BulletPointsamenvattingen van Developmental Psychology van Leman e.a. - 2e druk

Wat zijn de thema's en perspectieven binnen de ontwikkelingspsychologie? - BulletPoints 1

  • Binnen de ontwikkelingspsychologie probeert men veranderingen in de manier waarop mensen denken en zich gedragen te identificeren en te beschrijven. Ook probeert men ontwikkelingsprocessen te vinden die deze veranderingen aandrijven.

  • De meest hedendaagse theorieën erkennen dat zowel erfelijke als omgevingsfactoren de menselijke ontwikkeling beïnvloeden. Wetenschappers verschillen nu van mening in de mate waarop de genoemde factoren van invloed zijn op verschillende domeinen in de ontwikkeling. Huidige wetenschappers onderzoeken hoe erfelijke en omgevingsfactoren samenwerken om verandering in ontwikkeling teweeg te brengen.

  • Continuous development staat voor een patroon in de ontwikkeling waarbij vaardigheden op een geleidelijke manier veranderen. Discontinuous development staat voor een patroon in de ontwikkeling waarbij veranderingen plotseling gebeuren, resulterend in kwalitatief verschillende stadia (periodes) van ontwikkeling.

  • Een kritische periode van ontwikkeling is een leeftijdcategorie waarbinnen bepaalde ervaringen nodig zijn om de ontwikkeling op een bepaalde manier te laten verlopen. Een sensitieve periode is een leeftijdscategorie waarbinnen specifieke ervaringen optimaal zijn om de ontwikkeling op een bepaalde manier te laten verlopen.

  • Domein-algemene ontwikkeling houdt in dat ontwikkelingen invloed kunnen hebben op veel verschillende vaardigheden. Domein-specifieke ontwikkeling doelt erop dat de ontwikkeling van verschillende vaardigheden onafhankelijk van elkaar gebeurt en weinig invloed heeft op de vaardigheden in andere domeinen.

  • Ontwikkelingspsychologen erkennen steeds meer dat ontwikkeling waarschijnlijk wordt veroorzaakt door meerdere factoren op alle niveaus. De ontwikkelingspsychologie moet proberen rekening te houden met individuele variaties in ontwikkeling. Individuele variatie komt zowel voor binnen normale en abnormale ontwikkelingen. Ontwikkelingspsychologen leggen in verschillende mate de nadruk op individuele kenmerken. Het is het best om ontwikkeling van een individu te zien als een interactie tussen genen en omgeving.

  • Waarom wordt er gekeken naar ontwikkeling vanuit een cultureel perspectief? Het vergelijken van de ontwikkeling van mensen in verschillende culturen laat zien hoe ontwikkeling kan variëren. Het geeft ook inzicht in de rol van de omgeving op de ontwikkeling van onze psychische vaardigheden.

  • Waarom wordt er gekeken naar ontwikkeling vanuit het biologische perspectief? Er zijn bepaalde manieren waarop de hersenen en neuronen zich gedragen en ontwikkelen. Dit heeft invloed op de ontwikkeling van ons gedrag, onze sociale relaties en onze cognitieve vaardigheden.

  • Het ecologische perspectief is een perspectief dat benadrukt hoe belangrijk het is om niet alleen de relaties tussen organismen (bijvoorbeeld het kind) en verschillende milieusystemen (bijvoorbeeld de familie) te begrijpen, maar ook de relaties tussen dergelijke systemen onderling.

  • Wat is het levensperiode perspectief? Dit perspectief gaat er vanuit dat de ontwikkeling een proces is dat over het gehele leven doorloopt. Historische factoren die de psychische ontwikkeling kunnen beïnvloeden worden in dit perspectief meegenomen. Het effect van historische factoren op de ontwikkeling wordt ook wel het age cohort effect genoemd. Een age cohort is een groep van individuen die in hetzelfde jaar of tijdens dezelfde algemene historische periode zijn geboren. Hun historische ervaringen komen overeen.

Welke theorieën zijn er binnen de ontwikkelingspsychologie? - BulletPoints 2

  • De taak van theorieën binnen de ontwikkelingspsychologie is om coherente en plausibele antwoorden op deze vragen te vinden. Theorieën genereren ook testbare hypothesen of voorspellingen over het gedrag van kinderen.

  • Behaviourisme is een tak van de psychologie dat prominent was in het begin van de twintigste eeuw. Deze tak benadrukte de rol van leren in het gedrag van mensen en probeerde het menselijke gedrag in zulke termen te beschrijven.

  • Maturationisten observeerden dat vaardigheden zich in een bepaalde volgorde leken te ontwikkelen. Om deze redenen beargumenteerden de maturationisten het bestaan van ‘biological timetables’. Deze timetables stonden vast in de genen van onze soort.

  • Vanuit de psychodynamische theorie gezien gaat ontwikkeling in discrete stadia en wordt ontwikkeling voornamelijk bepaald door biologische aandrijvingen, die zich vormen door in contact te komen met de omgeving. Het wordt ook bepaald door de interactie tussen de drie componenten van de persoonlijkheid, namelijk de id, ego en superego.

  • Freud’s exacte standpunt van vroege ervaring op de ontwikkeling wordt niet overgenomen door ontwikkelingspsychologen, maar vroege ervaringen worden wel als erg belangrijk gezien binnen de ontwikkelingspsychologie.

  • Volgens de ethologische theorie moet gedrag gezien en begrepen worden in de context waarin het zich voordoet. Het gedrag moet ook gezien worden als het hebben van waarde voor de overleving.

  • Volgens de sociale leertheorie (social learning theory) leren kinderen niet alleen via klassieke en operante conditionering, maar ook via het observeren en imiteren van anderen. Dit wordt observational learning genoemd.

  • De Piagetiaans theorie is een cognitieve ontwikkelingstheorie die het kind ziet als actief zoekend naar nieuwe informatie.

  • De socio-culturele theorie legt de nadruk voornamelijk op de invloed van sociale en culturele ervaringen op de ontwikkeling van het kind. Sociale interactie wordt met name gezien als een belangrijke aansturing van de ontwikkeling.

  • De informatie-verwerkingsbenaderingen zijn theorieën over ontwikkeling die zich richten op de informatiestroom door het cognitieve systeem van het kind en met name op de specifieke handelingen die het kind uitvoert tussen de input- en de outputfase.

  • Neo-Piagetiaanse theorieën over de cognitieve ontwikkeling herinterpreteren Piaget’s concepten vanuit een informatie-verwerkingsperspectief. Case stelt dat kinderen in iedere discrete ontwikkelingsfase een complexere executieve controle structuur verwerven. Dit is zogezegd een blauwdruk of een plan van aanpak voor het oplossen van een bepaald type probleem.

Welke onderzoeksmethoden worden er gebruikt binnen de ontwikkelingspsychologie? - BulletPoints 3

  • Hedendaagse ontwikkelingspsychologen maken gebruik van meetbare en repliceerbare technieken bij het opstellen van hypotheses en het verzamelen en analyseren van gegevens om de bruikbaarheid van een theorie te testen.

  • Een zelfrapportage is informatie dat mensen over zichzelf geven in een gesproken interview of in een geschreven vorm, zoals een vragenlijst. In vergelijking met volwassenen hebben kinderen in deze vorm meer moeite om met hun aandacht er bij te blijven, geven ze langzamer antwoord en hebben meer moeite om de vragen te begrijpen.

  • Een andere manier om data te verzamelen over de ontwikkeling van kinderen is door het verkrijgen van informatie van mensen die het kind goed kennen. Een sterke kant van deze methode is dat de rapportages gebaseerd zijn op vele observaties in verschillende situaties.

  • Observatie is een methode waarbij onderzoekers zich in de natuurlijke omgeving begeven of deelnemers naar het laboratorium brengen om gedragingen van interesse te bekijken.

  • Deelnemend onderzoek houdt in dat de deelnemers van het onderzoek actief deelnemen aan het onderzoeksproces door bijvoorbeeld het onderzoek te ontwerpen, data over zichzelf te verzamelen en soms de vondsten te analyseren en rapporteren.

  • Ontwikkelingspsychologen zijn ook geïnteresseerd in de biologische basis van de psychologische ontwikkeling. Tot voor kort kon alleen het perifere zenuwstelsel gemeten worden. Het perifere zenuwstelsel (PNS) omvat alle zenuwen die gaan over sensorische input en motorische output. Recentelijk is het echter steeds beter mogelijk om ook het centrale zenuwstelsel bij kinderen te onderzoeken. Het centrale zenuwstelsel (CNS) omvat de hersenen en de ruggengraat.

  • Soms wil een onderzoeker weten hoe kinderen een situatie ervaren en interpreteren. Soms wil een onderzoeker kijken naar de invloed van cultuur op kinderen. In deze gevallen is kwalitatief onderzoek vaak zinvoller.

  • De correlationele methode meet de aanwezigheid en sterkte van het verband tussen verschillende variabelen. Een belangrijk nadeel van correlationeel onderzoek is dat er geen conclusies kunnen worden getrokken over oorzakelijkheid.

  • Om causale relaties te onderzoeken, maken onderzoekers gebruik van het experimentele design. In een laboratorium experiment wordt gekeken naar het effect van de ene variabele op een andere variabele en alle andere factoren worden gecontroleerd en constant gehouden.

  • In een case study wordt één individu of één groep heel intens bestudeerd. Deze methode wordt vooral gebruikt bij zeldzame situaties of individuen.

  • Onderzoek bij kinderen moet aan bepaalde ethische eisen voldoen. Ten eerste moet er sprake zijn van geïnformeerde toestemming. Ten tweede is er de eis dat een kind geen fysiek, emotioneel of psychisch risico loopt door deel te nemen. Ten slotte is het noodzakelijk dat er een debriefing is.

Hoe ontwikkelt het kind zich fysiek - BulletPoints 4

  • De prenatale ontwikkeling kan op verschillende manieren onderverdeeld worden. De periode van negen maanden wordt vaak opgedeeld in trimesters van drie maanden. Een andere onderverdeling is in de stadia van ontwikkeling.

  • Vooral embryo’s zijn kwetsbaar voor de invloed van teratogenen: stoffen die allerlei afwijkingen in de ontwikkeling kunnen veroorzaken. Hieronder worden enkele algemene principes beschrijven over teratogenen en hun effecten op de ontwikkeling:

    • Een atypische ontwikkeling in verschillende mate van ernst.

    • Hoe langer een foetus wordt blootgesteld aan een teratogen en hoe groter de intensiteit van de teratogen, de groter de kans dat de foetus wordt beschadigd.

    • Teratogenen hebben specifieke effecten.

    • Het effect is het grootst tijdens kritische periodes van de ontwikkeling.

    • Maternale of foetale genotypen en fysiologische status kunnen de gevoeligheid voor of veerkracht tegen de effecten van een teratogen bevorderen.

  • De bevalling wordt in drie fases onderverdeeld. De eerste fase duurt bij het eerste kind 8 tot 14 uur en bij een later kind de helft van die tijd. In deze fase heeft de moeder weeën, aanvankelijk iedere 10-15 minuten en later steeds vaker. Als de cervix voldoende geopend is (‘ontsluiting’), begint de tweede fase. Dit is de geboorte zelf en duurt meestal minder dan een uur. De derde fase is de nageboorte, waarbij de placenta het lichaam verlaat. Deze fase duurt meestal maar een paar minuten. In zo’n 20% van de gevallen is er een keizersnede nodig. Hierbij wordt er een incisie gemaakt in de buik van de moeder en wordt het kind via deze weg naar buiten gehaald. Dit gebeurt als de bevalling heel lang duurt, als de baby of de moeder in moeilijkheden is of als de baby in de verkeerde positie zit voor de bevalling

  • Moeilijkheden omtrent de geboorte die tot ontwikkelingsdefecten kunnen leiden, worden perinatale complicaties genoemd. Risico’s die tot deze complicaties kunnen leiden, zijn perinatale risicofactoren. Dit betreft meer jongetjes dan meisjes, waarschijnlijk vanwege de chromosomale opmaak van jongetjes. Om te controleren of het kind problemen heeft, wordt gebruik gemaakt van het Apgar scoringssysteem.

  • Genetische predispositie speelt een rol in hoe sterk kinderen reageren op perinatale complicaties. De omgeving speelt ook een belangrijke rol. Daarnaast maakt het uit of een kind een goede relatie heeft met een verzorgend persoon. Als de omgeving beschermend is, zijn kinderen vaak veerkrachtig en overkomen ze hun slechte start.

  • De groei van het lichaam heeft een diepgaand effect op de ontwikkeling van het kind anders dan het lichaam alleen. Het fysiek bepaalt de manier waarop kinderen kunnen interacteren met de omgeving. Lengte en gewicht zijn de makkelijkst observeerbare indicatoren van fysieke groei. Er zijn echter ook andere ontwikkelingen, zoals gewichtsverdeling. De eerste tijd is het hoofd te zwaar in vergelijking met de rest van het lichaam. Als het gewicht beter verdeeld is, raakt het kind in staat om te kruipen en te lopen.

  • Voeding is belangrijk voor fysieke groei. Dat is duidelijk te zien tijdens oorlogsperioden. Kinderen die tijdens een oorlog geboren werden, werden minder groot en zwaar. Ook duurde het langer voor kinderen in de puberteit raakten. Dergelijke effecten kunnen tegengegaan worden door voedingssupplementen voor te schrijven aan het hele gezin tijdens de zwangerschap. In de afgelopen decennia hebben de opvattingen over borstvoeding sterk gefluctueerd. Tegenwoordig is echter duidelijk dat borstvoeding belangrijke voordelen heeft boven flesvoeding. Zo beschermt moedermelk tegen infecties, ontwikkelt het zenuwstelsel beter en is de kans op wiegendood kleiner.

  • De embodied approach betoogt dat onze denkprocessen en gedragingen vaak worden bepaald door de natuur van ons lichaam en de mogelijkheden die ons lichaam heeft. Een goed voorbeeld hiervan is ons multisensorische perceptie. De manier waarop mensen de omgeving waarnemen, bepaalt hoe men de omgeving ervaart.

  • Een seculaire trend: een verandering in een normatief patroon van een kenmerk dat zich voltrekt gedurende een tijdsperiode, zoals een decennium of een eeuw.

  • De puberteit is het begin van seksuele rijping. Het begint als de hypofyseklier, een klein gebiedje aan de onderkant van de hersenen, andere klieren stimuleert om hormonen af te geven. Hormonen zijn krachtige, gespecialiseerde chemische stofjes die allerlei activiteiten in het lichaam reguleren. De hormonen stimuleren de bijnierschors en de geslachtsklieren om een groeispurt te initiëren. Op welke leeftijd de puberteit begint, is deels genetisch bepaalt. De omgeving speelt echter ook een rol.

Wat gebeurt er biologisch gezien tjijdens de ontwikkeling? - BulletPoints 5

  • De vrouwelijke eicel, ofwel het ovum, is de grootste cel in het vrouwelijk lichaam. Een spermacel is de kleinste cel van het mannelijk lichaam. Als het genetisch materiaal van deze cellen samenkomt, ontstaat er een zygote: een bevruchte eicel.

  • Het geheel van de genetische opmaak van een individu wordt het genotype genoemd. De observeerbare kenmerken van dat individu vormen zijn fenotype. Deze types verschillen van elkaar, omdat niet ieder gen tot uitdrukking komt. Epigenetica is de studie van hoe genetisch materiaal tot uiting komt. Het is gebleken dat dit afhangt van de omgeving, van andere genen en ‘junk’ DNA.

  • Vrouwen hebben twee X-chromosomen waarop analoge genen liggen. Mannen hebben één X-chromosoom en één, veel kleiner, Y-chromosoom. Deze chromosomen vormen de seksechromosomen: het 23ste chromosomenpaar van het lichaam.

  • Genetici noemen de betrokkenheid van veel genen bij één eigenschap polygeniciteit. Een gen is pleiotropisch als het in verschillende delen van de hersenen verschillend tot expressie wordt gebracht.

  • Gedragsgenetica (behavioral genetics) bestudeert de rol van genetische opmaak in menselijk gedrag. Humane gedragsgenetica houdt zich vooral bezig met de vraag hoe genetica en omgeving interacteren in het produceren van kenmerken.

  • Na de eerste celdelingen ontstaat een embryonale schijf van drie cellagen. Van buiten naar binnen zijn dat het ectoderm, het mesoderm en het endoderm. De lagen dragen hetzelfde DNA, maar door verschillende genexpressies differentiëren de functies. Het ectoderm wordt later het zenuwstelsel, het mesoderm de spieren en het skelet en het endoderm de organen. Na een week of vier/vijf begint het ectoderm zich op te vouwen tot een neurale tube, die zich zal ontwikkelen tot ruggengraat en hersenen. Door celdifferentiatie ontstaan de verschillende subdivisies van de hersenen.

  • Bij de geboorte is het gewicht van de hersenen slecht een vierde van het gewicht van een volwassen brein, terwijl na dit na zes maanden al de helft is. Het grootste deel van de hersenen is het cerebrum, dat bestaat uit de twee hemisferen (hersenhelften). Hierover heen ligt de cerebrale cortex: de hersenschors. Hierop liggen de cellen die specifieke functies als zicht, gehoor, cognitie en beweging aansturen. De cortex bevat 90% van alle cellichamen van de hersenen. Hersendelen die het verste van de ruggengraat afliggen, ontwikkelen zich het laatste.

  • In de loop van de ontwikkeling specialiseren hersendelen zich sterk. Zo hebben de twee hemisferen verschillende functies. De hersenhelften zijn verbonden door een bundel zenuwen, dat het corpus callosum wordt genoemd.

  • Hersenontwikkeling verloopt niet alleen maar door maturatie. Plasticiteit is een term die gebruikt wordt om de capaciteit van de hersenen om zich aan te passen aan veranderingen in de omgeving te omschrijven.

Hoe verloopt de perceptuele en sensomotorische ontwikkeling - BulletPoints 6

  • Een vraag die echter nog altijd overeind blijft, is hoe kinderen input van verschillende zintuigen integreren en gebruiken. Onderzoek naar deze vraag en naar andere vragen omtrent perceptie blijft moeilijk. We kunnen observeren dat kinderen iets waarnemen, maar wat ze precies waarnemen en hoe ze dat ervaren, kunnen we niet weten.

  • Wanneer we actief gebruik maken van het zintuig 'voelen' om objecten te herkennen, noemen we dat haptische perceptie. Aanraking is het grootste zintuig van de mens. Onder dit zintuig vallen waarneming van pijn, druk, temperatuur en proprioceptie (detectie van eigen lichaam in de ruimte).

  • Smaak (gustatie) en geur (olfactie) worden vaak samengevat in de term chemosensatie. Door deze zintuigen kunnen we de chemische samenstelling van een stof waarnemen. Smaak en geur functioneren al goed voor de geboorte.

  • Onderzoeken laten zien dat een pasgeboren baby veel verschillende geluiden kan detecteren en dus al goed kunnen horen. Ook is bekend dat dit zintuig al actief is voor de geboorte.

  • Als volwassenen zijn we in staat om de informatie van verschillende zintuigen in één representatie van de wereld te integreren. Dit fenomeen van integratie wordt multisensorische perceptie genoemd.

  • Mensen nemen een object waar als steeds even groot, ook al varieert de afstand tot het object en daarmee de grootte van het object op het netvlies. Dit heet grootte constantie. Dit vermogen is direct na de geboorte aanwezig.

  • Baby’s van nauwelijks een paar uur oud hebben al voorkeur voor gezichten boven andere stimuli van gelijke complexiteit. Gezichtsperceptie lijkt dus een aangeboren vermogen te zijn. Het gaat hier alleen om bewegende gezichten.

  • Baby’s worden geboren met een set reflexen. Sommige daarvan zijn permanent, andere verdwijnen weer in de loop van de ontwikkeling of worden vervangen door vrijwillige gedragingen. Sommige reflexen zijn duidelijk van belang voor de overleving van het kind. Andere reflexen hebben een minder duidelijke functie. Gesuggereerd wordt dat ze eerder in onze evolutionaire geschiedenis wel belangrijk waren voor de overleving, maar dat ze nu geen verschil meer maken. Een andere suggestie is dat reflexen een baby klaar maken voor verdere ontwikkeling.

  • Motorische ontwikkeling is de niet los te zien van perceptuele ontwikkeling. Motoriek is datgene wat perceptie en actie aan elkaar koppelt. Perceptie is noodzakelijk voor doelgerichte motoriek.

  • Baby’s volgen een vast patroon van arousal. Dit wordt de infant state genoemd. Hieronder vallen alle niveaus van activiteit, van wakker en actief tot vast in slaap. Dat slaap volgens een vast patroon verloopt, toont aan dat menselijk gedrag voorspelbaar en georganiseerd is. Tevens toont het aan dat interne regulatie een relevante component is van ons leven.

Hoe verloopt de emotionele ontwikkeling en hechting? - BulletPoints 7

  • Emoties zijn subjectieve reacties op de omgeving die meestal cognitief worden ervaren als aangenaam of onaangenaam, meestal gepaard gaan met fysiologische opwinding, en vaak herkenbaar zijn in een zichtbare vorm van gedrag.

  • Verschillende theorieën zijn min of meer bruikbaar voor het beantwoorden van verschillende soorten onderzoeksvragen, omdat emoties complex zijn. Emotionele reacties zijn een complexe interactie tussen biologische factoren en de vele sociale en ontwikkelingservaringen die een kind heeft.

  • Er zijn grote individuele verschillen tussen jonge kinderen in hun bereidheid om positieve of negatieve emoties te uiten. Individuele verschillen in positieve en negatieve emotionaliteit is gerelateerd aan het vermogen van kinderen om zich aan te passen.

  • Primaire emoties vergen geen introspectie. Hieronder vallen angst, blijheid, boosheid, walging, verbazing, verdriet en interesse. De secondaire emoties vergen zelfbewustzijn. Hieronder vallen trots, schaamte, schuld en jaloezie. Secondaire emoties zijn afhankelijk van de ontwikkeling van zelfbewustzijn en ontstaan halverwege het tweede levensjaar. Voor de emoties schaamte en trots is het nodig om het verschil te begrijpen tussen succes en falen op moeilijke taken of makkelijke taken.

  • Al voor de geboorte hebben kinderen een zekere mate van controle over hun emoties. Naarmate het kind opgroeit, worden zijn manieren om om te gaan met emoties steeds verfijnder.

  • Kinderen ontwikkelen complexe schema’s die beschrijven welke emoties waarschijnlijk volgen op een bepaalde gebeurtenis. Deze schema’s worden emotionele scripts genoemd.

  • Hechting is de sterke emotionele band die tussen kind en verzorger(s) ontstaat in de tweede helft van het eerste levensjaar. Hechting is sterk gerelateerd aan emotionele ontwikkeling: het wordt zichtbaar door de positieve emotionele reacties van het kind op de ouder. Er treden verschillen op in de kwaliteit van hechtingsstijlen per individu. Ainsworth gebruikte dit begrip om de kwaliteit van de hechtingsrelatie te onderzoeken. Ze ontwierp de Strange Situation Test. Hoe een kind hierop reageert, indiceert wat voor hechtingsstijl het heeft. Er bestaat een veilige hechting, onveilig vermijdende hechting en onveilig resistente hechting.

  • Wat voor zorg ouders zelf hebben ontvangen in hun kindertijd, heeft invloed op de hechtingsstijl met hun kinderen. Volgens Bowlby ontwikkelt iedereen een intern werkmodel: een interne representatie van zichzelf als kind, zijn ouders en de interactie met zijn ouders. Dit model wordt ook wel de hechtingsrepresentatie genoemd.

Hoe verloopt de taalontwikkeling bij kinderen? - BulletPoints 8

  • Taal wordt gedefinieerd als een communicatiesysteem waarin woorden en de bijbehorende geschreven symbolen volgens vaste regels gecombineerd worden. Kinderen leren relatief snel praten, wat suggereert dat ze een zekere aangeboren capaciteit hebben om taal te leren.

  • Een protodeclarative is een gebaar dat een kind gebruikt om een soort van uitspraak te doen over een object. Een protoimperative is een gebaar dat zowel een baby als een jong kind kan gebruiken om iemand iets te laten doen wat zij willen.

  • De kleinste taaleenheid is het foneem, een klank. Fonologie is het klanksysteem van een taal. De studie van woordbetekenissen en betekenis van woordcombinaties wordt semantiek genoemd. Grammatica is de structuur van een taal. Morfologie bestudeert de kleinste eenheden van betekenissen, morfemen. Syntax omvat regels over hoe woorden in een zin gecombineerd kunnen worden. Ten slotte is er pragmatiek, dat beschrijft welke taal in welke context gepast is om te gebruiken.

  • De meeste onderzoekers nemen tegenwoordig een interactionistisch perspectief in. Hierbij wordt rekening gehouden met biologische aanleg, omgeving en de actieve rol van het kind zelf. Het biologisch potentieel komt alleen tot uiting door de juiste socialisatie.

  • Kinderen leren eerder woorden begrijpen dan produceren. Na anderhalf jaar lijkt er plotseling een explosie op te treden, waarbij kinderen opeens allerlei objecten blijken te kunnen benoemen. De meeste ontwikkelingspsychologen gaan er vanuit dat de woordenschat geleidelijk groeit.

  • Omdat kinderen nog maar weinig woorden kennen, gebruiken ze soms het verkeerde woord om iets aan te duiden. Bij overextensie gebruikt een kind één woord om naar allerlei verschillende dingen te refereren. Een andere fout die veel minder gemaakt wordt, is onderextensie. Hierbij gebruikt een kind een woord in een te strikte zin.

  • Kinderen leren op een gegeven moment taal op een meer sociale manier te gebruiken. Voor pragmatiek moeten kinderen allerlei vaardigheden leren. Ten eerste moeten ze zorgen dat ze aandacht hebben van degene tegen wie ze spreken. Ten tweede moeten ze letten op de feedback van de luisteraar. Ten derde moeten ze hun spraak aanpassen aan de kenmerken van de luisteraar. Ten vierde moet de spraak passen bij de situatie. Ten vijfde moeten kinderen leren luisteren naar de boodschap van de ander. Ten slotte moet een kind zijn eigen boodschap en die van de ander begrijpen en kunnen evalueren op bruikbaarheid.

  • De laatste taalvaardigheid die zich ontwikkelt, is metalinguïstisch bewustzijn: het begrip van taal als een regel-gebonden systeem. Er bestaat een positieve relatie tussen de taalontwikkeling en metalinguïstisch bewustzijn. Fonologisch bewustzijn is het begrip van de klanken in een taal en de kenmerken daarvan.

  • Het blijkt dat personen uit de omgeving van een kind een aantal tactieken gebruiken om hun kind te helpen met het leren van taal Dit wordt het language acquisition support system genoemd. Er is een aantal technieken te onderscheiden die ouders gebruiken: responsiviteit, non-verbale spelletjes, kindgerichte spraak, expansie en recast.

Hoe wordt cognitie bestudeerd binnen de ontwikkelingspsychologie? - BulletPoints 9

  • Volgens Piaget spelen kinderen een actieve rol in het verkrijgen van informatie. Ze proberen deze nieuwe informatie te integreren met wat ze al weten. Ze proberen actief te begrijpen wat ze waarnemen. Deze opvatting wordt het constructivisme genoemd.

  • Volgens Piaget zijn er verschillende fases van ontwikkeling, waaronder alomvattende, kwalitatieve veranderingen in de manier waarop een kind denkt en handelt, vallen. Iedere fase vormt een noodzakelijk fundament voor de volgende fase. Om deze reden kan een kind geen fase overslaan en moet hij ze allemaal in dezelfde volgorde doorlopen. Piaget liet wel ruimte voor variatie in de leeftijden waarop kinderen een volgende fase bereiken. De vier fases zijn sensomotorisch, preoperationeel, concreet operationeel en formeel operationeel.

  • De eerste fase van cognitieve ontwikkeling, van 0 tot 2 jaar, is de sensomotorische periode. Hierbij draait het om het vermogen met fysieke objecten om te gaan. Deze periode is ‘egocentrisch’, kinderen begrijpen objecten alleen vanuit hun eigen perspectief en hebben geen notie van objectiviteit.

  • De preoperationele periode is de periode waarin kinderen zich voorbereiden op het doen van concrete operaties. Preoperationele representaties zijn de kenmerkende eigenschappen van deze periode, waaronder het vermogen om symbolen te gebruiken, semi-logisch redeneren en het onvermogen om het perspectief van een ander in te nemen.

  • Alle vermogens die het kind slechts gebrekkig bezat tijdens de vorige periode, worden in de concreet operationele periode geoptimaliseerd.

  • Na een jaar of 11 is het kind in staat om te redeneren over dingen die hij niet kan zien. Hij kan abstract en hypothetisch denken. Ze kunnen zelfs redeneren met dingen die niet echt kunnen. Het kind kan zijn eigen perspectief loslaten en er treedt geen centratie meer op. Dit is de formeel operationele periode.

  • Belangrijke kritiek op Piaget was dat hij te weinig rekening hield met sociale en culturele factoren. Vygotsky bouwde een theorie juist vanuit deze factoren. Volgens hem komt ontwikkeling tot stand door interactie met meer ervaren leden van een cultuur, namelijk volwassenen.

  • Vygotsky keek minder naar individuele cognitieve prestaties dan naar het potentieel van een kind op een bepaald tijdstip. De zone van proximale ontwikkeling definieerde hij als het verschil tussen de eigenlijke prestatie van een kind en de potentiële prestatie die hij zou kunnen bereiken als hij samen zou werken met meer vaardige volwassenen of leeftijdsgenoten.

  • Cultuur bepaalt ten eerste de instituten en sociale settings waarin een kind leert. Ten tweede bepaalt het de mentale gereedschappen (taal en rekenen) en de fysieke gereedschappen (pen en papier). Vygotsky benadrukte dat we de intellectuele capaciteiten van kinderen onderschatten als we de sociale context waarin ze leren negeren.

  • Sociale cognitie beschrijft hoe kinderen zichzelf en anderen begrijpen en hoe ze van anderen kunnen leren. Aanvankelijk zijn kinderen niet in staat om het perspectief van een ander in te nemen, ze zijn egocentrisch. Daarna groeit het besef dat andere mensen een ander perspectief hebben. Dan raakt hij ook in staat om het perspectief van de ander in te nemen. Vervolgens begint hij onderscheid te maken tussen het eigen perspectief, het perspectief van de ander en het perspectief dat hij en de ander gemeenschappelijk hebben.

Hoe ontwikkelen de cognitieve functies van kinderen? - BulletPoints 10

  • De meest basale en vroege vormen van leren zijn habituatie en sensitisatie. Beide vormen van leren zijn al voor de geboorte aanwezig bij baby’s. Habituatie of gewenning, is de afname in respons bij herhaalde blootstelling aan een stimulus. Sensitisatie is juist de toename in respons bij herhaalde blootstelling.

  • Jonge baby’s kun je klassiek conditioneren, vooral in biologisch relevante contexten als voeden. Baby’s zijn minder goed in staat om negatieve koppelingen te conditioneren.

  • Het informatieverwerkingsperspectief richt zich op de manier waarop informatie door het cognitieve systeem stroomt. Het model gaat uit van een computeranalogie. Net als de computer krijgt de mens input van buitenaf die ‘van binnen’ getransformeerd wordt en leidt tot een zekere output.

  • Strategieën die gebruikt worden om mentale prestaties te bevorderen, worden cognitieve strategieën genoemd. Een belangrijke strategie is het gebruik van scripts: representaties van gebeurtenissen, waardoor een kind weet wat er gaat gebeuren en hoe hij zich moet gedragen.

  • Executieve functies vormen het controle- en regulatiesysteem voor alle andere cognitieve processen. Ze vallen onder de centrale executieve component van het werkgeheugen. Het draait om het in gang zetten en remmen van cognitieve processen en gedragingen. Bijna al deze processen worden aangestuurd vanuit de prefrontale cortex, het hersengebied dat zich als laatste ontwikkelt.

  • De identificatie en selectie van specifieke input om deze meer gedetailleerd te verwerken, wordt aandacht genoemd. Selectieve aandacht is het vermogen om te letten op het ene en het andere te negeren. Kinderen worden steeds beter in het negeren van irrelevante informatie. Plannen is het organiseren van een opeenvolging van acties om een bepaald doel te bereiken.

  • De geheugenspanne is de hoeveelheid informatie die iemand in zijn kortetermijngeheugen kan houden. Deze spanne groeit in de loop van de ontwikkeling. De vraag is of dat komt doordat de opslagcapaciteit zelf groeit of dat er iets anders is waardoor kinderen beter en meer leren opslaan.

  • Naarmate kinderen ouder worden, gaan ze steeds meer en effectiever gebruik maken van geheugenstrategieën. Al heel vroeg leren ze om meerdere strategieën tegelijk toe te passen.

  • Probleem oplossen (problem solving) is het identificeren van een doel en het ondernemen van stappen om dat doel te bereiken. Dit is een centraal kenmerk van menselijke intelligentie. Vaak gaat het om het omzeilen of oplossen van obstakels om een doel te bereiken. Gedurende de ontwikkeling wordt het vermogen van kinderen om problemen op te lossen steeds beter. Ze leren nieuwe strategieën en leren oude strategieën steeds beter toe te passen.

  • De eerste fase van het vormen van mentale representaties is het encoderen van informatie. Dit is het transformeren van informatie uit de omgeving tot informatie die mentaal verwerkt kan worden. Bij efficiënte encodering wordt alleen relevante informatie getransformeerd. De informatie die in een bepaalde mentale vorm wordt opgeslagen, wordt een mentale representatie genoemd.

  • Metacognitie heeft twee componenten: het begrijpen van het eigen denken en het controleren van de eigen cognitieve activiteiten. Deze vermogens zijn gerelateerd. Het begrip van het eigen denken bepaalt welke cognitieve activiteiten ondernomen worden en de activiteiten die ondernomen worden dragen bij aan het zelfbegrip.

Hoe ontwikkelt intelligentie bij kinderen? - BulletPoints 11

  • Factoranalyse is een statistische methode waarbij gekeken wordt of een groep factoren onderling sterk samenhangt en onafhankelijk is van een andere groep factoren. Op basis van dergelijk onderzoek stelde Spearman voor dat er een algemene intelligentie factor is (g) en een aantal specifieke factoren die daaronder vallen (s).

  • Volgens de triarchische theorie van intelligentie van Sternberg bestaat intelligentie uit drie componenten: informatieverwerkingsvaardigheden, ervaring met een taak en het vermogen om zich aan te passen aan de eisen van de omgeving. Later breidde Sternberg dit model uit in een theorie van ‘succesvolle intelligentie’: de vaardigheden die je nodig hebt om intelligentie in te zetten om je doelen te bereiken.

  • Gardner heeft een theorie ontwikkeld die 8 types van intelligentie onderscheidt, de theorie van multipele intelligenties. Hieronder vallen linguïstische, logisch-wiskundige, ruimtelijke, muzikale, lichamelijke, intrapersoonlijke, interpersoonlijke en naturalistische intelligentie. Een negende vorm is ook voorgesteld, spirituele intelligentie.

  • Op basis van intelligentietesten wordt een intelligentie quotiënt (IQ) berekend. Dit is de index van hoe een persoon presteert in verhouding met hoe andere personen van zijn leeftijd presteren. Het is dus een relatieve meting.

  • De meeste schattingen van erfelijkheid stellen dat zo’n 40-50% van de variatie in intelligentie verklaard wordt door genetische predispositie. Deze getallen zijn controversieel. Jensen is een onderzoeker die grote nadruk legt op de erfelijkheid van intelligentie.

  • Sommigen stellen dat intelligentietesten vertekend zijn bij minderheidsgroeperingen. Testen zijn vaak gestandaardiseerd op Westerse normgroepen. Tevens meten ze vaak vaardigheden die in andere culturen helemaal niet zo adaptief of gewaardeerd zijn. Een andere verklaring voor het verschil in IQ-scores is stereotype bedreiging. Hierbij gaan mensen zich gedragen zoals van hen verwacht wordt volgens het negatieve stereotype.

  • Kinderen in lagere sociaaleconomische klassen scoren consistent zo’n 10-15 punten lager op IQ-testen. Dit zou te maken hebben met het idee van cumulatief risico. Risicofactoren hebben hier een opstapelend effect op de intellectuele ontwikkeling van het kind, omdat de ene risicofactor vaak gepaard gaat met de andere.

  • Hoe een kind presteert, heeft alles te maken met zijn opvattingen over zichzelf. Sommige kinderen verhogen hun inspanningen op een taak als ze falen, andere verminderen hun inspanning juist. De eerste groep wordt mastery-oriented genoemd, de tweede groep wordt helpless genoemd.

  • Er zijn drie benaderingen van schoolleren te onderscheiden: behavioristisch, constructivistisch en cognitief. Het behavioristisch perspectief blijkt ontoereikend om academische ontwikkeling te verklaren. Op dit moment is het constructivistische idee, waarbij het kind een actieve rol heeft in zijn eigen leerproces, de meest gangbare opvatting. De nadruk ligt op het sociale leerproces en de zone van proximale ontwikkeling.

  • Als een individu een IQ boven de 130 heeft, is hij hoogbegaafd. Hij kan sneller leren dan anderen en is vaak uitzonderlijk begaafd op specifieke gebieden. Een individu met een IQ onder de 70 is zwakbegaafd; hij heeft mentale retardatie. Hij heeft vaak moeite met activiteiten die horen bij het dagelijks leven van zijn leeftijd. Kinderen die gebreken hebben in één of meer cognitieve processen die belangrijk zijn voor leren hebben een learning disability.

  • Creativiteit is het vermogen om op een nieuwe, unieke, originele wijze na te denken over een probleem. Een creatief idee zou ook gekenmerkt worden door de bruikbaarheid ervan. Er bestaat veel debat over de vraag of creativiteit samenhangt met intelligentie.

Welke invloed heeft de sociale omgeving op de ontwikkeling van het kind? - BulletPoints 12

  • De hechting tussen ouder en kind legt de basis voor alle latere relaties. Socialisatie is een belangrijk onderdeel van de opvoeding. Dit gebeurt door bekrachtiging van positieve gedragingen en ontmoediging van ongewenste gedragingen. Een ander proces is modelling, waarbij een kind imiteert wat zijn ouders doen.

  • Opvoedingsstijlen hebben twee dimensies: een emotionele dimensie en een controledimensie. Positieve emotionaliteit zorgt ervoor dat een kind meer geneigd is om te luisteren naar zijn ouders. Tevens faciliteert het een positiever zelfbeeld. Controle kent ook weer twee dimensies: gedragscontrole en psychologische controle.

  • Een lagere sociale status heeft niet alleen negatieve invloed op de cognitieve ontwikkeling, maar ook op de sociale ontwikkeling. Ten eerste is de fysieke omgeving thuis minder goed. Ten tweede worden kinderen vaak in minder kwalitatieve opvang geplaatst. Ten derde is een lage sociale klasse gekoppeld aan meer conflict tussen ouders en tussen ouders en kinderen. Ten vierde is de buurt vaak onveilig en sociaal gedesintegreerd. Ten slotte hebben ouders in een lage sociale klasse vaker emotionele en fysieke problemen.

  • Leeftijdsgenootjes beïnvloeden kinderen op min of meer dezelfde manier als ouders dat doen: door bekrachtiging en modelling. Imitatie blijkt belangrijk te zijn voor het behouden van een sociale interactie. Kinderen beginnen ook elkaars gedrag te bekrachtigen door hun goedkeuring te laten blijken. Op die manier socialiseren ze elkaar.

  • Het blijkt dat ouders en leeftijdsgenootjes elk hun eigen gebied van expertise hebben. Kinderen leren het meeste over sociaal wenselijk gedrag van leeftijdsgenootjes. Als het om keuzes voor de toekomst gaat, leren ze echter meer van hun ouders. Duidelijk is dat de invloed van de ouders niet simpelweg vervangen wordt door invloed van leeftijdsgenootjes. Beide invloeden blijven sterk.

  • Je zou denken dat pesters sociaal niet vaardig zijn. Het blijkt echter dat deze kinderen goed ontwikkelde sociale cognitie hebben, aangezien ze weten hoe ze de gevoelens van anderen kunnen manipuleren. Meelopers zijn sociaal minder goed ontwikkeld. De slachtoffers hebben echter het minste sociaal begrip. Dit maakt hen kwetsbaar.

  • Vriendschap is de wederkerige toewijding tussen twee mensen die zichzelf zien als elkaars gelijken. Kinderen hebben bepaalde verwachtingen van een vriendschap. Deze verwachtingen ontwikkelen zich met de leeftijd. Er zijn drie fases te onderscheiden: kosten-baten fase (7-9 jaar); normatieve fase (10-11 jaar); en de empathische fase (12-13 jaar).

  • Vriendschap heeft over het algemeen positieve effecten, aangezien kinderen met vrienden zich minder depressief en eenzaam voelen en ook op de lange termijn beter af zijn. Echter, sommige vriendschappen doen weinig goed.

Hoe ontwikkelt de sociale identiteit van een kind? - BulletPoints 13

  • Sekse is de term die van oudsher gebruikt wordt voor biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. Gender werd gebruikt voor het beschrijven van sociale verschillen. Tegenwoordig worden deze termen min of meer inwisselbaar gebruikt. Gender typing is het proces waarin kinderen ideeën ontwikkelen over welke waarden, motieven en gedragingen gepast zijn voor de respectievelijke seksen binnen een cultuur.

  • Al voordat ze kunnen praten, hebben baby’s voorkeur voor seksetypisch speelgoed. Deze voorkeur wordt steeds sterker. Dit zou een instinctieve voorkeur kunnen indiceren, maar sociale beïnvloeding is ook mogelijk, aangezien kinderen al zo snel worden blootgesteld aan stereotypes.

  • Hormonen zijn belangrijk voor de seksedifferentiatie tijdens de prenatale periode en puberteit. Seksehormonen zijn in verschillende concentraties aanwezig in jongens en meisjes. Deze verschillen worden nog veel groter tijdens de puberteit. Deze hormonen lijken verantwoordelijk voor veel gendertypische kenmerken.

  • Volgens Kohlberg ontstaat de differentiatie van seksen die een kind maakt al vroeg. Kinderen herkennen gender rollen en kunnen zichzelf indelen in een gender. Deze ontwikkelingen hangen af van de cognitieve ontwikkeling en deze theorie wordt cognitieve ontwikkelingstheorie genoemd.

  • Naarmate kinderen ouder worden, worden leeftijdsgenootjes een belangrijkere bron van gender socialisatie. Kinderen belonen elkaar voor seksetypisch gedrag en straffen elkaar voor atypisch gedrag.

  • Etniciteit beschrijft de sociale, cognitieve en culturele consequenties van het behoren tot een bepaald ras. Ras is het biologische aspect van etniciteit. Omdat etniciteit een ingewikkelder en meeromvattend concept is dan sekse, ontwikkelen kinderen het begrip van deze sociale categorie later. Dit begrip wordt etnisch bewustzijn genoemd.

Hoe ontwikkelen kinderen moreel besef en gedrag? - BulletPoints 14

  • Moraliteit heeft meerdere componenten. De cognitieve component is essentieel voor het begrijpen van de juistheid van een actie. De gedragscomponent betreft het koppelen van gedrag aan moraliteit. De emotionele component betreft de gevoelens die al dan niet morele situaties oproepen. Voor deze laatste component is empathie essentieel.

  • Piaget onderscheidde 4 fases van morele ontwikkeling die afhingen van de cognitieve vermogens van het kind. Hij onderzocht morele beoordelingen aan de hand van vignettes: korte verhalen waarover een kind een bepaald oordeel moet vellen.

  • Kohlberg baseerde zijn theorie op die van Piaget, maar breidde de leeftijdsspanne uit. Zijn theorie is gebaseerd op onderzoek bij jongens die morele dilemma’s moesten oplossen. Op basis van zijn onderzoek onderscheidde hij 3 niveaus van morele ontwikkeling met elk twee subfases. Hij geloofde dat iedereen de fases in dezelfde volgorde doorliep, maar stelde geen leeftijden vast waarop een fase bereikt moest zijn.

  • Volgens Turiel is er een duidelijk onderscheid tussen morele regels en sociale conventie regels: regels over hoe je je gepast gedraagt. Kinderen leren al vroeg om onderscheid te maken tussen deze twee soorten.

  • Dat een kind moreel kan redeneren, wil nog niet zeggen dat hij moreel zal handelen. Het uitvoeren van een morele handeling kent vier stappen: Het beredeneren hoe het welzijn van anderen beïnvloed zou kunnen worden door jouw acties; het beredeneren van de ideale morele handelswijze; beslissen welke handelswijze gekozen zal worden; en het uitvoeren van de morele handeling.

  • Gedrag dat erop gericht is om andere mensen te helpen of te bevoordelen wordt prosociaal gedrag genoemd. Prosociaal gedrag dat daarnaast geschiedt zonder egoïstische motieven wordt altruïsme genoemd. Prosociaal gedrag is al bij jonge kinderen aanwezig. Niet ieder kind is in iedere situatie prosociaal. Prosociaal gedrag neemt toe over de ontwikkeling. Het gaat samen met de cognitieve ontwikkeling: hoe beter kinderen zijn in het innemen van het perspectief van een ander, hoe prosocialer ze zijn.

  • Agressie is het opzettelijk schaden van anderen. Jonge kinderen gebruiken meestal instrumentele agressie: agressie om een bepaald doel te bereiken. Oudere kinderen vertonen vaker vijandige agressie: agressie die gericht is op een persoon of op zijn gedrag. Deze verschuiving reflecteert het pas verworven cognitieve vermogen van kinderen om intenties en motieven van anderen te achterhalen. Reactieve agressie: agressie als respons op frustratie of een (vermeende) aanval van anderen. Andere kinderen vertonen proactieve agressie: agressie die erop gericht is om anderen te domineren of te pesten. Deze kinderen weten vaak veel beter wat de intenties van anderen zijn, ze hebben hier alleen maling aan.

Wat houdt ontwikkelingspathologie in? - BulletPoints 15

  • Psychopathologie onderzoekt verstoringen in de psyche van individuen. Ontwikkelingspsychopathologie kijkt naar de oorsprong, het verloop, de veranderingen en continuïteiten in verstoord of maladaptief gedrag over de levensspanne. Deze discipline laat zich omschrijven aan de hand van vier principes.

  • Psychopathologie beschrijft verstoringen in normaal gedrag. Hiervoor is het nodig dat we een definitie hebben van wat we als abnormaal beschouwen. Het is nog niet gemakkelijk om deze te geven. Wat normaal is, hangt af van cultuur, van tijdperk en van persoonlijke attitudes.

  • Zowel ouders, docenten als professionals moeten beoordelen of een kind een stoornis heeft of dat zijn gedrag normaal is. Hoe dit beoordeeld wordt, hangt af van context, culturele omstandigheden, van de kenmerken van het kind, kenmerken van de volwassene en van de omgeving.

  • Een diagnose is een label voor een mentale (of fysieke) stoornis op basis van een aantal symptomen. Een medische diagnose bevat traditioneel ook informatie over de etiologie: de oorzaak of oorzaken van de stoornis. Aangezien veel oorzaken van psychopathologische stoornissen nog onbekend zijn, bevatten slechts weinig diagnostische categorieën deze informatie.

  • Een eerste categorie stoornissen wordt gevormd door ondergecontroleerde stoornissen. Tegenover deze stoornissen staan overgecontroleerde stoornissen. Overgecontroleerde stoornissen zijn vaak meer geïnternaliseerd en daardoor moeilijker waar te nemen. Deze stoornissen kunnen ook samen gaan met ondergecontroleerd gedrag. Het samengaan van meerdere probleemgedragingen wordt comorbiditeit genoemd. Een laatste categorie is die van de pervasieve ontwikkelingsstoornissen (PDD’s).

  • Een gedragsstoornis (conduct disorder) wordt gekenmerkt door een patroon van gedrag waarbij de rechten van anderen worden geschaad of waarbij de maatschappelijke regels worden gebroken.

  • ADHD staat voor Attention-Deficit and Hyperactivity Disorder. De stoornis wordt gekenmerkt door hyperactiviteit, –gebrekkige concentratie en aandacht of impulsiviteit.

  • Depressie wordt gekenmerkt door het verlies van interesse en plezier in bijna alle activiteiten voor een periode van minstens twee weken. Kinderen zijn vaak eerder geïrriteerd en teruggetrokken dan verdrietig, zoals adolescenten.

  • Autistische stoornissen worden gekenmerkt door de volgende abnormaliteiten: autistische alleenheid; taalabnormaliteiten; voorkeur voor herhaling. Onder de autisme spectrum stoornissen vallen (kern)autisme, Asperger en PDD-NOS.

Hoe ontwikkelen volwassenen zich verder? - BulletPoints 16

  • Recentelijk is er meer aandacht gekomen voor de ontwikkeling in de volwassenheid. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat veel ontwikkelde samenlevingen aan het vergrijzen zijn: er zijn steeds meer oudere mensen.

  • Ongemerkt beginnen fysieke gebreken op te treden tijdens de midden volwassenheid. Deze veranderingen treden meestal vrij ongemerkt op, omdat de kerncapaciteiten die een mens nodig heeft om te functioneren, intact blijven. Het lichaam verliest slechts zijn reserve capaciteit: het vermogen om tot het uiterste te gaan bij een fysieke activiteit.

  • Overigens verslechtert lang niet ieders cognitieve capaciteit even erg. Er is bewijs voor een zekere mate van plasticiteit in vele ouderen. Het brein kan compenseren voor het verlies van neuronen door minder gespecialiseerd te worden.

  • Primaire veroudering is de veroudering die optreedt door genetische of voorgeprogrammeerde factoren. Secondaire veroudering treedt op door externe factoren als verwondingen of ziektes. Deze vorm van veroudering kan tegengegaan worden door moderne gezondheidszorg en goede gedragspatronen.

  • Vloeibare intelligentie, die nodig is voor abstract redeneren en het opmerken van patronen, lijkt wel al vanaf de vroege volwassenheid af te nemen. Gekristalliseerde intelligentie, gerelateerd aan geleerde kennis en ervaring, groeit juist in de loop van de volwassenheid en begint pas in de late volwassenheid iets af te nemen.

  • Zoals gezegd kan een gezonde levensstijl cognitieve verslechtering tegengaan. Andere factoren spelen ook een rol. Volgens de hersenreserve hypothese kan sociale en cognitieve stimulatie helpen om een reserve op te bouwen tegen de achteruitgang van de hersenen van ouderen en het functioneren van de hersenen verbeteren.

  • Een alternatieve theorie van romantische liefde komt voort uit de construal level theory of psychological distance. Deze theorie beschrijft dat mensen in meer abstracte of concrete termen over iets of iemand nadenken naarmate onze psychologische afstand tot hen groter of minder groot is. 

  • De notie van de dood verschilt per maatschappij. Vooral mensen in de midden volwassenheid zijn bang voor de dood. Oudere mensen lijken minder angst te hebben voor hun einde. Vooral religieuze mensen en mensen die met tevredenheid terugkijken op hun leven ervaren minder angst.

  • Er zijn verschillende theorieën over hoe je het meest succesvol oud kunt worden. Volgens de disengagement theorie is succesvol ouder worden het zich geleidelijk terugtrekken van activiteiten. Volgens een tegengestelde theorie, de activiteitstheorie, wordt succesvol oud worden juist bepaald door het vasthouden aan activiteit. De meeste onderzoekers houden vast aan de continuïteitstheorie, waarin wordt gesteld dat activiteit afneemt, maar dat activiteit die belangrijk is voor levenstevredenheid vastgehouden wordt.

  • Volgens Baltes en Freund zijn de ingrediënten voor succesvol ouder worden het combineren van wijsheid, selectieve optimalisatie met compensatie en het stellen van realistische en haalbare levensdoelen.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1397 1