaamde 11e chromosoom. Hierdoor kan van 7-dehydroxycholesterol geen cholesterol meer gemaakt worden, het enzym (7-dehydroxycholesterol reductase) die verantwoordelijk is voor de omzetting, is defect. Er is dus een tekort aan cholesterol en een ophoping van 7-dehydroxycholesterol.

 

Morpho-genes

Morpho-genes zijn signaalmoleculen met een concentratiegradiënt in de eicel of het ontwikkelende embryo. Ze hebben verschillend effect op cellen van dezelfde soort maar op verschillende plaatsen. De cranio-caudale as van het lichaam en de proximale-distale as van vingers is afhankelijk van de concentratie van morphogenes. De concentratiegradiënt zorgt voor de differentiatie van ongedifferentieerde cellen tot verschillende celtypen die uiteindelijk alle weefsels en organen van het lichaam vormen.

 

 

Holoprosencephalie

Een holoprosencephalie is een stoornis waarbij de hersenen niet goed gevormd worden. De grote hersenen splitsen zich niet in een linker en rechter hersenhelft, maar blijven helemaal of voor een deel aan elkaar gegroeid. Het prosencephalon is het gedeelte van de voorloperhersenen waaruit later de grote hersenen zullen ontstaan. In de vijfde week van de zwangerschap deelt dit gedeelte zich normaal gesproken in de linker en rechter hersenhelft. Deze stoornis ontstaat door een fout in het DNA waarbij bepaalde regelstofjes (morphogenen) kunnen ontbreken of juist te veel aanwezig zijn. Doordat deze signaalmoleculen missen, ontwikkelen de hersenen zich dus niet normaal.

 

 

Hoorcollege Dyslipidemie

 

Dyslipidemie

Dyslipidemie is een verzamelnaam voor verschillende stoornissen in de vetstofwisseling. In het bloed zie je het terug in verhoogde waarden van totaal cholesterol, LDL-cholesterol, trigylceriden en een verlaagd HDL-cholesterol (lipiden) genoemd. Hierdoor neemt slagaderverkalking (arteriosclerose) toe.

De meest voorkomende oorzaken voor dyslipidemie zijn overgewicht, diabetes mellitus, erfelijke aanleg, schildklierafwijkingen, overmatig alcohol gebruik en het gebruik van bepaalde medicijnen.

 

Familiaire hypercholesterolemie

Bij familiaire hypercholesterolemie (FH) is er sprake van dyslipidemie. FH is een erfelijke aandoening, waardoor het cholesterol gehalte in het bloed sterk verhoogd is. Voornamelijk het LDL (low density lipoproteïne)  cholesterol is sterk verhoogd. Dit leidt tot een verhoogd risico op het krijgen van hart en vaatziekten op jonge leeftijd. Bijvoorbeeld een hartinfarct of een beroerte. Patiënten met FH hebben mutaties in het LDLR-gen dat codeert voor de LDL receptor. Deze LDL receptor heeft normaal gesproken als functie het LDL uit de bloedsomloop te halen. Door de mutatie in het receptor gen werkt de receptor  niet meer goed en is er dus sprake van een verhoogd LDL gehalte in het bloed. Dit kan leiden tot plakvormingen aan aderwanden en bloedstollingen. Dit is du de oorzaak van het verhoogde risico op hart- en vaatziekten bij mensen met familiaire hypercholesterolemie.

 

Tendon xanthoma

Bij hypercholesterolemie kan er ook sprake zijn van tendon xanthoma, dit is cholesterol rijk materiaal dat zich op plekken overal op het lichaam kan ophopen. Het zijn lipiden die zich ophopen in foam cellen (bepaald soort type macrofaag) in de huid, hierdoor ontstaan geel rode bultjes op de huid (de xanthoma). Meestal hopen ze zich op, op pezen (achillespees of op de handrug) of in het hoornvlies van het oog.

 

Framingham risicoscore

De framingham risicoscore is een geslachtsafhankelijke algoritme om in te schatten hoe groot het 10 jarige cardiovasculaire risico van iemand is. Hierbij wordt rekening gehouden met je leefstijl, roken,  diabetes mellitus, cholesterol en of je een verhoogde bloeddruk hebt.

 

Statinen

Statinen zijn medicijnen die gebruikt worden om de cholesterolsynthese te remmen, het zorgt dus voor een verlaging van cholesterol in het bloed. Deze medicijnen worden voorgeschreven bij een verhoog cholesterol (hypercholesterolemie), suikerziekte (diabetes mellitus) en ter preventie van hart- en vaatziekten. Statinen grijpen in op de snelheidsbepalende stap in de synthese van cholesterol. Het remt het enzym HMG-CoA reductase, dus remt het de snelheid van de cholesterolsynthese.

Spierklachten komen als bijwerkingen vrij veel voor bij het gebruik van statinen.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
992