BulletPointsamenvattingen per hoofdstuk bij de 2e druk van Psychopathology. Research, Assessment and Treatment in Clinical Psychology van Davey - Chapter


Wat is de definitie van psychopathologie? - Chapter 1

  • Psychopathologie is de studie van abnormaal gedrag of psychische ziekten. Het is lastig om abnormaal gedrag te onderscheiden van normaal gedrag. Tevens is het zo dat niet iedereen die een psychische ziekte heeft hier ook daadwerkelijk last van ondervindt. Klinische psychologie gaat over het begrijpen en behandelen van psychopathologie.

  • Een historisch perspectief op psychopathologie is belangrijk om inzicht te krijgen in hoe onze kijk op de oorzaken en behandeling van mentale problematiek is veranderd door de tijd. Medische modellen verklaren psychopathologie in termen van onderliggende biologische of medische oorzaken.

  • Om te bepalen wat als afwijkend wordt gezien, wordt vaak vergeleken met de statistische norm, het gemiddelde van een gedraging.

  • Om iemand te diagnosticeren met een psychische stoornis moeten de symptomen klinisch significant stressvol zijn of belemmerend in het dagelijks functioneren.

  • De genetica kijkt naar erfelijkheid en de variatie in geërfde karakteristieken. De neurowetenschappen kijken of symptomen van psychopathologie geassocieerd zijn met abnormaliteiten of verschillen in het functioneren van de hersenen en het centrale zenuwstelsel.

  • Psychoanalyse heeft perspectieven geïntroduceerd die heden ten dage nog belangrijk zijn. Ten eerste dat psychopathologie zijn oorsprong kan hebben in vroege ervaringen in plaats van een biologische dysfunctie. Daarnaast dat psychopathologie wellicht vaak de werking van afweermechanismen representeert die een individu gebruikt om stressvolle gedachten en emoties te onderdrukken.

  • Bij klassieke conditionering wordt een associatie gelegd tussen twee stimuli, waarbij de eerste, geconditioneerde stimulus (CS) het optreden van de tweede, ongeconditioneerde stimulus (USC) voorspelt. Bij operante conditionering wordt gedrag gemodificeerd aan de hand van consequenties, waarbij beloning de frequentie van het gedrag verhoogt en straf de frequentie verlaagt.

  • De vier verschillende types van het definiëren van psychopathologie (afwijking van de statistische norm, afwijking van sociale normen, onaangepast gedrag en leed en beperking) hebben allemaal hun beperkingen. In de praktijk wordt vaak een samenvoeging van deze verschillende benaderingen gebruikt. 

Hoe werkt diagnostiek in de klinische psychologie? - Chapter 2

  • Het type techniek dat een clinicus gebruikt voor klinische assessments is afhankelijk van zijn of haar theoretische oriëntatie op psychopathologie. Deze technieken helpen voor het stellen van een diagnose, voor het bepalen van de beste behandeling en voor het evalueren of een behandeling geholpen heeft.

  • Kraepelin was de eerste die een uitgebreide classificatie maakte voor de psychopathologie. Hij kwam met de term syndroom: een duidelijke set van symptomen. Volgend op Kraepelins schema, kwam het eerste systeem voor het classificeren van psychopathologie ontwikkeld door de WHO: de ICD. In 1952, kwam de APA met de eerste versie van de DSM: een handboek waarin alle psychische stoornissen staan beschreven.

  • Comorbiditeit komt vaak voor. Dit suggereert dat stoornissen geen onafhankelijke, afzonderlijke stoornissen zijn, maar symptomen representeren van hybride stoornissen (waarbij verschillende elementen uit verschillende stoornissen voorkomen) of een breder syndroom of stoornis spectrum (waarbij een symptomen een hogere orde categorische klasse symptomen representeren).

  • Om de objectiviteit van de beoordeling van een cliënt zo groot mogelijk te houden, is het belangrijk dat een techniek betrouwbaar en valide is. Een techniek is betrouwbaar als het bij toepassing door verschillende psychologen en in verschillende situaties steeds het dezelfde uitkomst heeft. Validiteit zegt iets over of een methode wel echt meet wat het zegt te meten. Bij beide aspecten komen veel dingen kijken.

  • De meeste psychologische tests zijn gebaseerd op de psychometrische benadering. Deze benadering neemt aan dat bepaalde kenmerken bij iedereen in een bepaalde mate aanwezig zijn.

  • Projectieve testen bestaan uit een aantal vaste stimuli die aan de cliënt worden voorgelegd. Het nadeel is dat deze stimuli zeer dubbelzinnig zijn. Hierdoor is er veel ruimte voor de eigen interpretatie van de cliënt. Hierdoor zijn zowel de validiteit als de betrouwbaarheid niet erg hoog. Ook laten de tests ruimte voor een culturele bias en komt er uit andere, meer valide tests vaak een andere diagnose. 

  • Vaak kan inzicht in het biologisch functioneren helpen bij het stellen van een psychologische diagnose. Er zijn twee vormen van biologische beoordeling: psychofysiologische tests en hersen-imaging technieken.

  • De klinische observatiemethode kan objectieve informatie geven over de frequentie van een bepaalde gedraging, maar ook over wat er voorafgaat aan het gedrag en wat er direct op volgt. Dit laatste kan vastgesteld worden met een ABC, een observatiemethode waarbij wordt gekeken naar wat er gebeurt voor het gedrag ontstaat (A), wat het gedrag is (B) en wat de consequenties van het gedrag zijn (C). Een groot voordeel van observatie is de hoge ecologische validiteit die de techniek heeft, omdat de metingen gedaan worden in de natuurlijke omgeving van de cliënt.

  • Clinici moeten hun best doen om culturele bias te verwijderen van hun assessment en diagnostische processen. In de DSM zijn worden culturele onregelmatigheden beschreven in de meeste diagnostische categorieën. Clinici hebben goede educatie en training nodig. Daarnaast kan gewerkt worden aan het vergroten van de betrouwbaarheid en validiteit van tests.

Hoe gaat onderzoek binnen de klinische psychologie in zijn werk? - Chapter 3

  • Als klinisch psycholoog ben je een scientist-practitioner of applied scientist, dit houdt in dat je zowel onderzoeker als beoefenaar bent.

  • Wanneer er onderzoek wordt gedaan op basis van de wetenschappelijke onderzoeksmethode, dan is de informatie gebaseerd op systematische observatie. Tevens dient het onderzoek repliceerbaar en testbaar te zijn. Wetenschappelijke methoden zijn vaak afhankelijk van de constructie van theorieën om bepaalde fenomenen te verklaren. Een theorie is een set van proposities die pogen een fenomeen te verklaren door het beschrijven van de oorzaak-gevolg relaties die bijdragen aan het fenomeen. Een goede theorie geeft handvatten voor het ontwikkelen van een hypothese: een verklaring voor een fenomeen, gebruikt als basis voor verder onderzoek of voor het voorspellen van de uitkomst van een wetenschappelijke studie.

  • In de klinische psychologie wordt gebruik gemaakt van negen verschillende soorten onderzoeksmethoden: correlationeel, longitudinaal, epidemiologisch, experimenteel, gemengd, natuurlijk, enkelvoudig, meta-analyse en kwalitatief. Het soort onderzoek dat je gebruikt hangt af van wat voor soort onderzoeksvraag je wilt stellen, naar welke populatie je onderzoek doet en in welke fase van een fenomeen je je onderzoek begint.

  • Onderzoekers komen verschillende ethische vraagstukken tegen, die in drie rubrieken zijn te verdelen: informed consent, het veroorzaken van leed of het uitblijven van voordelen en ten derde privacy en vertrouwelijkheid.

  • Onderzoekstechnieken geven de mogelijkheid om (1) symptomen van psychopathologie en de gevoelens en ervaringen van cliënten te beschrijven, (2) de oorzaken van psychopathologie te begrijpen, (3) de effectiviteit van ontwikkelde interventies voor het behandelen van psychopathologie te testen en (4) om de effectiviteit te testen van services die bedoeld zijn voor het behandelen en helpen van individuen met mentale gezondheidsproblemen.

Welke behandelingen zijn er in de psychopathologie? - Chapter 4

  • Het doel van de psychodynamische behandeling is het laten verdwijnen van onbewuste conflicten die de psychopathologische symptomen veroorzaken.

  • Gedragstherapie is gebaseerd op klassieke en operante conditionering. Conditionering over het algemeen wil zeggen dat iemand leert door bepaalde gebeurtenissen met elkaar in verband te brengen. Psychologen dachten dan ook dat symptomen van psychologische stoornissen het gevolg zijn van de pathologische reacties die ze hebben aangeleerd, wat faulty learning wordt genoemd. Behandelingen die zijn gebaseerd op de principes van operant conditioneren worden ook wel gedragsmodificaties of gedragsanalyses genoemd. Deze therapieën focussen zich op het versterken of afleren van bepaald gedrag.

  • Nieuwe vormen van CBT zijn ontstaan uit eerdere therapieën. Deze progressieve ontwikkelingen staan bekend als 'golven'. De eerste golf stond bekend om zijn ‘behaviour therapy technieken’. Tijdens de tweede golf, ontwikkeld tussen 1970 en 1980, werd duidelijk dat wat we doen niet alleen beïnvloed wordt door leren en geconditioneerde ervaringen, maar ook door hoe en wat we denken en de manier waarop onze gedachten onze emoties beïnvloeden. De derde golf of de derde generatie CTB methoden benadrukken juist mindfulness en acceptatie.

  • De humanistische therapieën kijken naar de 'gehele' persoon en overwegen niet alleen de individuele symptomen van psychopathologie. Dit wordt vooral benadrukt in holistische therapieën. Holistische therapieën zijn dus therapieën die de persoon als geheel benadrukken, en niet alleen die delen van de persoon die psychopathologie bevatten.

  • Medicatie wordt voorgeschreven om de symptomen van bijvoorbeeld angst- en stemmingsstoornissen direct te verminderen. Antidepressiva zijn medicatie behandelingen bedoeld om symptomen van depressie en stemmingsstoornissen te verminderen. Daarnaast zijn er ook anxiolytica, medicatie om symptomen van angst en stress te verminderen. Tenslotte zijn er ook nog antipsychotica, dit is een medicatie om symptomen als psychoses en stoornissen die vallen onder het schizofrenie spectrum te verminderen.

  • Om te bepalen wanneer een therapie goed is of niet, moet er met van alles rekening worden gehouden. Zo moet ten eerste bepaald worden wat een ‘goede’ therapie precies betekent en wat dat inhoudt. Vervolgens moet er onderzoek gedaan worden met controlegroepen om te kijken hoe de therapie aanslaat in de praktijk. Bovendien moet er rekening gehouden worden met de efficiëntie van de behandeling en de effectiviteit op zowel korte als langere termijn.

  • De vraag of psychotherapie effectiever is dan geen behandeling is onderzocht door een meta-analyse waaruit bleek dat psychotherapieën effectiever zijn dan geen behandeling. Wel was het zo dat alle vormen van therapie even effectief waren.

Hoe ziet de klinische praktijk eruit? - Chapter 5

  • Klinisch psychologen zijn nauw betrokken bij het helpen van mensen om te herstellen van hun problemen. Bij het verstrekken van geestelijke gezondheidszorg zijn echter veel verschillende professionals betrokken. Klinisch psychologen werken vaak in een multidisciplinair team.

  • De huisarts is vaak het eerste aanspreekpunt bij de geestelijke gezondheidszorg. Huisartsen kunnen vaak al een eerste beoordeling geven en bijvoorbeeld medicijnen voorschrijven. Daarnaast kunnen huisartsen doorverwijzen naar gespecialiseerdere zorg, afhankelijk van de problematiek.

  • Fysieke ziektes zijn makkelijker te genezen dan geestelijke gezondheidsproblemen. Het herstelmodel is een brede benadering van behandeling waarbij de invloed en het belang van socio-economische status, werk en educatie en sociale inclusie erkend worden in de hulp om te herstellen. Het is een holistische benadering.

  • Het klinische werk van een psycholoog bestaat normaal gesproken uit vier fases: assessment, formulering, interventie en evaluatie.

  • Ondanks het feit dat niet alle klinische psychologen blij zijn met het label scientist-practitioner (omdat ze bijvoorbeeld alternatieve filosofische benaderingen gebruiken), worden ze in het algemeen geacht een reflective practitioner model te gebruiken in hun werk. Dit is een sleutelcompetentie waarbij gereflecteerd wordt op de eigen ervaringen in het werk met een cliënt en op de interactie met de cliënt.

  • Klinische training kan verdeeld worden in drie componenten: (1) academisch component: bestaat uit het leren van alle theorie omtrent psychologische problematiek (2) klinische stage component: bestaat uit het opdoen van ervaring waarbij onder toezicht wordt gewerkt (3) onderzoekscomponent: bestaat uit het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden.

Welke angst- en stressgerelateerde stoornissen zijn er? - Chapter 6

  • Symptomen van angst komen voor bij verschillende angststoornissen, het is daarom vaak zo dat een persoon aan meerdere angststoornissen tegelijk lijdt.

  • Een specifieke fobie is een aanhoudende, irrationele angst die wordt geactiveerd door een specifiek object of een specifieke situatie. De fobische stimulus veroorzaakt vaak een enorme angst en paniek, waardoor de persoon vermijdingsstrategieën bedenkt voor een specifieke stimulus. Een dergelijk persoon probeert er dan alles aan te doen om de beangstigende situatie of object uit de weg te gaan. Mensen met een fobie weten vaak dat hun angst irrationeel is, maar hebben sterke fobische gedachten die controle houden over hun angst. Deze gedachten omvatten informatie over waarom de fobie zo eng is en hoe ze moeten reageren als ze ermee in contact komen.

  • Een sociale angststoornis of sociale fobie is een ernstige en aanhoudende angst voor sociale situaties of een situatie waarin een prestatie dient te worden geleverd. Mensen met een sociale fobie vermijden situaties waarin ze zich beschamend zouden kunnen gedragen of negatief beoordeeld zouden kunnen worden door anderen.

  • Een paniekstoornis wordt gekenmerkt door herhaaldelijke aanvallen van paniek of angst. Met paniek wordt een plotselinge oncontroleerbare angst of het gevoel van bangheid bedoeld.

  • Agorafobie is een angst voor een plaats waar het slachtoffer zich niet veilig voelt of zich opgesloten voelt, en gaat gepaard met een de sterke drang om te ontsnappen naar een veilige plaats (bijvoorbeeld thuis). Vaak wordt de neiging om te ontsnappen of om “onveilige” plekken te vermijden geassocieerd met de angst om een paniekaanval te krijgen.

  • Een ander veel voorkomend angstprobleem is de gegeneraliseerde angststoornis (GAS). Dit is een doordringende aandoening waarbij de patiënt continentale vrees en angst over toekomstige gebeurtenissen ervaart. Dit leidt tot chronische en pathologische verontrustende gedachten over die gebeurtenissen. Iedereen maakt zich natuurlijk weleens zorgen, maar mensen met GAS doen dat ook bij de kleinste dagelijkse dingen. Ook ervaren ze de aanvallen van bezorgdheid als oncontroleerbaar, ze weten niet wanneer het begint of eindigt. Daarnaast zijn mensen met GAS goed in het catastroferen van dingen, waarbij iets veel groter wordt gemaakt dan het is.

  • We hebben allemaal weleens opeens een gedachte over of we de deur wel goed achter ons dicht hebben gedaan, maar bij mensen met een obsessieve-compulsieve stoornis (OCD) herhalen deze gedachten zich vaak en krijgen ze zelfs de overhand in het dagelijks leven. OCD heeft twee aspecten: obsessie en compulsie. Obsessies zijn terugkerende gedachten van een persoon, die hij of zij als storend en oncontroleerbaar ervaart. Een compulsie is herhaling of ritualisering van gedrag dat uitgevoerd moet worden om een negatieve gebeurtenis te voorkomen.

  • Een posttraumatische stressstoornis (PTSS) ontstaat als reactie op een zeer angstige, traumatische gebeurtenis. Zo'n gebeurtenis is vaak levensbedreigend of enorm stressvol. De symptomen van PTSS kunnen ingedeeld worden in vier groepen: (1) opdringende symptomen, zoals flashbacks, (2) vermijding, zoals het vermijden van gedachten en herinneringen aan het trauma, (3) negatieve veranderingen in cognitie en stemming, zoals angst, boosheid, schuldgevoelens en vervreemding van zichzelf en anderen en (4) verhoogde arousal, zoals hypervigilantie.

Welke depressie en stemmingsstoornissen zijn er? - Chapter 7

  • Depressie is een stemmingsstoornis waarbij men last heeft van motivationele en gedragsproblemen die gepaard gaan met emotionele, fysieke en cognitieve klachten. Daarnaast is er de bipolaire stoornis, die bestaat uit afwisselende depressieve en manische (met onbeperkte energie en gevoelens van euforie) perioden.

  • Een dysthyme stoornis is een vorm van depressie waarbij de cliënt minstens twee jaar het overgrote deel van de dagen een depressieve stemming heeft.

  • Naast deze stoornissen bestaat nog de premenstrual dysphoric disorder (PMDD), dit is een conditie waarbij vrouwen ernstige depressieve symptomen ervaren 5-11 dagen voor de start van de menstruatiecyclus. Na het beginnen van de menstruatie verbeteren de symptomen. Ook bestaat de seizoensgevoelige depressie (SAD), waarbij men in de winter last van depressies heeft. Deze depressieve klachten zijn verminderd in de lente en zomer. Hoofdsymptomen van deze stoornis zijn een depressieve stemming, weinig energie, overslapen, overeten en gewichtstoename. Deze symptomen worden veroorzaakt door de verminderde periodes van licht in de winter; donkere periodes zorgen voor een hogere afgifte van het hormoon melatonine. Melatonine maakt je langzaam, slaperig en minder energiek. Naast SAD hebben sommige mensen last van een chronisch vermoeidheidssyndroom (CFS). Hierbij gaan stemmingswisselingen gepaard met fysieke symptomen als extreme vermoeidheid, spierpijn, hoofdpijn en geluids- en lichtgevoeligheid. Mensen met het CFS hebben een grote kans om depressief te worden.

  • Beck stelde in zijn cognitieve theorie dat depressie veroorzaakt wordt door de negatieve bias in de manier van denken en het verwerken van informatie. Depressieve mensen hebben vaak meer negatieve gedachten dan mensen die niet depressief zijn, met andere woorden: zij hebben een negatief schema ontwikkeld. Een negatief schema bestaat uit negatieve overtuigingen over de wereld en de persoon zelf. De schema’s zijn meestal stabiel en ontstaan door een slechte ervaring op jongere leeftijd. Later kwam Beck met de negatieve triade, een theorie die stelt dat depressieve mensen negatieve gedachten hebben over de wereld, zichzelf en de toekomst. Deze gedachten vormen uiteindelijk vaak de zogenaamde ‘self-fulfilling prophecies’, waarbij de persoon een gebeurtenis negatief interpreteert, vervolgens geen initiatief neemt en zo uiteindelijk mislukking ervaart.

  • De DSM-5 maakt onderscheid tussen bipolaire stoornis I en bipolaire stoornis II. De meest voorkomende is bipolaire stoornis I, waarbij manische en depressieve episodes elkaar afwisselen. Bij bipolaire stoornis II wisselen depressieve episodes af met hypomanische episodes, milde episodes van manie.

  • Een cyclothyme stoornis is een milde vorm van een bipolaire stoornis, gekarakteriseerd door ten minste twee jaar van hypomanische symptomen die niet aan de criteria voldoen voor een manische episode en waarbij de cliënt wisselende periodes ervaart van terugtrekken en uitbundigheid en van inadequatie en groot zelfvertrouwen.

  • Elektroconvulsietherapie (ECT) werd uitgevonden in 1930. Dit is een methode waarbij een elektrische stroom van 70 tot 130 volt ongeveer een halve seconde door het hoofd van de patiënt wordt gestuurd. Step-care modellen voor behandelingen voor psychopathologische stoornissen benadrukken dat de aard van de behandeling voor de cliënt moet worden afgestemd op de ernst van de symptomen en de persoonlijke en sociale omstandigheden. Dit model geeft een handeling voor bij welke mate van depressie welke behandeling toegepast moet worden. Met dit model worden psychologen geadviseerd naar de symptomen per individu te kijken, en niet zomaar medicatie voor te schrijven. Medicatie wordt pas aangeraden wanneer er sprake is van een matige tot zware depressie. Een milde depressie dient te worden behandeld met cognitieve gedragsbehandeling.

  • Zelfbeschadiging is het meest voorkomende fenomeen in aanloop naar een zelfmoord (parasuïcide). Het neemt vaak de vorm aan van het zichzelf snijden of branden, het nemen van overdoses, zichzelf slaan, haar eruit trekken of aan de huid plukken of zelfwurging.

Welke schizofrenie spectrum problemen zijn er? - Chapter 8

  • De vijf diagnostische kenmerken volgens de DSM-5 voor schizofrenie spectrumstoornissen zijn: wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, grof, ongestructureerd gedrag en negatieve symptomen. De eerste vier symptomen vallen onder de categorie positieve symptomen, wat inhoudt dat ze buitensporig zijn vergeleken met normale functies. Symptomen in de andere categorie, de negatieve symptomen, vormen juist een afname of verlies van normale functies, zoals vermindering van emoties.

  • Wanen zijn sterke maar onjuiste overtuigingen. Ze worden veroorzaakt door het verkeerd interpreteren van een zintuiglijke waarneming of ervaring.

  • Mensen met psychoses ervaren regelmatig abnormale zintuiglijke waarnemingen, deze worden hallucinaties genoemd. Tijdens een hallucinatie ziet, hoort, ruikt of voelt een persoon iets wat er niet is. De meest voorkomende hallucinatie is het horen van stemmen.

  • Een tweede schizofrene spectrum stoornis is de korte psychotische stoornis. Hierbij gaat het om de plotselinge aanvang van ten minste één van de psychotische symptomen (zoals wanen, hallucinaties of gedesorganiseerde spraak).

  • Een schizoaffectieve stoornis is gekarakteriseerd door schizofrenie symptomen met daarbij een periode van manie of depressie.

  • Psychotische symptomen ontwikkelen zich in drie hoofdfasen. De prodromale fase, de actieve fase en de residuele fase.

  • Er zijn twee belangrijke dopaminepaden in de hersenen: het mesolimbische pad en het mesocorticale pad. Beide paden beginnen in het ventrale tegmentum, maar hebben verschillende effecten op de uiting van psychotische symptomen. Het overschot aan dopaminereceptoren lijkt alleen gerelateerd te zijn met de positieve symptomen van schizofrenie. Dit klopt met het feit dat antipsychotica alleen de positieve symptomen verminderen, dit effect blijkt gelokaliseerd te zijn in het mesolimbische pad. Het mesocorticale pad projecteert echter naar de prefrontale kwab, waar dopamineneuronen onderactief zijn. Dit heeft belangrijke implicaties voor cognitieve activiteit, omdat de prefrontale cortex betrokken is bij belangrijke cognitieve processen, zoals werkgeheugen, motivatie en planning. Dopamineactiviteit zou dus verantwoordelijk kunnen zijn voor zowel de positieve als negatieve symptomen, maar omdat antipsychotica alleen werkt in het mesolimbische pad, worden negatieve symptomen niet onderdrukt.

  • Er zijn vier soorten cognitieve bias die ten grondslag kunnen liggen aan psychotische symptomen: aandachtsbias, attributiebias, redeneringsbias en interpretatiebias.

  • CBTp is een vorm van CBT waarbij abnormale attributieprocessen en informatieverwerking en redeneerbiases worden geïdentificeerd die waangedachtes kunnen veroorzaken. Daarnaast helpt het bij het aanpassen aan de 'normale wereld' na hospitalisatie en het volhouden van het gebruik van medicatie. CBTp kan uitgebreid worden met reattributietherapie. Dit is een behandeling waarbij geleerd wordt om de wanen toe te schrijven aan normale gebeurtenissen in plaats van aan bedreigende, confronterende oorzaken.

  • Terugval is meer regel dan uitzondering bij psychotische symptomen. Patiënten hebben daarom vaak (1) levenslange medicatie, (2) individuele therapieën om te leren omgaan met hun cognitieve problemen en gedragsproblemen, (3) familie-interventies en (4) lange termijn maatschappelijke zorg nodig.

Waar kun je verslaafd aan raken? - Chapter 9

  • De term drug kan worden gedefinieerd als elke substantie, anders dan voedsel, die invloed heeft op ons lichaam of onze gedachten. Er zijn positieve effecten van drugs, zoals het helpen om wakker te worden, alert te blijven of pijn te verminderen. Er zijn ook negatieve effecten, zoals negatieve fysieke en psychologische effecten op lange termijn, er kan verslaving optreden en individuen gaan vaak over op illegale middelen die onder andere beschadigend en erg verslavend zijn.

  • De psychopathologie van gebruik van middelen kan worden opgedeeld in twee categorieën, namelijk middelenmisbruik en middelen-afhankelijkheid. Misbruik kan worden beschreven als het gebruik van een middel, ondanks zijn negatieve gevolgen. Afhankelijkheid wil zeggen dat er cognitieve, gedragsmatige en fysiologische symptomen zijn die aantonen dat een individu doorgaat met het gebruik van de middelen ondanks duidelijke gerelateerde problemen.

  • Er zijn vier gedragsaspecten die bij een verslaving horen: (1) mislukte pogingen tot stoppen met het middel; (2) extreme dingen ondernemen om aan de drug te komen (bijvoorbeeld geld stelen om de drug te kopen); (3) niet bedoeld overmatig gebruik van het middel, dus je neemt er meer van dan je eigenlijk had gepland; (4) verzuimen van belangrijke activiteiten (zoals werk of voor je kind zorgen) als gevolg van je gebruik.

  • Als we kijken naar de middelen waaraan mensen verslaafd raken, kunnen we onderscheid maken tussen drie groepen: de stimulerende, sedatieve en hallucinerende middelen. De eerste groep, de stimulerende middelen, hebben hun werking door het verhogen van de activiteit in het centrale zenuwstelsel, de bloeddruk en de hartslag. Binnen deze groep vallen cocaïne, de amfetaminen en cafeïne. De sedatieven werken juist omgekeerd, zij vertragen de werking van het centrale zenuwstelsel en daarmee ook de werking van het lichaam. Dit betekent vermindering van responsiviteit, pijn en angst. Onder de sedatieven vallen alcohol, opiaten met hun derivaten (waaronder heroïne, morfine, methadon en codeïne) en gesynthetiseerde kalmeringsmiddelen zoals barbituraten. Ten slotte kan iemand verslaafd raken aan hallucinerende drugs, zoals LSD, cannabis en MDMA (ecstasy). Deze beïnvloeden je perceptie, dat doen ze door het verscherpen van je sensorische waarnemingen of het creëren van illusies of hallucinaties.

  • Cannabis is een natuurlijke drug, afkomstig van de hennepplant. De krachtigste uit deze groep is hasj, met het derivaat marihuana, en bestaat uit gedroogde cannabis bladeren. Meestal wordt de drug gerookt door middel van een joint, maar het kan ook gegeten worden. De effecten van cannabis zorgen voor ontspanning, euforie en verscherpte waarneming die soms leiden tot hallucinaties (‘spacen’), maar ook voor vermindering van concentratie en geheugen. Bij hogere doses kan cannabis ook stimulerend werken, dan raak je geagiteerd en soms zelfs paranoïde.

  • Cocaïne is een natuurlijke stimulant en komt uit de cacaoplant in Zuid-Amerika. Het is een geurloos wit poeder. Cocaïne kan gesnoven, gespoten of gerookt worden. Roken wordt vaak op de free-basing manier gedaan, waarbij de cocaïne wordt opgewarmd voor het wordt gerookt. Een versie hiervan is crack cocaïne, hierbij wordt het opgewarmd in een bol van kristal. Na inname begint na ongeveer acht minuten de rush, wat een gevoel van euforie, opwinding en energie geeft, dit duurt ongeveer twintig minuten. Vervolgens heb je een verhoogde waakzaamheid en opwinding. Deze effecten van cocaïne worden veroorzaakt door de verminderde heropname van dopamine in de hersenen.

  • Amfetaminen zijn synthetische drugs die stimulerend werken op het centrale zenuwstelsel. Veelvoorkomende vormen zijn amfetamine (benzedrine), dextroamfetamine (dexedrine) en methamfetamine (methedrine). Amfetaminen zijn erg verslavend, ze veroorzaken een gevoel van energie en zekerheid en verminderen vermoeidheid en verveling. Ze hebben ook enkele fysieke effecten, zo verhogen ze de bloeddruk en hartslag, maar ook hoofdpijn, griep en misselijkheid. Deze effecten worden bereikt door het vrijlaten van adrenaline en dopamine en het blokkeren van de heropname van deze neurotransmitters.

  • Sedativa is een depressant voor het centrale zenuwstelsel, wat wil zeggen dat het de activiteit van het lichaam, de reactietijd, pijn en angst verlaagt. Onder sedativa horen alcohol, opiaten en hun derivaten en gesynthetiseerde kalmeringsmiddelen, zoals barbituraten. Barbituraten is een klasse sedativa die gerelateerd is aan een synthetische samenstelling afkomstig van urinezuur.

  • Opiaten bestaan uit opium met zijn derivaten, waaronder heroïne, morfine, methadon en codeïne. Vroeger werden morfine en heroïne gebruikt bij medische aandoeningen, om de patiënt te kalmeren en de pijn te verminderen. Later bleek dat ze erg verslavend zijn. De synthetische vorm van opium, methadon, kan oraal worden ingenomen en heeft een langer effect. Heroïne is het meest gebruikte opiaat. Dit is een poeder en wordt rechtstreeks in een ader gespoten (dit heet mainlining). Heroïne geeft een rush gedurende vijf tot vijftien minuten direct na de injectie. Vervolgens voelt iemand zich voor ongeveer vijf à zes uur euforisch en vergeet al zijn negatieve gedachten. Echter krijgt iemand hierna meteen last van ontwenningsverschijnselen waarna de gebruiker opnieuw een shot wilt, daarom is het gebruik van de drug erg verslavend.

  • LSD (lyserginezuurdiethylamide) is een van de eerste veelgebruikte psychedelische drugs, dat wil zeggen dat de drug verruimend werkt voor het bewustzijn. Het is geurloos, kleurloos, smaakt bitter en wordt oraal ingenomen, meestal als tablet en soms als vloeistof. Na inname merk je na ongeveer één tot anderhalf uur de effecten, waaronder verwijde pupillen, verhoogde lichaamstemperatuur, verhoging en bloeddruk en hartslag, zweten, slapeloosheid en een droge mond. De hallucinerende werking bij LSD bestaat uit scherpere waarneming, zoals van kleuren en details uit de omgeving en kan hallucinaties en verwarring van tijd en plaats veroorzaken.

  • Ecstasy is een illegale op amfetamine gebaseerde synthetische drug met euforische effecten. Ook wel bekend als MDMA. Het wordt vaak als pil ingenomen en heeft zowel de werking van een stimulant als een hallucinogeen. Het geeft energie en bevordert de stemming. Ecstasy heeft zijn effect door dopamine en serotonine vrij te laten. Hoge dopaminelevels kunnen ook zorgen voor psychotische symptomen.

  • Er zijn drie fases in het gebruik van middelen: (1) experimenteren, (2) regelmatig gebruik en (3) misbruik en afhankelijkheid. In elke fase zijn er verschillende risicofactoren die de overgang naar de volgende fase kunnen beïnvloeden. Niet elk individu dat middelen gebruikt belandt uiteindelijk in fase 3, veel gebruikers doorlopen alleen fase 1 en 2. Het gebruik van drugs begint meestal met experimenteren. Je probeert verschillende drugs uit, en dit kan in sommige gevallen leiden tot verslaving.

  • Het behandelen van een verslaving is geen makkelijk of kort proces. Als iemand afhankelijk is van een middel, is dat vaak op zowel psychologisch als fysiek niveau, ervaart hij ernstige ontwenningsverschijnselen bij vermindering van gebruik en bevindt hij zich vaak in een omgeving waar de drug makkelijk verkrijgbaar is. Behandelprogramma's zijn vaak veelzijdig, verschillende procedures worden meestal gecombineerd.

Welke eetstoornissen zijn er? - Chapter 10

  • Anorexia nervosa (AN) is een eetstoornis, hoofdzakelijk gekarakteriseerd door het weigeren om een minimaal gewicht te behouden, een pathologische angst om aan te komen en een verstoord lichaamsbeeld waarbij de cliënten blijven vasthouden aan het idee dat ze overgewicht hebben.

  • De DSM-5 maakt onderscheid tussen twee verschillende types van anorexia nervosa: Het restrictieve type: bij dit type gaat de zelfuithongering niet samen met bijvoorbeeld overgeven. Het purgerende type: bij dit type reguleert de patiënt het gewicht met behulp van purgeren: ‘reinigen’ door bijvoorbeeld overgeven of het gebruik van laxerende middelen.

  • Boulimia nervosa (BN) is een eetstoornis, gekarakteriseerd door een angst om aan te komen en een verstoorde lichaamsperceptie waarbij er terugkerende episodes van binge eten zijn, gevolgd door periodes van purgeren of vasten. Het verschil met het purgerende type van anorexia is dat boulimiapatiënten geen over- of ondergewicht hebben.

  • De binge-eten stoornis (BED)is een eetstoornis, waarbij er terugkerende episodes van binge eten zijn, die niet gevolgd worden door periodes van purgeren of vasten zoals in boulimia. Daarom hebben patiënten vaak overgewicht en veel te maken gehad met het niet slagen om af te vallen. Het verschil met boulimia is vaak lastig en afhankelijk van hoe vaak de patiënt compensatiegedrag vertoont.

  • De familiesystemen theorie van Minuchin stelt dat een patiënt ingesloten is in een disfunctionele familiestructuur die het ontwikkelen van een eetstoornis vergroot. Deze families hebben een of meer van de volgende karakteristieken: Enmeshment: hierbij zijn ouders opdringerig, overbetrokken bij de zaken van hun kinderen, en afwijzend tegenover de emoties en emotionele behoeftes van hun kind; Overprotectie: hierbij zijn familieleden teveel bezig met de opvoeding en met een het welbevinden van anderen, het kind kan dit ervaren als overdreven controle door de ouders; Rigiditeit: hierbij bestaat de neiging om de status quo in de familie te behouden; Tekort aan conflictoplossing: hierbij vermijden families conflicten of zijn ze juist continu in conflict.

  • Verschillende studies hebben persoonlijkheidstrekken geïdentificeerd die karakteristiek zijn voor personen met een eetstoornis. Dit zijn onder andere: Perfectionisme; Verlegenheid; Neuroticisme; Laag zelfvertrouwen; Hoge introspectief bewustzijn; Negatief of depressief affect; Afhankelijkheid en niet-assertief zijn.

  • CBT is succesvol voor de behandeling van boulimia wat betreft verschillende symptomen. Voordelen hierbij zijn dat er al direct verbetering te zien is en dat het therapeutische effect van de behandeling ten minste blijft voor vijf jaar na behandeling.

Welke seksuele en gender problemen zijn er? - Chapter 11

  • Omdat de meningen verdeeld zijn over wat wel en niet geaccepteerd gedrag is, is het lastig om te stellen wat ‘normaal’ is. Er zijn echter twee factoren die belangrijk zijn in het identificeren van psychopathologie in seksueel gedrag en genderidentiteit: (1) een seksuele activiteit of genderprobleem is geschikt voor behandeling als het frequent voorkomt, chronisch is, het individu leed bezorgt en het de interpersoonlijke relaties beïnvloedt; (2) sommigen richten hun seksuele activiteit op individuen die niet deelnemen aan de activiteit of daar niet legaal toestemming voor kunnen geven (bijvoorbeeld bij pedofilie). Hierbij is het niet vereist door de diagnostische criteria dat de persoon zelf leed ervaart. Het is lastig of dit soort categorieën gelabeld moeten worden als psychopathologie.

  • Er zijn vier fases in de normale seksuele cyclus: (1) verlangen, (2) opwinding, (3) orgasme, en (4) resolutie. In al deze fases kunnen seksuele disfuncties voor komen, behalve voor de laatste fase zijn geen specifieke stoornissen beschreven. Er zijn wel de seksuele pijn stoornissen die in elke fase kunnen voor komen.

  • De male hypoactive sexual desire stoornis wordt gekarakteriseerd door afwezigheid van of verminderde interesse in seksuele activiteiten of erotische/seksuele gedachten.

  • Een erectiestoornis wordt gekarakteriseerd door een onvermogen om een erectie te behouden tijdens seksuele activiteit.

  • De female sexual interest/arousal stoornis wordt gekarakteriseerd door een combinatie van verminderde seksuele interesse of opwinding.

  • Het twee-factor model van Masters en Johnson heeft twee belangrijke componenten die bijdragen aan seksuele disfunctie: (1) een aangeleerde of geconditioneerde factor waarbij negatieve vroege gebeurtenissen zorgen voor een aangeleerde angstrespons bij seksuele activiteit, zoals psychoseksueel trauma, religieuze en sociale taboes, beschamende vroege ervaringen met seks of excessief alcoholgebruik (bij mannen); (2) de toeschouwerrol die individuen innemen als reactie op hun angsten.

  • Er zijn ook biologische factoren te noemen die van invloed kunnen zijn. Hierbij zijn er drie categorieën te onderscheiden: (1) disfunctie veroorzaakt door een onderliggende medische conditie, zoals dyspareunie: genitale pijn die kan komen voor, tijdens of na geslachtsgemeenschap; (2) disfunctie veroorzaakt door abnormaliteiten in geslachtshormonen, zoals testosteron (steroïdhormoon dat het ontwikkelen van de secundaire geslachtskenmerken van mannen stimuleert), oestrogeen (steroïdhormoon dat het ontwikkelen en behouden van de secundaire geslachtskenmerken van vrouwen stimuleert) en prolactine (hormoon van de hypofyse dat melkproductie stimuleert na de geboorte van een kind); en (3) veranderingen in seksuele ontvankelijkheid door ouder worden.

  • Vaak gaan masochisme en sadisme samen doordat de ene persoon houdt van pijn ondergaan en de ander houdt van een ander zien lijden. Masochisten veroorzaken vaak hun eigen lijden, zoals in hypoxyphilia, waarbij een individu een strop of plastic tas gebruikt om zuurstoftekort op te wekken tijdens masturbatie.

  • Een simpele verklaring voor parafilieën is dat ongebruikelijke seksuele behoeftes het gevolg zijn van vroege seksuele ervaringen die geassocieerd zijn met een ongebruikelijke stimulus of ongebruikelijk gedrag door associatief leren.

  • Cognitieve vertekeningen zijn opvattingen die seksuele daders hebben waardoor ze hun seksuele overtredingen kunnen rechtvaardigen. Zo denken pedofielen dat kinderen seks willen met volwassenen, waardoor hun gedrag sociaal acceptabel is en niet schadelijk voor het kind. Seksuele daders of verkrachters hebben vaak geïntegreerde cognitieve schema’s ontwikkeld die hun interacties met hun slachtoffers leiden en die hun gedrag rechtvaardigen, dit worden ook wel impliciete theorieën genoemd.

  • Genderidentiteit is het innerlijke gevoel van het man of vrouw zijn. Normaal is dit congruent met het biologische geslacht. Bij genderdysforie is dit niet congruent met het biologische geslacht en voelt een individu zich het tegenovergestelde van zijn biologische geslacht.

Welke persoonlijkheidsstoornissen zijn er? - Chapter 12

  • Een persoonlijkheidsstoornis (PS) is een stoornis die gekarakteriseerd wordt door aanhoudende, inflexibele, onaangepaste gedachtenpatronen en gedragingen wat zich ontwikkelt in de adolescentie of vroege volwassenheid en het functioneren significant beperkt.

  • De DSM-5 criteria voor persoonlijkheidsstoornissen in het algemeen zijn: een blijvend, rigide patroon van gedachten en gedrag dat significant verschilt van de verwachtingen van de cultuur waarin de persoon leeft, dat zich uit in ten minste twee van de volgende gebieden: (1) cognitie, (2) affectiviteit, (3) interpersoonlijk functioneren, (4) impulscontrole; het patroon is constant en langdurig en kan herleid worden naar de adolescentie of kindertijd; het patroon leidt tot leed of beperkingen op sociaal of werkgerelateerd gebied of andere levensgebieden; en de symptomen kunnen niet beter verklaard worden door andere mentale stoornissen of toe te schrijven zijn aan de effecten van een middel of een andere medische conditie.

  • Een paranoïde PS wordt gekarakteriseerd door een blijvend patroon van argwaan en wantrouwen tegenover anderen. Onschuldige opmerkingen worden geïnterpreteerd als bedreigend en intenties van anderen als kwaadaardig.

  • Individuen met een schizoïde PS worden vaak beschreven als ‘einzelgängers’ die geen normale range van emoties uiten en weinig beloning ervaren uit activiteiten.

  • Een schizotypische PS wordt gekarakteriseerd door excentriek gedrag, te zien in vreemde denk- en communicatiepatronen.

  • Een antisociale PS wordt gekarakteriseerd door impulsief gedrag en het ontbreken van spijtgevoelens en is sterk gelinkt aan crimineel gedrag.

  • Een histrionische PS wordt gekarakteriseerd door het zoeken naar aandacht en het oncomfortabel of niet blij voelen als een individu niet in het middelpunt staat.

  • Cognitieve modellen stellen dat individuen met antisociale persoonlijkheidsstoornissen disfunctionele schema’s hebben ontwikkeld, dit zijn disfunctionele opvattingen die problematisch gedrag bij in stand houden. Een voorbeeld van zo’n schema is de ‘verlaten en misbruikt kind’ modus, waarbij het kind onder andere gevoelens van pijn, verlatingsangst en minderwaardigheid ontwikkelt.

  • Er zijn verschillende psychologische theorieën die trachten borderline persoonlijkheidsstoornissen te verklaren. Sommige vormen van de psychodynamische theorie, zoals de object-relaties theorie, stellen dat patiënten inadequate support en liefde hebben ontvangen van belangrijke personen zoals de ouders, wat resulteert in een onzeker ego, wat leidt tot het ontbreken van zelfvertrouwen en angst voor afwijzing. Deze theorie stelt ook dat individuen met zwakke ego’s gebruik maken van het verdedigingsmechanisme splitting, wat inhoudt dat ze mensen, gebeurtenissen of dingen op een zwart-witte manier bekijken. In hun beleving zijn mensen goed of slecht, zonder dat daar een grijs gebied tussen zit.

  • Psychodynamische theorieën beschrijven vaak problematische relaties met ouders om persoonlijkheidsstoornissen te verklaren. Inzicht wordt als belangrijk mechanisme gezien in de behandeling, namelijk het verkennen en oplossen van deze ervaringen in de ontwikkeling. Object-relaties psychotherapie is een behandeling die het zwakke ego van het individu tracht te versterken zodat ze issues in hun leven kunnen benoemen zonder dat ze constant van de ene extreme kijk naar de andere extreme kijk gaan.

  • Dialectische gedragstherapie is een cliënt-gecentreerde therapie die cliënten tracht te voorzien van inzicht in hun disfunctionele manieren van denken over de wereld die voornamelijk succesvol is bij borderline persoonlijkheidsstoornissen.

  • Schema-gefocuste cognitieve therapie of schematherapie wordt gebruikt om disfunctionele manieren van denken en onaangepaste cognitieve schema’s die zich ontwikkelen tijdens de kindertijd te benoemen. Hierbij wordt uiteindelijk bereikt dat het geloof in de schema’s vermindert en dat alternatieve perspectieven ontwikkeld worden.

Welke somatische-symptomen stoornissen zijn er? - Chapter 13

  • Somatische-symptomen stoornissen worden gekarakteriseerd door psychologische problemen die zich uiten als fysiologische problemen of als psychologisch leed wat veroorzaakt wordt door fysiologische symptomen of kenmerken.

  • Individuen met een ziektevrees stoornis hebben een preoccupatie met angst voor het hebben van een ernstige ziekte door misinterpretatie van lichamelijke tekenen en symptomen.

  • Bij een conversiestoornis beïnvloeden psychologische symptomen of beperkingen de vrijwillige motorfuncties en sensorische functies, wat zou duiden op een onderliggende medische of neurologische conditie.

  • Een nagebootste stoornis is een set van fysieke of psychologische symptomen die bewust voortgebracht zijn om zo een ziekterol aan te nemen.

  • Een nagebootste stoornis opgelegd op een ander is het intentioneel vervalsen van fysieke of psychologische symptomen, of het veroorzaken van verwonding of ziekte bij een ander.

  • De basis van de psychodynamische kijk op somatische-symptomen stoornissen is een conflict resolutie, waarbij verontrustende herinneringen, innerlijk conflict, angst en onacceptabele gedachten onderdrukt worden in het bewuste, maar uiterlijk naar buiten komen als somatische symptomen. Echter, de gedachte dat het uiten van de symptomen zou zorgen voor de verlichting van angst of van het moeten omgaan met conflicten lijkt niet correct te zijn. Er is namelijk grote mate van angst betrokken bij somatische-symptomen stoornissen.

  • Aangezien de aandacht die de omgeving van het individu vaak heeft voor de symptomen, waardoor deze in stand worden gehouden, wordt onder andere de familie vaak gevraagd om te stoppen met het geven van deze aandacht. Hiernaast zijn relaxatietraining en gedragstechnieken vaak bruikbaar om de zorgen die het individu heeft vanwege de symptomen te verminderen. Deze vorm van behavioural stress management blijkt effectief te zijn.

Welke dissociatieve stoornissen zijn er? - Chapter 14

  • Dissociatieve amnesie is het onvermogen om belangrijke persoonlijke informatie te herinneren, wat meestal van stressvolle of traumatische aard is.

  • Dissociatieve amnesie is geassocieerd met verschillende types van geheugenverstoringen. Gelokaliseerde amnesie is als een individu zich geen gebeurtenissen meer kan herinneren die tijdens een specifieke tijdsperiode gebeurd zijn. Selectieve amnesie is wanneer een individu sommige, maar niet alle gebeurtenissen van een specifieke tijdsperiode kan herinneren. Gegeneraliseerde amnesie is een storing in herinneren dat het hele leven van een persoon omvat. Zulke mensen kunnen zich ineens melden bij de politie of bij een ziekenhuis vanwege disoriëntatie. Continue amnesie is het onvermogen om gebeurtenissen te herinneren vanaf een specifiek tijdspunt tot het heden. Systematische amnesie houdt in dat een specifieke categorie van informatie niet herinnerd kan worden, zoals familiegeschiedenis.

  • Een dissociatieve identiteitsstoornis (DID) wordt gekarakteriseerd door het laten zien van twee of meer identiteiten of persoonlijkheidstoestanden die om de beurt het gedrag reguleren (stond eerst bekend als multipele persoonlijkheidsstoornis).

  • Een depersonalisatiestoornis wordt gekarakteriseerd door gevoelens van onthechting of vervreemding van het zelf.

  • Er zijn verschillende risicofactoren aan te wijzen voor het ontwikkelen van dissociatieve stoornissen. Angst en depressie voor de stoornis, kindermisbruik (fysieke of psychologische mishandeling van een kind) en verwaarlozing tijdens de kindertijd. Dissociatieve symptomen worden ook vaak gezien in dakloze kinderen en kinderen die weggelopen zijn van huis die verschillende vormen van misbruik hebben meegemaakt.

  • Hypnotherapie is een vorm van therapie waarbij de cliënt onder hypnose wordt gebracht. Dit kan de cliënt helpen om onderdrukte herinneringen naar boven te brengen. Drugs zoals natrium amobarbital en natrium pentobarbital kunnen gelijktijdig gebruikt worden met hypnotherapie om te helpen herinneren. Age regressing is de herschepping van de fysieke en mentale staat waarin een cliënt zich bevond voorafgaand aan het meemaken van trauma om zo de cliënt te helpen om bepaalde gebeurtenissen te herinneren van eerdere fases in het leven.

Welke neurocognitieve stoornissen zijn er? - Chapter 15

  • Neurocognitieve stoornissen hebben hun oorsprong in beschadigingen of abnormaliteiten in biologische substraten die denken en gedrag onderliggen. De eerste tekenen van neurocognitieve stoornissen zijn beperkingen in cognitieve basisfuncties, zoals perceptie, leren, geheugen, aandacht, taal en visueel-ruimtelijke vaardigheden en beperkingen in de zogenaamde executieve functies: cognitieve vaardigheden waarbij probleemoplossen, planning en doelgericht gedrag betrokken zijn.

  • Amnesie komt vaak voor bij neurocognitieve stoornissen. Anterograde amnesie of anterograde geheugendisfunctie is geheugenverlies voor informatie verkregen na de onset van de amnesie.

  • Er zijn twee bredere categorieën te onderscheiden in neurocognitieve stoornissen. Deze zijn delirium, (een verstoring van bewustzijn dat ontwikkelt over een korte tijdsperiode) en major of milde neurocognitieve stoornissen, in de DSM-IV beter bekend als dementie (de ontwikkeling van meerdere cognitieve beperkingen, waaronder geheugenbeperkingen en ten minste een andere specifieke beperking).

  • Een van de meest voorkomende neurologische beperkingen is traumatisch hersenletsel. Dit kan komen door stomp of penetrerend trauma aan het hoofd. Indirecte schade kan ook ontstaan door beweging van de hersenen in de schedel door de impact van het trauma, waardoor er schade aan de tegenovergestelde kant van de hersenen ontstaat.

  • Hersenschade kan ook ontstaan vanwege cardiovasculaire incidenten (CVA) of beroerte: ineens verlies van bewustzijn door scheuring of occlusie van een bloedvat in de hersenen wat leidt tot zuurstoftekort. Als de bloedstroom naar de hersenen wordt belemmerd, wordt gesproken van een infarct. Als een bloedvat scheurt, wordt dit een hemorragie genoemd. De meest voorkomende oorzaken van een infarct zijn embolie en trombose. Een cerebrale embolie is een bloedklontje dat zich vormt ergens in het lichaam, waarna het naar de hersenen reist en de hersencellen beschadigt, wat zorgt voor zuurstoftekort. Cerebrale trombose is wanneer zich een bloedklontje vormt in een bloedvat dat bloed levert aan de hersenen. Het klontje onderbreekt de bloedtoevoer en hersencellen gaat dood aan zuurstoftekort. Een hemorragie is vaak het resultaat van hypertensie of een hoge bloeddruk en komt vaak door een aneurysma: het gelokaliseerd uitpuilen van een bloedvat door een ziekte of het verzwakken van de bloedvatwand.

  • Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. Het is een langzame progressieve stoornis waarbij er beperkingen zijn in het kortetermijngeheugen, met symptomen van afasie, apraxie en agnosie, samen met beperkt oordelingsvermogen, beslissingen maken en beperkte oriëntatie.

  • Een fronto-temporale neurocognitieve stoornis is geassocieerd met een verlies van neuronen in de frontale en temporale gebieden in de hersenen wat leidt tot progressieve ontwikkeling van gedrags- en persoonlijkheidsveranderingen en taalbeperkingen.

  • Lewy bodies zijn abnormale eiwittenafzettingen die het normaal functioneren van de hersenen verstoren. Deze worden gevonden in de hersenstam waar ze de neurotransmitter dopamine uitdunnen en wat leidt tot Parkinsonsymptomen. De Lewy bodies worden ook gevonden in andere delen van de hersenen.

  • Huntington is een geërfde, degeneratieve stoornis van het centrale zenuwstelsel, veroorzaakt door een dominant gen. De genetische abnormaliteit wordt gevonden op het vierde chromosoom, wat resulteert in de productie van een eiwit, mutant Huntingtin, dat celdood veroorzaakt in de basale ganglia. In deze ziekte zijn affectieve symptomen, cognitieve beperkingen, persoonlijkheidsdisorganisatie, koppigheid, verlies van gezond verstand, hallucinaties, wanen, vreemd gedrag en obsessies.

  • Vaak is de neurologische beschadiging zodanig dat het permanent is en moet de patiënt hiermee leren leven. Rehabilitatie is erop gericht om de patiënt te helpen met (1) oefeningen die beperkte cognitieve functies helpen te verbeteren, (2) het trainen van het gebruik van cognitieve en gedragsmatige hulpmiddelen, (3) ondersteunende technologie, en (4) basale drugbehandeling en psychotherapie.

  • Het is nuttig om een holistische benadering te gebruiken die cognitieve, emotionele en functionele beperkingen allemaal meenemen. Deze rehabilitatiemethoden laten significante verbetering zien in het algehele functioneren van patiënten, daarnaast wordt bewustzijn ontwikkeld van de beperkingen. Deze benadering is superieur aan standaard neurorehabilitatie programma’s wat betreft het verbeteren van integratie in de maatschappij en van de tevredenheid van de patiënt met het cognitief functioneren.

Welke psychologische problemen kunnen optreden in de kindertijd en de adolescentie? - Chapter 16

  • De psychologische problemen bij kinderen kunnen verdeeld worden in twee domeinen: externaliserende stoornissen en internaliserende stoornissen. Externaliserende stoornissen worden gekenmerkt door naar buiten gerichte gedragsproblemen, zoals agressiviteit, hyperactiviteit, of impulsiviteit. Internaliserende stoornissen worden gekenmerkt door naar binnen gericht en teruggetrokken gedrag en kan depressie, angst en actieve pogingen tot sociaal terugtrekken representeren.

  • Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) is een blijvend patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit in grotere mate dan verwacht zou worden op basis van de leeftijd of de ontwikkelingsfase. Hyperactiviteit is een hogere mate van activiteit dan normaal. Impulsiviteit is het reageren op een situatie zonder over de consequenties na te denken.

  • Conduct disorder is een gedragspatroon waarbij het kind verschillende gedragsproblemen laat zien, waaronder vechten, liegen, weglopen van huis, vandalisme en spijbelen.

  • Separatieangst is de intense angst om gescheiden te worden van ouders of verzorgers. De prevalentie is ongeveer 4% voor kinderen van 6-12 maanden en heeft een twaalf maanden prevalentie van 1,6% voor adolescenten.

  • In de kindertijd uit depressie zich als aanhankelijk gedrag, niet naar school willen en overdreven angsten. Daarnaast is er een grotere mate van somatische problematiek. In de adolescentie uit depressie zich als mokken, terugtrekken uit familieactiviteiten, gewichtsverstoringen, verlies van energie, gevoelens van waardeloosheid en schuld en in extreme gevallen suïcidale gedachten.

  • Psychologische factoren omvatten de ouder-kindrelatie en de ontwikkeling van disfunctionele cognities die depressief denken vormen. Depressieve ouders kunnen hun negatieve stemming overdragen op hun kind door de interacties met het kind. Daarnaast kan het zijn dat depressieve ouders niet gepast kunnen reageren op de emotionele ervaringen van hun kind, waardoor het kind zich hulpeloos kan gaan voelen of niet leert hoe emoties gereguleerd kunnen worden. Kinderen van depressieve moeders hebben meer interpersoonlijke beperkingen en een risico op interpersoonlijk disfunctioneren, wat vervolgens de depressie in het kind kan verergeren en in stand houden.

  • Speeltherapie omvat een scala aan op spelen gebaseerde therapeutische en assessment technieken die gebruik kunnen worden bij jongere kinderen die minder in staat zijn om te communiceren en hun emoties te uiten. Het zorgt ook dat kinderen een positieve relatie met de therapeut kunnen ontwikkelen, leren om te communiceren, gevoelens te uiten, gedrag aan te passen en probleemoplossende vaardigheden te ontwikkelen. Deze vorm van therapie blijkt effectief te zijn en heeft ook positieve effecten op gedrag in het algemeen, sociale aanpassing en de persoonlijkheid.

Welke stoornissen zijn er in de neurologische ontwikkeling? - Chapter 17

  • Leerproblemen is een parapluterm voor de drie hoofdcategorieën zoals hierboven benoemd. In de DSM-IV-TR werd de term mentale retardatie gebruikt om te verwijzen naar een IQ van 70 of minder.

  • Een specifieke leerstoornis is een diagnostische categorie die stoornissen zoals dyslexie en communicatiestoornissen bevat. Er is hoge comorbiditeit tussen specifieke leerstoornissen en bipolaire stoornis, ADHD en autisme.

  • Een spraakklankstoornis is een aanhoudende moeite met spraakklank productie, wat interfereert met spraakverstaanbaarheid of wat verbale communicatie van boodschappen verhindert.

  • Een kindertijd-onset vloeiendheid stoornis of stotteren is een verstoring in de normale vloeiendheid en in het tijdspatroon van spraak wat ongepast is voor de leeftijd. De prevalentie is ongeveer 0,7%, specifiek in kinderen is de prevalentie 1,4% en in adolescenten 0,5%.

  • De fonologische theorie van dyslexie stelt dat leesproblemen voornamelijk worden veroorzaakt door moeite met onderscheid maken tussen spraakelementen (fonemen) en deze geluiden associëren met de letters in een geschreven woord.

  • In plaats van te focussen op de negatieve dingen van een intellectuele beperking, is recent de kijk ontstaan die tracht factoren te belichten die beter intellectueel en adaptief functioneren kunnen faciliteren. Elk individu heeft andere uitingen van de beperking en daarom is het begrip ‘intellectuele beperking’ meer een sociale constructie dan een diagnostische categorie.

  • Er zijn allerlei trainingen beschikbaar voor individuen met intellectuele beperkingen. Voorbeelden zijn trainingen voor zelfhulp en adaptieve vaardigheden, taal- en communicatievaardigheden, basisvaardigheden en trainingen die gedrag leren reguleren.

  • Ongeveer 80% van degenen met autisme spectrum stoornissen laat symptomen van intellectuele beperkingen zien. Ze zijn echter vaak uitmuntend in één specifieke taak of in één bepaald gebied. Dit staat ook wel bekend als het savant syndroom: het fenomeen van buitengewone bekwaamheid in een specifieke vaardigheid bij individuen met meerdere cognitieve beperkingen. Dit is sterk gelinkt aan autisme spectrum stoornissen en wordt vaak gevonden in Asperger. Asperger wordt gekarakteriseerd door beperkingen in de sociale interactie en de ontwikkeling van beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses en activiteiten. Deze diagnostische categorie wordt niet langer gebruikt in de DSM-5.

  • Ten eerste houden individuen met autisme spectrum stoornissen niet van verandering, maar dit is wel wat met interventies beoogd wordt. Ten tweede reageren individuen slecht op communicatie en daarom moet het behandelprogramma beginnen op een basaal niveau van communicatie, waarbij bijvoorbeeld geleerd wordt om oogcontact te maken. Ten derde laten kinderen vaak slechts interesse zien in een beperkte range van gebeurtenissen en objecten, wat het lastig maakt om effectieve bekrachtigers te vinden. Ten vierde is er sprake van sterke selectieve aandacht, waardoor het lastig is om het geleerde te generaliseren naar andere situaties dan waarin het geleerd is. Tot slot kunnen individuen behandeld worden met achterdocht en terughoudendheid vanwege de zwakke communicatieve en sociale vaardigheden, inclusiestrategieën vereisen daarom steun voor zowel de cliënt als de werkgever in een werkomgeving.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1088