College-aantekeningen bij Forensische Psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen

College 1

Forensische gedragskunde bestaat uit drie velden:

  • Rechtspsychologie: gaat over psychologische processen die de waarheidsvinding beïnvloeden.

  • Klinisch forensische psychologie: Dit gaat over daderkennis en probeert antwoord te geven op: Hoe heeft deze dader kunnen doen wat hij heeft gedaan? Toerekeningsvatbaarheid en voorkomen van recidive.

  • Victimologie: Ook wel slachtofferkunde. Geeft antwoord op de vragen: Waarom is juist dit het slachtoffer? Hoe kunnen we hem/haar het beste bijstaan om weer verder te kunnen?

Forensische psychologie zit ingeklemd tussen criminalistiek (natuurwetenschappelijke en fysieke informatie, zoals dna en sporen) en criminologie(sociologische benadering van crimineel en gewelddadig gedrag. Netwerkanalyses en kijken naar grote groepen.)

Daderperspectief

Wat is een delict? Een delict is een strafbaar feit en staat in het wetboek van strafrecht besproken als strafbaar gedrag. Een delict is een interactie tussen mensen die fout loopt. De dader gaat over de grens van het slachtoffer heen. Dit is een interpersoonlijke transgressie. Het is het overtreden van een sociale constructie. We spreken met elkaar af wat wel en niet kan en zetten dit in het wetboek van strafrecht. De dader gaat over grenzen heen om in een bepaalde behoefte te kunnen voorzien. Ze geven toe aan een criminele impuls. De impuls is in dit soort gevallen groter dan de rem.

In het college wordt een filmpje afgespeeld over een bejaard stel dat al hun leven met elkaar kibbelt en elkaar afkraakt. Er vindt dus eigenlijk al 60 jaar ‘misbruik’ plaats, maar er is geen sprake van een delict.

Ook wordt er een voorbeeld gegeven van een stel dat wel in de rechtbank terecht is gekomen. John en Lorena zijn een vechtstel. John misbruikt Lorena fysiek en seksueel. Lorena sneed John’s piemel af als wraak. Binnen het huwelijk zijn dat soort dingen in die staat niet strafbaar. Beide zijn vrij gesproken.

Welke factoren dragen bij aan het tot stand komen van het delict.

Delict bevorderende kenmerken:

  • Ziekelijke stoornis, gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Hiermee worden pathologische toestandsbeelden bedoeld. Pathologische toestandsbeelden die veel voorkomen bij delict-plegers zijn:

    • Psycho-organische stoornissen (bv Phynias Cage)

    • Psychotische stoornissen

    • PTSS

    • Middelen misbruik en- afhankelijkheid

    • Parafilieën (pedofilie, necrofilie)

    • Impulscontrole stoornissen zoals: intermittent explosive disorder of pyromanie.

    • Persoonlijkheidsstoornissen: gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Vooral cluster B, met antisociale kenmerken.
      Vaak is er sprake van comorbiditeit van al deze stoorissen.

    • Verstandelijke beperking, autisme, en psychopathie.

  • Risicofactoren waaronder criminogene behoeften

  • Of een gebrek aan delict-beschermende kenmerken:

    • Interene controle

    • Externe controle (hekken, muren en nieuwsgierige buurvrouw)

    • ‘het goede leven’ Als je kunt zien dat je een goed leven hebt dat je dan iet te verliezen hebt met het plegen van delicten.

Erosie van interne controle:

  • cognitieve vertekening. Jezelf aanpraten dat het allemaal niet zo erg is

  • Ego depletion, uitputting. Accu leeg die gedrag kan remmen. Door bijvoorbeeld heel lang onder stress te staan of door pesten en sociale druk.

Bij het diagnosticeren van psychopathie is er vaak sprake van een cirkelredenatie: waarom doet hij dat?--> Omdat hij een psychopaat is!--> Waarom is hij psychopaat?--> omdat hij zulke rare dingen doet. Dit is niet wat psychopathie in houdt. Veel daders en veel plegers zijn volledig toerekeningsvatbaar verklaard.

Voor het diagnosticeren van psychopaten is er de psychopathie checklist. De lijst bestaat uit 4 facetten interpersoonlijk, affectief, levensstijl, antisociaal. Bij een score over de 28 ben je een psychopaat. Je kunt hoog scoren op de checklist, zonder ooit een delict te begaan. Dit is namelijk alleen factor 4 die met delict gedrag te maken heeft. Dit worden snakes in suits genoemd. Soms kunnen deze kenmerken je goed helpen in het leven, aardige mensen zijn het vaak niet.

Risicofactoren die samenhangen met delict gedrag:

  • mannen plegen vaker delicten

  • jonge leeftijd eerste delict

  • coping vaardigheden en arbeidsvaardigheden

  • Ontwikkelingsgeschiedenis

  • Agressie, impulsiviteit, empathie

  • Stressoren

  • Interactie-problemen (met andere mensen, omgaan met intimiteiten of omgaan met autoriteit)

  • Delict provocerende factoren (aanwezigheid van wapens of provocerende personen)

  • Huidige sociale situatie

  • Biologische disposities (in de genen)

Onderscheid tussen statische en dynamische factoren. In de klinische setting de meeste aandacht voor dynamische factoren. Dynamische factoren kunnen namelijk veranderen en statische niet.

Het is moeilijk om delict plegers normen en waarden aan te leren. Vaak doordat iemand aangeboren bijvoorbeeld geen gevoelens van angst of empathie heeft.

Om dader-typologieën te kunnen achterhalen zijn er enkele theorieën opgesteld, zoals het general aggression model, die rekening houdt met iemands persoonlijkheid en overtuigingen, situatie, cognitieve routes en mogelijkheden, iemands verleden en de mogelijkheid van interventie. Ook zijn er typologieën op basis van delict-type gemaakt: Brandstichten, zedendelinquenten en seriemoordenaars. Of op basis van motief:

  • Life-course persistent offenders vs. adolescence limited offenders.

  • Easily vs. average vs. hard to socialize genotype.

Er zitten vaak ook gevolgen aan een delict voor de dader. Het ligt er dan vooral aan hoe iemand berecht wordt. In hoeverre is de dader verantwoordelijk? Vindt hij zelf dat hij verantwoordelijk is en wat vindt justitie.

Dit hangt af van verschillende factoren: Noodweer, noodweer excess, ontoerekeningsvatbaarheid (psychopathologie), of overmacht.

Toerekeningsvatbaarheid wordt vastgesteld door pro justitia rapportage. Relatie tussen stoornis en delict. Psychiater en psycholoog geven een advies en de rechter beslist.

Direct causaal verband bv. Bij auditieve hallucinaties (‘leg hem om’)

5 stappen in toerekeningsvatbaarheid. Is heel uniek in de wereld, in de meeste landen zijn er twee keuzes: wel of niet toerekeningsvatbaar.

De vraag is op welke wijze de stoornis de gedragskeuzemogelijkheden heeft beïnvloed. Het kan een gelijktijdigheidsverband, betekenisverband of een direct causaal verband hebben.

Slechts 2.5% van de slachtoffers ziet hun dader berecht worden in de rechtszaal.

Slachtofferperspectief

Interpersoonlijke transgressie: een relatie waarin iemand over je grenzen ging. Er zijn drie groepen van emotie die na zo’n transgressie kunnen optreden: wraak , vermijding of vergeving/toenadering.

De emotionele reactie hangt af van het soort delict, maar ook van de persoonlijkheid van het slachtoffer.

Strafbare feiten leiden vaak tot wraak

Seksueel misbruik leidt vaak tot Vermijding

Buitensluiten of roddelen: Toenadering

Opties voor slachtoffers, wat kunnen ze doen?

  • Niets

  • Terughalen of iets regelen zonder de dader te benaderen

  • Eigengerichting (heft in eigen hand)

  • Aangifte doen bij de politie

We maken weinig gebruik van ons rechtssysteem. 1 op de 5 Nederlanders is slachtoffer van een strafbaar delict per jaar. Daar doet maar 1 op de 3 aangifte van. De drempel om aangifte te doen is groot. Of er aangifte wordt gedaan ligt ook aan het soort delict (bijvoorbeeld er wordt veel aangegeven bij diefstal, maar heel weinig voor seksueel geweld). Maar 137 van de 980 delicten worden opgehelderd. Een derde wordt hier ook nog van geseponeerd.

Soms is er een dunne lijn tussen slachtofferschap en daderschap.

We zijn geneigd te denken dat het slachtoffer zelf ook heeft bijgedragen aan het delict. Misschien vroeg het slachtoffer er wel om. Dit heeft te maken met ons geloof in de ‘just world beliefs’ die we hebben: mensen krijgen wat ze verdienen en mensen verdienen wat ze krijgen. Zodra deze beliefs onder druk komen te staan is dit beangstigend en geeft een gevoel van gebrek aan controle, zinloosheid en angst.

Slachtoffers kunnen wel invloed uitoefenen op hun slachtofferschap door hun gedrag en de keuzes die ze maken. Situatie en bepaalde karaktertrekken hebben hier invloed op.

Gevolgen van slachtofferschap:

  • Geschokt wereldbeeld (illusie van controle, illusie van een rechtvaardige wereld)

  • Psychisch en lichamelijk welzijn (PTSS, depressie, middelenmisbruik)

  • Opleiding en werk

  • Leefstijl en sociaal netwerk (sommige dingen zal je bijvoorbeeld niet meer doen. Sociaal netwerk dunt vaak uit, vrienden haken af)

  • Secundaire victimisatie ( door de nasleep (bv rechtsgang) moet je alles nog eens doormaken. Dit kan soms meer schade aanrichten dan het delict zelf.)

  • Wraakzucht

Mogelijkheden van slachtoffers in het strafproces: Het slachtoffer kan de zitting bijwonen, tenzij die besloten is. De rechter bepaalt hoe de behandeling van het slachtoffer tijdens de zitting verloopt, bijvoorbeeld:

  • schriftelijke verklaring

  • Spreekrecht

  • Optreden als getuige

  • Schadevergoeding

  • Uitspraak over strafmaat. Dit is nu nog niet het geval, maar er zijn mensen die ervoor pleiten.

College 2

Het geheugen is niet een video die je kunt terugspelen. We stellen onze herinneringen zelf samen uit alle beelden die we hebben. Op het moment dat je een herinnering opnieuw ophaalt uit je geheugen stel je hem opnieuw samen en kunnen er vertekeningen ontstaan.

Hervonden herinneringen: Mensen die iets zich eerst niet meer konden herinneren en jaren later ineens weer wel. Berusten deze herinneringen op de waarheid of zijn dit foutieve herinneringen?

Het is erg normaal dat mensen niet alles wat er in hun leven is gebeurd onthouden. Vergeten is de regel en onthouden is de uitzondering. Vaak onthoud je wel iets in het korte maar niet in het lange termijn geheugen.

De werking van het geheugen:

  • Encode: Dingen van korte naar lange termijn geheugen opslaan.

  • Retrieval: ophalen van herinneringen m.b.v. cues. Er zijn verschillende manieren waarop mensen informatie uit hun geheugen kunnen ophalen:

    • Expliciet: bewust, weet waar en wanneer iets geleerd is

    • Impliciet: onbewust, weet niet wanneer en waar geleerd is. Kennis die je hebt waarvan je niet meer weet wanneer je het hebt verkregen. Gaat juist mis als je hier heel hard over na gaat denken (bv. Fietsen of autorijden).

Processen van ‘normaal’ vergeten:

  • Trace decay: geheugensporen vervagen vanzelf als ze lang niet gebruikt zijn.

  • Interferentie: als je iets ongeveer hetzelfde mee maakt overschrijft de nieuwe de oude herinnering.

  • Childhood amnesia: herinneringen van gebeurtenissen van voor het derde levensjaar. Die herinneringen zijn niet goed opgeslagen, zo kunnen mensen zich bijvoorbeed niet meer hun geboorte herinneren.

Traumatische herinneringen worden anders opgeslagen voor traumatische gebeurtenissen. Traumatische herinneringen kun je extra makkelijk vergeten door verdringing en dissociatie.

Verdringing is een begrip bedacht door Freud. Freud was de eerste die kwam met de term ‘het onderbewuste’. Je kunt niet zomaar bij het onbewuste, maar het onbewuste oefent wel invloed uit op ons dagelijks redeneren. Als een voorbeeld van het onbewuste dat invloed kan hebben op ons functioneren noemde Freud de Freudiaanse verspreking.

Freud behandelde veel vrouwen met hysterie. De verklaring hiervan lag volgens Freud in verdrongen seksuele ervaringen of fantasieën over verdrongen seksuele ervaringen. Iets kan te pijnlijk zijn om je te willen herinneren. Mensen die een trauma hebben meegemaakt kunnen last krijgen van een dissociatieve stoornis: in sommige toestanden kunnen ze bepaalde dingen wel herinneren en in andere toestanden niet. Herinneringen zijn in een bepaalde toestand opgeslagen.

Onderzoek naar hervonden herinneringen is vaak retrospectief. Dit houdt in dat er achteraf aan slachtoffers van seksueel misbruik gevraagd is of er wel eens een deel van hun leven geweest is waarin zij zich de ervaringen met seksueel misbruik niet meer konden herinneren. Volgens retrospectief onderzoek rapporteren tussen de 19-59% van de slachtoffers achteraf volledige amnesie. Deze gegevens zijn gebaseerd op iemands eigen belevingen. Er is op deze manier geen bewijs voor de aangegeven amnestische perioden. Hiervoor zouden bijvoorbeeld ziekenhuis gegevens kunnen worden opgevraagd.

Bij prospectief onderzoek rapporteert tussen de 8-38% van de seksueel misbruikten tien tallen jaren later niet meer dat ze misbruikt zijn.

Er wordt meer amnesie gerapporteerd als er sprake was van: veel geweld, jonge leeftijd waarop het misbruik plaats vond, type 2 misbruik (misbruik van lange duur) en een hechte relatie met de misbruiker/dader.

Herinneringen aan trauma’s kunnen weer naar boven komen door:

  • Psychotherapie

  • Zien van een film over incest

  • Het besef dat het eigen kind misbruikt wordt

  • Verkrachting

  • Seksuele intimiteit

  • Ziekte of sterfbed van de dader

  • Een bezoek aan de plek waar het misbruik heeft plaatsgevonden.

Deze resultaten van onderzoek naar amnesie bij trauma, kunnen ook komen doordat:

  • de vraagstelling van het onderzoek niet goed was. Sommige vraagstellingen gingen teveel over details en details worden over het algemeen sowieso minder herinnerd dan de grote lijnen. Een ander voorbeeld van een foutive vraagstelling is: Has there been a period of time when you could not remember some or all of the abuse? ‘Some or all of the abuse’ is een vaag begrip. Heel vroeg misbruik, bijvoorbeeld van toen iemand nog een baby was, valt hier dan ook onder en hoeft niet te liggen aan het feit dat mensen amnesie bij trauma vertonen, maar met ‘normaal’ vergeten, namelijk childhood amnesia.

  • normaal vergeten

  • Reporting failures. Mensen zijn vroeger wel misbruikt, maar zeggen dit niet om verschillende redenen, onder andere door schaamte of het zichzelf niet zien als misbruik slachtoffer.

Experiment tijdens het college met de aanwezigen: Mensen die 12 herinneringen moesten bedenken uit de kindertijd, denken dat ze heel veel dingen niet meer weten, meer dan als iemand 3 herinneringen uit de kindertijd moest ophalen. Dit is wat ook gebeurt bij psychotherapie. Hier wordt veel gepraat over herinneringen van de kindertijd, waardoor mensen het gevoel kunnen krijgen dat ze minder weten dan dat ze dachten. Het ophalen van herinneringen uit de kindertijd is voor iedereen moeilijk, maar hier wordt bij psychotherapie geen rekening mee gehouden.

Niet iedereen die een trauma mee maakt ontwikkelt klachten en iedereen ontwikkelt ook weer andere klachten.

Hervonden herinneringen worden door sommige therapeuten in verband gebracht met psychiatrische symptomen bij de betrokkene. De Laundry list is hierop gebaseerd en heeft als uitgangspunt: Als iemand een bepaald kenmerk heeft, dan heeft hij waarschijnlijk sexueel misbruik meegemaakt. Dit is een zelfde soort redenering als: De meeste schapen hebben vier poten, dus ieder dier met vier poten is een schaap. Zoals hieraan te zien is, is het belangrijk om de redenering niet omdraaien. Kenmerken die vooral met psychiatrische symptomen worden geassocieerd zijn: het dragen van veel kleding, een afkeer hebben tegen het maken van veel geluid, bang zijn voor kelders, voor kinderen: bedplassen en vaak te laat op school zijn.

Redenaties omdraaien komt ook vaak voor in het artikel/boek: The courage to heal. De boodschap van dit boek is: ‘If you think you are abused and you show the symptoms, then you were abused.’

Therapeutische technieken kunnen ertoe hebben bijgedragen dat de betrokkene zich de gebeurtenissen weer is gaan herinneren. In dit soort therapieën wordt gebruik gemaakt van memory work. Memory work bestaat uit technieken die worden gebruikt om mensen te helpen hun herinneringen weer te hervinden. Voorbeelden hiervan zijn: droominterpretatie, regressietherapie, geleide imaginatie, hypnotherapie, dagboekschrijven en groepstherapie.

Kitty Hendriks schreef het boek: ‘een vaag verleden’. Zij herinnerde zich ineens weer een trauma naar aanleiding van therapie, terwijl dit achteraf niet waar bleek te zijn. De behandelaar heeft haar dingen aangepraat. In haar boek schrijft ze over haar ervaringen.

Sommige ouders worden beschuldigd van misbruik door hun kinderen, terwijl ze dat niet hebben gedaan.

Foutieve herinneringen kunnen worden gemeten meten met de critical lure test. Sommige mensen zijn vatbaarder voor foutieve herinneringen dan anderen. Dit doet gaan twijfelen aan hun eigen herinneringen. Zijn die wel waar?

Elisabeth Loftus is de beroemdste onderzoekster op dit gebied. Het ‘Lost in the shopping-mall experiment’ is van haar. Zij is dit onderzoek gaan doen, omdat iemand haar vertelde dat zij zelf het lichaam van haar moeder had gevonden in het zwembad. Hier wist zij zelf niks meer van. Ook heeft zij Paul Ingram geholpen. Hij was gaan geloven dat hij dader was van een misdrijf door de ondervragingstechnieken van de politie, terwijl hij dit in werkelijkheid niet had gedaan. Het is lastig om onderzoek te doen op dit gebied. Onderzoek wordt al snel als niet ethisch bestempeld.

Bij het doen van onderzoek naar dit onderwerp, moet er zoals al eerder is benadrukt, goed worden gelet op de vraagstelling. Het gebruik van bepaalde woorden kan invloed hebben op hoe iemand reageert. Hoe hard denk je dat deze auto’s op elkaar botsten vs. elkaar raakten. Bij botsen denken mensen dat de auto’s sneller gingen. Door botsen te zeggen geef je andere info dan als je raken zegt.

Het shopping mall experiment wordt gebruikt om valse herinneringen te onderzoeken. In dit onderzoek verteld de onderzoeker drie herinneringen uit de proefpersoons kindertijd,, waarvan een over de shopping mall, die niet waar is. 25% van de proefpersonen dacht dat de herinnering over de shopping mall waar was. Bij hen kon dus een valse herinnering worden aangepraat.

Om mensen valse herinneringen aan te praten, wordt eerst het vertrouwen van een patiënt gewonnen, vervolgens wordt er iets gesuggereerd van wat gebeurd zou kunnen zijn en gevraagd of ze zich dit nog kunnen herinneren. Bij kinderen is het nog makkelijker om hun herinneringen te vertekenen, zie het UFO-experiment.

College 3

Network Profiling

In het geval van een zware misdaad, zoals bij moord, verkrachting, en vermissing, wordt de landelijk deskundigheidsmakelaar (van de politie academie) ingeschakeld, samen met marinus (twee studenten).

Profiling komt uit de risicotaxatie en gaat over het herkennen van patronen. Verschil tussen risicotaxatie en profiling is dat bij risicotaxatie de dader bekend is en bij profiling nog niet. Bij risicotaxatie moet er rekening worden gehouden met de base-rate van hoe vaak een delict weer voorkomt na een behandeling. Bij pedofielen is dit bijvoorbeeld 11%. 11% van de pedofielen begaat na behandeling weer een zelfde soort delict. Risicotaxatie vindt plaats met behulp van een checklist:

  • Levensgeschiedenis (H-items)

  • Forensisch gedrag van het laatste jaar (K-items)

  • Stressoren in samenhang met de toekomstige situatie (T-items)

De checklist moet geïnterpreteerd worden aan de hand van patronen die een delict pleger laat zien, zijn/haar contextuele issues en de base-rate van het soort delict dat gepleegd is. Hieruit komt dan vervolgens het gestructureerd klinisch eindoordeel voort.

Er zijn verschillende soorten profiling:

  • Offender profiling: Het proces van het afleiden van de karakteristieken van een dader door te kijken naar het gedrag van een dader tijdens het plegen van het delict.
    Drie typen offender profiling:

    • Criminal investigative approach: Systematisch alle kenmerken van de plats delict gebruiken in combinatie met de kennis van ervaren rechercheurs.

    • Clinical practitioner approach: Systematisch alle kenmerken van de PD gebruiken in combinatie met de kennis van klinisch psychologen.

    • Scientific statistical approach: Multivariate analyses over gedrags- en PD-kenmerken.

  • Criminal profiling: Psychologische techniek waarbij gedragingen zichtbaar in een delict of een serie van gerelateerde delicten, die zijn gevonden op de plaats delict, worden geëvalueerd met het doel om kenmerken af te leiden van de waarschijnlijke dader(s). De karakteristieken van een dader wil je zoeken bij het plaats delict. De manier waarop iemand gedood is kan veel zeggen over de dader.

  • Behavioural profiling: Probeert te achterhalen hoe mensen problemen oplossen, met anderen omgaan en reageren op hun omgeving.

  • Investigative profiling: Het omschrijven van de acties van delict plegers en het ontwikkelen van begrip en kennis over misdaden.

Twee assumpties die worden aangenomen bij profiling :

  • Homology of offence behaviour and offender characteristics: De manier waarop een delict wordt gepleegd (PD kenmerken) correspondeert met een kenmerkende configuratie van achtergrond variabelen. Voorbeelden van kenmerken zijn: geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, algemeen voorkomen, en aspecten van persoonlijkheid.

  • Offender consistency: De manier waarop een dader te werk ging bij de ene misdaad zal overeenkomsten hebben met de manier waarop hij/zij een andere misdaad zou plegen. Men gaat er dus ook vanuit dat bij een misdaad de plaats delict kenmerken laat zien die typisch zijn voor de dader.

Het doel van offender profiling is niet om de dader aan te wijzen, maar om uitspraken te doen over het type dader die dit type delicten met de meeste waarschijnlijkheid pleegt. In de praktijk wordt het door het rechercheteam toch vaak gebruikt om daders aan te wijzen. Dit is dus eigenlijk niet waar profiling voor bedoeld is en daardoor niet betrouwbaar.

Voor network profiling in cold case onderzoek zijn de volgende dingen nodig:

  1. risico taxatie kennis

  2. delict scenario’s

  3. PD kennis gekwantificeerd

  4. Victimologie

  5. Sociale netwerk analyse

Wat is er in de literatuur bekend over gewelddadig gedrag?

De Centrale Eight theorie:

Big four:

  • eerder gewelddadig gedrag

  • antisociaal persoonlijkheids-patroon (gaan voor de kicks, weinig zelfcontrole en vijandigheid naar anderen)

  • Antisociale cognities, pro-criminele denkstijlen.

  • Antisociale netwerkleden

Moderate criminogene variabelen:

  • Verslaving

  • Problemen met werk

  • Problemen met vrije tijd

  • Relationele problemen

Het uitgangspunt van network-profiling is dat een persoon gewelddadig is, niet omdat hij een psychopaat, borderliner of schizofreen is, maar omdat hij op een situatie of prikkel in zijn omgeving reageert.

Bij een misdaad wordt er van het plaats delict een profiel geschetst. Hierin wordt de volgende informatie opgenomen:

  • Verwondingen van het slachtoffer

  • Tijdstip. Op welke dag in welke periode is het delict gepleegd? Hoe lang is de dader bezig geweest?

  • Soort wapen

  • Geografie. Waar vond het delict plaats.

  • Organisatie van de PD. Stageing: de omgeving van de plaats delict veranderen om de politie op het verkeerde spoor te zetten. Dit wordt vooral gedaan door georganiseerde criminelen met een hoog niveau van controle, zoals psychopaten, antisocialen en narcisten. Bij mensen met een hoog niveau van impulsdoorbraak is het PD minder verzorgd achter gelaten. Dit is het geval bij mensen met borderline en schizofrenie.

Een erothopnonophilia is een lust moord. Een lust moord heeft niks met seks te maken, maar puur met het controleren en/of het uitoefenen van macht. Voorbeelden hiervan zijn: slaan (flagellation), steekwonden bij genitaliën of borsten (picquerisme), kannibalisme, vampirisme en necrofilie.

Een slachtofferprofiel wordt benaderd vanuit ene victimologisch theoretisch perspectief. Het slachtoffer acteert onbezonnen en kan de dader aanzetten tot bepaald gedrag. Zo kan en slachtoffer actief, agressief en proactief gedrag laten zien. Maar een slachtoffer kan ook gedrag triggeren door zijn persoonlijke karakteristieken. Dit laatste is een passieve manier en is vaak onbedoeld.

Een slachtoffer kan een slachtoffer worden door zijn leefstijl. Een slachtoffer kan een hoge-risico leefstijl hebben (criminele bendes, prostituees, oplichters, etc.) of een slachtoffer was op een gevaarlijke plek.

Routine activiteiten theorie: Er bestaat een interactie tussen toegankelijke targets, de afwezigheid van (sociale) controle en gemotiveerde criminelen. Een voorbeeld is je portemonnee in je achterzak hebben, terwijl je door een slechte buurt loopt. Op deze manier lok je bepaald crimineel gedrag uit, doordat de gelegenheid zich voordoet.

Netwerk profiling: Het systematisch in kaart brengen van het netwerk rondom het slachtoffer en vervolgens per levensdomein alle informatie integreren en deze in een scenario uitwerken.

College 4

Team review & cold case/ opsporingsonderzoek (Theo Vermeulen)

 

Theo Vermeulen, de man die dit college geeft, is werkzaam binnen cold case teams. Deze cold case teams proberen moorden op te lossen die al teintallen jaren gepleegd zijn.

Dit was vroeger nog niet mogelijk, omdat moordzaken toen na een bepaalde tijd verjaarden. Sinds 2006 is deze wetgeving afgeschaft. Cold-case is dus de laatste kans op oplossing van de zaak.

Voor 1 cold case team is er veel personeel nodig: een teamleider, 3 forensisch rechercheurs, 1 gedragskundige, 2 analisten, 6 tactisch rechercheurs, 1 documentalist, 1 recherche deskundige, 1 officier van justitie en een administratief medewerker. Deze mensen werken nauw samen om te proberen de zaak op te lossen. Iedereen heeft in het team even veel bevoegdheden en alles wordt door elkaar gecheckt. Samenwerking is erg belangrijk om de kans te vergroten dat er niks over het hoofd gezien wordt.

In cold case zaken zijn 2 factoren van belang:

  1. Tijd. Krijg je de tijd om alles goed uit te zoeken?

  2. Geluk. Was er bijvoorbeeld net een getuige aanwezig of is de dader toch vergeten wat sporen uit te wissen

Een cold case team bereid de zaak voor en bekijkt hoe groot de kans is dat er nog iets uit vervolgonderzoek komt. Een cold case team levert vervolgens het rapport dat zijn hebben opgesteld over de zaak bij een ander team af, zodat die verder kunnen zoeken naar de dader. Dit doen zij dus niet zelf.

Review is sinds kort een belangrijk onderdeel van forensisch onderzoek. Collega’s die niet betrokken zijn bij de zaak bekijken de vorderingen van het team, zodat zij niet in een tunnelvisie terecht komen.

In cold case teams loopt men regelmatig aan tegen de onzorgvuldigheid en vooral verouderde gebruiken van de recherche die destijds op het onderzoek heeft gezeten. Een voorbeeld hiervan is dat mensen vroeger niet een plaats delict af zetten en gewoon boven een lijk gingen hangen om eens te kijken wat er aan de hand was. Zij hadden nog geen kennis van DNA. Hierdoor zijn cold-case teams vaak de eerste weken bezig om valse sporen van collega’s of bijvoorbeeld ambulance personeel te verwijderen. Dit kost veel tijd.

Een ander voorbeeld is uit de tijd dat computers net opkwamen. De politie bewaarde toen al hun bestanden op floppies. Deze zijn allemaal bewaard gebleven, alleen de rechercheurs van toen hebben er wachtwoorden opgezet, waardoor het cold case team er niet meer gemakkelijk bij kan.

Wet politie gegevens (WPG) bevat regels over wat voor materialen bewaard dienen te blijven en welke niet. Cold case teams hebben hier vaak last van, omdat dingen die zij nodig hadden dan niet meer beschikbaar waren door deze wet.

Een van de belangrijkste taken van een cold case team is om zich de situatie weer voor te kunnen stellen. Men gebruikt hier oude foto’s voor of camera opnames. Alleen naar de plaats delict van toen toe gaan heeft vaak geen zin omdat het straatbeeld van vandaag er totaal anders uit ziet dan dat van 20 jaar geleden.

Er zijn 2 soorten plaats delict:

  1. Ruime plaats delict: Hierbij wordt er een groot gebied afgezet waarbinnen eventueel sporen zouden kunnen zijn. Men zet dit soort PD’s zo ruim mogelijk op en naarmate men meer informatie binnen krijgt, kan de plaats delict worden bijgesteld naar een kleiner oppervlak.

  2. Enge plaats delict: dit is een hele specifieke afzetting en wordt ingezet als men al weet waar er naar sporen gezocht moet worden.

De eerste persoon van het team die een plaats delict betreedt, bepaald het looppad voor de rest van het onderzoek. Iedereen die hierna nog op het plaats delict komt moet hetzelfde pad lopen. De reden hiervoor is om zo min mogelijk sporen te verpesten.

Een plaats delict wordt vaak afgeschermd met een tent. Zo kunnen de mensen van de politie rustig hun werk gaan, maar dit voorkomt ook dat mensen over wat ze hebben gezien gaan praten. Dit zou de getuigen namelijk kunnen beïnvloeden.

Een lichaam blijft zo lang als nodig is op de plaats delict. Eerst worden alle sporen verzameld van het lichaam en daarna wordt het pas afgevoerd.

Zo lang mensen nog leven tellen sporen niet! Dan wordt er alleen gedacht aan het in leven houden van het slachtoffer.

Voor een rechercheur is het een lastige taak om op het plaats delict direct te moeten beslissen welke sporen hij/zij mee neemt. Hier is maar een keer de kans voor en men moet vaak de beslissingen maken in vieze en ongeordende omgeving. Als de keuze uiteindelijk is gemakt gaan er 5 sporen voor onderzoek naar het NFI. De eerste vijf worden snel behandeld en teruggestuurd, als het blijkt dat toch de verkeerde keuze is gemaakt en andere sporen belangrijker waren duurt het veel langer voordat het NFI dit behandeld heeft.

Als er echt te veel sporen zijn en een rechercheur durft de beslissing nog niet te maken, wordt heel het pand in beslag genomen. Dit is niet ideaal, omdat de nabestaanden de huur gewoon door moeten betalen, terwijl zij het huis niet in kunnen.

DNA komt voor n bloed, speeksel, haren, zweet en huid. Het gebit is belangrijk in het identificeren van het slachtoffer. Tegenwoordig is er zelfs de techniek om het DNA van een twee-eiige tweeling te kunnen onderscheiden. Ook vingerafdrukken zijn erg belangrijk in sporen onderzoek. Er zijn 11 dezelfde eindpunten in een vingerafdruk nodig om een match te krijgen.

Luminolzuur wordt gebruikt om sporen die met het blote oog niet te zien zijn naar boven te kunnen halen. Wel is dit een erg tijdrovende, dure en schadelijke manier.

College 5 

Pro justitia rapportage

De indicatiestelling van een procedure bestaat uit:

  • signaleren

  • consulteren

  • indiceren

  • besluiten

  • Nederlands instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Hier gaan mensen heen waarbij er meer aan de hand is. NIFP geeft advies aan het openbaar ministerie en naar aanleiding hiervan wordt bepaald of er een onderzoek gaat plaatsvinden. Als het ministerie zegt dat het er moet komen gaat het NIFP kijken wie dat het beste kan doen en welke rapporteur met de verdachte aan de slag gaat.

Het is belangrijk dat zo’n indicatiestelling goed wordt uitgevoerd. Dit is belangrijk voor:

  • Rechtsgelijkheid

  • Bevorderen van rechtsgang, zodat er geen feiten over het hoofd worden gezien.

  • Kwaliteitsbevordering

  • Kosten, wanneer zetten we zo’n rapportage in? Het moet niet onnodig, want dat is duur.

Niet in iedere gemeente wordt er evenveel pro-justitia onderzoek gedaan. Bij pro-justitia onderzoek is het mogelijk om een TBS maatregel op te kunnen leggen. In Almelo zijn er meer pro justitia onderzoeken en dus ook meer TBS maatregels.

Het moet natuurlijk niet kunnen dat het uitmaakt waar je berecht wordt of je een TBS maatregel krijgt. Er zullen dus maatregelen genomen moeten worden om het pro Justitia (PJ) onderzoek meer gelijk te trekken tussen de gemeenten.

Er zijn meerdere varianten van PJ-onderzoek:

  • Ambulant uitgevoerde onderzoeken. Ambulante onderzoeken kunnen gaan over iemand die nog rondloopt in de maatschappij, maar ook over iemand die vast zit.

    • Monodisciplinair

      • Enkelvoudig psychologisch onderzoek

      • Enkelvoudig psychiatrisch onderzoek

    • Multidisciplinair

      • Dubbelonderzoek: psychologisch en psychiatrisch.

      • Triple onderzoek: psychologisch, psychiatrisch en milieuonderzoeker. Milieu wordt niet altijd meegenomen, omdat het heel veel geld kost. Er moeten dan drie mensen worden aangesteld op een onderzoek.

  • Klinisch uitgevoerde onderzoeken. Dit zijn uitgebreide observaties, waar vaak 360 graden feedback wordt gegeven op een cliënt.

  • Residentieel uitgevoerde onderzoeken

Psychologen worden vaker bij persoonlijkheidsproblematiek gevraagd.

Er zijn 6000 personen, waarvan een kwart jeugdigen die en pro-justitia onderzoek krijgen per jaar. Dit gaat om 30% van de meervoudige kamerzaken.

Maatregeladviezen: mensen die in de tbs zitten krijgen een keer in de 6 jaar een psychologisch onderzoek en dan wordt gekeken of de behandeling opschiet, of er lacunes zijn, of juist aanbevelingen. Zo blijven de gegevens betrouwbaar.

De vraagstelling van pro Justitia onderzoek, Is er sprake van?:

  • Ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling (persoonlijkheidsstoornis en verstandelijke vermogens)

  • Is er een verband tussen de stoornis en datgene dat ten laste wordt gelegd? Als dat verband er is wat voor invloed heeft dat over het advies over toerekeningsvatbaarheid.

  • Toerekeningsvatbaarheid

  • Risico op termijn, prognose voor recidive moet in kaart gebracht worden

  • Wat moet er nou gebeuren dat het gevaar binnen aanvaardbare grenzen komt?

  • Binnen welk strafrechtelijk kader moet dat dan plaatsvinden?

  • Moet het volwassen of jeugdstrafrecht gebruikt worden?

PJ-rapportage, hoe wordt het onderzoek opgezet. Het volstaat niet om alleen de verdachte te spreken. Er zijn daarnaast ook andere data nodig. Het strafdossier met getuige en verklaringen en bevindingen van de politie wordt in kaart gebracht. Daarnaast is het van belang dat je referenten spreekt, bv. De huisarts of het medisch personeel van de PI of familieleden. Hier moet wel toestemming voor worden gevraagd aan de verdachte. In het rapport dient men te beschrijven of iemand wil meewerken aan het onderzoek en of hij/zij het ten laste gelegde wel erkent? Om achter persoonlijkheidsproblematiek te komen wordt er gekeken naar de biografische anamnese en wordt er geprobeerd hier een patroon in te ontdekken. Hierna wordt de differentiaal diagnostische hypothese opgesteld, die is nodig om te kunnen komen tot een mogelijk advies van de toerekeningsvatbaarheid van iemand. In het geval van multidisciplinair onderzoek is er ook veel overleg tussen verschillende disciplines. Zo kom je tot de beantwoording van de onderzoeksvraag. Ten slotte moet het rapport worden besproken met de betrokkene zelf. Zij hebben geen blokkatie-recht, maar wel het recht om het rapport in te zien en om correcties aan te brengen op feitelijk niveau (bijvoorbeeld: geboorte datum of broers en zussen).

Strafuitsluitingsgronden: Iemand is volgens de rechter niet strafbaar in de volgende situaties:

  • Noodtoestand, als iemand geen kant meer uit kan en een delict pleegt uit zelfbescherming. Iemand wil wel weg, maar het kan niet, dit heet uitwendige handelsonvrijheid. Iemand had geen keus in het plegen van het delict.

  • Psychisch onvermogen: psychische overmacht. Inwendige handelsonvrijheid. Dit houdt in dat de handelsbekwaamheid is aangetast, iemand kan het gedrag niet laten.

  • Psychische stoornis: ontoerekeningsvatbaarheid. Het vermogen tot inzicht is aangetast. Dit komt het meeste voor van de drie.

Artikel 39 van het wetboek van strafrecht gaat over de ontoerekeningsvatbaarheid. Dit oordeel van de psychiater neemt de rechter mee in de zwaarte van het vonnis.

De psychische stoornis moet aanwezig zijn geweest tijdens het ten laste gelegde, anders kun je geen verband leggen. De stoornis moet zwaar genoeg zijn om de ontoerekeningsvatbaarheid als relevant te achten. Verder moet er moet een causaal verband zijn met de stoornis en het misdrijf. Intern verband: iemand met borderline die de angst heeft in de steek gelaten te worden, die hoort dat haar man bij haar weg gaat en vervolgens ontploft is een goed verband.

Vermogensverantwoordelijkheid: hoe groot is het vermogen tot inzicht en redelijke doelstelling. Ben je in staat om in te zien dat gedrag bepaalde gevolgen heeft. Is iemand in staat om zijn wil in vrije mate te kunnen bepalen.

Bij elke verdachte wordt hierover een narratief verhaal opgesteld. Alles wat men weet wordt bij elkaar gepast. Hoe past het delict in iemands leven en persoonlijkheid en geschiedenis. Er is een verschil tussen een betekenisverband en een direct causaal verband. Het hiervoor genoemde voorbeeld van de vrouw met borderline is een betekenisverband. Als iemand die schizofreen is denk dat zijn buurman radioactieve golfen op zijn huis afvuurt en na maanden van irritatie de buurman uit de weg ruimt is er sprake van een direct causaal verband.

Een advies over toerekingsvatbaarheid wordt gegeven op een schaal van vijf. Er zijn vijf staten van toerekeningsvatbaarheid: Volledig toerekeningsvatbaar, licht verminderd toerekeningsvatbaar, verminderd toerekeningsvatbaar, sterk verminderd toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar.

Om een uitspraak te kunnen doen over de delict-gevaarlijkheid moet de kans op specifiek delict-matig handelen, een delictanalyse, een delict scenario en een risicotaxatie meegenomen. Bij een delictanalyse wordt er nagegaan of er een patroon kan worden gevonden in iemands delict geschiedenis. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan aan de hand van iemands strafblad. Bij een delictscenario wordt er nauwgezet nagegaan hoe bepaalde keuzes tot stand zijn gekomen in het plegen van het misdrijf. De gevolgen van een delict voor een dader worden hierbij meegenomen. Bij de risicotaxatie wordt gekeken wat de kans is dat iemand opnieuw de fout in gaat. Dit wordt gedaan door middel van statistieken, een (gestructureerd) klinisch oordeel en diagnostische tests (bv HCR, PCL, HKT30). Van deze tests is voornamelijk de predicatieve validiteit beperkt. Dit is vervelend, want daarvoor zou je zo’n test juist graag willen inzetten. Vroeger werd er alleen gekeken naar statistieken, dit bleek onvoldoende betrouwbaar. Tegenwoordig ligt er meer nadruk op dynamische/veranderbare factoren.

Forensisch psychiatrische beschouwing:

  • Grenzen van het onderzoek aangeven: was de verdachte onderzoekbaar?, Heb ik iedereen kunnen spreken die ik had willen spreken? Wat is de kwaliteit en volledigheid van de gegevens en de kwaliteit van de medewerking.

  • Verband diagnose en ten laste gelegde

  • Risicoprognose

  • Zorgprognose en beïnvloedingstechnieken

  • Interventieadvies en -condities

Drie complicaties:

  • Culpa in causa. Bijv. Alcohol op tijdens het delict is geen goede reden voor wat er gebeurd is. Hierbij bevindt iemand zich met schuld in een zaak.

  • Ontkennende verdachte: Ik heb het niet gedaan, wil wel mee werken aan het onderzoek, maar ontkenning blijft.

  • Bewustzijnsstoornis: aantasting van het vermogen tot overleg en terughoudendheid alleen op basis van mededelingen van betrokkene tot sterke vermindering van de toerekeningsvatbaarheid te concluderen.

Als goede PJ-onderzoeker is het is van belang dat je onafhankelijk deskundige bent. Je moet zelf bepalen hoe je je onderzoek vorm geeft, geen feiten weghouden, ook niet als iemand anders dat vraagt. Altijd de grenzen van je deskundigheid aangeven, wat kun je wel aan en wat niet. Ook antwoorddwang is een valkuil, als je het antwoord niet weet kun je je het beste gewoon toegeven en geen valse antwoorden gaan geven. Presenteer alles in lekentaal. Het is belangrijk interpretaties van waarnemingen gescheiden te houden. Deze bevindingen kunnen het best ieder in een apart hoofdstuk worden besproken om verwarring te voorkomen. Interpreteren is vaak persoonsafhankelijk.

Anti sociale persoonlijkheidsstoornis is moeilijk te behandelen. Meestal zijn behandelaars vooral bezig om de voordelen van het normaal leven te benadrukken en de nadelen ook van een antipersoonlijke levensstijl te benadrukken. D.m.v. CBT worden er kleine stapjes richting terugkeren naar maatschappij gedaan. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het afscheid nemen van slechte vriendenkring. Mensen moeten hun leven op een andere manier gaan invullen.

Bij psychopaten heeft behandeling niet veel zin, dus die krijgen vaak een gevangenisstraf in plaats van TBS.

College 6

Aan het begin van het college wordt er een videofragment getoond waarin de politie een bekentenis uit een verdachte krijgt door middel van het gebruik van verhoortrucs. Voorbeelden zijn: Iemand voorliegen, aan de leugendetector leggen, zeggen dat ze alles al weten, dat iemand anders de verdachte heeft verraden. Deze verhoortechnieken worden in de praktijk gebruikt in Amerika. Daar mag je liegen als politieofficier. In Nederland mag dat niet.

Een misvatting is dat omdat deze trucs leiden tot meer bekentenissen, dit soort trucs werken en een goede manier zijn van verhoren. Deze misvatting komt voort uit de visie dat het doel van een verhoor is om de verdachte te laten bekennen. Maar wat nou als de verdachte echt onschuldig is?

Naarmate het delict zwaarder is mag de politie meer. Het is lastig om te zeggen waar de grenzen liggen. Het is van belang om te blijven denken aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het verhoor. Wanneer is een bekentenis nog betrouwbaar? Bijvoorbeeld als iemand helemaal is uitgeput door de lange verhoren, of als er veel druk wordt uitgeoefend door de politie, zullen onschuldige verdachten ook eerder bekennen. Hoe kwetsbaarder een verdachte, hoe hoger de compliance. Dit komt omdat deze mensen de vragen en het proces vaak niet snappen. Iedereen is om te praten, bij de een duurt het langer dan bij de ander. Zwakke verdachten laten zich eerder ompraten.

Het doel van verhoor is waarheidsbevinding. Waarheid vs. betrouwbaarheid. Het is niet zo dat als iets betrouwbar het ook waar is. Betrouwbaarheid zegt iets over de methode waarop je informatie verzamelt. Die methode kan betrouwbaar zijn, maar hoeft niet altijd tot de waarheid te leiden. Dit kan bijvoorbeeld komen door invloed van de verhoorder op de verdachte, of de invloed van media op de getuige.

Nadat iemand is opgepakt door de politie moet er tenminste 2 uur gewacht worden met verhoren tot de verdachte bijstand heeft gehad van bijvoorbeeld een advocaat.

Ongeveer 70% van de verdachten bekent. Zedendelinquenten bekennen in 50% van de gevallen. Dit valt te verklaren doordat zedendelicten vaak woord tegen woord is. Er zijn vaak geen getuigen bij betrokken en het vinden van bewijs is erg moeilijk.

Er zijn verschillen in de mate van bekentenissen tussen leeftijden en culturen. Antilianen praten makkelijk en Marokkanen praten minder makkelijk. Dit is erg generaliserend, maar is gemiddeld gezien het geval.

De meest voorkomende reden waarom verdachten bekennen is omdat zij denken dat er al heel veel bewijs tegen hen is verzameld. Dit is ook waarom er als verhoortruc vaak wordt gezegd dat er meer bewijs is tegen een verdachte dan dat er in werkelijkheid is. Een verdachte zal dan meer gaan vertellen over het delict en misschien ook wel dingen die nog niet bekend waren bij de politie. In Nederland mag dit dus niet.

Indeling van valse bekentenissen:

  • Vrijwillige valse bekentenissen.

  • Gedwongen valse bekentenissen

  • Ingebeelde valse bekentenissen

  • Gedwongen reactieve valse bekentenissen

  • Gedwongen voorkomend valse bekentenissen

Valse bekentenissen onder dwang komen vaak voor. Onschuldige verdachten gaan denken dat ze het echt gedaan hebben, ze ontwikkelen suggestieve herinneringen. Ook kan het zijn dat onschuldige verdachten worden gedwongen door hun sociale omgeving te bekennen.

Factoren die een rol spelen in het tot stand komen van een valse bekentenis:

  • De slimste willen zijn binnen een team als politie. Verhoorders raken in een tunnelvisie, ze willen perse dat de verdachte bekent. Halen er allerlei trucs bij waardoor de betrouwbaarheid wordt verminderd. Politie mag steeds minder. Er zijn nieuwe wetten aangenomen, omdat het in het verleden vaak mis is gegaan: onschuldige in de gevangenis.

  • Kwetsbaarheid van de verdachte. Persoonlijkheidseigenschappen van kwetsbare verdachten zijn: compliance (meegaandheid) en suggestibiliteit. Doorgewinterde criminelen kunnen veel beter hun mond houden, hebben veel minder angst.

  • Communicatieaspecten

  • Een combinatie van 2 en 3.

Bij de ene verdachte kun je meer druk zetten dan bij de andere verdachte. Kwetsbare verdachten:

  • Hele jonge en hele oude verdachten kunnen minder druk aan.

  • Mensen zonder ervaring met het strafrechtssyteem

  • Angstige verdachten

  • Beperkte cognitieve mogelijkheden

  • Beperkte assertiviteit

  • Verdachte vertrouwt het eigen geheugen niet helemaal

  • Rijk fantasieleven

  • Psychische problemen

In de communicatie als verhoorder zijn neutraliteit en een het geven van een heldere uitleg erg belangrijk. Mensen durven niet snel toe te geven dat ze het niet snappen, dus is het beter dit te ondervangen door duidelijk te zijn. Een communicatietechniek die vaak wordt toegepast is shaping: iedere keer als de verdachte iets gewensts doet, wordt hij/zij beloond (bv koffie halen). Dit is erg effectief, maar ook erg gevaarlijk. Iemand mag niet te lang worden verhoord. Je zegt dan indirect dat je iemand niet gelooft, ook hebben mensen maar een beperkte spanningsboog. Een effectieve communicatie truc is het praten in hypothesen: stel dat. In de derde persoon vertellen vinden mensen vaak minder bedreigend.

Confronteren binnen een verhoor mag wel, maar alleen met informatie die klopt. Confrontaties moeten concreet zijn. Als er teveel ruimte en vaagheden orden gelaten, lijkt het alsof de politie liegt, en de verdachte weet niet waar hij aan toe is. Als een verdachte moet gaan raden naar wat er wordt bedoeld met de confrontatie is de bekentenis niet meer betrouwbaar. Als verhoorder moet je goed onthouden wat er al is weggeven aan informatie over het delict, als de verdachte dan ineens iets verteld wat niet is weggegeven is dat verdacht. Als verhoorder mag je geen valse verwachtingen wekken, zoals: het beloven van een lichtere straf als de verdachte toegeeft.

Kwetsbare verdachten:

  • <16 jaar

  • Personen met een verstandelijke beperking.

  • Personen met een cognitieve functie stoornis

  • Personen met een psychische stoornis. Als iemand die in een psychose een delict heeft gepleegd uit de psychose komt, wordt de kans op suïcide groter. De verdachte realiseert zich wat hij heeft gedaan en kan hier niet mee leven.

Verhoren is tegenwoordig een vak. Vroeger deed iedereen het, nu zien we het als iets wat maar weinig mensen kunnen. Wat maakt nou een goede verhoorder?

Vroeger was de meetlat een goede verhoorder heeft veel bekentenissen. Tegenwoordig is het belangrijker dat een verhoorde zich goed behandeld voelt.

Een goede verhoorder:

  1. Oefent interne druk uit

  2. Minimaliseert de weerstand en bouwt een werkrelatie met de verhoorde op.

  3. Sluit alternatieve hypothesen vooraf uit, zodat de verdachte zich daar niet achter kan verschuilen. Het toetsen van alternatieve verklaringen moet vooraf. Anders kan de verdachte zijn verhaal aanpassen op wat hij weet dat de politie weet. Dit noemt men ook wel: omsingelen.

  4. Confronteert

Verdachten hebben vaak weinig schuldgevoel.

Interne vs. externe druk. Interne druk is alles wat aangrijpt in het hoofd van de ander wat te maken heeft met het delict. Externe druk is druk van de verhoorder, zoals bijvoorbeeld met de hand op tafel slaan. Relatie tussen het optimale stress niveau en optimaal presteren. Dus teveel druk is niet goed, want dit veroorzaakt teveel stress. Het feit dat de verdachte iets niet weet levert druk op, niet alles in een keer vertellen is dus een goed idee als een verhoorder. Het is erg belangrijk dat er een vertrouwensband is met de verhoorder, mensen vertellen meer als ze zich op hun gemak voelen.

De rechter bepaalt of iets bewijs is, daarom noemt de politie dit tactische aanwijzingen en geen bewijs.

Iemand moet weten wat zijn rechten zijn. Als diegene dit niet kan begrijpen, kan er niet worden verhoord. Er wordt altijd gekeken naar een persoonsgericht verhoor. Kijken hoe iemand reageert en hoe iemand zich voelt. Hier worden de verhoortechnieken op aangepast. We zien alleen gedrag, politie kan registreren, maar niet interpreteren. Voorzichtigheid is daarbij gebaat. Een andere manier is het zaakgericht verhoor. Dit is gericht op informatie verzamelen, alternatieve hypothesen toetsen en confronteren. Iemand mag zwijgen, maar alle vragen moeten gesteld zijn, zodat de rechtszaak daar niet spaak op loopt.

College 7

Behandeling van slachtoffers en geweldsdelicten

Dit college is gericht op nabestaanden van slachtoffers van geweldsdelicten die dit niet overleefd hebben.

‘Normale’ rouw:

  • Gevoelsmatig: somberheid, verdriet, eenzaamheid, boosheid, schuld, etc

  • Gedachten: zelfverwijt, schaamte, concentratieproblemen, ongeloof, suïcidegedachten, verwarring

  • Lichamelijk: slaapproblemen, pijn, misselijk, benauwd, leeg gevoel in maag, vermoeid.

  • Gedrag: huilen, terugtrekken, opstandig, koesteren, etc.

De taaktheorie van rouwen stelt dat rouwen een activiteit is. Rouwen overkomt je niet zomaar, maar bestaat uit vier taken:

  1. Aanvaarden van de realiteit van het verlies

  2. De pijn en het verdriet doorleven

  3. Aanpassen aan een nieuw leven zonder de aanwezigheid van de overledene

  4. De overledene emotioneel een plaats geven en de draad van het leven weer oppakken.

Er bestaan veel misvattingen over rouw die niet kloppen. Rouw wordt door iedereen anders doorleeft en er zit zeker geen tijd verbonden aan het proces.

Veel mensen zijn veerkrachtig (46%). Zij hebben een korte periode van vedriet, vermijden geen mensen of confrontaties, roepen veel positieve herinneringen op, hebben een accepterend wereldbeeld (shit happens), vatten de gebeurtenis niet op als persoonlijk onrecht en ontvangen veel praktische, maar ook emotionele steun.

Een rouwproces kan ook niet normaal verlopen en niet ieder mens is veerkrachtig. In dat geval is er sprake van complexe rouw. Bij complexe rouw hoort het vermijden van:

  • weet hebben van het overlijden zelf

  • gevoelens

  • situaties of voorwerpen

  • praten over de overledene

  • denken aan de overledene.

Complexe rouw bemoeilijkt het rouwproces aanzienlijk.

Welke mensen zijn ontvankelijk voor complexe rouw? Theorieën:

  • Hechtingstheorie van Bowlby: mensen met een onveilige hechtingsstijl maken meer kans op gecompliceerde rouw na verlies.

  • Stress theorie: door te veel stress/trauma wordt de verwerkingscapaciteit overvraagd. Het trauma kan mensen te veel worden waardoor het verwerkingsproces langzamer verloopt.

Criteria voor complexe rouw:

  • lange tijdsduur

  • heftige intensiteit

  • het proces gaat langzaam voort

  • lijdensdruk is groot

  • specifieke symptomen zoals schuldgevoelens of boosheid.

In het geval van onnatuurlijk verlies (bijvoorbeeld suïcide, moord of vermissing) is er in 40-80% van alle gevallen sprake van complexe rouw door de nabestaanden. In het geval van natuurlijk verlies is dit in 10-15% van de gevallen. In het geval van natuurlijk verlies hangt dit af van hechting en stress. In het geval van onnatuurlijk verlies hangt dit af van verschillende factoren die het rouwproces bemoeilijken. Voorbeelden van deze factoren zijn: wraak, schuldgevoel, piekeren, zingeving, etc. Deze factoren vertragen de verwerking. De gebeurtenis blijft langer hangen in het werkgeheugen , waar informatie binnenkomt en gaat langzamer naar het transactioneel geheugen, waar de gebeurtenis een plekje krijgt. Het is dus gunstig om zo min mogelijk met afleidende factoren bezig te zijn in het verwerkingsproces.

De relatie met de overledene speelt een grote rol in de mate van verwerking. Als ouder hoor je eerder dood te gaan dan je kind en het is dus moeilijk te verkroppen voor ouders om hun kind te verliezen. Hoe hechter de band met het slachtoffer, hoe zwaarder het rouwproces.

Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen in de manier waarop zij rouwen. Mannen hebben een meer ingehouden stijl, zijn openlijk minder met het verlies bezig en richten zich op de toekomst. Ook hebben zij minder last van lichamelijk klachten. Vrouwen uiten hun verdriet veel meer en zoeken meer steun. Deze verschillen kunnen tot problemen leiden, als een man en een vrouw hetzelfde verlies willen verwerken. Het is aan te raden om ieder in zijn waarde te laten in zijn eigen rouwproces. Mannen kunnen hier waarschijnlijk beter over praten met mannen en voor vrouwen geldt het dat zijn het best steun kunnen zoeken bij een andere vrouw. Dit vergroot het wederzijds begrip.

Kinderen zijn het ‘beste’ in rouwen. Zij hebben minder last van sociale verwachtingspatronen, rouwen meer in golven, en dromen en fantaseren over de overledene. Bij kinderen is het belangrijk om te letten op eet- en slaapgedrag en terugtrekgedrag in het ontdekken van problemen in het rouw verwerkingsproces.

In het geval van meervoudig verlies, nabestaanden die meerdere geliefden in een keer verliezen, kan er opstapeling ontstaan. Het wordt dan te veel om te verwerken, de rouwprocessen lopen door elkaar. Veel mensen ervaren ook overlevingsschuld: waarom leef ik nog en zij niet meer?

Meervoudig verlies is een risicofactor voor complexe rouw. Het is daarom goed om in dat soort situaties preventief in te grijpen. Een korte interventie moet er voor zorgen dat nabestaanden een normaal rouwproces kunnen doorgaan. Nabestaanden zoeken vaak geen professionele hulp als het niet goed met hen gaat. 1/3 van hen zoekt hulp. Dit komt omdat mensen het gevoel hebben dat ze er maar mee moeten leren leven.

Nabestaanden van suïcide voelen zich vaak schuldig, geschokt en soms boos. Zij verwijten zichzelf of ze het niet hadden kunnen voorkomen en hun wereldbeeld wordt aangetast. De behandeling is gericht op CGT die de cognities van schuld en zelfverwijt probeert om te buigen. Wat de behandeling van nabestaanden van suïcide extra bemoeilijkt is het feit dat zelfmoord ‘besmettelijk’ is. Het is dus goed om ook aandacht te besteden aan de eventuele suïcidale gedachten van een nabestaande.

Nabestaanden van moord hebben vaak gevoelend van boosheid, wraak, angst voor herhaling, schok en verdriet. Hun wereldbeeld is aangetast en ze komen vaak ook in aanraking met het justitionele systeem. De behandeling is hierbij CGT en EMDR (trauma verwerking).

Nabestaanden van persoonsvermissing hebben het het zwaarst in het rouwproces. Zij kunnen nog niet een volledig rouwproces in gaan, omdat er nog niet is uitgesloten dat iemand nog leeft. Zij zullen hun lot moeten accepteren. In de behandeling wordt gericht op mindfulness, het leven in het hier en nu. Dit helpt om niet steeds te blijven hopen op de terugkomst van de vermiste.

De meeste moorden vinden plaats binnen de familie. De klachten van nabestaanden zijn even erg ongeacht of de dader bekend of onbekend was. Als een dader binnen de familie was, dan hebben mensen wel minder wraakgevoel. Ook maakt het in de prevalentie van PTSS onder nabestaanden niet uit of een dader veroordeeld is of niet. Dit komt omdat het voor het rouwproces het beste is om niet te veel bezig te zijn met de dader. Wraakgevoelens of zingevingsproblemen zijn belemmerende factoren in het verwerkingsproces.

Wraakgevoel is een goede voorspeller van gecompliceerde rouw. Het is een zogenaamd ‘blocking belief’. De behandeling van potentiele belemmerende factoren om normaal te rouwen lijkt effectief. De behandeling is effectiever naarmate het overlijden meer dan drie jaar geleden is. Deze mensen hadden meer baat bij de behandeling (een combinatie van EMDR en CGT).

Als een dader verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden dan is dat voor de nabestaanden makkelijker om te accepteren, dan als hij /zij ontkent.

Om verder te kunnen met het leven zonder de overledene is het belangrijk om na een tijdje uit de slachtofferrol te stappen.

Dader-slachtoffer confrontaties kunnen helpen bij de verwerking. Als een dader is vergeven kan men verder met het rouwproces. Zo’n confrontatie kan echter ook juist averechts werken. Mensen zijn hierdoor meer bezig met de dader, wat het verwerkingsproces belemmert en belast op deze manier het werkgeheugen. 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3203