Begrippenlijst bij de 1e druk van Group Performance van Nijstad


Hoe kunnen kleine groepen worden bestudeerd? - Chapter 1

  • Group Entitativity: De mate waarin een collectie personen gezien wordt als een samenhangend geheel.
  • Taak-afhankelijkheid: De mate waarin het ene groepslid er op moet kunnen rekenen dat het andere groepslid zijn taakgoed uitvoert
  • Uitkomst-afhankelijkheid: De mate waarin groepsleden gemeenschappelijk afhankelijk zijn van het ontvangen van bepaalde uitkomsten
  • Permeabiliteit van een groep: Het gemak waarmee iemand in de groep kan geraken of er weer uit kan stappen
  • Taakcohesie: Gedeelde verantwoordelijkheid voor de taken van de groep
  • Interpersoonlijke cohesie: De aantrekkingskracht van de groep de op leden
  • Taakgroepen: Een groep die bestaat om een bepaalde taak uit te voeren die niet door een persoon gedaan kan worden. Het zijn vaak kleine groepen die face-to-face communiceren.
  • Need to belong: De behoefte om ergens bij te horen
  • Social Comparison theory: Theorie die stelt dat men zich om een accuraat beeld van zichzelf te hebben vergelijkt met anderen.
  • Social Identity theory: Theorie die stelt dat men zich definieert aan de hand van de groepen waarvan men lid is.
  • Exchange theory: Theorie die stelt dat er bij sociale relaties sprake is van uitwisseling van kosten en baten en zolang de baten hoger zijn dan de kosten sociale relaties helpen de behoeften van individuen te vervullen
  • Kwalitatieve case studies: Een studie waarin een of meerdere entiteiten gedurende langere tijd bestudeerd worden door middel van kwalitatieve methoden.
  • Survey onderzoek: Onderzoek door middel van vragenlijsten waarin een aantal variabelen zijn gekwantificeerd.
  • Longitudinaal onderzoek: Onderzoek waarbij dezelfde personen op verschillende momenten met dezelfde methodes worden gemeten.
  • Experiment: Onderzoek waarbij de experimentator variabelen manipuleert en proefpersonen random aan condities toewijst en op deze manier causale verbanden kan leggen.

Welke verschillende processen kunnen er binnen groepen plaatsvinden? - Chapter 2

  • Moreland & Levine’s model van groepssocialisatie: Model van groepssocialisatie die stelt dat er vijf stadia van groepslidmaatschap zijn (onderzoek, socialisatie, onderhoud, hersocialisatie en herinnering) waar groepsleden door middel van roltransities doorheen gaan.
  • Onderzoeksstadium: Het stadium van groepssocialisatie waarin volgens Moreland & Levine, de groepen op zoek gaan naar nieuwe leden en de individuen op zoek gaan naar nieuwe groepen. Wanneer men lid wordt wordt dit ritueel initiatie genoemd.
  • Socialisatie: Het stadium van groepssocialisatie waarin volgens Morland & Levine de groepsleden de normen van de groep en hun rol erin leren kennen.
  • Forming: Het stadium Tuckman’s model van groepsvorming waarin groepsleden nog niet goed weten wat ze kunnen verwachten en langzaam een gedeelde identiteit ontwikkelen.
  • Stormin: Het stadium Tuckman’s model van groepsvorming waarin er een groepsstructuur met bepaalde rollen moet worden ontwikkeld.
  • Norming: Het stadium Tuckman’s model van groepsvorming waarin de groep is overeengekomen wat de doelen en groepsnormen zijn.
  • Performing: Het stadium Tuckman’s model van groepsvorming waarin de groep probeert de doelen te behalen
  • Adjourning: Het stadium Tuckman’s model van groepsvorming waarin de taak is volbracht en de groep zal stoppen.
  • Expectation States theory: Theorie die ervan uitgaat dat men bepaalde status en daarmee ongelijkheid en invloed worden gevormd door de verschillende verwachtingen die mensen van deze individuen hebben op basis van diffuse of taakgerichte statuskarakteristieken.
  • Majority influence: Een grotere subgroep zorgt voor conformiteit in een kleinere subgroep.
  • Normatieve sociale invloed: Wanneer individuen conformeren aan de verwachtingen van anderen.
  • Informatieve sociale invloed: Individuen conformeren zich aan anderen omdat ze de informatie die deze mensen geven aannemen als bewijs over de realiteit.
  • Public compliance: Conformiteit waarbij er een verandering in gedrag is maar zonder dat de privé overtuigingen ook veranderen. Dit komt voor bij normatieve sociale invloed.
  • Private acceptance: Conformiteit waarbij iemands privé overtuigingen ook zijn verandert. Vaak bij informatieve sociale invloed.
  • Groepspolarisatie: Het fenomeen waarin groepen de neiging hebben om van mening te veranderen in de richting van de mening waaraan de leden van de groep in eerste instantie de voorkeur gaven.
  • Conversietheorie: Theorie van Moscovici die stelt dat meerderheidsinvloed leidt tot public compliance, terwijl minderheidsinvloed leidt tot private acceptance.

Welke theorieën over groepsprocessen zijn er? - Chapter 3

  • KSA’s: Knowledge, skills & Abilities (kennis, vaardigheden en mogelijkheden)
  • Potential Performance Principle: Principe dat stelt dat de potentiële prestatie van een groep afhangt van de taken van de groep en de bronnen van de groepsleden
  • Actual performance: De prestatie die de groep echt bereikt heeft
  • Addictieve taken: Taken waarbij de potentiële prestatie van de groep de som of het gemiddelde van de individuele inputs is.
  • Disjunctieve taken: Taken waarbij de potentiële prestatie van de groep wordt gegeven door het beste teamlid
  • Conjunctieve taken: Taken waarbij de potentiële prestatie van de groep de prestatie van het slechtste teamlid is
  • Discretionary taken: Taken waarbij de potentiële prestatie van de groep wordt gegeven door elke combinatie van de individuele prestaties
  • Prestatie Uitkomsten: Het succes in het volbrengen van een taak
  • Affectieve Uitkomsten: Reacties van entiteiten op andere entiteiten of taken
  • Leeruitkomsten: Uitkomsten gerelateerd aan de potentiële prestatie voor de toekomst

Wat zijn publiekseffecten en co-actie effecten? - Chapter 4

  • Audience paradigma: Studies waarbij proefpersonen een taak moeten uitvoeren terwijl er anderen naar hen kijken
  • Co-action paradigma: Studies waarbij proefpersonen een taak uitvoeren in de aanwezigheid van anderen die min of meer dezelfde taak uitvoeren
  • Sociale psychologie: De wetenschappelijke studie van de manier waarop gedachten, gevoelens en gedrag van mensen beïnvloed worden door de werkelijke, gefantaseerde of aangenomen aanwezigheid van anderen
  • Sociale facilitatie: Gevallen waarin mensen beter presteren in de aanwezigheid van anderen dan wanneer ze de taak alleen zouden uitvoeren. Vaak bij makkelijke taken.
  • Sociale inhibitie: Gevallen waarin mensen slechter presteren in de aanwezigheid van anderen dan wanneer ze de taak alleen zouden uitvoeren. Vaak bij complexe taken.
  • Drive Theorie: Theorie van Zajonc die stelt dat de arousal van een persoon in de aanwezigheid van anderen wordt verhoogd en dat men dan harder werkt om de taak te volbrengen. Dit zorgt voor een hogere snelheid, kracht en waarschijnlijkheid van een dominante reactie in een bepaalde situatie. De aanwezigheid van anderen zal leiden tot een betere prestatie wanneer de dominante reactie de correcte reactie is in de situatie, en tot een slechtere prestatie wanneer de dominante reactie niet geschikt is.
  • Evaluation apprehension: De verwachting dat een ander persoon die jou de taak ziet uitvoeren de mogelijkheid heeft om jouw prestatie te beoordelen.
  • Distraction Conflict Theory: Theorie van Sanders & Baron die stelt dat sociale facilitatie en inhibitie het gevolg zijn van een attentioneel conflict omdat de aanwezigheid van publiek of co-actoren de aandacht trekt die tegelijk ook nodig is voor het goed uitvoeren van de taak.
  • Self-efficacy Theorie van sociale facilitatie: Theorie die stelt dat mensen gemotiveerd zijn om een taak te volbrengen in de mate waarin ze geloven dat ze het benodigde gedrag kunnen tonen en dat het uitvoeren van de taak zal resulteren in positieve uitkomsten.
  • Efficacy expectancy: De mate waarin een persoon gelooft dat hij of zij capabel genoeg is om een taak te volbrengen
  • Uitkomst expectancy: De overtuiging die een persoon heeft dat zijn of haar gedrag tot bepaalde positieve of negatieve uitkomsten zal leiden.
  • Social Comparison theory: Theorie van Festinger die stelt dat mensen gemotiveerd zijn om hun eigen prestatie met die van anderen te vergelijken omdat er vaak geen andere objectieve maatstaven beschikbaar zijn.

Welke invloed kan het individu hebben op de groepsprestaties? - Chapter 5

  • Ringelmann-effect: De daadwerkelijke prestatie van een groep is lager dan de potentiële prestatie (door motivatieverlies en verkeerde coördinatie tussen de groepsleden)
  • Social Loafing: Een reductie van inzet van een persoon wanneer iemand in een groep een taak uitvoert, vergeleken met wanneer hij of zij alleen een taak uitvoert.
  • Free-riding: Het fenomeen dat optreedt wanneer groepsleden minder doen dan andere groepsleden omdat ze denken dat hun bijdrage te verwaarlozen is.
  • Sucker effect: Een vermindering van iemands inzet, omdat deze persoon wil voorkomen dat zijn inzet wordt misbruikt door free-riders
  • Sociale compensatie: Het fenomeen dat optreedt wanneer mensen verwachten dat anderen slechter zullen presteren op een bepaalde taak waardoor ze zelf harder gaan werken om dit te compenseren en zo de prestatie van de groep veilig te stellen.
  • Köhler-effect: Het fenomeen dat optreedt wanneer groepsleden harder gaan werken omdat ze bang zijn dat de groep anders zal falen vanwege hun lage inzet
  • Expectancy-value theory: Theorie van Vroom die stelt dat motivatie een functie is van drie factoren: verwachting, instrumentaliteit en waarde
  • Verwachting (volgens de Expectancy-value theory): Het geloof dat hoge inzet zal leiden tot goede prestaties.
  • Instrumentaliteit (volgens de Expectancy-value theory): Het geloof dat een goede prestatie tot bepaalde uitkomsten zal leiden.
  • Waarde (volgens de Expectancy-value theory): De waarde(van positief tot negatief) die men aan de te behalen uitkomsten hecht.

Wat kan de productiviteit van groepen beïnvloeden? - Chapter 6

  • Brainstorming: Een methode van het bedenken van ideeën die kan worden ingezet om oplossingen te vinden voor problemen waarbij er vele potentiële oplossingen zijn die niet makkelijk als goed of slecht te classificeren zijn
  • Nominale brainstorm groepen: Groepen die geen ware groep vormen maar wiens ideeën gepoold worden
  • Productieblokkad: Fenomeen waarbij mensen vergeten wat ze hebben bedacht of geen nieuwe ideeën bedenken omdat ze op hun beurt moeten wachten met spreken.
  • Electronic Brainstorm System: Een computernetwerk die de groepsleden onderling verbindt, waarin de groepsleden eerst zelf ideeën opschrijven, die vervolgens met de rest van de groep worden gedeeld zodat ze van elkaar inspiratie op kunnen doen.
  • Slechte ideeën: Ideeën met een lage originaliteit en een lage haalbaarheid
  • Conventionele ideeën: Ideeën met een lage originaliteit en een hoge haalbaarheid
  • Gekke ideeën: Ideeën met een hoge originaliteit en een lage haalbaarheid
  • Goede ideeën: Ideeën met een hoge originaliteit en een hoge haalbaarheid

Hoe worden beslissingen binnen groepen genomen? - Chapter 7

  • Informatie-integratie: Wanneer een groepsbesluit wordt gebaseerd op een combinatie van alle informatie waarover de individuele groepsleden beschikken.
  • Social Decision Scheme theory: Theorie van Davis die gaat over hoe individuele bijdragen gecombineerd worden tot een groepsrespons op basis van de individuele voorkeuren van de groepsleden, de groepscompositie, de sociale beslissingsschema’s (SDS) en de groepsrespons. Groepsbesluiten kunnen voorspeld worden wanneer we weten wat de groepscompositie is en welke SDS een groep gebruikt.
  • Individuele voorkeuren ( volgens de Social decision scheme theory): Een neiging van een individu een bepaalde optie te selecteren uit een set van alternatieven.
  • Groepscompositie (volgens de Social decision scheme theory): Hoeveel mensen in een groep welke preferentie hebben
  • Sociale beslissingsschema (volgens de Social decision scheme theory): Een regel die specificeert hoe individuele voorkeuren relateren aan groepsbesluiten, bijvoorbeeld de meerderheid wint.
  • Groupthink: Model van Janis die stelt dat bepaalde situaties tot excessieve zucht naar overeenkomst leiden, waarin groepen vooral hard proberen de harmonie in de groep te bewaren en consensus belangrijker vinden dan het adequaat overwegen van alle alternatieven en het maken van de juiste keuze.
  • Preference driven groepen: Groepen die vooral gericht zijn op het bereiken en het behouden van consensus binnen de groep
  • Information driven groepen: Groepen die vooral gericht zijn op het bereiken van een beslissing van hoge kwaliteit door informatie en kennis uit te wisselen en argumenten te delen.

Hoe kunnen problemen binnen groepen worden opgelost? - Chapter 8

  • Truth wins-beslissingsschema: Sociaal besluitvormingsschema waarin de groepsleden meegaan in de beslissing van het individu die de juiste oplossing voor het probleem heeft bedacht.
  • Eureka-taken: Taken waarbij zodra iemand de goede oplossing oppert dit als correct herkend wordt door de rest van de groep en de groep daardoor dus in staat is het probleem op te lossen wanneer er één groepslid slim genoeg is.
  • Beoordelingstaak: Taak waar volgens de theorie van Laughlin een geen correct antwoord voor bestaat maar een evaluatieve, gedragsmatige of esthetische beoordeling heeft
  • Intellectuele taak: Taak waar volgens de theorie van Laughlin een aantoonbaar correct antwoord op is binnen een verbaar of mathematisch conceptueel systeem
  • Truth-supported wins beslissingsschema: Sociaal besluitvormingsschema waarin de groepsleden meegaan in de beslissing van iemand die het juiste antwoord weet als hij of zijn hiervoor een of meerdere supporters heeft.
  • Collectieve Inductie: Wanneer groepen een algemene regel af moeten leiden uit gepresenteerd bewijs
  • Biassen: Systematische afwijkingen van normatief gedefinieerde standaarden van beoordeling
  • Base-rate fallacy: De denkfout die mensen maken waarin ze vergeten de base-rate informatie mee te nemen.
  • Conjunctiefout: De fout die optreedt wanneer men denkt dat de kans op een conjunctiefeit (de combinatie van twee feiten) groter is dan de kant op een van deze twee feiten.

Wat zijn teams en hoe kunnen deze beïnvloed worden door leiders? - Chapter 9

  • Teams: Een collectie individuen die wat hun taken betreft wederzijds afhankelijk van elkaar zijn, die zichzelf zien als een intacte sociale entiteit binnen een of meerdere sociale systemen en zo ook door buitenstaanders gezien worden, en die relaties onderhouden binnen en buiten de grenzen van hun eigen organisaties.
  • Werkteams (volgens de theorie van Cohen en Bailey): Continuerende groepen samenwerkende mensen, verantwoordelijk voor het produceren van goederen of het leveren van diensten.
  • Parallelle teams (volgens de theorie van Cohen en Bailey): Teams die parallel bestaan aan een organisatie, die taken uitvoeren die de reguliere organisatie niet goed kan uitvoeren.
  • Projectteams (volgens de theorie van Cohen en Bailey): Tijdelijke teams die aan een eenmalig project werken, meestal een nieuw product of nieuwe dienst
  • Managementteams (volgens de theorie van Cohen en Bailey): Teams die subunits onder hun jurisdictie coördineren en leiden en verantwoordelijk zijn voor de algemene prestaties van de verschillende subunits
  • Input-proces-output model (IPO model) van prestatie: Model van Ilgen et al. waarin inputvariabelen invloed hebben op groepsprocessen die vervolgens de output van de groep bepalen
  • Teamprocessen: De wederzijds afhankelijke gedragingen van teamleden die input converteren tot uitkomsten door middel van cognitieve, verbale en gedragsmatige activiteiten, gericht op het organiseren van de taken om de collectieve doelen te behalen.
  • Team emergent states: Kenmerken van het team die typisch dynamisch zijn en variëren als een functie van de teamcontext, inputs, processen en uitkomsten
  • Input-mediator-output-input model: Model van Ilgren et al. waarin input en output niet alleen door teamprocessen maar ook door emergent states worden bepaald
  • Diversiteit: Een kenmerk van een sociale groepering dat de mate reflecteert waarin objectieve of subjectieve verschillen bestaan tussen groepsleden.
  • Separatie: Verschillen in positie of mening, die conflicterende waarden, attitudes of overtuigingen representeren
  • Variatie: Verschillen met betrekking tot de beschikking over informatie, expertise en kennis
  • Ongelijkheid: Verschillen wat betreft macht, status, salaris en sociale zekerheden
  • Taak interdependentie: Teamleden hebben elkaar nodig om de taak tot een goed einde te brengen
  • Uitkomst interdependentie: Teamleden hebben elkaar nodig om bepaalde uitkomsten te verwerven.
  • Team mentale modellen: Georganiseerde kennisstructuren die teamleden in staat stellen interactie met elkaar te ervaren en samen de taak van het team uit te voeren.
  • Crosstraining: Een instructie strategie waarin ieder teamlid getraind wordt in de taken van zijn of haar teamgenoten
  • Leiderschap: Een proces van sociale invloed waarin een persoon de macht heeft om de hulp en ondersteuning van anderen in te zetten in het bereiken van een gemeenschappelijke taak
  • Contingency theory: Theorie van Fielder die stelt dat de effectiviteit van leiderschap contigent is aan een bepaalde situatie als een functie van de relaties tussen de leider en de volgelingen, de taakstructuur en de mate waarin de leider macht heeft over de volgelingen.
  • Transactioneel leiderschap: Leiderschapsstijl die gericht is op beloningscontingenties en uitwisselingsrelaties.
  • Transformationeel leiderschap: Leiderschapsstijl waarbij leiders gedrag vertonen wat volgelingen stimuleert om verder te kijken dan hun eigen korte termijn belangen en te streven naar een hoger collectief doel, een missie of een visie.

Hoe kan een omgeving invloed uitoefenen op een groep? - Chapter 10

  • Boundary-spanning: Een set van activiteiten die een groep aan zijn omgeving linkt
  • Ingroup bias: Het hoger waarderen van ingroup dan de outgroup
  • Common Ingroup Identity Model: Model van Kane et al. die stelt dat ingroup bias gereduceerd wordt wanneer de verschillende groepen een overkoepelende identiteit gemeen hebben
  • Self-categorisation theory: Theorie die stelt dat de zelfbeelden van mensen uit zowel persoonlijke identiteit en sociale identiteit bestaan.
  • Sociale identiteit: Het deel van het zelfconcept dat afhangt van groepslidmaatschap gecombineerd met de waarde en de significantie van dat groepslidmaatschap die iemand ervaart.
  • Positieve/ coöperatieve interdependentie: Groepen hebben elkaar nodig om hun doelen te bereiken en hun belangen liggen op één lijn.
  • Negatieve/ competitieve interdependentie: Groepen kunnen hun doel alleen bereiken ten koste van andere groepen.
  • Discontinuïteit-effect: Groepen hebben meer de neiging tot competitie dan dat individuen deze neiging hebben, deze hebben meer neiging tot coöperatie.
  • Contact Hypothese: Hypothese van Allport die zegt dat het belangrijk is dat er direct positief contact bestaat tussen mensen van verschillende groepen en dat dit vooroordelen en ingroup bias zal verminderen.
  • Decategorisatie: Het vinden van een gezamenlijke, overkoepelende groepsidentiteit
  • Recategorisatie: Het creëren van een duale identiteit

Hoe kan technologie de communicatie binnen groepen beïnvloeden? - Chapter 11

  • Communicatie: Het uitwisselen van informatie via berichten
  • Synchrone communicatie: Verstuurde berichten worden meteen beschikbaar voor de ontvanger, die er meteen op kan reageren
  • Media richness: De mate waarin een medium aanwijzingen bevat over de betekenis van berichten en onmiddellijke feedback, zodat de interpretatie van het bericht bij de ontvangen door de verzender gecontroleerd kan worden
  • Virtualiteit: Een dimensie waarop verschillende teams variëren die bestaat uit geografische verspreiding, elektronische afhankelijkheid, structurele openheid van de groep en nationale diversiteit.
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Study guide with Group Performance by Nijstad

Study guide with Group Performance by Nijstad

Online summaries and study assistance with the 1st edition of Group Performance by Nijstad

  • For Dutch Booksummary with Group performance, see: Boeksamenvatting
  • For Dutch glossary with Group performance, see: Begrippenlijst
  • For summaries with previous editions of with Social Psychology by Smith a.o. see the supporting content of this study guide

    Related content on joho.org

    Access: 
    Public
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Check how to use summaries on WorldSupporter.org


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
      • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the topics and taxonomy terms
      • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    3. Check or follow your (study) organizations:
      • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
      • this option is only available trough partner organizations
    4. Check or follow authors or other WorldSupporters
      • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Use the Search tools
      • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
      • The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    966 1