Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefentoets #1 (2009)

Deel A Casus Autokraak

Deel I

Sinds 12 november 2016 is er in Amsterdam een politiecampagne die burgers oproept 112 te bellen bij een dreigende autokraak. Deze campagne is ingesteld omdat er in Amsterdam veel autokraken worden gepleegd. De politie maakt burgers door middel van posters, YouTube-filmpjes en een website attent op vier concrete signalen die vooraf kunnen gaan aan een autokraak:

Signaal 1- Door autoramen kijken

Signaal 2- Op de uitkijk staan en rondhangen

Signaal 3- Regelmatig terugkomen

Signaal 4- Lang rond een auto hangen

De gepensioneerde accountant Ali is via verschillende kanalen bekend geraakt met ‘de vier signalen’. Als hij op een avond een man ziet kijken in vier auto’s die in een rij voor zijn flat staan geparkeerd, aarzelt hij geen moment en belt onmiddellijk 112. In een kort telefoongesprek verzekert de medewerkster van de alarmcentrale Ali dat de politie eraan komt.

Maar Ali wil de man zelf in de gaten houden en loopt de trap af naar de centrale hal van zijn flat. Vanachter een pilaar krijgt Ali mee wat er gebeurt. Hij ziet dat de man een hamer tevoorschijn haalt uit een rugzak en met die hamer het zijraam van een auto inslaat. Op dat moment beseft Ali dat de politie te laat zal komen en dat hij zelf tot actie moet overgaan. Vol spanning rent hij de hal uit.

Buiten aangekomen ziet Ali duidelijk dat de man iets uit de auto grist en in zijn jaszak stopt. Vervolgens rent de man weg. Ali rent achter hem aan, pakt hem stevig vast en houdt hem aan wegens diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr).

Beantwoord de volgende vragen gemotiveerd aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1

Is deze aanhouding van de man door Ali rechtmatig?

Deel II

Omdat Ali heeft gezien dat de man iets in zijn jaszak stopte, besluit hij te onderzoeken wat de man precies heeft weggestopt. Ali opent de jaszak van de man en haalt er een gloednieuwe TomTom (een navigatiesysteem) uit.

Ga er bij de bespreking van de volgende vraag van uit dat de man rechtmatig is aangehouden.

Vraag 2

Was Ali bevoegd de man te fouilleren ter inbeslagneming?

Deel III

Ali  houdt de man vast totdat twee politieagenten arriveren. Ali overhandigt één van hen de TomTom en zegt tegen de politieagent dat hij deze TomTom zojuist heeft aangetroffen in de jaszak van de man. De man staat er verdwaasd bij en zegt geen woord. De politieagent doorbreekt de stilte door de man te vragen: “Heeft u deze TomTom soms gestolen en wat bent u van plan om met dit apparaat te gaan doen?”

Vraag 3

Schendt de politieagent een rechtsregel door de man meteen deze vragen te stellen?

Deel IV

Helaas is Ali één van de weinige inwoners van Amsterdam die naar aanleiding van de politiecampagne aan de slag gaat. Omdat de campagne weinig effect heeft en er nog steeds veel autokraken worden gepleegd in Amsterdam, stelt het Amsterdamse College van Burgemeester en Wethouders voor om in 2011 aan Hoofdstuk 3, Afdeling 2 § 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Amsterdam een nieuw artikel toe te voegen. Dit artikel zal luiden:

“Artikel 1 lid 1 a. Het is verboden zich verdacht alleen of samen met anderen op de openbare weg op te houden in de buurt van geparkeerde auto’s of in de buurt van geparkeerde auto’s heen en weer te lopen.”

Vraag 4

Is dit artikel in strijd met het legaliteitsbeginsel?

Deel B Open vragen over de studiestof

Vraag 1

Stelling: Uit het arrest ‘Detentie van een blinde’ (HR 26 november 2002, NJ 2003, 86) blijkt dat een blind persoon geen detentie kan ondergaan.

Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.

Vraag 2

Henk heeft al jaren ruzie met zijn buurman over de erfafscheiding. Op een dag ziet hij dat zijn buurman de dure planten die tegen de rand van de erfafscheiding staan uit Henks tuin haalt en in de kliko gooit. Henk wordt woest, loopt op de buurman af en geeft hem een paar rake klappen.

Henk wordt vervolgd en hem wordt mishandeling (art. 300 lid 1 Sr) ten laste gelegd. Ter terechtzitting doet Henk een beroep op psychische overmacht, een schulduitsluitingsgrond.

Stel dat de rechter het verweer van Kenk aanvaardt. Tot welke einduitspraak dient de rechter te komen?

Vraag 3

Als de officier van justitie heeft besloten een verdachte te vervolgen voor één of meer strafbare feiten, dan moet hij bepalen welke feiten hij ten laste legt en hoe hij dat doet. De officier van justitie kan kiezen voor verschillende soorten van tenlasteleggingen. Deze keuze voor een bepaalde tenlastelegging is mede ingegeven door de inschatting van de officier van justitie over hoe de rechter zal oordelen over het ten laste gelegde en of een veroordeling mogelijk is. Noem ten minste twee soorten van tenlasteleggingen en leg uit wat deze inhouden.

Vraag 4

Het Nederlandse strafrecht is te kenschetsen als daadstrafrecht en schuldstrafrecht. Leg uit wat met beide begrippen wordt bedoeld.

Vraag 5

Het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199) en het Spookrijderarrest (HR 5 december 2006, NJ 2006, 663) betreffen beide de grens tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld.

  1. Wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

  2. Waarom werd opzet in het Spookrijderarrest aanwezig geacht en in het Porsche- arrest niet?

Antwoorden

Vraag 1

Bij het hof voerde de verdachte gemotiveerd aan dat hij niet detentie-geschikt is. Het hof veroordeelt de verdachte desondanks tot  gevangenisstraf, waarbij  geen  woord  wordt  besteed  aan  de  namens de verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden die de verdachte detentie-ongeschikt zouden doen zijn. De Hoge Raad bepaalt in r.o. 3.4: “In een geval als het onderhavige, waarin gemotiveerd is aangevoerd dat de verdachte niet in staat is gevangenisstraf te ondergaan, zal de rechter, indien hij desalniettemin gevangenisstraf oplegt, verantwoording dienen af te leggen van zijn oordeel dat de verdachte gevangenisstraf kan ondergaan. Nu  zodanige verantwoording in  de  bestreden uitspraak ontbreekt, is de strafoplegging niet naar de eis der wet met redenen omkleed.”

De Hoge Raad zegt dus niet dat een blinde verdachte per definitie geen gevangenisstraf kan ondergaan, maar dat, als door de verdachte redenen worden gegeven waarom hij detentie-ongeschikt zou zijn, de rechter die deze straf toch oplegt, moet uitleggen waarom naar zijn oordeel het beroep op detentie-ongeschiktheid niet opgaat en er wel gevangenisstraf kan worden opgelegd. Vanwege dit motiveringsgebrek casseert de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof Den Bosch en verwijst, wat betreft de strafoplegging, de zaak naar het Gerechtshof Arnhem. Dat Hof kan dan nog altijd, mits gemotiveerd, tot de beslissing komen dat de blinde verdachte detentiegeschikt is en een gevangenisstraf opleggen. De stelling is dus onjuist.

Vraag 2

Als de rechter het beroep op een schulduitsluitingsgrond aanvaardt, komt de verwijtbaarheid aan het strafbare feit te ontvallen. Dat betekent dat de verdachte vanwege een hem als persoon betreffende situatie niet strafbaar is. Artikel 300 lid 1 Sr kent geen culpa als (subjectief) bestanddeel; het is een doleus delict (het opzet is ingeblikt in de gedraging ‘mishandeling’). Daarmee is de ‘verwijtbaarheid’ element (en geen bestanddeel) van het strafbare feit. Dat betekent dat de rechter over het beroep op een schulduitsluitingsgrond in zijn antwoord op de derde vraag van art. 350 Sv moet beslissen. Dat is namelijk de vraag naar de strafbaarheid van de verdachte. Artikel 352 lid 2 Sv bepaalt dat de rechter, die de verdachte niet strafbaar acht, hem van alle rechtsvervolging ontslaat. Nu de rechter het verweer aanvaardt, zal hij dus tot de einduitspraak ontslag van alle rechtsvervolging moeten komen.

Vindplaats:

Kronenberg & De Wilde, § 11.3.5

Vraag 3

De enkelvoudige tenlastelegging. Wanneer de officier van justitie van mening is dat het dossier duidelijk wijst in de richting van één bepaald strafbaar feit en dat een veroordeling voor dat feit haalbaar is, dan kan hij besluiten alleen dat ene feit ten laste te leggen. De tenlastelegging is dan geheel toegesneden op dat feit dat duidelijk blijkt uit het dossier. Nu er slechts één feit ten laste wordt gelegd, wordt gesproken over een enkelvoudige tenlastelegging. (Aan deze soort tenlastelegging kleeft een risico. Is de rechter namelijk van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen verklaard, dan volgt een vrijspraak, ook al is duidelijk dat er wel degelijk iets strafbaars heeft plaatsgevonden.)

De expliciet primair-subsidiaire tenlastelegging. Om het genoemde risico dat kleeft aan een enkelvoudige tenlastelegging te voorkomen, kan de officier van justitie in zijn tenlastelegging voor meer ankers gaan liggen door meer mogelijkheden in de tenlastelegging op te nemen. Deze mogelijkheden verhouden zich tot elkaar als primair-subsidiair, eventueel aangevuld met meer subsidiair en meest subsidiair. De officier van justitie geeft daarmee in zijn tenlastelegging aan dat hij van mening is dat de feitelijke gebeurtenis in de eerste plaats, ‘primair’ derhalve, valt aan te merken als een bepaald delict, zoals moord. Als de rechter oordeelt dat dit delict niet kan worden bewezen verklaard, is de officier van justitie van mening dat in tweede plaats, ‘subsidiair’ derhalve, sprake is van een delict dat ten opzichte van het primair tenlastegelegde een lager wettelijk strafmaximum kent, zoals hier doodslag.

Aldus geeft de officier van justitie de rechter een keuzemogelijkheid. (Deze keuzemogelijkheid wordt expliciet gemaakt in de tenlastelegging doordat de officier van justitie onder het primair tenlastegelegde in een afzonderlijke omschrijving het subsidiair tenlastegelegde opneemt en daarbij uitdrukkelijk vermeldt dat het hier gaat om het subsidiaire tenlastegelegde, bijvoorbeeld door de opmerking ‘subsidiair:’ of ‘SUBSIDIAIR: voor zover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden’.) Deze wijze van tenlastelegging staat de rechter toe om terug te vallen op een andere strafbepaling door het bewezenverklaarde onder die andere strafbepaling te scharen en daarmee anders te kwalificeren. Daarmee wordt voorkomen dat de verdachte moet worden vrijgesproken.

De impliciet primair-subsidiaire tenlastelegging. Evenals bij de expliciet primair-subsidiaire tenlastelegging bevat de tenlastelegging twee of meer mogelijkheden. Anders dan bij de expliciet primair-subsidiaire tenlastelegging liggen het primaire en het subsidiair tenlastegelegde besloten in één omschrijving waarin de relevante feitelijkheden en de delictsbestanddelen van twee mogelijk toepasselijke strafbepalingen zijn verwerkt. Een uitdrukkelijke vermelding van ‘subsidiair’ of iets dergelijks ontbreekt. Een dergelijke situatie deed zich voor in het arrest HR Moord en doodslag. In dat arrest was de tenlastelegging toegesneden op een bepaalde moord. De Hoge Raad oordeelde dat moord dezelfde bestanddelen bevat als doodslag plus één extra (de voorbedachten rade). Een tenlastelegging ter zake van moord houdt daardoor dus naast het primaire verwijt van moord subsidiair het verwijt in dat de verdachte doodslag heeft gepleegd.

De cumulatieve tenlastelegging. Ook wel aangeduid als meervoudige tenlastelegging. Bij een dergelijke tenlastelegging heeft de officier van justitie meer dan één feit omschreven. Op de tenlastelegging worden dan achter elkaar en doorgaans met een nummering 1, 2, 3 etc. de verschillende feiten opgenomen. Zo kan de officier van justitie met één tenlastelegging de verdachte vervolgen voor bijvoorbeeld een doodslag, een winkeldiefstal, dronken rijden en het bezit van een vuurwapen. Al deze ten laste gelegde feiten worden dan behandeld tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Aldus voorkomt de officier van justitie dat hij voor elk feit afzonderlijk een aparte dagvaarding met een elk een eigen enkelvoudige tenlastelegging voor een apart onderzoek ter terechtzitting moet uitbrengen.

De alternatieve tenlastelegging. De officier van justitie geeft bij een alternatieve tenlastelegging de rechter een keuze uit twee gelijken. Hij legt twee feiten ten laste en de rechter moet kiezen welk feit hij in onderzoek neemt. Dat betekent dat hij niet meer naar het andere feit hoeft te kijken, zoals bij een primair-subsidiaire tenlastelegging.. Bij een alternatieve tenlastelegging gaat het doorgaans om feiten die elkaar uitsluiten. Een voorbeeld van een alternatieve tenlastelegging is een tenlastelegging waarin de officier van justitie de verdachte een diefstal van een auto verwijt of heling van die auto.

Vindplaatsen:

Kronenberg & De Wilde, § 10.4.2

HR 19 oktober 1999, NJ 2000, 109 (Moord en doodslag).

Vraag 4

Een voorwaarde voor strafbaarheid is dat sprake moet zijn van een menselijke gedraging. Dat betekent dat iemand (een mens) zich op een bepaalde manier moet gedragen, waaronder ook een nalaten valt. Iemand kan niet worden vervolgd of gestraft uitsluitend voor het hebben van bepaalde gedachten (geen ‘Gesinnungsstrafrecht’ of intentiestrafrecht). Het voorgaande komt tot uitdrukking in de term ‘daadstrafrecht’, oftewel voor strafbaarheid is vereist een menselijk handelen of nalaten.

Een andere voorwaarde voor strafbaarheid is dat sprake moet zijn van schuld. Ons strafrecht is – naast een daadstrafrecht – ook een schuldstrafrecht. Dat betekent dat iemand alleen mag worden gestraft, als hij (een bepaalde mate) van schuld heeft. Schuld in deze zin moet worden opgevat als verwijtbaarheid. Schuld in de zin van verwijtbaarheid is een element dat wordt verondersteld aanwezig te zijn. Deze schuld valt weg bij de aanwezigheid van een schulduitsluitingsgrond. Hieruit volgt dat in ons strafrecht het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ geldt. Zie ook HR 14 februari 1916, NJ 1916, p. 681 (Melk en water) en HR 24 juli 1967, NJ 1969, 63 (Marokkaanse amokmaker).

Vindplaatsen

Kronenberg & De Wilde, § 2.2

HR 14 februari 1916, NJ 1916, p. 681 (Melk en water).
HR 24 juli 1967, NJ 1969, 63 (Marokkaanse amokmaker).

Vraag 5 a

De heersende leer benadrukt het onderscheid tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld als een verschil in het ‘wilselement’. De persoon die handelt met voorwaardelijk opzet, aanvaardt bewust de aanmerkelijke kans (of “zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans”, zie HR 19 februari 1985, NJ 1985, 633 (Aanmerkelijke kans), r.o. 5.2) waarbij is “vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)”, zie HR 5 december 2006, NJ 2006, 663 (Spookrijder), r.o. 3.3. De persoon die handelt met bewuste schuld, heeft nagedacht en het verboden gevolg van zijn gedraging onder ogen gezien (weten), maar op grond van eigen handigheid of door hem te treffen voorzorgsmaatregelen hoopt hij en vertrouwt hij erop dat dit gevolg niet zal intreden.

Hij wil het gevolg niet. Anders gezegd, de dader is zich bewust van de aanzienlijke mogelijkheid van het verboden gevolg, maar heeft het (ongerechtvaardigd) vertrouwen dat dit gevolg niet zal intreden. Hij is te optimistisch. Kortom, de mate van kennis van de aanmerkelijke kans van het intreden van het verboden gevolg kan bij voorwaardelijk opzet en bewuste schuld vergelijkbaar zijn.

Maar voorwaardelijk opzet, de ondergrens van het opzet, onderscheidt zich van bewuste culpa, de bovengrens van culpa, doordat degene die handelt met voorwaardelijk opzet accepteert of op de koop toeneemt dat de aanmerkelijke kans op het verboden gevolg zich realiseert en dat derhalve het gevolg intreedt. Die wil ontbreekt bij bewuste schuld.

Vindplaatsen

HR 19 februari 1985, NJ 1985, 633 (Aanmerkelijke kans). HR 5 december 2006, NJ 2006, 663 (Spookrijder).

Kronenberg & De Wilde, § 3.4

NB: Alleen weergeven wat voorwaardelijk opzet en bewuste schuld inhouden zonder het verschil tussen deze twee schuldvormen te benoemen, is niet toereikend om het maximaal aantal punten te kunnen behalen.

Vraag 5 b

In het Porsche-arrest aanvaardt de Hoge Raad allereerst dat bij een verkeersongeval met dodelijke afloop sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet, waarbij dat opzet behalve op grond van een verklaring van de verdachte kan worden aangenomen op grond van bijzondere omstandigheden van het geval (r.o. 5.3). In casu was er geen verklaring van de verdachte over zijn geestesgesteldheid bij de fatale inhaalmanoeuvre. Dat betekent dat aan de hand van de uiterlijk waarneembare feiten en omstandigheden moet worden beoordeeld of sprake is van voorwaardelijk opzet. Dat is een taak voor de feitenrechter, maar de Hoge Raad geeft de feitenrechter mee dat hij bij zijn oordeel rekening moet houden met een bepaalde ervaringsregel. Die ervaringsregel houdt in dat ingeval de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar loopt, het niet waarschijnlijk is dat hij op de koop toeneemt dat hij zelf het leven zal laten wanneer hij zodanig rijdt dat er een aanmerkelijke kans op een frontale botsing met een tegemoetkomende auto bestaat. Een dergelijke ervaringsregel geldt evenwel niet wanneer er aanwijzingen voor het tegendeel aanwezig zijn (r.o. 5.4).

Vervolgens spreekt de Hoge Raad zich uit over wat uit de bewijsmiddelen blijkt. Daarbij gaat de Hoge Raad over tot objectiveren en normativeren. Uit het feit dat de verdachte meermalen – kennelijk om een botsing te vermijden – een ingezette inhaalmanoeuvre had afgebroken alvorens de fatale inhaalmanoeuvre uit te voeren (objectivering), leidt de Hoge Raad in het licht van de zojuist genoemde ervaringsregel af dat in de voorstelling en naar de verwachting van de verdachte laatstbedoelde manoeuvre niet tot een botsing zou leiden (normativering). Daarom had het hof de bewezenverklaring, voor zover daarbij werd aangenomen dat de verdachte opzet had op de dood van de slachtoffers, nader dienen te motiveren.

In de zaak van het Spookrijderarrest lag er wel een verklaring van verdachte die enig inzicht gaf in zijn geestesgesteldheid tijdens de gewraakte handelingen. Bij zijn aanhouding verklaarde de verdachte namelijk dat hij “het wel kicken vond om met die auto tegen het verkeer in te rijden”. Wat betreft de feitelijke omstandigheden wijst de Hoge Raad erop dat de aard van de gedraging van belang is (objectiveren).

Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard (normativeren) (r.o. 3.3). Voor de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval acht de Hoge Raad relevant dat de verdachte over een traject van ongeveer tweeënhalve kilometer met een snelheid van ongeveer honderd kilometer per uur afwisselend op de vluchtstrook en op de rijbaan had gereden en dat hij driemaal bewust op de rijstrook van het tegemoetkomend verkeer was gaan rijden, waardoor dat verkeer moest uitwijken om een ongeval te voorkomen. Uit deze omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachtes opzet op de dood van de inzittenden was gericht.

De verklaring – waaruit naar voren komt dat hij bewust en met plezier aan het spookrijden was – en de aard van de gedraging – telkens de confrontatie met de tegenligger opzoeken – waren derhalve anders dan in het Porsche-arrest. Daarin bleek namelijk uit de gedragingen – het meermalen afbreken van inhaalmanoeuvres – juist dat de bestuurder een botsing niet wilde. Uit de genoemde omstandigheden kon in het Spookrijderarrest worden afgeleid dat de verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op een frontale botsing met dodelijk gevolg op de koop toegenomen had. Door zijn verklaring en de aard van zijn gedragingen was duidelijk dat de ervaringsregel zoals geformuleerd in het Porsche-arrest hier niet van toepassing kon zijn.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Tim van Iersel
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1678