Samenvatting van de werkgroepen 1 & 3 (O&O)


 

Werkgroep 1- Learning in infancy Literatuur

  • Gergely, G., Bekkering, H., & Kiraly, I. (2002). Rational imitation in preverbal infants. Nature, 415, 755. 
  • Meltzoff, A. N. (1988). Infant imitation after a 1-week delay: Long-term memory for novel acts and multiple stimuli. Developmental Psychology, 24, 470-476.
  • Literatuur uit het boek: Hoofdstuk 5, pp. 198-205

Artikel- Rational imitation in preverbal infants

Imitatie- het reproduceren van gedrag dat bij anderen wordt gezien.

De onderzoeksvraag van dit artikel is: Imiteren kinderen een bepaalde actie, ook al zijn ze zich er rationeel van bewust, dat er een (andere) makkelijkere manier is om hetzelfde doel te bereiken?

Om deze vraag te beantwoorden, werd er een proef uitgevoerd met een stel kinderen van 14 maanden oud. Dit onderzoek bestond uit 2 sessies. Er waren tevens 2 condities waaraan de kinderen van 14 maanden oud willekeurig toegewezen konden worden.

Sessie 1

Conditie 1: Kinderen van 14 maanden oud kregen een mevrouw te zien, die het licht in de kamer aandeed met haar hoofd. Haar handen waren op dit moment niet beschikbaar, omdat zij een deken om haar heen had geslagen.

Conditie 2: Anderen kinderen van 14 maanden oud kregen een mevrouw te zien, die ook het licht aandeed met haar hoofd. Een belangrijk verschil tussen de situatie in conditie 1 en de situatie in conditie 2, was dat de vrouw hier haar handen wel beschikbaar had.

Sessie 2

De kinderen uit beide condities werd een week na de eerste sessie gevraagd om zelf het licht aan te doen. De cruciale vraag was: Op welke manier zouden de kinderen het licht aan doen? Met hun handen, of met hun hoofd?

21% van de kinderen uit conditie 1 koos ervoor om het licht aan te doen met zijn/haar hoofd. (Deze kinderen hadden gekeken naar de vrouw die het licht aandeed met haar hoofd, terwijl ze haar handen niet beschikbaar had.) De rest van deze groep kinderen gebruikten hun handen.

69% van de kinderen uit conditie 2 koos ervoor om het licht aan te doen met zijn/haar hoofd. ( Deze kinderen hadden tijdens de eerste sessie een vrouw gezien, die het licht aandeed met haar hoofd, terwijl ze op datzelfde moment haar handen gewoon beschikbaar had.) Het overige percentage van deze groep kinderen gebruikte hun handen om het licht aan te doen.

Hieruit kunnen we concluderen dat kinderen kiezen voor de meest rationele manier van handelen om een bepaald doel te bereiken. De kinderen die de vrouw hadden gezien die het licht aandeed met haar hoofd terwijl ze haar handen bezet had, redeneerden: ‘Ze doet enkel het licht met haar hoofd aan, omdat ze haar handen niet vrij heeft’. Daarom deden de meeste kinderen uit deze groep het licht aan met hun handen in plaats van met hun hoofd.

De kinderen uit conditie 2 kozen er veel vaker voor om het licht aan te doen met hun hoofd dan de kinderen uit conditie 1. De kinderen die de vrouw het licht aan zagen doen met haar hoofd ( terwijl ze haar handen vrij had), gingen ervan uit dat het gebruiken van het hoofd voor deze taak een voordeel had ten op zichte van het gebruiken van de handen. Daarom koos een overgroot deel van deze groep om zelf ook het licht aan te doen met zijn/haar hoofd.

De conclusie van dit artikel is: Kinderen van 14 maanden oud redeneren, gegeven de situatie, over wat de meest rationele manier van handelen is om een bepaald doel te bereiken (voordat ze klakkeloos gedrag van een ander gaan imiteren).

Artikel- Infant imitation after a 1-week delay: Long-term memory for novel acts and multiple stimuli

Meltzoff heeft een onderzoek uitgevoerd met kinderen van 14 maanden oud, met de volgende doelen:

  1. Hij wilde erachter komen of kinderen een week na het zien van een handeling, de handeling nog konden herinneren en of ze in staat waren om na dat weekje, de handeling te imiteren.

  2. Hij wilde het aantal acties, die de kinderen moesten imiteren uitbreiden.

 

Voor dit onderzoek werden 36 kinderen van 14 maanden oud gebruikt als proefpersonen. Het onderzoek werd uitgevoerd terwijl de kinderen op de schoot van hun ouders zaten, in een lege kamer. De onderzoeker zat naast hun aan tafel. Het onderzoek bestond uit twee sessie. Tevens waren er drie condities. Er werden in totaal 6 objecten gebruikt om bepaald gedrag mee uit te voeren en te laten zien aan de proefpersonen. De 6 objecten waren:

  • Een soort halter. Dit object kon uit elkaar worden getrokken en vervolgens weer in elkaar gezet worden.

  • L-vormig object met een stuk hout eraan gevestigd. Het gedrag dat hierbij hoorde, was het optillen van het object en de twee delen uit elkaar trekken.

  • Zwart doosje met een knop erop. De actie was het indrukken van de knop. Als gevolg hiervan zou er geluid uit de box komen.

  • Oranje plastic ei met stukjes metaal erin. Bij schudden, maakt het ei geluid.

  • Beer met een touwtje aan het hoofd. De actie was om de beer te laten dansen, door aan het touwtje te trekken.

  • Houten box met een lamp erin. Dit object moest met het hoofd worden aangeraakt, om het licht aan te zetten.

Op de beer en het ei na waren de objecten nieuw voor het kind. Deze objecten waren speciaal voor dit onderzoek geproduceerd.

Sessie 1

In dit onderzoek waren er 3 condities waaraan de kinderen van 14 maanden oud toegewezen konden worden. De condities waren:

1. imitatie-conditie: De kinderen uit deze conditie kregen tijdens de eerste sessie alle objecten en de bijbehorende acties te zien. Elke actie werd gedurende 20 seconden 3 keer opnieuw getoond door proefleider. Tijdens de eerste sessie mochten de kinderen het speelgoed en het bijbehorende gedrag (dat werd getoond door de proefleider) enkel observeren. Zelf spelen mocht nog niet. (Bij de tweede sessie- een week na sessie 1- kregen deze kinderen de gelegenheid om de acties te imiteren met dezelfde objecten.)

2. baseline-conditie: Deze groep kinderen dient als controlegroep. Deze kinderen waren enkel aanwezig bij de tweede sessie. Ze werden meteen blootgesteld aan het speelgoed. Ze konden er meteen mee spelen, maar ze kregen wel geen acties voorgedaan door de proefleider. Deze groep kinderen diende als een vergelijkingsgroep. Meltzoff wilde er zeker van zijn dat de kinderen niet uit zichzelf al een bepaalde actie met het speelgoed uitvoerde. Als dit wel het geval was, en de kinderen uit zichzelf al de acties toonden, dan zou er namelijk geen sprake meer zijn van imitatie.

3. ouder-manipulatie conditie: Dit was ook een controle groep. Hierbij werden de speeltjes ook weer gepresenteerd met de bijbehorende acties. Het verschil met conditie 1 was, dat de speeltjes op een andere manier werden gepresenteerd. Dit werd gedaan, zodat ook de invloed van de presentatie zelf op de kinderen duidelijk was.

Sessie 2

Tijdens deze sessie werden de 3 groepen kinderen hetzelfde behandeld. Eerst kregen de kinderen 1-3 minuten de tijd om met andere speeltjes te spelen, als een warming-up. Hierna werd elk van de 6 objecten op tafel gezet, er werd er 20 seconden lang naar de reacties van het kind ( op het object) gekeken.

Resultaten: Kinderen uit de imitatie-conditie waren in staat om na een tussentijd van 1 week lang meerdere acties te imiteren. 92% van de eerste groep kinderen van 14 maanden oud kon nog 3 of meer acties imiteren. Bij de controlegroepen kon nog slechts 13% van de kinderen dezelfde prestaties leveren.

Voor de controle beoordeelden twee onafhankelijke observeerders alle kinderen; of ze wel of niet imitatiegedrag vertoonden. Dit heeft gezorgd voor een hoge betrouwbaarheid van het onderzoek. Dit onderzoek had een hoge KAPPA ( meet de betrouwbaarheid).

Imitatie is niet hetzelfde als conditionering, dit onderscheid wordt benadrukt in het artikel van Meltzoff . Bij conditionering krijgen kinderen een extrinsieke prikkel als beloning voor het uitvoeren van bepaald gedrag. Terwijl dit bij het proces van imitatie ontbreekt. Daarnaast wordt het kind bij conditionering gestuurd om bepaald gedrag te vertonen. Bij imitatie is dit niet het geval. Het kind wordt enkel geobserveerd. Bij imitatie moeten kinderen een actie/informatie uit hun geheugen oproepen. Bij conditionering moeten de kinderen zelf een actie aanleren met als doel een beloning te krijgen. Bij imitatie ligt er veel meer nadruk op het geheugen.

 

Werkgroep 2- The role of emotions

Literatuur:

  • Begeer, S., Banerjee, R., Rieffe, C., Meerum Terwogt, M., Potharst, E., Stegge, H. & Koot H.M. (2011). The understanding and self-reported use of emotional display rules in children with autism spectrum disorders. Cognition & Emotion, 25, 947-956.
  • Literatuur uit het boek: Hoofdstuk 10, pp. 416-42

Artikel: The understanding and self-reported use of emotional display rules in children with autism spectrum disorders.

Emotionele display regels zijn sociale richtlijnen voor het tonen van gepaste Voorbeeld dat in het artikel wordt genoemd: De gepaste emotionele display bij het krijgen van een cadeau is om blij en dankbaar te reageren, ook al zou het cadeau je misschien tegen vallen.

Kinderen met autisme zijn minder goed in het kunnen toepassen van deze regels dan normaal ontwikkelende kinderen.

Kinderen met autisme kun je grof gezegd in twee groepen verdelen. Je hebt kinderen met autisme en een cognitieve achterstand, terwijl je ook kinderen met autisme hebt zonder een cognitieve achtstand (deze kinderen noem je ook wel hoog functionerende kinderen). Kinderen met autisme en een cognitieve achterstand hebben een beperkt begrip van de emotionele display regels. Maar deze kinderen konden de regels wel uitleggen in hypothetische situaties.

False-belief test: Om deze test succesvol te kunnen uitvoeren, moet men zich kunnen voorstellen dat andere mensen hun gedachten en overtuiging vormen op basis van de kennis die zij zelf hebben. Men moet zich hiervoor dus kunnen verplaatsen in de gedachten van anderen. Dit is ook een eis voor het begrip en de toepassing van de emotional display regels. Bij deze regels, moet je kunnen redeneren over wat de ander denkt dat jouw reactie zal zijn op een bepaalde situatie of stimulus, zodat jij weet hoe jij je gepast moet gedragen.

Valt er een onderscheid te maken tussen het begrijpen van display rules en het vermogen om andermans gedrag te begrijpen? Het kan bijvoorbeeld ook zo zijn dat kinderen met autisme de display regels wel begrijpen, maar zich niet bewust zijn van de sociale functies van display regels.

Display regels hebben twee belangrijke functies. Allereerst, zorgen display regels voor een goede sociale relatie ( display regels hebben een pro-sociale functie.) Ook zou je display regels kunnen gebruiken met zelfbeschermende doeleinden. Het sparen van andermans gevoelens bijvoorbeeld of het voorkomen dat jij negatief geëvalueerd wordt.

Er wordt gesteld dat kinderen met autisme zonder cognitieve achterstanden de display regels wel begrijpen, omdat deze kinderen juist heel erg vasthouden aan social scripts ( voorgeschreven informatie) tijdens sociale en emotionele interacties. Vaak worden deze kinderen door de omgeving geleerd om zich sociaal wenselijk te gedragen tegenover anderen. Hierdoor kunnen deze kinderen in de meeste gevallen wel aangeven wat de gepaste emotionele displays zouden zijn, wanneer het script duidelijk wordt gegeven. Maar vaak kennen ze de onderliggende sociale functies van de regels niet.

In dit artikel worden 2 onderzoeken beschreven.

Onderzoek 1: In dit onderzoek werd er gekeken naar hoe kinderen met autisme reageren op de beschrijving van hypothetische situaties. Het was de bedoeling dat de kinderen hun gevoelens in de situatie moesten beschrijven, en ook de gezichtsuitdrukkingen die ze zouden tonen. Er werd verwacht dat kinderen met autisme zonder cognitieve achterstand hetzelfde op deze situaties zouden reageren als kinderen die zich normaal ontwikkelde, omdat er veel informatie over de situatie werd gegeven.

De proefpersonen werden verdeeld in twee groepen: de experimentele groep en de controle groep. De experimentele groep bestond uit 22 jongens met een autisme ( 10 met Asperger, 12 met PDD-NOS). In de controlegroep zaten 22 normaal ontwikkelende kinderen. Er werd zoveel mogelijk geprobeerd om de overeenkomsten tussen de twee groepen zo hoog mogelijk te laten zijn ( denk aan: geslacht, verbale intelligentie en leeftijd).

Hoe zag het onderzoek eruit?

  • Eerst kregen de kinderen foto’s te zien van emoties. De kinderen werd gevraagd de emoties te labelen.

  • Daarna werd aan ieder kind verschillende hypothetische situaties verteld. ( twee positieve situaties en twee negatieve situaties). Voorbeeld van een positieve situatie: Je hebt een weddenschap gewonnen. Voorbeeld van een negatieve situatie: Je klasgenoot ruïneert je tekening. Aan het einde van de beschrijving van de situatie werd de kinderen een bepaald motief voorgesteld, namelijk een pro-sociale functie of een zelfbeschermende functie. De pro-sociale functie was: Je hebt medelijden met iemand. Zelfbeschermende functie: Je hoopt dat je klasgenoot je niet negatief gaat evalueren. Uiteindelijk werd gevraagd hoe de kinderen zich zouden voelen in de beschreven situaties en hoe ze dit gevoel zouden weergeven op hun gezicht.

Uit de resultaten bleek dat beide groepen ( kinderen met autisme en normaal ontwikkelende kinderen) dezelfde hypothetische reacties meldden, er was geen significant verschil tussen beide groepen.

Onderzoek 2 : In dit tweede onderzoek, werden een aantal kinderen geïnterviewd. Bij dit interview ging het om wat de kinderen zelf dachten over hun eigen emotionele tentoonstellingen, dus over hun eigen gebruik van de emotional display rules. De proefpersonen die bij dit tweede experiment werden gebruikt, werden verdeeld in een experimentele groep en in een controle groep. De experimentele groep bestond uit 25 kinderen ( 8 kinderen met Asperger en 17 kinderen met PDD-NOS). De controlegroep bestond wederom uit 25 normaal ontwikkelende kinderen.

Hoe zag het interview eruit?

  • Eerst kregen de kinderen tekeningen van emoties te zien. Er werd aan de kinderen gevraagd of ze deze emoties ooit hebben gevoeld en of ze deze wilden uitdrukken.

  • Hierna werden er 3 vragen aan de kinderen gesteld, namelijk:

  1. Ben je ooit kwaad geweest, terwijl je dit niet wilde laten zien? Kun je je voorstellen om een emotie te voelen en het tegelijkertijd niet te laten zien? ( Kinderen met autisme zonder cognitieve achterstand hebben minder vaak geprobeerd hun emotie te verbergen dan normaal ontwikkelende kinderen.)

  2. Waarom zou je of wilde je jouw emotie niet laten zien? ( Kinderen met autisme zonder cognitieve achterstand hadden minder vaak een motief voor de display regel dan kinderen uit de controlegroep.)

  3. Wanneer zou je of heb je jouw emotie niet laten zien? (Kinderen met autisme zonder cognitieve achterstand konden veel minder vaak een situatie beschrijven waarin er een displayregel gebruikt zou kunnen worden, dan kinderen uit de controlegroep.)

Dus kinderen met autisme konden minder vaak een reden geven voor hun gebruik van de display regels en gebruikte drie keer vaker de pro-sociale verklaring. Een verklaring hiervoor is dat kinderen met autisme zich erg vasthouden aan wat hun verteld en geleerd wordt, pro-sociale dingen dus.

Kinderen met autisme zijn in staat in het rapporteren en tonen van de juiste emoties. Maar deze kinderen hebben wel een ander begrip voor emotionele display regels; Deze kinderen hebben een duidelijke uitleg/context nodig, om de juiste display regel te noemen. Dit bleek ook uit de tweede studie. Hier kwam namelijk naar voren dat kinderen met autisme minder vaak lieten weten wanneer ze emotionele displays gebruikten/ zouden gebruiken in hun dagelijkse leven. Hieruit kunnen we concluderen dat deze kinderen minder adequaat zulke kennis kunnen ophalen uit hun geheugen, als de emotionele scripts ontbreken. Die scripts blijken enorm belangrijk voor kinderen met autisme. Op het moment dat ze de display regel spontaan moeten noemen, dan weten ze vaak niet wat ze moeten zeggen.

Uit het eerste onderzoek kwam dus naar voren dat kinderen met autisme en normaal ontwikkelende kinderen hetzelfde begrip van de displayregels hadden. Uit het tweede onderzoek kwam naar voren dat kinderen met autisme de regels wel anders gebruiken dan normaal ontwikkelende kinderen.

Werkgroep 3 – Sociale invloeden op de ontwikkeling van het kind

Literatuur:

  • Benzies, K.M., Harrison, M.J. & Magill-Evans, J. (2004). Parenting stress, marital quality, and child behavior problems at age 7 years. Public Health Nursing, 21, 111-121

  • Literatuur uit het boek: Hoofdstuk 12, pp. 498-506

 

Artikel- Parenting stress, marital quality, and child behavior problems at age 7 years.

Gedragsproblemen onder kinderen doen zich voor in alle culturen. Zo’n 23 tot 61% van de kinderen van twee tot 7 jaar vertonen gedragsproblemen. Gedragsproblemen die op deze leeftijd nog niet verholpen zijn, kunnen problemen veroorzaken op latere leeftijd. Het vinden van de oorzaken achter gedragsproblemen is dan ook erg nuttig. De familieomgeving kan van sterke invloed zijn op de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Denk hierbij aan opvoedstress, kwaliteit van het huwelijk van de ouders en socio-economische status. De moeder heeft een grotere invloed op het kind, omdat de moeder veel meer de primaire zorgtaken op haar neemt dan de vader. Karakteristieken van het kind kunnen echter ook een rol spelen. Zo zouden geslacht en vroeggeboorte ook van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van probleemgedrag. Jongens blijken over het algemeen agressiever. Daarnaast blijken kinderen die bij 32 weken of eerder geboren agressiever te zijn.

Bij het verklaren van probleemgedrag wordt het structurele/gedragsmodel van ontwikkeling gebruikt. Dit model gaat ervan uit dat er twee dimensies zijn die de ontwikkeling van kinderen beïnvloeden, namelijk:

  • De karakteristieken van het kind zelf

  • De omgeving van het kind

De factoren binnen het kind en de factoren in de omgeving veranderen voortdurend.

De twee vragen die worden beantwoord in het artikel zijn:

  • Wat is de relatie tussen opvoedstress, kwaliteit van het huwelijk, socio-economische status, geboortestaat, en geslacht gedurende het eerste jaar en de gedragsproblemen die zich in het zevende levensjaar van het kind ontwikkelen?

  • Is er een verschil tussen de voorspellers van gedragsproblemen onder kinderen die worden gerapporteerd door de moeder of door de vader?

Voor het onderzoek zijn 56 families gebruikt met een te vroeg geboren kind en 58 families met een normaal geboren kind. Deze twee groepen werden aan elkaar gekoppeld. De families waren allemaal blank, Engels en woonden in de buurt van de universiteit. We moeten er rekening mee houden dat dit een beperkte groep mensen is qua kenmerken. Bij het generaliseren van de onderzoeksresultaten naar de populatie moeten we hier rekening mee houden.

De vader en moeder van ieder kind moesten eerst afzonderlijk van elkaar een jaar na de geboorte van hun kind de PSI en DAS invullen, een demografische lijst. De PSI ( Parenting Stress Index) bestaat uit 101 zelfrapportage vragen waarbij wordt gekeken naar de karakteristieken van de ouder en het kind die samen kunnen bijdragen aan de mate van de opvoedstress. Depressie, hechting, competentie, de rol, sociale isolatie en de gezondheid van de ouder, dit waren de kenmerken die werden bestudeerd aan de hand van de PSI.

Het onderzoek dat werd uitgevoerd was een longitudinale studie. Tijdens de tweede sessie was de gemiddelde leeftijd van de kinderen 7.4 jaar. Doordat het een longitudinale studie was, vielen er ook een aantal gezinnen uit ( ze hadden het bijvoorbeeld te druk om mee te blijven doen aan het onderzoek). In dit tweede deel moesten ouders de ECBI invullen. De ECBI ( Eyberg kind gedragsinventaris) werd ingevuld door de ouders en de vragen gingen voornamelijk over gedragsproblemen die de kinderen vertoonden. Er werd gevraagd of er sprake was van bepaald gedrag (zo, ja hoe vaak? ) en in welke mate dit gedrag problematisch was voor de ouders.

Er was een verschil in de oorzaken vaders en moeders rapporteerden als oorzaken voor probleemgedrag. Voor moeders bleek dat de PSI en DAS samen 16% van de variantie verklaarde in de score van intensiteit van de ECBI. Toen echter alleen werd gekeken naar de hyperactiviteit/ afleidbaarheid van de PSI ging die variantie van 16% naar 30%. Vaders leken minder stress te ervaren wanneer hun kind nog slechts een jaar was. De vaders leken echter wel meer gedragsproblemen te ervaren bij hun kind terwijl het kind 7 jaar was. Het feit dat vaders minder stress aangeven kan komen doordat zij vaak minder voor het kind zorgen dan de moeders.

De opvoedstess door de hyperactiviteit/afleidbaarheid van het kind, was de meeste consistente factoren in het voorspellen van gedragsproblemen bij kinderen. Wellicht heeft dit te maken met dat een hoge hyperactiviteit/afleidbaarheid van het kind leidt tot een negatieve ouderlijke beoordeling van het kind en dus opvoedstress. Ander onderzoek suggereert dat ouders automatisch een mening vormen over hun kind en dat deze opinie over hun kind bepaalde verwachtingen en richtlijnen voor het gedag van het kind schept bij de ouder. Dit kan bijvoorbeeld geuit worden in negatief gedrag/negatieve emoties naar het kind toe, waardoor het kind dat negatieve gedrag kan gaan kopiëren. Dit effect blijkt hoger bij een ouder-kind relatie van hetzelfde geslacht.

Ook heeft de kwaliteit van het huwelijk een associatie met gedragsproblemen bij kinderen, maar het is nog niet helemaal duidelijk hoe deze factor bijdraagt aan de ontwikkeling hiervan. Sommige onderzoekers, zoals Webster-Stratton en Hammond suggereren dat er een directe link is tussen een slechte kwaliteit van huwelijk en het ontwikkelen van gedragsproblemen bij de betrokken kinderen. De invloed van de kwaliteit van het huwelijk blijkt sterker voor vaders dan voor moeders. Vaders trekken zich bij huwelijksproblemen ook vaker terug in de andere sociaal geaccepteerde activiteiten, zoals werken.

Tevens blijkt uit onderzoeken dat de sociale economische status een rol speelt in het optreden van gedragsproblemen bij kinderen, maar hoe deze factor precies een rol speelt is nog niet duidelijk, hier wordt nog over gediscussieerd. Sommige onderzoekers concluderen dat de socio-economische status een voorspeller is bij het optreden van probleem gedrag bij jonge kinderen, terwijl andere studies laten zien dat de relatie tussen de opvoedstress stress en gedragsproblemen sterker is dan de relatie tussen de socio-economische status en gedragsproblemen.

Als laatste, zorgen bepaalde karakteristieken van het kind voor een extra risico voor het optreden van probleemgedrag. Voorbeelden van zulke karakteristieken zijn gender en vroeggeboorte van kinderen. Uit verschillende onderzoeken komt bijvoorbeeld naar voren dat jongens meer agressief gedrag vertonen dan meisjes. Agressief gedrag kan zich uiten tot probleem gedrag onder kinderen. Onderzoeken over vroeggeboorte kinderen laten verschillende dingen zien. Zo laat een onderzoek van Schothorst en van Engeland zien dat alle vroeggeboorte kinderen meer probleem gedrag vertonen. Daarnaast wordt er gesuggereerd dat onder de vroeggeboorte kinderen de kinderen met laag gewicht een grotere kans op probleemgedrag dan kinderen met een normaal gewicht. Andere studies laten juist weer zien dat er geen verschil is tussen kinderen die vroeg geboren zijn en kinderen die op het verwachte tijdstip geboren zijn.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
732