Collegeaantekeningen week 1-7 (Kindermishandeling en verwaarlozing)


Onderstaande samenvatting behoren bij collegejaar 2015/2016 van het vak: Kindermishandeling en Verwaarlozing: een levensloopperspectief

College 1

Geschiedenis en definities

Wanneer er over kindermishandeling wordt gesproken is het van belang om goed in gedachte te houden hoe ernstig deze zaak is. In de wetenschap wordt er gesproken over cijfers, maar in de praktijk gaat het om echte kinderen. Dit vak gaat over kindermishandeling in een levensloopperspectief: de ontwikkeling en de gevolgen van kindermishandeling van kind tot aan volwassenen komen aan bod.

Het is belangrijk om aandacht te besteden aan kindermishandeling, omdat het voor kinderen vreselijke gevolgen kan hebben, kinderen zichzelf niet kunnen verdedigen en het is ook van maatschappelijk belang, omdat de zorg voor mishandelde kinderen veel geld kost (denk aan psychische zorg, criminaliteit). Daarnaast willen we de intergenerationele overdracht stoppen en leren hoe we mensen kunnen opvangen en behandelen na kindermishandeling.

In de geschiedenis van kindermishandeling zijn twee hoogtepunten aan te wijzen. Het eerste hoogtepunt is het verhaal van Mary Ellen Wilson (1874). Dit verhaal heeft een belangrijke invloed gehad op het maatschappelijk denken over kindermishandeling. Voordat Mary Ellen geboren werd, was haar vader al overleden. Haar moeder werkte veel, en liet daarom een andere vrouw voor haar kind zorgen. Op een gegeven moment betaalde de moeder niet meer aan de vrouw, waardoor deze vrouw niet meer voor haar kon zorgen. Hierdoor kwam ze in een pleeggezin. Haar pleegvader overleed en vervolgens werd Mary Ellen fysiek en emotioneel mishandeld door haar pleegmoeder. Etta Wheeler (de buurvrouw) hoorde verontrustende geluiden uit het huis. Zij probeert om Mary Ellen uit huis te laten plaatsen, maar zij komt erachter dat er eigenlijk geen instanties zijn die haar kunnen helpen. Zij schakelt daarom een kennis in, die werkzaam is bij de ‘Society for the Prevention of Cruelty to Animals’. Deze kennis haalt Mary Ellen direct uit huis en enige tijd later wordt de ‘Society for the Prevention of Cruelty to Children’ in Amerika opgericht.

Een tweede hoogtepunt in de geschiedenis is het artikel van Kempe en collega’s in 1962. Dit artikel gaat over wat zij het ‘Battered Child Syndrome’ noemen. Deze artsen beschrijven kindermishandeling als een klinisch syndroom van de ouder met als gevolg fysieke en medische symptomen bij het kind, zoals botbreuken of blauwe plekken. Als arts is het van belang om na te gaan hoe een kind deze verwondingen heeft opgelopen en indien nodig het verhaal van de ouder in twijfel te trekken. Het is echter niet de bedoeling om de ouders te beschuldigen, maar om op subtiele wijze het gesprek met hun aan te gaan. Een arts moet daarom goed het verschil kunnen zien tussen natuurlijke breuken en niet natuurlijke breuken.

Er is geen consistente definitie voor kindermishandeling. Het is daarom van belang om goed te letten op wat een auteur of onderzoeker verstaat onder kindermishandeling. De definitie die wij aanhouden is: 'Kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel' (Wet op Jeugdzorg, 2005). Ook gaat het in deze definitie om een afhankelijke of onvrije relatie tussen een kind en een verzorger. Verder moet er sprake zijn van een (dreigende) ernstige schade en kan het gaan om actieve of passieve vorm van mishandeling. Dus het kind iets aandoen, zoals seksueel misbruik of slaan, of juist het nalaten van bepaalde dingen, zoals voeden en liefde geven.

In de definitie van kindermishandeling worden drie aspecten onderscheiden:

  • Conceptualisatie: hoe kijk je tegen kindermishandeling aan? Je kunt het bijvoorbeeld beschouwen als een stoornis bij de ouder, of als crimineel gedrag, je kan het zien vanuit het kind of vanuit de pleger.

  • Type: welke typen mishandeling zijn er en wat vinden we onder kindermishandeling vallen? Alleen gedragingen die letsel veroorzaken, of is het een breder begrip?

  • Ernst: Hoe ernstig moet het zijn om van kindermishandeling te kunnen spreken? Vaak wordt dit gemeten aan de hand van de schade die een kind oploopt.

Barnett, Manley & Cicchetti (1993) maken onderscheid tussen verschillende aspecten van de definities:

  • Culturele aspect: wat men als mishandeling beschouwt, is cultureel bepaald. In de ene cultuur is het oké om je kind te slaan, in de andere cultuur absoluut niet.

  • Politieke aspect: linkse politici vinden dat de staat sneller in moet grijpen in gevallen van kindermishandeling. Hierbij is een specifieke definitie belangrijk. Terwijl rechtse politici vinden dat het de eigen verantwoordelijkheid van de ouder hoe zij hun kind opvoeden, waardoor een minder specifieke definitie volstaat.

  • Economische aspect: in economische crisis is er meer kans op kindermishandeling, omdat het in veel gezinnen financieel slechter gaat en er meer stress is. In deze situaties is er ook minder geld beschikbaar voor preventie of behandeling bij kindermishandeling. Bovendien wordt de definitie van kindermishandeling dan vaak beperkt, zodat het aantal kinderen dat eronder valt vermindert, omdat men anders niet alle kinderen kan helpen. Er is dus ook een maatschappelijk aspect.

Barnett, Manley en Cicchetti (1993) ontwikkelde een Multi-systeem benadering van de definitie van kindermishandeling en deelde de definitie op in vier systemen:

  • Medische-diagnostische definitie: kindermishandeling wordt vanuit de psychopathologie van de ouders bekeken, het ouderlijke systeem (hechting, geschiedenis, persoonlijkheid, coping, stress, steun, huwelijk). Ook wordt er binnen deze definiëring naar de lichamelijke schade van het kind gekeken (net als Kempe, 1962). Er wordt binnen deze definitie niet naar de verantwoordelijkheden van de ouders gekeken.

  • Juridisch: is er sprake van schade bij het kind?

  • Sociologische definitie: kindermishandeling is een maatschappelijk fenomeen. De maatschappij bepaalt dus wat gezien wordt als afwijkend gedrag en kindermishandeling. Er wordt gekeken naar de invloed van de maatschappij op het ontstaan en stoppen van kindermishandeling. Er wordt bekeken welke factoren aan dit sociaal afwijkende gedrag bijdragen (structuur, nurture, discipline, nalatigheid en verantwoordelijkheid).

  • Ecologische definitie (denk aan Bronfenbrenner): welke factoren uit welke lagen rond de opvoeding maken risico’s groter? Risicofactoren worden bekeken vanuit maatschappij, cultuur, buurt, werk, familie en ouders. Er wordt gekeken naar de directe en indirecte invloeden. Het is een wetenschappelijke benadering.

Cicchetti kijkt naar het ontwikkelingsniveau van een kind  om te bepalen of iets mishandeling is. Het is normaal om een kind van 16  een paar uur alleen thuis te laten, bij een kind van 2 spreek je in hetzelfde geval van verwaarlozing. Het uitvoeren van een bepaalde handeling of het nalaten van een handeling kan schade toebrengen. De hoeveelheid schade is afhankelijk van de leeftijd.

De drie subtypen verwaarlozing (fysiek, emotioneel, onderwijs) vallen onder Omission, het nalaten van iets. De drie substypen van mishandeling (fysiek, seksueel, emotioneel) vallen onder Commission, het actief toebrengen van schade. Wat erg belangrijk is bij emotionele mishandeling en/of verwaarlozing is om te kijken naar de frequentie.

In het college worden verschillende definities van kindermishandeling genoemd. Voor definities van seksuele, fysieke en emotionele mishandeling, fysieke verwaarlozing, verwaarlozing van onderwijs en emotionele verwaarlozing volgens de NPM, zie de bijlage van college 1.

Seksueel misbruik is een lastig concept. Dat blijkt uit het volgende voorbeeld: stoeien, vechten of klappen uitdelen tussen broer en zus wordt niet als kindermishandeling gezien, hooguit als nalatigheid van de ouders. Seksueel contact tussen broer en zus terwijl het ‘slachtoffer’ dit niet wilt, is echter wel direct seksueel misbruik. Niet alleen handelingen met dwang vallen onder seksueel misbruik.

In het boek van Miller-Perrin staat op p.191 dat het type mishandeling bepaald wordt aan de hand van de gevolgen. Fysieke mishandeling heeft vaak psychologische gevolgen. Zo kan herhaaldelijk slaan leiden tot minder zelfvertrouwen. Volgens Miller-Perrin gaat het daarom om psychologische mishandeling. Dit is echter niet hoe we het vanuit dit vak bekijken. We kijken niet naar de gevolgen, maar naar de handeling naar het kind toe. Als het kind dus geslagen wordt, is het fysieke mishandeling, geen psychologische mishandeling door de psychologische gevolgen.

Over een pedagogische tik zijn de meningen verdeeld. Sommigen vinden dat het toegestaan moet worden omdat kinderen soms erg hardleers kunnen zijn en kinderen moeten leren grenzen te accepteren. Anderen vinden dat kinderen hier niets van leren, behalve dat agressie normaal is en dat macht door slaan erbij hoort. Onder de verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe (Nederlandse wetgeving).

Elizabeth noemt in haar artikel dat fysiek straffen niet effectief is, kinderen vertonen meer probleemgedrag en zijn minder gehoorzaam, op langere termijn is er sprake van meer psychische problemen en criminaliteit en ook is er verhoogd risico op mishandeling.

Bij Munchausen Syndrome bij Proxy (Pediatric Condition Falsification) verzint of overdrijft de ouder (vaak moeder) ziekte bij een kind. Dit wordt gedaan door te liegen over symptomen bij de kinderen, door symptomen te overdrijven of door het kind echt ziek te maken. De ouder gaat vaak van ziekenhuis naar ziekenhuis. Ook ontwikkelt de ouder vaak een afhankelijke relatie met de arts. In de volgende colleges zal er meer over deze syndromen worden uitgeweid. Munchausen Syndroom betekent een ziekte fingeren, terwijl by Proxy aangeeft dat je dit overbrengt op een ander persoon.

Shaken Baby Syndrom (nieuwere definitie; abusive head trauma) komt vaak voort uit onmacht van de ouder. De ouder schudt de baby heen en weer als deze blijft huilen of gaan gewoonweg hardhandig om met de baby. Ouders kunnen hier dan niet goed mee omgaan. Kinderen zijn vaak nog onder twee jaar oud, meestal zelfs jonger dan zes maanden.

Er is vaak sprake van comorbiditeit van kindermishandeling. Dit kan aangeven dat er meerdere stoornissen samen voorkomen, of dat er meerdere subtypen van kindermishandeling samen voorkomen. Ongeveer de helft van de mishandelde kinderen heeft te maken met meerdere typen mishandeling tegelijkertijd.

Er zijn meta-analyses uitgevoerd om te kijken naar hoe vaak verschillende soorten van mishandeling voorkomen. De range van individuele studies is 0,1-93%, hier moet wat mee gedaan worden want je kan niet zeggen dat de prevalentie tussen deze getallen ligt. Er moet gekeken worden of er vanuit alle verschillende studies een consistent percentage is. Jaarlijks worden 118.836 kinderen mishandeld, dit zijn 34 per 1000 kinderen. Vanuit de meta-analyses wordt geconcludeerd dat kindermishandeling niet is gedaald, er een stijging is in de meldingen en er is steeds meer sprake van emotionele verwaarlozing en getuige van huiselijk geweld. Een overzicht van uitgevoerde meta-analyses is terug te vinden in de sheets.

 

College 2 

Gehechtheidstheorie

Gehechtheid is een aangeboren gedragssysteem dat gericht is op het verkrijgen en behouden van de nabijheid van één of meer specifieke beschermende verzorgers op momenten van angst, spanning of verdriet.

Belangrijke namen bij de gehechtheidstheorie zijn Bowlby en Ainsworth. Ainsworth is de grondlegger geweest voor de Vreemde Situatie Procedure. Dit is een procedure die een spannende situatie creëert om te kijken hoe het kind reageert op deze milde stress, in geval van milde stress wordt namelijk het gehechtheidssysteem aangezet.

De meeste kinderen raken gehecht, behalve kinderen die niet één specifieke verzorger hebben gehad in de jongere jaren. De kwaliteit van gehechtheid verschilt ook, een kind kan veilig of onveilig gehecht zijn, als kinderen in staat zijn om tijdens angst het gehechtheidsfiguur op te zoeken is het kind veilig gehecht. Als de verzorger niet sensitief reageert op het kind weet het kind niet of hij kan vertrouwen op de verzorger, zo ontwikkelt een onveilige gehechtheidsrelatie. Als ze onveilig gehecht zijn kan dit op verschillende manieren naar buiten komen, minimaliserend of maximaliserend. Op momenten dat het kind stress heeft en er is geen specifieke verzorger kan het kind vermijdend reageren bij hereniging. Dit wordt minimaliserend genoemd. Bij maximaliserende onveilige gehechtheid weet het kind niet hoe moeder op hem gaat reageren en het kind kan erg hard gaan huilen of gillen tijdens en na stress. Bij gedesorganiseerde gehechtheid is de verzorger zowel een troost als een bedreiging voor het kind.

In de kindertijd is het zo dat je specifieke gehechtheidsrelaties hebt, je kan met je moeder en vader anders gehecht zijn. Vanaf de adolescentie vormt zich een algemene representatie, dit is niet meer relatiespecifiek. Dit kan gemeten worden met het gehechtheidsbiografisch interview. Hierbij wordt de huidige State of mind gemeten met betrekking tot gehechtheid. Er zijn drie soorten gehechtheidsrepresentaties.

  1. Autonoom, vertellen vloeiende verhalen over hoe het leven vroeger was.

  2. Vermijdend, geven vaak weinig informatie, interne consistenties.

  3. Gepreoccupeerd, hangt samen met ambivalente gehechtheid, zijn vaak nog erg boos op ouders, geven vaak veel en niet relevante informatie.

Als ouders zelf nare ervaringen hebben meegemaakt in de jongere jaren kan dit leiden tot beangstigend opvoeden wat leidt tot een gedesorganiseerde gehechtheid bij het kind.

 

Risicofactoren vs. verklaringsmodellen

In dit college wordt er gekeken naar waarom ouders mishandelen en welke ouders het meeste risico lopen. Dit wordt gemeten aan de hand van risicofactoren. Een risicofactor is nooit hetzelfde als een oorzaak. Je kunt niet spreken over een causaal verband, maar wel over factoren die het risico op kindermishandeling vergroten. Een verklaring geeft aan waarom mishandeling plaatsvindt. Een risicofactor zorgt voor veel vals positieven, dit is een probleem tijdens de screening.

Bepaalde screeningsinstrumenten brengen de kans op kindermishandeling in kaart. Hiermee wordt gekeken wat het risico van een gezin is op kindermishandeling. We moeten in ons achterhoofd houden dat in de meeste gezinnen met een risicofactor, de kinderen niet mishandeld worden. De comorbiditeit van mishandeling maakt het lastig om risico’s voor specifieke vormen van mishandeling te onderzoeken. Risicofactoren kunnen worden ingedeeld in drie groepen: kind factoren, ouderfactoren en omgevingsfactoren.

Er zijn veel onderzoeken geweest naar risicofactoren van kindermishandeling. Zo blijkt uit het onderzoek van University of Minnesota Parent-Child Project dat een lage sociaal emotionele status een risicofactor is. Dit heeft geen invloed op prematuriteit, perinatale problemen en de Apgar score. Andere risicofactoren, volgens Avon Longitudinal Study of Parents of Children, zijn laag geboortegewicht, ongewenste zwangerschap, slechte gezondheid van het kind, ontwikkelingsproblemen en negatieve houding van de ouders tegenover het kind. Het is hier echter niet mogelijk om oorzaak-gevolg relaties te vormen, omdat de kindfactoren net zo goed een gevolg kunnen zijn van mishandeling. Bovendien wordt er maar op één moment gemeten. Daarnaast moet rekening gehouden worden met derde variabelen die zowel de kindfactoren als de kindermishandeling kunnen verklaren.

Kindfactoren vormen vaak alleen een risico in combinatie met andere risicofactoren binnen het gezin. Een voorbeeld is waarin het moeilijke gedrag van een kind alleen een risico vormt wanneer de moeder drugs gebruikt. Verder volgde uit deze studie in Hawaii dat een laag geboortegewicht, depressie bij de moeder en geweld tussen de ouders ook risicofactoren voor fysieke mishandeling waren.

Veel studies zijn retrospectief, oftewel achteraf. Je meet dus eigenlijk de huidige perceptie van vroeger, en deze kan dus gekleurd zijn. Wat het ook moeilijk maakt is dat er vaak sprake is van wederzijdse beïnvloeding. Dit betekent dat kindfactoren beïnvloedt worden door mishandeling, maar dat mishandeling ook beïnvloedt wordt door de kindfactoren. Een voorbeeld komt uit een onderzoek met een representatieve steekproef uit de algemene bevolking. Er werd gevonden dat externaliserend probleemgedrag fysieke disciplinering van de moeder verklaart. Andersom verklaart fysieke discipline van de moeder ook het externaliserende gedrag van het kind. Uit een ander onderzoek werd echter alleen bewijs gevonden voor de effecten van fysieke discipline op externaliserend probleemgedrag.

Het meeste onderzoek is naar de moeders gedaan. Moeders zijn vaak daders, vooral als het gaat om verwaarlozing. Bij seksueel misbruik en bij ernstige fysieke mishandeling zijn het vooral mannen/vaders. Doordat moeders meer tijd doorbrengen met de kinderen, is de kans dat zij mishandelen ook groter. De risicofactoren zijn voor vaders grotendeels gelijk aan die voor de moeders. Een risicofactor voor mishandeling is bijvoorbeeld de afwezigheid van de vader.

Bij het University of Minnesota Parent-Child Project wilden ze mishandeling voorspellen. Er waren twee groepen ouders, een groep die adequate zorg gaf en een groep die inadequate zorg gaf. Voorspellers voor inadequate zorg waren: een slecht psychologisch begrip van de baby, een negatieve reactie op zwangerschap, als de ouders vijandig of achterdochtig zijn en de interactie tussen psychologische kenmerken en stress. Dit laatste interactie effect houdt in dat de ouders met de combinatie van bepaalde psychologische kenmerken en veel stress een grotere kans hadden te gaan mishandelen.

In Nederland is er een vergelijking gemaakt tussen de groep mishandelende ouders en niet mishandelende ouders en verschillende achtergrond kenmerken. Lage opleiding, alleenstaand zijn en werkloosheid vormen een risicofactor. Wanneer we deze risicogroepen opsplitsen in traditioneel allochtoon (Suriname, Turkije en Marokko) en nieuw allochtoon (vaak vluchtelingen), blijkt dat de beide allochtone groepen een verhoogd risico hebben tot mishandelen. Bij de traditionele allochtonen kan dit echter verklaard worden door een lage opleiding of alleenstaand zijn (dus ook stiefouderschap). Het risico voor de nieuw allochtonen blijft bestaan. Dit kan komen door de traumatische ervaringen die zij mee maken in het land van herkomst of bij hun aankomst in Nederland. Een trauma verhoogt het risico op het mishandelen.

Sociale steun is een belangrijke beschermende factor voor kindermishandeling, maar is sociale steun wel altijd positief? Er zijn verschillende soorten steun onderzocht: emotionele steun, materiële steun en sociaal gezelschap. Daarnaast werd er gekeken of alcoholgebruik een risicofactor is en naar de combinatie van beide. Er werd alleen naar fysieke mishandeling gekeken. Als men materiële en emotionele steun kreeg leidde dit tot minder fysieke mishandeling. Alcoholgebruik en sociaal gezelschap leidde beide tot meer fysieke mishandeling. Dit was vooral in combinatie met de grote aanwezigheid van bars en restaurants. Sociale steun kan dus ook negatief zijn, als het bijvoorbeeld bestaat uit samen drinken.

 

Economische factoren

De relatie naar spanking en verschillende indicatoren van economische problemen is onderzocht. Hier kwam uit dat wanneer er minder vertrouwen is in de economie is er meer sprake van high-frequency spanking. Er is een sterker effect wanneer er sprake is van armoede.

 

Transactioneel model

Belangrijk is om te weten dat er niet één oorzaak is van kindermishandeling of één noodzakelijke of afdoende ‘voorwaarde’ voor kindermishandeling. Er zijn verschillende wegen die leiden naar kindermishandeling. De meeste ouders (ook die met bepaalde risicofactoren) mishandelen hun kind niet.

In het transactioneel model werken alle risicofactoren en beschermende factoren samen. In het model wordt de omgeving via de theorie van Bronfenbrenner opgedeeld in een macro, exo, micro en kindsysteem. Het macroniveau is de maatschappij. Het exo-niveau is de omgeving van de ouders, het werk van de ouders, de sociaal economische status, etc. Het micro-niveau is het gezinsniveau. Al deze niveaus hebben invloed op het kind. Belsky voegt hier nog het ontologische aspect aan toe, namelijk factoren die binnen het individu zijn geassocieerd met daderschap van kindermishandeling.

Cicchetti en Rizley maken onderscheid tussen potentiating en compe nsatory factoren Potentiating factoren zijn factoren die het risico op kindermishandeling verhogen, dus risicofactoren. Compensatory factoren kunnen compenseren voor de potentiating factoren. Dit zijn dus beschermende factoren. Deze factoren zijn transient, oftewel voorbijgaand of veranderbaar, of enduring, oftewel vaststaand. Zo bestaan er dus vier typen risicofactoren: enduring vulnerability factors (langdurig), transient challengers (kortdurend), enduring protective factors (langdurige beschermende factoren) en transient buffers (kortdurende beschermende factoren). Het gaat om de balans hier tussen. Als deze doorslaat naar de risicofactoren en er dus te weinig beschermende factoren zijn, is de kans op kindermishandeling groter.

 

Belsky: Ecologisch model

De interacties tussen factoren zijn heel belangrijk. Het is een combinatie van factoren die kan leiden tot kindermishandeling. Moderatoren zijn variabelen, die zorgen dat het effect van een bepaalde factor alleen aanwezig is of sterker wordt doordat een andere variabele/risicofactor aanwezig is. Hoe meer risicofactoren samen voorkomen, hoe groter de kans op kindermishandeling. De combinatie van deze factoren is elke keer anders. Maar waarom mishandelen mensen? Dat is moeilijk te meten, maar er zijn wel enkele theorieën over, die hieronder besproken worden.

 

Evolutionair perspectief

Vanuit de parental investment theory zou het zo zijn dat hoe meer je biologisch gerelateerd bent met een kind, hoe kleiner de kans dat je dit kind mishandelt, omdat je wil dat je genen worden doorgegeven. Dit wordt ook wel het “Cinderella effect” genoemd. Evolutionair bioloog Hamilton geeft aan dat de kosten-baten analyse belangrijk is. Als je een ander helpt leidt dit tot kosten. Dit is voordelig als het de kans op het doorgeven van je genen vergroot. Er zou een hoger risico zijn op mishandeling bij niet-biologische relaties, onzeker vaderschap, jongere kinderen (zij hebben de voortplantingsleeftijd nog niet bereikt) en een lagere ‘kwaliteit’ baby (bijv. ziekte). In de NPM-2005 studie bleek dat, zelfs gecorrigeerd voor gezinsgrootte, stiefouderschap inderdaad een risico vormde. Dit gold echter niet voor adoptieouders, die ook niet biologisch gerelateerd zijn aan hun kind. Dit kan worden verklaard door hun sterke kinderwens. De parental investment theorie werd in dit onderzoek dus niet bevestigd. Daarnaast was er meer mishandeling door vaders, als er twijfels waren over het vaderschap; meer mishandeling en kindermoorden bij jongere kinderen en een groter risico op mishandeling van kinderen met een handicap of malformatie.

 

Sociaal leren theorie

In de sociaal leren theorie wordt uitgegaan van modeling: wat je ziet, doe je na. De grondlegger hiervan is Bandura. Als jouw ouders dingen alleen maar oplossen met agressie, zul jij dit later ook doen. Bovendien heb je geen ander coping mechanisme geleerd. Ouders kunnen ook het opvoedgedrag van andere ouders overnemen. Als je zelf mishandeling hebt meegemaakt, is de kans dus ook groter dat je zelf gaat mishandelen. Dit heet intergenerationele overdracht.

 

Gehechtheidstheorie

De gehechtheidstheorie verklaart de overdracht van mishandeling vanuit de onveilige relatie tussen ouder en kind. Het kind leert als gevolg van deze onveilige relatie geen sociale vaardigheden, geen emotieregulatie, is onzeker en kan zich slecht inleven in anderen. Als je hebt geleerd dat ouders er altijd voor je zijn, krijg je vertrouwen in je verzorgers, in anderen en ook in jezelf. Als ouders er niet zijn, dan kan dat vertrouwen missen. Mishandeling gaat vaak samen met onveilige of gedesorganiseerde gehechtheid. Dit kan leiden tot minder inzicht in de emotionele behoeften van een kind, minder zelfvertrouwen en minder sociale steun. Uiteindelijk kan het leiden tot het mishandelen van je eigen kinderen.

 

Sociale informatieverwerkingstheorie

De sociale informatieverwerkingstheorie gaat over hoe iemand informatie verwerkt en vervolgens overgaat naar een handeling. Deze informatieverwerking is op te splitsen in verschillende stappen:

  1. Perceptie: de perceptie wordt beïnvloed door bestaande aannames, herinneringen, schema’s en vooroordelen. Ouders met grote kans op mishandeling zullen eerder dingen van het kind als negatief opmerken of benoemen, zij ervaren een hoog gevoel van vijandigheid en hoog gevoel van stress wanneer zij foto’s van kinderen bekijken. Dit gebeurt vooral in emotioneel uitdagende of ambigue situaties.

  2. Interpretaties en evaluaties: risico ouders interpreteren het gedrag van een kind meer intentioneel en fout, bijvoorbeeld: de baby huilt alleen maar om mij te pesten. Het negatief en vijandig interpreteren van dit gedrag wordt hostility bias genoemd.

  3. Integreren van informatie en selecteren van reactie. Veel ouders zoeken naar een verklaring voor het gedrag van een kind, bijvoorbeeld: de baby huilt omdat ze dorst heeft. Mishandelende ouders nemen situationele factoren niet mee in hun interpretatie van het gedrag van hun kind.

  4. Implementeren en monitoren van een reactie: mishandelende ouders zijn rigide en inflexibel. Ze zijn minder in staat om de betekenis en de bedoeling van het gedrag te monitoren en daarop te reflecteren, oftewel bepalen hoe ze eenzelfde soort situatie de volgende keer zouden aanpakken.

Uit een onderzoek bleek dat ouders met High Child Abuse Potential ambigue kindsignalen vijandiger interpreteren. Ook vergroot hostile priming negatieve interpretaties van ambigue signalen

Ook ouders die weinig begrip hebben voor het gedrag voor hun kind hebben een groter risico om te gaan mishandelen. Zij missen empathie voor hun kind en hebben te hoge verwachtingen van hun kind. Zij hebben ook vaak negatieve ideeën over het gedrag van hun kind, bijvoorbeeld: mijn baby huilt alleen maar om mij te pesten. Het psychologisch begrip van het kind is dan niet goed. Dit is ook een risicofactor.

 

Family stress model

Als ouders sociaal economische stress hebben (bijv. werkeloosheid, lage opleiding, laag inkomen) komt er stress in het gezin en kunnen ouders minder adequaat reageren op hun kinderen. Dit verhoogt het risico op kindermishandeling. Moeders zijn vaker depressief, hebben opvoedstress en gaan hard disciplineren. Daarnaast is economische deprivatie, zoals armoede, gerelateerd aan de fysieke thuisomgeving (of het schoon en opgeruimd is) en aan de stimulerende thuisomgeving. Dit is onderdeel van het family investment model.

 

College 3 

Intergenerationele overdracht houdt in dat wanneer kinderen zelf slachtoffer zijn van kindermishandeling zij een grotere kans hebben om later hun eigen kinderen ook mishandelen. Maar hoe onderzoek je dit? Dit wordt besproken in het artikel: Does maltreatment beget maltreatment?

Een studie moet voldoen aan de volgende 11 criteria om een goede studie te zijn naar de intergenerationele overdracht.

  • Representatieve steekproef

  • Meeste benaderde mensen moeten blijven deelnemen, je wilt weinig uitval

  • Mishandelde en niet mishandelde mensen in de focusgeneratie

  • Zeker weten dat de vergelijkingsgroep niet mishandeld is

  • Controleren voor variabelen die de relatie kunnen verklaren

  • Prospectieve data

  • Verschillende informatie voor meegemaakte en huidige mishandeling

  • Dezelfde exposure periode voor mishandelde en niet mishandelde groep

  • Follow-up over lange periode

  • Valide en betrouwbare maten voor mishandeling

  • Duidelijke definitie van mishandeling

Van de 47 studies naar intergenerationele overdracht voldeed er niet een aan al deze criteria. Er zaten zwakkere en sterkere tussen maar er was er geen een perfect. Over het algemeen werd de hypothese van intergenerationele overdracht bevestigd, maar de sterkere studies zijn niet eenduidig.

 

Redelijk sterk bewijs

Bij de Minnesota longitudinal studie zijn moeders met een lage SES gevraagd naar of zij mishandeld zijn vroeger, vervolgens hebben ze observaties uitgevoerd in de eerste 64 maanden van het leven van het kind. Zij vonden dat 38% van de mishandelende moeder ook mishandelde tegenover 7% van de niet mishandelde moeders. Zij keken ook naar een breder perspectief en daaruit bleek dat 70% van de mishandelde moeders zelf ook mishandelt, van de niet mishandelde moeders ligt dit percentage op 47%.

Een andere studie met redelijk sterk bewijs is het artikel over intergenerational transmission of child abuse and neglect. Er is een groter risico op mishandeling, vooral verwaarlozing en seksueel misbruik. Is het niet zo dat mensen die vroeger mishandeld hebben eerder in de gaten gehouden worden waardoor er eerder mishandeling naar boven komt? Bovenaan zie je de ouders die rapporteren te mishandelen en onder zie je de kinderen die rapporteren te mishandelen. Links zie je de controle groep en rechts zie je mensen waarvan vroeger een melding is gemaakt. Al die mensen geven zelf aan dat ze kinderen mishandelen of dat ze mishandeld worden. De proportie kinderen die wordt gemeld is groter bij de ouders waarvan vroeger een melding is gemaakt over mishandeling. Als je in het systeem staat word je dus eerder opgemerkt.

Mechanismen die een rol kunnen spelen bij mishandeling zijn:

  • Sociaal leren

  • Onveilige gehechtheidsrelatie

  • Ideeën over opvoeding

  • Emotieregulatie

  • Psychopathologie

  • Zelfvertrouwen

Er is gekeken naar de gehechtheidsrepresentatie van de moeder en de gehechtheidsrepresentatie van kinderen. Gedaan in een groep waar moeders zelf vroeger mishandeld zijn. De meeste kinderen in deze studie waren onveilig (83%) en/of gedesorganiseerd (44%) gehecht. Er is een grote overeenkomst in de kwaliteit van moeder- en kind-gehechtheid. Wanneer moeders meerdere soorten mishandeling hebben meegemaakt is het risico groter.

 

Sociale informatieverwerking

Sociale informatieverwerking als mechanisme voor kindermishandeling is onderzocht tijdens de zwangerschap van moeders. Er is een interview gehouden over mishandeling met vragen over mentale gezondheid sociale isolatie en hoe zij reageren op vijandige situaties. Als moeders vroeger fysieke mishandeling hadden meegemaakt vergroot dat de kans om zelf te mishandelen. Er werd gekeken naar sociale isolatie en naar respons op agressie. Iemand die zelf vroeger mishandeld werd voelt zich eerder sociaal geïsoleerd waardoor hij of zij zich ook agressiever zal gedragen wat weer kan leiden tot mishandeling.

 

Psychopathie

Als ze keken naar meldingen van kinderen waarvan ouders vroeger mishandeld waren bleek dat er 9 mensen waren die vroeger waren mishandeld en nu ook mishandelen. 93% van de mishandelde ouders waren cycle breakers, zij waren zelf vroeger mishandeld, maar mishandelen zelf nu niet (maar je kijkt maar één jaar naar het leven van het kind, dit is erg kort). Moeders die vroeger mishandeld zijn maar niet meer mishandelen hebben over het algemeen meer sociale steun, een goede relatie met één (niet mishandelende) ouder, een ondersteunende huidige partner en positieve ervaring met therapie.

 

Conclusie

We kunnen voorzichtig stellen dat ouders die mishandeld zijn een groter risico op het mishandelen van hun eigen kinderen hebben. Maar er is maar een beperkt aantal gedegen studies. Ondersteunende relaties helpen bij het doorbreken van de cirkel.

 

Deel 2- gastspreker veilig thuis

Veilig thuis is er voor kinderen en volwassenen die hulp nodig hebben omdat er sprake is van geweld, verwaarlozing, of omdat ze er niet op eigen kracht uit kunnen komen. Veilig thuis zet zich in voor een plek die geborgen en vertrouwd moet zijn, maar dat nu niet is. Het adviseert wat je kunt doen als er vermoedens zijn van relatiegeweld, kindermishandeling of ouderenmishandeling. Er wordt gebeld met een melding, deze wordt onderzocht, de onveilige situatie wordt doorbroken en veilig thuis organiseert de juiste hulp.

Veilig thuis heeft als wettelijke bevoegdheid dat zij de persoonsgegevens mogen verwerken zonder toestemming van de betrokkenen. Dus zonder toestemming worden meldingen in ontvangst genomen en geregistreerd, informatie opgevraagd bij anderen en overlegd met anderen. Deze bevoegdheid geldt alleen bij meldingen voor zover noodzakelijk voor de taken van Veilig thuis, dus niet bij de adviesfunctie.

Veilig thuis maakt onderscheid tussen melders uit de sociale omgeving, zoals buren, familie en kennissen en melders uit professie, zoals leerkrachten, huisartsen, GGZ en jeugdhulpverlening. Het verschil hiertussen ligt in de anonimiteit. Een advies en consult bij Veilig thuis zijn altijd anoniem. Bij een melding kan iemand uit de sociale omgeving altijd anoniem blijven voor het gezin, maar nooit voor Veilig thuis zelf. Professionals kunnen niet anoniem blijven (tenzij er echt dringende redenen zijn), omdat het belangrijk is dat professionals hun zorgen uitspreken naar de ouders toe.

Er is vaak een spanningsveld met het recht op hulp en bescherming van het kind, het beroepsgeheim en de zorgplicht en goed hulpverlenersschap van de professional, de gedragsregels en de meldcode voor medici (waarin als tweede stap staat: bellen met Veilig thuis) en het recht van de ouders op privacy. Dit geeft een ingewikkeld dilemma.

Advies vragen: iedereen kan bellen voor een vrijblijvend advies. Na dit advies blijft de verantwoordelijkheid bij de beller liggen, omdat Veilig thuis afhankelijk is van de informatie van de beller en zelf geen stappen kan ondernemen zolang er geen gegevens bekend zijn. Het advies wordt opgeslagen onder een kindnummer en een wachtwoord die de beller verzint. Zo kan een beller later terug bellen voor een consult en dan is het advies bekend bij de medewerker van Veilig thuis. Bij een advies gaat het om eenmalig contact, maar bij een consult om meermalig contact.

Melding aannemen: uit een adviesgesprek kan blijken dat de situatie zo zorgelijk is, dat er een melding wenselijk is. Een melding kan schriftelijk, door professionals, of telefonisch, door particulieren. Iemand uit de sociale omgeving kan anoniem blijven bij zo’n melding, maar de gegevens van het gezin moeten nu wel genoemd worden. Op het moment dat de melding binnen is gekomen, wordt die beoordeeld door de intake (ervaren maatschappelijk werkers, zoals gedragsdeskundigen). Ze kijken naar de zorgen; wat zijn de zorgen, kan de melder deze zorgen ook echt weten; is er sprake van kindermishandeling en zijn wij degene die dit moeten onderzoeken? Bij een goede melding wordt een onderzoek gestart.

Onderzoek: de ouders krijgen een brief waarin staat dat er iemand van Veilig thuis langs zal komen. De onderzoeker praat met de ouders over de situatie en maakt een risicotaxatie. Het bespreekbaar maken van het onderwerp kan veel helpen in de hulpacceptatie door ouders. In het onderzoek worden ook alle professionals die betrokken zijn bij kinderen geïnterviewd. Denk hierbij aan de huisarts, de school enzovoorts. Wanneer een gezin bekend is bij de Raad van de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg of maatschappelijk werk, dan wordt de zorg aan deze instanties overgedragen. Als er geen hulpinstantie betrokken is en de situatie zorgelijk is, dan wordt er een maatschappelijk werker ingezet. Op het moment dat er sprake is van psychiatrie of een verstandelijke beperking, wordt er een vertrouwensarts ingezet. Bij gedragsproblemen een gedragswetenschapper.

De gedragswetenschapper bij het AMK richt zich vooral op het kind en niet op de hele sociale omgeving. De gedragswetenschapper houdt de ontwikkeling van het kind in de gaten, hoe erg de schade is die het kind heeft opgelopen en hoe die schade beperkt kan worden. Tijdens een onderzoek wordt er ook met kinderen gesproken. De ‘doorsnee’ kinderen hebben een gesprek met de maatschappelijk werker, andere kinderen met de gedragswetenschapper.

 

Praten met kinderen, waarom wel / waarom niet?

Argumenten voor praten met kinderen zijn: je krijgt een eigen indruk van het kind, het kind kan z’n eigen mening geven en je kan de hulpverlening bespreekbaar maken. Daarnaast krijgt het kind een ‘podium’. Het kind merkt natuurlijk dat iedereen om hem heen over hem praat, maar daarbij is het beeld van het kind zelf ook belangrijk. Niet praten met een kind kan bijvoorbeeld als het kind te jong is, een verstandelijke beperking heeft, de veiligheid van het kind in het geding is en als er al actieve hulpverlening is. Bij actieve hulpverlening kan je denken aan een kinderpsycholoog, die al genoeg informatie over het kind heeft, zodat je het kind niet nogmaals hoeft te belasten.

Er zijn verschillende categorieën van gesprekken. De eerste categorie is een open vraaggesprek, dit zijn gesprekken thuis, op school of op een sportvereniging. Ze hebben als doel om een uitwisseling van meningen en gevoelens met het kind te krijgen. Een interview is uitsluitend gericht op het verkrijgen van informatie van de jeugdige met betrekking tot een bepaald onderwerp. Een hulpverleningsgesprek heeft als doel om hulp aan de jeugdige te bieden. Een gesprek met het kind vanuit het AMK bevat al deze aspecten. Je moet natuurlijk vooral informatie inwinnen en de gevoelens van het kind te weten komen, maar je moet ook op zoek naar beschermende factoren en soms vragen naar irrelevante dingen, om het kind op zijn gemak te stellen en vertrouwen te kweken.

Om met kinderen jonger dan 12 jaar te praten, is in principe altijd toestemming van wettelijke vertegenwoordigers nodig. Gesprekken met een kind jonger dan 12 jaar zonder toestemming van de ouders kan alleen als het kind zichzelf heeft gemeld en de wettelijke vertegenwoordigers zo spoedig mogelijk (binnen twee weken) op de hoogte worden gesteld. Deze termijn van twee weken kan worden verlengd met twee weken als dit door bijzondere omstandigheden, zoals gevaar voor het kind, nodig is. De praktijkleider neemt hierover een beslissing en legt dit schriftelijk vast. Bij jongeren van 12-16 jaar kan er een gesprek plaatsvinden zonder toestemming van wettelijke vertegenwoordigers. Dit kan als het contact gericht is op beperking van de schade en als de jongere weloverwogen over het contact heeft gedacht en de jongere dit wil. De jongere moet in staat zijn om zijn belangen redelijk te kunnen waarderen. Dit moet ook weer worden besloten door de praktijkleider en schriftelijk worden vastgelegd. Veilig thuis kan gesprekken voeren met jongeren die ouder zijn dan 16 jaar en kan de wettelijke vertegenwoordigers alleen informeren over deze gesprekken als de jongere daarmee instemt. Als een jongere niet in staat is tot redelijke waardering van zijn belangen, kan Veilig thuis wettelijke vertegenwoordigers inlichten zonder dat de jongere daarmee instemt.

De opbouw van een gesprek is dat het eerst goed moet worden voorbereid. Dit houdt in dat je moet weten wat er gemeld is en hoe de gezinssituatie globaal in elkaar zit. Daarna wordt er eerst kennisgemaakt en dan wordt er een startvraag gesteld. Dan komt het verhaal en dan moet het gesprek goed worden afgerond. Het gesprek met de kinderen vindt vaak plaats op school, omdat het kind daar toch is en bekend is met de school. Thuis praten is moeilijk, omdat de ouders in de buurt zijn en het kind dan minder vrijuit verteld. Daarnaast in een kantoor een te klinische omgeving.

Bij een risicotaxatie geldt dat het risico op kindermishandeling groter is bij meer risicofactoren. Er is echter geen één-op-één relatie tussen risicofactoren en kindermishandeling. Er wordt zowel naar de risicofactoren als de beschermende factoren gekeken, er wordt steeds meer gefocust op het sociale netwerk. Echter heeft niet elk gezin een uitgebreid sociaal netwerk, soms is er zelfs sprake van sociaal isolement. Daarnaast bestaat het netwerk dat ze wel hebben vaak uit gelijkgestemden, waardoor ze weinig hulp kunnen bieden.

Vervolgens wordt hulpverlening voor het gezin in gang gezet. Professionals krijgen na hun melding altijd een terugkoppeling over de ingezette hulp. Melders uit de sociale omgeving krijgen ook informatie wanneer zij hier naar vragen. Hierna wordt het dossier afgesloten. Er is nog wel sprake van een rappel. Dit is drie tot zes weken na het onderzoek, om contact op te nemen hoe het momenteel thuis gaat.

Bij 1% van de gevallen is er geen sprake van kindermishandeling bij onderzoek van het AMK. Vaak gaat het dan om een lastenmelding. Dit wil zeggen dat bijvoorbeeld een buur iemand een hak wil zetten. Het dossier wordt afgesloten en kan vernietigd worden als ouders dit willen. Het is echter beter om het dossier te bewaren, omdat de buren opnieuw een melding kunnen doen die nergens op slaat, waarbij naar het dossier gegrepen kan worden en wordt gezien dat het een onzinnige melding is.

Is kindermishandeling niet bevestigd, dan blijven er toch opvoedproblemen waar hulp voor nodig is. Professionals worden gevraagd alert te blijven op signalen van kindermishandeling en er wordt vrijwillige hulpverlening in gang gezet, als ouders dit willen. Wanneer er wel sprake is van kindermishandeling, wordt ook eerst vrijwillige hulpverlening op gang gebracht.
Als dit niet effectief blijkt, wordt de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld. Zij onderzoeken of een beschermingsmaatregel nodig is. In een crisissituatie kan deze procedure in een paar uur worden doorlopen. Om mishandeling in onduidelijke situaties te voorkomen, wordt soms aangifte gedaan bij de politie. De politie start dan ook een onderzoek.

Veilig thuis heeft een informatieplicht. Dit wil zeggen dat ze ouders moeten informeren over de melding. Daarnaast hebben de ouders recht op inzage van het dossier van het AMK over hun kind. Ze hebben ook een klachtrecht, waar tegenwoordig helaas veel gebruik van wordt gemaakt, aangezien dit veel tijd kost.

College 4

Geweld tussen partners

Deel 1

Geweld tussen partners wordt gezien als onderdeel van huiselijk geweld. Kinderen kunnen slachtoffer worden van huiselijk geweld door ruzies direct of indirect mee te maken. Huiselijk geweld wordt ook wel als emotionele verwaarlozing gezien, wanneer er sprake is van ruzie tussen de ouders is er namelijk geen emotionele veiligheid meer voor het kind. Daarnaast is huiselijk geweld ook een risicofactor voor andere vormen van mishandeling. Een definitie van partnergeweld is te zien op de vierde sheet.

Er zijn verschillende soorten partnergeweld. Bij wederzijds partnergeweld is er geen machtsverschil tussen de partners en zij zijn beide schuldig aan de ruzies en gevechten. Het gaat vaak om escalerende conflicten binnen het gezin. Als het nog niet uit de hand gelopen is zijn het incidentele en lichtere vormen van geweld, maar het kan ook extreem worden. Het is tijdelijk geweld en het ontstaat als gevolg van een bepaalde situatie. Er is geen sprake van structurele ongelijkheid tussen de partners. Uit de literatuur blijkt niet duidelijk of het vaker voorkomt bij mannen en vrouwen. Vrouwen zijn dus ook plegers van dit type partnergeweld. De gevolgen zijn wel ernstiger door mannen, omdat zij fysiek sterker zijn.

Intiem terrorisme is een andere vorm van partnergeweld. Dit is het terroriseren van de partner, of het structureel onder druk zetten. Het is een algemener patroon vanuit de partner. Dit wordt vaker gepleegd door mannen dan door vrouwen. De pleger wil controle en macht over de partner. Dit wordt gedaan met controle technieken, zoals schreeuwen/schelden, geen empathie tonen, bang maken, jaloers/bezitting zijn, ruzies uitlokken, de ander inadequaat laten voelen, contact met anderen beperken of altijd willen weten waar de ander is. De gevolgen zijn ernstiger dan bij wederzijds partnergeweld. Misschien omdat dit een chronischer probleem is.

Verklaringen

Feminisme/sociocultureel perspectief: hier is weinig bewijs voor. Dit perspectief stelt dat partnergeweld voort komt uit ongelijkheid op sociaal cultureel gebied tussen mannen en vrouwen. Mannen zijn dominant en willen vrouwen domineren. Uit onderzoek komt echter dat huiselijk geweld niet alleen door mannen gepleegd wordt, al komt dit wel vaker voor. Er kan ook sprake zijn van sociale wenselijkheid, mannen willen misschien niet toegeven dat ze slachtoffer zijn.

Intergenerationele overdracht: de kans dat je zelf gaat mishandelen is groter, wanneer je zelf ook slachtoffer geweest bent.

Psychologische factoren: mensen met persoonlijkheidsstoornissen hebben meer risico om huiselijk geweld te plegen, evenals met psychopathologie (zoals PTSD, depressie), alcohol en drugs gebruik en neuropsychologische/genetische factoren. Er is bijna nooit een één op één relatie met huiselijk geweld, maar heel vaak een combinatie van verschillende factoren. De psychologische factoren zijn het meest proximaal, het dichtste bij huiselijk geweld maar er is geen één op één relatie.

Risicofactoren op verschillende niveaus:

  • Individueel: alcoholgebruik, jonge leeftijd, financiële problemen.

  • Gezin: ontevredenheid relatie, lengte van het huwelijk, relatie ouder-kind

  • Organisatie: relaties en cohesie op het werk

  • Buurt/maatschappij: sociale steun, hoe veilig is de buurt

Schadelijke effecten op slachtoffer

Uit alle studies blijkt dat de algehele gezondheid samenhangt met huiselijk geweld. Dit geldt ook voor hoofdpijn en migraine. Dit betekent dat de algehele gezondheid slechter is en dat hoofdpijn en migraine vaker voorkomt bij mensen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, dan bij mensen die dit niet meegemaakt hebben. Het zijn niet per se gevolgen van de fysieke mishandeling, maar ook van de chronische stress die hierdoor ontstaat.

Uit telefooninterviews van de National Violence Against Women Survey kwam naar voren dat vrouwen vaker blootgesteld worden aan partnergeweld dan mannen. Vrouwen scoren daarnaast hoger op fysiek of seksueel partnergeweld; seksueel, maar geen fysiek partnergeweld; en fysiek, maar geen seksueel partnergeweld. Er zijn weinig verschillen tussen mannen en vrouwen in het ervaren van misbruik door macht of controle. Mannen maken vaker psychologisch partnergeweld mee, en dan vooral verbaal misbruik (schreeuwen of schelden). Alle vormen van geweld hebben significante gezondheidsgevolgen voor vrouwen. Bij mannen geldt dit vooral voor het onder druk gezet worden. Voor de verdere resultaten van dit onderzoek, zie de tabellen op sheet 11 en 12.

Partnergeweld is een vorm van kindermishandeling als kinderen direct of indirect getuige zijn. Partner geweld gaat ook vaak samen met direct geweld tegen kinderen, vooral in gezinnen met de volgende risicofactoren: alleenstaand ouderschap, lage sociaaleconomische status, grote gezinnen, werkloosheid, financiële stress, psychopathologie en alcohol- en drugsproblemen

Kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld ervaren meer psychosociale problemen dan kinderen die er geen getuige van zijn geweest. Daarnaast ervaren kinderen, die getuige zijn geweest van algemeen huiselijk geweld meer problemen dan kinderen die alleen getuige zijn geweest van verbale agressie. Opmerkelijk is dat er geen verschillen zijn tussen kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en kinderen die zelf mishandeld zijn, als je kijkt naar psychosociale uitkomsten.

Waarom ontwikkelen kinderen meer gedragsproblemen na het meemaken van huiselijk geweld? Er is gekeken of betrokken zijn bij het conflict een verklarende factor kan zijn (door schuldgevoel, dreiging, angst). Het blijkt dat deze drie factoren invloed hebben op internaliserende en externaliserende problemen op hetzelfde tijdstip. Dreiging heeft daarnaast ook nog problemen op later tijdstip.

Indirect effect

Op sheet 19 geeft de rode pijl een significant effect aan. Wanneer moeders voor de geboorte geweld had meegemaakt leidt dit tot een beperkte opvoeding van de moeder wat weer een risicofactor is voor ontwikkeling van een trauma. Niet alleen direct ervaren van geweld heeft invloed op latere problemen maar ook de opvoeding van de moeder die mishandeld is.

Beschermende factoren

Een beschermende factor kan de sensitiviteit van de moeder zijn, in de tabel op sheet 21 zie je op de x as het meemaken van geweld van de moeder, op de y as staat het externaliserende gedrag. Je zou verwachten hoe meer conflicten ouders meemaken hoe meer externaliserend gedrag. Als de moeder sensitief was zie je dat er geen relatie is tussen hoeveel geweld er was en hoeveel problemen het kind had, het kind maakt de problemen mee maar als moeder goed reageert op het kind ontwikkelt het kind minder problemen.

Intergenerationele overdracht

Op sheet 22 is een meta-analyse te zien van studies die iets zeggen over opgroeien in een gewelddadig gezin en het later worden van dader van huiselijk geweld.

Als je vroeger getuige geweest bent van partnergeweld of zelf mishandeld bent is de kans groter dat je later huiselijk geweld zal plegen. Dit risico is groter bij mannen, wat logisch is, omdat zij vaker pleger zijn. De kans dat je slachtoffer wordt van kindermishandeling of huiselijk geweld is groter wanneer je al eerder mishandeld bent of al eerder getuige geweest bent van huiselijk geweld tussen ouders. Dit risico is groter voor vrouwen.

De relatie tussen het getuige zijn van huiselijk geweld en later zelf plegen kan verklaar worden door conflicten met je beste vriend. Als je naast getuige te zijn geweest van huiselijk geweld, veel conflicten hebt gehad met je beste vriend, is er meer kans later zelf huiselijk geweld te plegen. Daarnaast geldt, dat als je vroeger getuige geweest bent van geweld tussen je ouders, dat je meer kans hebt op externaliserend gedrag.

 

Deel 2

Gastspreker van de politie

Stelling: huiselijk geweld is een privé probleem en de overheid moet meer op afstand blijven. Sinds 2005 is huiselijk geweld niet langer een privé probleem, maar een verantwoordelijk van de overheid. De overheid mag dus ingrijpen. Daar waar de overheid kennis heeft van huiselijk geweld, moet er opgetreden worden. Vroeger was dit privacy technisch niet mogelijk. Maar tegenwoordig mag je niet meer de andere kant op kijken.

Voor de politie is huiselijk geweld: geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer wordt gepleegd. Hieronder vallen lichamelijk, psychisch en seksueel geweld, stalking (kan in relaties zijn of ex-relaties) en bedreiging. De huiselijke kring zijn gezinsleden, ex-partner, overige familie - huisvriend. Soorten mishandeling zijn (ex)partnermishandeling, kindermishandeling, ouderenmishandeling (gericht op 65+), kind-oudermishandeling.

Nieuw: Geweld in Afhankelijkheidsrelatie (GIA)

  • Geweld in huiselijke kring

  • Geweld binnen instellingen

  • Geweld door mantelzorgers/vrijwilligers

Huiselijk geweld is het grootste geweldsprobleem bij een niet-natuurlijke dood (na suïcide/verkeersongevallen). In elk jaar zijn er gemiddeld 50 dodelijke slachtoffers, vorig jaar waren dit er 37 dus dit gaat de goede kant op. 33% van de moord- en doodslag komt door huiselijk geweld. Een groot deel van deze daders is in het verleden al pleger of slachtoffer geweest. Daarnaast geldt de intergenerationele overdracht: er is meer kans mishandeld te worden of pleger te worden, als je vroeger ook al mishandeld bent geweest.

Feiten en cijfers

Het meldingspercentage is 20%. In 1997 was dit 12%. Gemiddeld zijn slachtoffers al 33 keer mishandeld voordat ze aangifte doen. Dit wordt niet altijd erkend, waardoor de politie weleens een afspraak met slachtoffers maken voor een dag erna, maar dat deze slachtoffers niet meer terug komen, omdat ze het idee hebben dat ze niet begrepen worden. Daders van huiselijk geweld hebben in 70% van de gevallen al justitiële antecedenten, zijn gemiddeld zes keer eerder veroordeeld en 30% heeft binnen twee jaar opnieuw justitieel contact. Bij de politie komen jaarlijks ruim 25.000 aangiften binnen.

Gemiddeld zijn er 95.000 incidenten per jaar (6 per 1000 inwoners). Leiden heeft 121.000 inwoners, dus gemiddeld 85 incidenten in gemeente Leiden per maand. Eén op de drie kinderen onder 18 jaar is getuige geweest van huiselijk geweld. 15% van de kinderen onder 18 jaar is direct slachtoffer van huiselijk geweld. Met name meisjes tussen de 12-18 jaar zijn hier slachtoffer van. Waar zijn minderjarigen ( onder 18) dan vooral slachtoffer van? Seksueel misbruik. Het betekent niet dat ouderen niet seksueel misbruikt worden, maar deze zullen dat misschien minder snel aangeven. Terwijl als het van minderjarigen aan het licht komt, vinden we dat hier echt iets aan gedaan moet worden.

Er zijn 30.000 zorgmeldingen per jaar aan bijv. Bureau jeugdzorg. 7% van de professionals doet aangifte van kindermishandeling. Vaak vinden professionals dat kinderen van 15/16 zelf aangifte moeten doen. Ze gaan dan wel mee als begeleiding. Terwijl ze dit wellicht beter zelf als professional kunnen melden.

Er zijn vele signalen die kunnen wijzen op huiselijk geweld. Maar het is niet altijd te zien, zoals blauwe plekken. Het gaat veel om de omgang tussen volwassenen. Dit gedragsmatige is lastig te herkennen. Elke zes minuten wordt de politie ergens in NL geconfronteerd met een melding van huiselijk geweld. We krijgen als voorbeeld een fragment te horen van een zeer geëmotioneerde vrouw met huilende kinderen op de achtergrond. Haar ex-man is bij haar en bedreigd haar met een mes. De vrouw aan de telefoon probeert een adres te verkrijgen, maar het slachtoffer is enorm in paniek. Uiteindelijk verlaat de ex-man het huis door de achterdeur. Een schokkend fragment om te horen.

Aanpak in politieperspectief

Het juridische kader is zowel gebaseerd op nationale als internationale wetten en verdragen. Nederland heeft enkele internationale verdragen getekend, waaraan ze zich moeten houden. Dit wordt ook gecontroleerd.

Het belangrijkste bij huiselijk geweld is dat de kinderen in veiligheid gebracht worden. Daarna komt pas risicomanagement en hulpverlening op gang. Als de kinderen niet veilig zijn, wordt Bureau Jeugdzorg ingeroepen. Dan kan er een beschermingsmaatregel worden aangesteld, zoals ondertoezichtstelling of als dat niet voldoende is uithuisplaatsing. Hierin speelt de Raad van de Kinderbescherming ook een rol in.

Binnenkort worden de gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Dit heet de decentralisatie van de jeugdzorg. Dit heeft ook veel gevolgen voor de politie: de manier waarop ze zorgmeldingen kunnen doen, en hoe ze om moeten gaan met de wetgeving.

Dan begint een strafrechtelijke procedure, met opsporingsonderzoek. Een heterdaad situatie is een situatie waarbij de dader nog gepakt kan worden. Als dit niet het geval is komt de officier in beeld. Deze moet bepalen of de dader ‘buiten heterdaad’ opgepakt kan worden. Meestal is dit wel gerechtvaardigd. Alles wordt vastgelegd in een dossier.

De politie is heel terughoudend in het horen van minderjarigen, omdat kinderen vaak loyaal zijn aan hun ouders. Ondervragen is vooral lastig bij hele jonge kinderen. Dit wordt in een speciale situatie uitgevoerd, met gespecialiseerde, daarvoor opgeleide mensen. Er moet bijvoorbeeld geen sprake zijn van suggestie, oftewel het in de mond leggen van een antwoord. Een volwassene wordt gewoon op het bureau verhoord. Als deze persoon niet meer terug durft naar huis, omdat ze bang is dat de dader terug komt wordt er een plek gezocht in de vrouwenopvang, voor haar en eventuele kinderen.

Het huisverbod

Het huisverbod houdt in dat de dader niet meer terug mag komen op het huisadres. De Wet tijdelijk huisverbod is ingevoerd voor het doorbreken van de geweldspiraal, om veiligheid te bieden, een time-out in te voeren om rust te creëren en om de hulpverlening op gang brengen. Het huisverbod geldt voor tien dagen, maar kan verlengd worden met 28 dagen als er niet wordt meegewerkt, of als de situatie nog niet veilig is.

Alleen meerderjarigen kunnen een huisverbod krijgen. Daarnaast moeten ze daar wonen, of incidenteel aanwezig zijn. Dit verbod kan dus ook opgelegd worden bij ex-partners. Het huisverbod wordt opgelegd bij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid en bij een ernstig vermoeden dat dit gevaar bestaat. Hierbij wordt de RIHG ingevuld.

Er zijn gemiddeld 57 huisverboden per week in Nederland. Een huisverbod heeft effect; geweld stopt in een aantal gevallen, in een aantal gevallen blijft het langer weg.

College 5

Ouderenmishandeling

Deel 1

Over het algemeen onderscheiden we de volgende soorten van ouderen mishandeling:

  • Lichamelijke mishandeling: schoppen, slaan, onvrijwillig toedienen medicatie

  • Seksuele mishandeling: seksueel misbruik

  • Financiële mishandeling: bankrekening plunderen, geld achterhouden

  • Geestelijke mishandeling: uitschelden of kleineren

  • Verwaarlozing: gebrek aan zorg en aandacht

  • Schending van rechten: post weghouden, bezoek wegsturen en afsluiten van telefoon

Prevalentiemetingen Prevalentie gaat over hoe vaak iets voorkomt in een bepaalde periode. Er zijn verschillende meetinstrumenten om prevalentie te meten dit kan met:

  • Specifieke meetinstrumenten, voorbeeld: .

  • Bredere meetinstrumenten, een van de meest gebruikte instrumenten is de CTS.

Als we kijken naar de gegevens over Nederland die nu bekend zijn kijken we naar de studie van Comijs et al. (1998), zij komen uit op 5,6% per jaar. Het aantal meldingen in 2014 was 1541, dit is erg weinig vergeleken met de 5,6%, dit komt omdat het vaak niet wordt gemeld. Chronisch verbale, fysieke en financiële mishandeling komen het meeste voor. De wereldwijde prevalentie ligt tussen de 2-10%.

Risicofactoren voor de oudere

Er zijn verschillende risicofactoren voor ouderenmishandeling. Er is een demografische factor: als iemand een hogere leeftijd, heeft diegene meer risico op mishandeling. Vrouwen lopen ook meer risico. Sociale isolatie is een tweede risico factor. De pleger kan dan gemakkelijker gebruik maken van de situatie, want de oudere heeft dan niemand om te helpen. Verder is het een risico als de oudere een slechte gezondheid heeft en/of psychische problemen. Ook leidt een familiegeschiedenis van mishandeling (intergenerationele overdracht) tot een verhoogd risico op ouderenmishandeling. De afhankelijkheid van de oudere is heel belangrijk.

De risicofactoren voor een pleger zijn overbelasting en stress, onkunde, persoonlijke problemen (zoals schulden of verslaving), psychische,  gedeeltelijke afhankelijkheid (slachtoffer en pleger hebben elkaar nodig), problematische familiegeschiedenis en een verminderde mate van empathisch vermogen.

Risicofactoren in de omgeving zijn: leeftijdsdiscriminatie, sexim (vrouwen eerder slachtoffer dan mannen), negatieve houdingen, culturele normen.

Er is weinig onderzoek gedaan naar ouderen mishandeling, er wordt gebruik gemaakt van verschillende visies. Zo zijn er theorieën uit de sociale psychologie, zij gaan er ook vanuit dat bijvoorbeeld aangeleerd gedrag een rol speelt. Sociologische theorieën gaan meer in op het systeem. Omgevingstheorieën spreken bij mishandeling over een dynamisch systeem tussen verschillende niveaus.

Intergenerationele overdracht?

Ouderenmishandeling komt vaker voor bij families met lange termijn patronen van mishandeling. Ook is het een predictor voor ouderenmishandeling, de pleger heeft vaker kindermishandeling ervaren dan dat je bij toeval zal verwachten. Ten slotte is ook onderzocht dat ¼ van de mishandelende volwassenen ervaring had met mishandeling door eigen ouders. Er zijn aanwijzingen dat er sprake is van een internationale overdracht maar hier zal meer onderzoek naar gedaan worden. 30% van de mensen die mishandeling hebben ervaren mishandelen zelf ook. De effecten van kindermishandeling gaan ook spelen op oudere leeftijd. Hoger risico op depressie etc. wanneer men mishandeld is in kindertijd.

Beschermende factoren

Een eerste beschermende factor is sociale steun. Ook zorg/hulp aanbieden en empowerment training- trainingen voor oudere slachtoffers waarbij zij leren meer voor zichzelf op te komen en krachtiger te worden werken goed.

Deel 2

Gastspreker

Wat veilig thuis precies doet is terug te vinden in het derde college en is opgesomd op de vierde sheet.

Definitie

Onder mishandeling van een ouder persoon (>55/65 jr) verstaan we al het handelen of nalaten van handelen van al degenen die in een persoonlijke en/of professionele relatie met de oudere staan, waardoor de oudere persoon (herhaaldelijk) lichamelijk en/of psychisch en/of materiële schade lijdt dan wel vermoedelijk zal lijden en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.

Hierbij is de leeftijdsgrens niet heel belangrijk. Meestal gaat de gezondheid vanaf 65 jaar achteruit, echter kan dit ook al eerder gebeuren, bijv. op 50 jarige leeftijd. Maar wanneer noemen we iemand een oudere persoon? Een belangrijk element in de definitie is het herhaaldelijk toedoen van schade. Daarnaast is afhankelijkheid belangrijk, want dit brengt ook loyaliteit met zich mee.

  • Ouderenmishandeling: intentioneel, opzettelijk. In de vorm van wraak, desinteresse, financieel gewin.

  • Ontspoorde zorg: niet opzettelijk. Overbelasting, onkunde, geen andere hulp etc.

 

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (per juli 2013) is opgezet voor een verplichting tot handelen bij het vermoeden van huiselijk geweld, kindermishandeling of ouderenmishandeling. Melding is geen doel, maar een (laatste) middel om het geweld te stoppen. Ondanks beroepsgeheim hebben beroepskrachten een meldrecht bij Steunpunt HG en AMK. Het motto is: niets doen is geen optie.

Bij het stappenplan moeten signalen in kaart worden gebracht. De volgende stap is collegiale consultatie en zo nodig het raadplegen van AMK of SHG om advies te vragen. De signalen en zorgen moeten vervolgens met de cliënt besproken worden voor zover als dit mogelijk is.. Daarna wordt het risico ingeschat en de aard en ernst van het geweld. Dan wordt er besloten of er hulp wordt georganiseerd of dat het wordt gemeld bij SHG of AMK.

Juridische kwesties bij het stappenplan: Is de persoon wilsbekwaam? Bij oudere mensen met een beginnende vorm van dementie is iemand niet meer in staat een inschatting te maken over zijn eigen situatie. Wilsonbekwaam is niet willoos, soms kunnen mensen nergens meer over beslissen maar er zitten nog allerlei varianten tussen, men kan bv financiën niet meer regelen maar kan wel zelf regelen wat voor zorg hij of zij wil ontvangen. Het beroepsgeheim zorgt ervoor dat je altijd toestemming moet vragen wat kan leiden tot vermoeilijkte communicatie. Het is dus belangrijk om toestemming aan de cliënt te vragen, voordat je de zaak aan iemand anders voorlegt. Beloof echter geen geheimhouding. Het beroepsgeheim is niet absoluut! Als er geen toestemming is, maar de veiligheid in het geding is, mag er bij een conflict van plichten (plicht tot geheimhouding en plicht om veiligheid van mensen te garanderen) of een overmacht situatie, toch informatie versterkt worden of gemeld worden. Hierbij moet wel een collega of deskundige geconsulteerd worden en alles moet gedocumenteerd en beargumenteerd worden. Daarnaast moet de cliënt geïnformeerd worden bij het doorbreken van beroepsgeheim. Als het gaat om iemand in een afhankelijke of kwetsbare positie kan de meldcode helpen met meldrecht.

Ouderenmishandeling door professionals valt niet onder de Wet meldcode. Dit handelt over de huiselijke kring. Indien de pleger een beroepskracht is, dan moet een melding gedaan worden bij Inspectie Gezondheidszorg (meldpunt voor ouderenmishandeling). Zij onderzoeken de melding. Dit kan leiden tot ontslag of aangifte bij politie of als het nog niet zo uit de hand gelopen is een scholingstraject.

Signaleren

Een signaal is een reden tot zorg maar is zeker geen bewijs, een niet-pluis gevoel is ook een signaal. De signalen kunnen verschillend geïnterpreteerd worden, een los signaal zegt weinig: meestal gaat het om een combinatie van verschillende signalen. In relaties waar geweld of verwaarlozing voorkomt spelen vaak meerdere problemen tegelijk.

Een signaal interpreteren is afhankelijk van normen en waarden, je moet er niet gevoelig voor worden en objectief blijven.

 

Leidraad veilige zorgrelatie

Gericht op het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag of mishandeling door medewerkers of vrijwilligers van zorgorganisaties in de langdurige zorg. Handreiking voor beleidsmakers en bestuurders van zorgorganisaties in de langdurige zorg als de verpleging, verzorging, thuiszorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Het beschrijft de maatregelen ter bewustwording, preventie en interventie. Belangrijk dat er goed geschoold personeel rondloopt op de werkvloer.

Er is wel een meldplicht wanneer de pleger een beroepskracht is. als men erachter komt dat een van de werknemers geweld gebruikt tegenover zijn cliënt moet dit gemeld worden bij de inspectie gezondheidszorg. Het wordt geregistreerd maar verder wordt er niet veel mee gedaan want het is de verantwoordelijkheid van de instelling om maatregelen te treffen.

Afsluiting

Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg in huiselijk kring komt vaak voor. De aanpak is de verantwoordelijkheid van verschillende beroepsgroepen. De wet meldcode geeft handvatten: niet doen is geen optie (meer)! Handelingsverlegenheid moet verbroken worden. Benut veilig thuis: voor anoniem casusoverleg of eventueel voor een melding.

College 6

Preventie van kindermishandeling

Deel 1

Interventies bij kindermishandeling

Preventieve interventies zijn gericht op het voorkomen en verminderen van (de gevolgen van) kindermishandeling. Maar welke programma’s zijn effectief? Dit is te vinden in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut (Nji). Het wordt alleen in de databank geplaatst als het aan bepaalde criteria voldoet, zoals het beschikbaar stellen van een Nederlandse handleiding. Als interventies in de databank geplaatst worden, moeten ze nog wel verder onderzocht worden op effectiviteit.

Er zijn verschillende kwaliteitslabels voor interventies. Goed onderbouwd houdt in dat het via de literatuur aannemelijk is gemaakt dat de interventie werkt, maar dat de effectiviteit nooit goed is onderzocht. De meeste interventies hebben dit kwaliteitslabel. Daarna zijn er nog effectiviteitsniveaus: effectief volgens eerste, goede en sterke aanwijzingen, aangegeven met de afkortingen EEA, EGA en ESA.

Goed onderbouwd betekent dat de doelgroep duidelijk moet zijn en dat er duidelijk moet zijn voor wie het niet gebruikt moet worden. Verder moeten de doelen SMART zijn; moet de opzet van een interventie beschreven zijn; moet de inhoud uit concrete activiteiten bestaan; en moeten de materialen en verkrijgbaarheid duidelijk zijn. Bij de beoordeling van interventies wordt gekeken naar of er een helder probleem of risico is; of er een duidelijk doel is; en of de aanpak helder is. Verder moet de aanpak gekoppeld worden aan een doel en werkzame elementen moeten worden benoemd en verantwoord. Ten slotte moet er (nog) geen of niet voldoende onderzoek naar zijn gedaan.

Er zijn verschillende niveaus van effectiviteit. Deze worden bepaalt door de volgende route af te leggen: Is er onderzoek gedaan naar effectiviteit vervolgens wordt er gekeken naar bewijskracht van deze studies dan geldt hoe sterker het bewijs en hoe meer studies wat zorgt voor een hoger het niveau van effectiviteit.

Criteria voor effectiviteitsonderzoek: De interventie is uitgevoerd zoals bedoeld, de doelgroep is bereikt, uitkomsten zijn relevant en de interventie leidt tot veranderingen. De gebruikte instrumenten zijn betrouwbaar en valide. De effectgrootte kan berekend worden en is overtuigend (hoe groter de effectgrootte hoe beter de interventie werkt bij een grote groep kinderen). De eventuele negatieve effecten zijn gedocumenteerd en replicatieonderzoek is mogelijk.

Een interventie is bijvoorbeeld effectief volgens sterke aanwijzingen (ESA) als:

  • minstens twee Nederlandse studies met een sterke of zeer sterke bewijskracht of één Nederlandse studie combinatie met minstens één (inter-)nationale studie met sterke of zeer sterke bewijskracht. Het is belangrijk om ook echt in Nederland te onderzoeken, omdat wij een andere ‘care as usual’ hebben dan andere landen.

  • Bij herhaalde casestudies zijn er minstens 10 cases, uitgevoerd door verschillende behandelaars in verschillende condities

 

De interventies zijn in te delen in vijf niveaus:

  1. Universele preventie: dit is gericht op de hele bevolking, beter voorkomen dan genezen.

  2. Selectieve preventie: deze preventie is gericht op bepaalde risicogroepen zoals mensen met een lage SES (demografie) of mensen die in een bepaalde wijk wonen (geografie)

  3. Geïndiceerde preventie: preventie gericht op gezinnen met een verhoogd risico door individuele factoren, bijvoorbeeld drugsverslaafden.

  4. Interventies bij vroege signalen: deze interventies zijn gericht op gezinnen met eerste signalen van kindermishandeling, bijvoorbeeld gezinnen waarvan de kinderen verwaarloosd op school komen.

  5. Hulpverlening en of bescherming: dit is gericht op gezinnen waarin kindermishandeling voorkomt.

Op het niveau van universele en selectieve preventie (niveau 1 & 2) zijn er nationale voorlichtingscampagnes, zoals reclames op televisie of de kindertelefoon. Daarnaast is er in de televisieserie Klokhuis aandacht geweest voor kindermishandeling. Zij bieden ook een lespakket aan voor scholen via de website. De afleveringen van de serie hebben wel iets van invloed gehad. Kinderen zijn meer kindermishandeling gaan herkennen en kinderen praten vaker over kindermishandeling. Er waren geen effecten voor: het inlichten van de juf of meester over mishandeling door het kind zelf, het als maatje te worden ingelicht over mishandeling van een ander kind thuis, het aan iemand vertellen van mishandeling door het kind zelf. Het is de vraag in hoeverre kinderen het eens zijn met de stelling :’kindermishandeling: je kunt er wat aan doen’. Tijdens de voormeting waren kinderen het vaak al eens met deze stelling, er is sprake van een plafond effect. Na de klokhuisperiode is er meer contact opgenomen met de kindertelefoon (via de website en via bellen/chat). Voornamelijk de avond zelf en de volgende dag effecten, dus vooral effect op korte termijn. Leerkrachten spraken na het lespakket vaker over kindermishandeling in de klas. Ze zijn na het lespakket vaker door het kind in vertrouwen genomen. Ouders spraken ook vaker over mishandeling in de klas. Spraken nauwelijks over kindermishandeling met leerkrachten en andere kinderen.

Een andere manier is voorlichting op scholen gegeven. Marietje Kessels project is een voorbeeld van een interventie. Het doel hiervan is het vergroten van de weerbaarheid van kinderen. Het is voor leerlingen van groep 7 en 8. Het is niet bedoeld voor agressieve kinderen. Het zijn 12 lessen van 60 minuten op de basisschool door opgeleide preventiewerkers. Het staat in de databank als goed onderbouwd. Ook worden er opvoedingsvoorlichtingen en pedagogische advisering aan ouders gegeven. Dit kan bijvoorbeeld door folders uit te delen. Hiernaast zijn er opvoedcursussen voor algemene tips, wijkgerichte aanpak om bijvoorbeeld de veiligheid in de buurt te verhogen of ouderprogramma’s die toegevoegd worden aan de programma’s voor onderwijs-achterstandsbestrijding bij kinderen.

Sinds kort is er de interventie ‘niet schudden breekbaar’, dit is om het shaken baby syndroom tegen te gaan en te voorkomen. Je ziet kaarten met daarop plaatjes hoe je kan reageren wanneer je kind huilt en hoe je dit kan oplossen. Dit vind plaats wanneer het kind net geboren is, voordat er sprake is van mishandeling.

Op het niveau van geïndiceerde preventie en interventies bij vroege signalen (niveau 3 &4) worden oudertrainingsprogramma’s ingezet. Dit zijn vaak algemene programma’s met als doel de opvoedingsvaardigheden te vergroten. Het zorgt voor andere opvoedvaardigheden dan geweld. Daarnaast zijn er ook huisbezoekprogramma’s, die meer individueel gericht zijn.

Triple p is de Nederlandse variant van het Australische Positive Parenting Program. Het doel is preventie van emotionele en gedragsproblemen bij kinderen door bevorderen van competent ouderschap. Het is voor ouders van kinderen van 0-16 jaar. Het is uiteindelijk gericht op het voorkomen van kindermishandeling (kinderen met gedragsproblemen hebben meer kans om mishandeld te worden). Dit proberen ze door voorlichting en informatie; individuele voorlichtingsgesprekken; gericht advies bij zorgen; training in opvoedingsvaardigheden of gezinsinterventie. De 5 basisprincipes van Triple P zijn het bieden van een veilige en stimulerende omgeving, het leren door positieve ondersteuning, het hanteren van aansprekende discipline, het scheppen van realistische verwachtingen van het kind en het goed voor jezelf zorgen als ouder.

Uit onderzoek naar Triple P in Amerika komt dat het een significant positief effect heeft op aantal gevallen van kindermishandeling, evenals op uithuisplaatsing en verwondingen door kindermishandeling. In de groep van Triple P nemen bovengenoemde punten af en in de controle groepen is er een lichte stijging te zien. Het is echter nog niet effectief in Nederland, maar alleen goed onderbouwd.

VIPP-SD is effectief volgens sterke aanwijzingen en heeft als doel het verminderen van externaliserende gedragsproblemen door het versterken van de sensitiviteit en het bevorderen van sensitieve disciplinering. Het is voor ouders van kinderen tot 5 jaar met lastig gedrag. Het bestaat uit zes huisbezoeken met video-feedback en is toegespitst op individuele gezinnen.

Voorzorg is de Nederlandse variant van Nurse-Family partnership. Het doel van voorzorg is het voorkomen van kindermishandeling of –verwaarlozing. Er wordt gekeken naar het zwangerschaps- geboorteproces, de gezondheid en ontwikkeling van het kind en de persoonlijke ontwikkeling van de moeder. Voorzorg is er voor jonge aanstaande moeders die maximaal 28 weken zwanger zijn en behoren tot de risicogroep. Voorzorg kent zes levensdomeinen: de gezondheid van de moeder, de gezondheid en veiligheid van het kind, de persoonlijke ontwikkeling van de moeder, de rol van de moeder als opvoeder van haar kind, de relatie van de moeder met vrienden en familie en het gebruik van gemeenschapsvoorzieningen (totdat het kind twee jaar oud is).

Voorzorg leidt in de VS tot een afname van kindermishandeling, minder eerste hulp-bezoeken, minder vroeggeboortes, beter geboortegewicht en levensonderhoud, ook op lange termijn waren er hogere schoolresultaten en een hoger opleidingsniveau en minder criminaliteit.

Resultaten van Voorzorg in Nederland: minder roken tijdens en na de zwangerschap, langer borstvoeding dan de controle groep. Daarnaast was er geen effect op geboortegewicht en zwangerschapsduur, afname huiselijk geweld (ook in de 2 jaar daarna), na drie jaar minder meldingen van kindermishandeling dan de controle groep.

Op het niveau van de hulpverlening en bescherming (niveau 5) is het stoppen van kindermishandeling en het voorkomen van uithuisplaatsing belangrijk. Er is vaak sprake van een parallelbehandeling van het kind en de ouder. Een voorbeeld is Multisysteemtherapie (MST). Een type hiervan is de MST-CAN (Child Abuse and Neglect). Hiervoor komen gezinnen met een melding van kindermishandeling in aanmerking. Het is een interventie in het gedwongen kader, bij gezinnen die al een ondertoezichtstelling hebben. Het doel is om uithuisplaatsing te voorkomen, gedragsproblemen terug te dringen en de opvoeding van ouders te verbeteren. De behandelduur is lang (6-9 maanden) en intensief (3 keer per week), met alle gezinsleden. Er is een heel team bij betrokken, die altijd bereikbaar is voor het gezin. Dit team werkt samen met anderen instellingen die betrokken zijn bij het kind en de gezinsleden.

Er is weinig overtuigend bewijs voor MST in het algemeen. Er zijn wel wat significante effecten gevonden in de MST-CAN. Zo hadden kinderen minder last van PTSD, internaliserende symptomen, dissociatie en uithuisplaatsingen. Ouders hadden minder psychiatrische stress, verwaarlozing, psychologische agressie en mishandelden fysiek minder. Ze hadden daarnaast meer sociale steun (probleem is zelfrapportage, lastig om jezelf te evalueren). Er was geen significant effect voor CPS hermeldingen. De MST staat in de databank als goed onderbouwd, maar de MST-CAN niet. Uiterste maatregelen op niveau 5 zijn ondertoezichtstelling, machtiging uithuisplaatsing en ontheffing of ontzetting uit het ouderlijk gezag.

Concluderend kan over de interventies gezegd worden dat er nauwelijks interventies zijn gericht op het voorkomen van kindermishandeling. Ook zijn de interventies niet bewezen effectief, maar dat het niet aangetoond is door onderzoek, wil niet zeggen dat het niet werkt. Er moet meer onderzoek naar geschikte interventies bij kindermishandeling worden gedaan.

College 7

Onderzoek naar mishandeling, risicotaxatie en de kinderbescherming

Deel 1

Gastspreker Raad voor de Kindermishandeling

De gastspreker vertelt over de Raad voor de kinderbescherming. De baas van de Raad voor de kinderbescherming is de minister van justitie. De raad werkt samen met bijvoorbeeld de rechtbank door advies te geven, maar werkt ook samen met onder andere de gemeentes, de ouders en kinderen, scholen en ziekenhuizen.

De missie van de Raad is om op te komen voor de rechten van het kind, van wie de ontwikkeling en opvoeding bedreigd wordt. De Raad schept voorwaarden om die bedreiging op te heffen of te voorkomen. De Raad doet onderzoek, adviseert in juridische procedures en kan maatregelen of sancties voorstellen. Ze werken nauw samen met andere instanties.

Taken en bevoegdheden

De raad is het meest bekend door beschermingszaken (als het slecht gaat met een kind). Ook zorgt de Raad voor crisishulp, als ouders bijvoorbeeld niet meer naar huis durven als hun kinderen drugs gebruiken. Bij scheiding- en omgangszaken wordt advies gegeven. Tegenwoordig is er vaak sprake van ernstige problematiek in echtscheidingszaken. Ook werkt de raad bij strafzaken voor kinderen boven de 12 jaar voor casus regie - dat wil zeggen de Raad jongeren door alles heen volgt, dus ook als de jongere naar allerlei pleeggezinnen gaat. Ook is de Raad coördinator van taakstraffen en voert het onderzoek uit. Daarnaast is de raad betrokken bij adoptie en screening van pleeggezinnen. De Raad kan een rekwestrerende bevoegdheid (zoals bij ondertoezichtstelling) of een adviserende bevoegdheid (zoals bij strafzaken of voogdijzaken) hebben.

Een beschermingsonderzoek is een onderzoek in gezinssituaties waarin de ontwikkeling van een kind ernstig wo rdt bedreigd en hulpverlening niet aanwezig is/ stagneert. De uitgangspunten zijn het belang van het kind en het vinden van een oplossing voor het opvoedingsprobleem. Als je kijkt naar het belang van het kind zijn drie dingen belangrijk: het temperament van het kind, de ontwikkelingsfase en de context (wat voor vrienden heeft het kind, op wat voor school zit hij of zij, heeft het kind hulpverlening etc.). Voor het vinden van een oplossing wordt er niet alleen naar school of naar de ouders gekeken, maar ook of er in de buurt (een tante o.i.d.) iemand is die kan helpen.

Werkwijze bij beschermingszaken

De meldingen komen binnen Veilig thuis en gecertificeerde instelling en de gemeente. Daarna wordt er eerst gekeken naar wat er schriftelijk over het kind te vinden is. Vervolgens is er een multidisciplinair overleg (een raadsonderzoeker, gedragsdeskundige, juridisch deskundige en soms een teamleider). Dan wordt er een rapportage gemaakt en een verzoekschrift. Het kan zijn dat er niet helemaal goed wordt gezien wat er mis is met een kind. Dan wordt er een deelonderzoek door een gedragskundige van het kind gedaan. Er kan ook nog een extern psychologisch gesprek worden gevoerd.

Mogelijke uitkomsten van het beschermingsonderzoek

Een mogelijke uitkomst van een beschermingsonderzoek is vrijwillige hulpverlening. Als ouders vrijwillige hulpverlening afwijzen, wordt de zaak weer geopend bij de raad. Verder kan er een verzoek worden ingediend voor de volgende maatregelen: (voorlopige) ondertoezichtstelling (gezag gedeeld), uithuisplaatsing, voogdij (ouder heeft geen gezag meer) en tijdelijke voogdij (bijvoorbeeld als een biologische ouder verdwijnt).

Na twee jaar onder toezichtstelling wordt er gekeken of er een gezag beëindigende maatregel beter is voor het kind.

De raad verzoekt tot ondertoezichtstelling als de geestelijke of lichamelijke belangen of gezondheid van de minderjarige worden bedreigd. Dit wordt verzocht als andere middelen hebben gefaald. Verzoekers voor ondertoezichtstelling kunnen zijn: Raad voor de Kinderbescherming, een ouder, een pleegouder en het Openbaar Ministerie. De duur hiervan kan hooguit 1 jaar zijn en het kan jaarlijks worden verlengd totdat de minderjarige 18 wordt. Het gevolg van deze maatregel is de gedeeltelijke ontneming van het gezag of een gezinsvoogd deelt het gezag met de ouders.

Voorlopige ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd als het dringend en noodzakelijk is. Het is vaak gekoppeld aan uithuisplaatsing en duurt 3 maanden. Ouders moeten binnen veertien dagen gehoord worden, evenals de minderjarige als deze boven de twaalf jaar is.

Gronden voor uithuisplaatsing zijn: noodzakelijk in het belang van verzorging en opvoeding van de minderjarige of ter observatie. Gesloten uithuisplaatsing komt voor bij jongeren met ernstige gedragsproblemen. Een belangrijke grond is dat kinderen zich anders aan hulpverlening onttrekken of door anderen hieraan onttrokken worden. Je kan bijvoorbeeld denken aan een loverboy, die een minderjarige dwingt in de prostitutie te werken. Een uithuisplaatsing duurt hoogstens een jaar en kan jaarlijks verlengt worden. De raad heeft een toetsende taak, wat betekent dat als een ondertoezichtstelling niet wordt verlengd of een uithuisplaatsing niet wordt verlengd of voortijdig beëindigd, er wordt gekeken of de Raad het er ook mee eens is.

Scheidings- en omgangszaken

Tegenwoordig gaan er niet meer mensen scheiden, maar komt er vaak wel meer problematiek bij kijken. Er wordt door de Raad onderzoek naar gezag, verblijfplaats en/of omgang met het kind in geval van scheiding gedaan op verzoek van de Rechtbank. De uitgangspunten voor deze zaken zijn dat na de echtscheiding beide ouders het gezag houden en dat er recht op omgang blijft, tenzij er iets is wat dit verhindert. Uiteindelijk wordt er een advies gegeven aan de rechtbank. Het onderzoek bevat de volgende onderdelen: dossieronderzoek, gesprekken met ouders, kind en informanten, multidisciplinair overleg en bemiddeling als mogelijkheid binnen het raadsonderzoek.

 

Strafzaken

De Raad doet onderzoek bij jongeren tussen 12 en 18 jaar die worden verdacht van een misdrijf. De uitgangspunten zijn pedagogisch belang van jongere, voorkomen van recidive en advies gericht op positieve gedragsverandering van jongeren (heel belangrijk). Proces-verbaal meldingen komen binnen via JCO, meldingen inverzekeringstellingen via politie. Ook proces-verbaal meldingen van Leerplicht. Het onderzoek bestaat uit: dossieronderzoek, gesprekken met jongere, ouders en informanten, onderzoek naar persoonlijke omstandigheden jongere, inschatting onderliggende problematiek en kans op recidive (eventueel opvoedingsonderzoek), bekijken of hulpverlening noodzakelijk is, verzorgen rapportage aan officier van justitie en kinderrechter en geven van (straf)advies.

 

Mogelijke adviezen zijn: werkstraf, leerstraf of een combinatie; begeleiding door jeugdreclassering; taken voor minderjarige in kader van schorsing onder voorwaarden/voorwaardelijke veroordeling; geldboete; jeugddetentie; en in de ernstigste gevallen plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Bij de coördinatie van taakstraffen hoort:

  • verantwoordelijkheid voor voorbereiding en ondersteuning van opgelegde taakstraffen

  • plaatsing (bij project), toezicht en rapportage aan het OM

 

De Raad is betrokken bij alle stappen die met de jongeren gezet worden: regie op strafzaken jeugdigen, deelname Veiligheidshuis/ justitieel casusoverleg (JCO), nazorg, intern overleg en samenwerking met jeugdreclassering

Rechtstreeks contact met de Raad bij levensbedreigende situaties

De Raad kan dag en nacht de kinderrechter bellen met een mondeling verzoek tot ots en uithuisplaatsing dan wel voorlopige voogdij. Het kind/de kinderen kunnen dan ook direct m.b.v. de politie uit huis gehaald worden.

 

Deel 2

Taken van Veilig thuis en de Raad voor de Kinderbescherming zijn:

  • Moeilijke beslissingen over kinderen en gezinnen: kind wel of niet thuis blijven wonen

  • Informatie verzamelen

  • Integreren

  • Oordeel/advies/vervolgstap aan rechter

Redeneerfouten

Sociale werkers en gezinsvoogden moeten moeilijke beslissingen maken, waardoor er ook weleens fouten gemaakt worden. Hoe kunnen we dit verbeteren en voorkomen? Er is een onderzoek uitgevoerd onder 45 rapporten uit de UK. Er werd gekeken hoe de fouten hadden kunnen gebeuren. Uit het onderzoek bleek dat maatschappelijk werkers traag zijn in het herzien van risicotaxatie. Als ze in het begin een hypothese hebben opgesteld, zullen ze latere informatie op dezelfde manier interpreteren. Als de aanvankelijk beoordeling dus accuraat is, zal nieuwe informatie ook correct geïnterpreteerd worden. Bij aanvankelijk inaccurate beoordelingen, zal nieuwe informatie echter incorrect geïnterpreteerd worden.

Soms worden eerste indrukken wel herzien. De belangrijkste factor om de eerste indruk te wijzigen was als het kind fysieke verwondingen had. Ook als er sprake was van een nieuwe zwangerschap in een familie waar al problemen waren werd het oordeel herzien. Als een kind een tijd niet werd gezien (door bijvoorbeeld school) werd het oordeel ook herzien. Er wordt meer belang gehecht aan oordelen en observaties van professionals dan aan die van familie en buren. Vaak was er ook veel geïsoleerd bewijs, maar was dit niet geïntegreerd door maatschappelijk werkers/ dokters/ leerkrachten. Op het moment dat al die informatie bij elkaar komt, is het toch ernstiger dan steeds individuele bewijzen (bijvoorbeeld melding school en huisarts).

Ook waren er fouten in het gebruiken en redeneren van bewijs. Vroegere dingen werden niet meegenomen in het bewijs. Geschreven bewijs werd niet op waarde geschat en minder zwaar gewogen dan gesproken bewijs. Er werd ook geen gebruik gemaakt van onderzoek over risicofactoren. Daarnaast was er vaak onbetrouwbaar bewijs. Dit is omdat er vaak vertrouwen werd op getuigenverklaringen in plaats van geschreven rapporten. Ouders zijn ook goed in het verbergen van mishandeling. Ook werden kinderen vaak niet ondervraagd. Als het kind wel werd ondervraagd werd het alleen serieus genomen als hetzelfde uit het bewijs bleek. Daarnaast zijn sociaal werkers sceptisch over bewijs dat niet in hun theorie past. Hiernaast waren er fouten in de communicatie: verkeerd begrijpen, verkeerd opschrijven of niet checken van feiten.

In Nederland werd een onderzoek uitgevoerd met zeven casussen met dodelijke afloop Veel aspecten hiervan komen overeen met het Britse onderzoek.

Problemen die in dit onderzoek naar voren kwamen waren gebrek aan coördinatie, samenwerking en verantwoordelijkheden. Soms is het niet duidelijk wie de regie heeft of diegene doet zijn werk niet goed. Verschillende professionals weten soms niet van informatie van anderen, of professionals willen het niet weten. Informatie wordt dus niet uitgewisseld. Er werd niet duidelijk opgeschreven wie wat zou doen, wat de verwachtingen waren van die personen en wat de verwachtingen waren wat er uit het onderzoek zou komen. Bij sommige gevallen bleek dat er duidelijk signalen waren van kindermishandeling, maar soms zijn er geen signalen waardoor het niet kan worden opgemerkt. Daarnaast was het omgaan met de ouders en de focus op het kind niet goed, was er een gebrek aan monitoring en controle en waren er te weinig middelen en personeel. De aanbeveling die werd gedaan naar aanleiding van dit onderzoek was een betere training. Daarnaast stelden de onderzoekers de vraag: moet zorg niet ‘as heavy as needed, not as light as possible’ zijn?

Risicotaxatie instrumenten bieden geen honderd procent zekerheid. Het zijn hulpmiddelen, maar ze kunnen geen totaal oordeel geven over wat er in een bepaalde situatie moet gebeuren. Daarnaast is kindermishandeling nooit helemaal te voorkomen.

Wetenschappelijk onderzoek naar kindermishandeling

Hoe meten we kindermishandeling? Dit kan door middel van objectieve maten, namelijk rapportage door professionals of door zelfrapportage. Rapportage door professionals komt van mensen die met kinderen werken, bijvoorbeeld Veilig thuis meldingen.

Een voorbeeld om kindermishandeling te rapporteren is MCS. Er wordt met behulp van rapportage gescoord op het classificatiesysteem, het oordeel over kindermishandeling is onafhankelijk van de onderzoekers. Verschillende dimensies worden meegenomen, in eerste instantie wordt er gekeken naar de subtypes, ernst en de frequentie, wanneer het plaatsvond, of er eerdere uithuisplaatsingen geweest zijn en ze kijken naar wie de dader is van kindermishandeling. De nadelen van deze manier is echter dat niet alle gevallen van mishandeling officieel worden gemeld, het gaat alleen om de ernstige gevallen en niet alle dossiers zijn even gedetailleerd. Het is wel een goede manier van onderzoek wanneer je er zeker van wilt zijn dat er sprake is van mishandeling.

Zelfrapportage is een andere manier van onderzoek. Dit kan zowel bij de dader als het slachtoffer. In de sheets zijn voorbeelden te vinden van vragenlijsten voor slachtoffers (Childhood Trauma Questionnaire) en daders (CTS-PC). Echter zijn ook hier verschillende voor- en nadelen aan verbonden. Er moet gelet worden op sociale wenselijkheid.

Een voorbeeld van een vragenlijst over (potentiële) kindermishandeling is de Child Abuse Potential Inventory (CAPI) vragenlijst. De CAPI meet de risicofactoren voor fysieke mishandeling. Maar door de comorbiditeit van mishandeling, wordt vaak niet specifiek fysieke mishandeling gemeten, maar ook andere vormen die samen met fysieke mishandeling voorkomen. De vragenlijst bestaat uit drie schalen. Er worden zes factoren gemeten: stress, rigiditeit, ongelukkigheid, problemen met het kind en zichzelf, problemen met de familie, problemen met anderen.

Voor- en nadelen van zelfrapportage door:

  • Slachtoffer

    • Voordelen: informatie moeilijk op andere manieren te verkrijgen. Makkelijk af te nemen

    • Nadelen: vaak retrospectief, sociale wenselijkheid en ontkenning

  • Dader

    • Voordelen: informatie moeilijk op andere manieren te verkrijgen, makkelijk af te nemen.

    • Nadelen: waarheid? Sociale wenselijkheid.

De validiteit van deze vragenlijst is gemeten door te kijken hoe de vragenlijst bepaalde groepen met ouders indeelt. Van de groep ‘nurturing parents’, wordt volgens experts gezegd dat zij de ideale ouders zijn. Je verwacht van hen dus dat ze niet mishandelen. Van de controle groep verwacht je dat slechts een klein percentage mishandeld volgens de CAPI en van de groep met mishandelende ouders, verwacht je dat de CAPI een hoge score geeft. De ideale ouders hebben een score van 100% niet mishandelen volgens de CAPI, deze score komt dus overeen met wat je verwacht, ook de score van de controle groep komt overeen. Van de mishandelende ouders werd echter maar 73% geclassificeerd als mishandeld. De vragenlijst mist hier dus een groot percentage aan ouders! Echter was dit onderzoek gebaseerd op ‘convenience samples’, oftewel geen random steekproeven. Is het dan nog wel representatief?

Met validiteit wordt bedoeld: meet de vragenlijst ook daadwerkelijk wat hij pretendeert te meten? Uit een onderzoek van Milner en Gold kwam dat de CAPI vooral tot veel valse positieven leidt: maar 11 van de 103 ouders, die hoog scoorden op risico voor kindermishandeling, bleken ook echt te mishandelen. Kanttekening: een hoog risico sample.

De validiteit van retrospectieve vragenlijsten naar kindermishandeling kan op verschillende manieren worden onderzocht. Zo kan het vergeleken worden met ouderrapportage, met retrospectieve rapportages van brusjes, met officiële rapporten en meldingen en kan het verschil met prospectieve rapportages bekeken worden. De rapportages moeten dan wel over dezelfde periode gaan. Daarnaast moet er ook een controlegroep zijn.

Toetsen van officiele rapporten : is er in dezelfde periode gemeten? Is er een controlegroep? Widom & Shephard (1996) hebben de validiteit van de CTSPC onderzocht. Zij hebben een groep met mensen gevonden die officiële meldingen hadden voor mishandeling of verwaarlozing voor hun elfde levensjaar. Vervolgens vonden zij een groep respondenten die overeenkwamen qua leeftijd, geslacht, etniciteit en SES, maar geen officiële meldingen hadden. Zij namen bij deze mensen een follow-up interview af in de volwassenheid en verdeelden de respondenten in drie groepen. Groep 1 is de groep met officiële meldingen voor fysieke mishandeling (wat deze vragenlijst meet). Groep 2 is de groep met officiële meldingen voor verwaarlozing of seksueel misbruik. Groep 3 is de groep zonder meldingen. Vervolgens onderzochten zij hoe goed de vragenlijst de antwoorden tussen de groepen discrimineert. De fysiek mishandelde groep geeft het vaakst aan dat ze te maken gehad hebben met de items over fysieke mishandeling. Dit zijn significante verschillen met de andere twee groepen.

Een false positive is dat iemand niet mishandeld is volgens de officiële rapporten, maar wel volgens de zelfrapportage. De verklaring voor deze false positives is dat niet ieder kind dat mishandeld wordt, ook officieel gemeld is. Je kunt daarom lastig vaststellen of het een false positive is, of dat er niet is gerapporteerd. Daar tegenover staan de false negatives in dit onderzoek: de mensen die als kind een officiële melding hadden, maar dit in de zelfrapportage niet aangeven. Je kunt hier echter met zekerheid spreken over een false negative, omdat je zeker weet dat er bij een melding sprake was van mishandeling. Ook vormt de leeftijdsgrens bij zelfrapportage een probleem.

Toetsen van validiteit door middel van het verband met andere factoren. Schaffer et al. (2008) hebben gekeken naar het verband met andere factoren. Dit hebben zij prospectief gedaan door middel van interviews met ouders, leerkrachten, participanten, CPS en medische dossiers (tot 17,5 jaar). En observaties van ouders en kinderen (16 x van 0-6 jaar). Ook is er retrospectief gekeken naar de Adult Attachment interview (AAI) (19 jaar). Er zijn vier groepen: alleen prospectief, alleen retrospectief, prospectief en retrospectief en geen mishandeling. Wat opvalt is dat de grootste groep de prospectief alleen en de kleinste retrospectief. Er is meer onderzoek prospectief uitgevoerd.

Conclusie van Schaffer et al. Combinatie van prospectief en retrospectief leidt tot de meest ernstige gevolgen, dit is de beste manier van meten. Geen mishandeling leidt tot minste emotionele en gedragsproblemen en combinatie van mishandeling tot de meeste problemen. Er zijn geen consistente verschillen prospectief en retrospectief vergeleken met de controlegroep.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1656