BulletPoint samenvatting van Developmental Psychology van Leman, Parke, Gauvin, & Bremner - 1e druk

Welke thema's behandelt ontwikkelingspsychologie? Chapter 1

  • Ontwikkelingspsychologie identificeert en beschrijft veranderingen gedurende de levensspanne van een individu en de processen die aan deze veranderingen ten grondslag liggen. Het gaat om veranderingen in zowel cognitieve, emotionele, sociale als gedragsmatige capaciteiten.

  • Empiricisme is de opvatting dat de ontwikkeling van een individu voornamelijk gedetermineerd wordt door omgevingsinvloeden.

  • Nativisme is de opvatting dat de ontwikkeling van een individu voornamelijk wordt bepaald door genetische factoren.

  • Continue ontwikkeling is een patroon van ontwikkeling waarbij vaardigheden in een geleidelijke mate veranderen. Discontinue ontwikkeling is een patroon van ontwikkeling waarbij vaardigheden plotseling en trapsgewijs veranderen.

  • Domein-algemene ontwikkeling is het idee dat ontwikkelingen invloed kunnen hebben op allerlei verschillende vaardigheden. Domein-specifieke ontwikkeling daarentegen is het idee dat het ontwikkelen van een vaardigheid geen invloed heeft op andere vaardigheden.

  • Het ecologisch perspectief van Bronfenbrenner kijkt naar de invloed van verschillende systemen en naar de interactie tussen de systemen onderling. Van meest naar minst invloedrijke systeem bestaat dit uit: microsysteem, mesosysteem, exosysteem en macrosysteem.

  • Bij het levensspanne perspectief wordt ontwikkeling gezien als een proces dat niet ophoudt na de kindertijd, maar gedurende het hele leven doorgaat.

Hoe ziet de geschiedenis van de ontwikkelingspsychologie eruit? Chapter 2

  • Behaviorisme is een stroming in de psychologie die belangrijk was in de vroege 20e eeuw, waarin de rol van leren in menselijke gedrag benadrukt werd en ook geprobeerd werd om gedrag in termen van leren te beschrijven.

  • Klassiek conditioneren is een manier van leren waarbij een bekende en een onbekende stimulus herhaaldelijk tezamen gepresenteerd worden, net zo lang totdat het individu hetzelfde op de onbekende stimulus reageert als op de bekende stimulus.

  • Operante conditionering is een manier van leren waarbij het leergedrag afhangt van de gevolgen van het gedrag: gedrag dat beloond wordt, zal waarschijnlijk vaker herhaald worden, gedrag dat bestraft wordt waarschijnlijk niet.

  • De maturatie benadering gaat ervan uit dat ontwikkeling verloopt volgens een schema dat al vastgelegd ligt in de genetische predispositie.

  • Volgens de psychodynamische theorie wordt ontwikkeling vooral bepaald door biologische driften die in interactie zijn met de omgeving en met de drie componenten van persoonlijkheid: het id, ego en superego.

  • Volgens de ethologische theorie heeft ieder gedrag een zekere adaptieve waarde. Het idee komt voort uit de evolutietheorie en iedere gedraging dient het uiteindelijke doel: overleven en reproduceren.

  • Volgens de sociale leertheorie leren kinderen niet alleen door middel van conditionering, maar ook door observatie en imitatie.

  • Evolutionaire psychologie kijkt naar allerlei kritische componenten van psychologisch functioneren die evolutionaire ontwikkelingen weerspiegelen en helpen bij het voortzetten van de soort. In tegenstelling tot de ethologische theorie, houdt evolutionaire psychologie dus ook rekening met innerlijke, cognitieve processen en kijkt verder dan alleen gedrag.

  • Informatieverwerkingstheorieën focussen zich op de manier waarop informatie door het cognitieve systeem verwerkt wordt. Er wordt gekeken naar welke operaties uitgevoerd worden om op basis van input tot output te komen. In de ontwikkelingspsychologie wordt gekeken hoe deze informatieverwerkingscapaciteiten zich ontwikkelen over de levensspanne.

Welke onderzoeksmethoden worden gebruikt binnen de ontwikkelingspsychologie? Chapter 3

  • Men spreekt van zelfrapportage, wanneer mensen informatie over zichzelf vertellen in een interview of middels een vragenlijst. Bij een gestructureerd interview ligt van tevoren vast welke vragen gesteld zullen worden. Bij een ongestructureerd interview is dit niet het geval.

  • Een voordeel van rapportage door anderen is, dat de beoordeling van het kind gebaseerd wordt op langdurige observatie in verschillende settingen. Een nadeel is, dat men niet weet hoe het kind zich écht gedraagt. Het geheugen van mensen is feilbaar en soms willen ouders hun kind in positief licht plaatsen.

  • Er is sprake van observatie wanneer het gedrag van het kind direct door de onderzoeker wordt bekeken. Dit kan plaatsvinden in een real life situatie, bijvoorbeeld bij het kind thuis, of in een laboratorium.

  • Correlationeel onderzoek stelt de vraag of bepaalde kenmerken aan elkaar gerelateerd zijn of samenhangen en meet vervolgens de aanwezigheid en sterkte van het verband tussen deze verschillende variabelen.

  • Een experimenteel design wordt gebruikt om causale relaties te onderzoeken. Er is een experimentele groep: de groep participanten die een behandeling/interventie ondergaat (de onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd) en een controle groep: de groep participanten waarbij de onafhankelijke variabele niet wordt gemanipuleerd. De onderzoekers zorgen ervoor dat deze groepen alleen verschillen met betrekking tot de onafhankelijke variabele, voor de rest zijn de groepen gelijk.

  • In een case study wordt één individu of één groep heel intens bestudeerd. Deze methode wordt vooral gebruikt bij zeldzame situaties of individuen.

  • Bij de cross-sectionele methode kan je verschillende leeftijdsgroepen met elkaar vergelijken op een bepaald kenmerk.

  • Bij de longitudinale methode wordt één groep mensen gedurende lange tijd gevolgd. Er worden op verschillende momenten metingen verricht en het is een krachtig instrument om te meten wat de invloed van een gebeurtenis of kenmerk is op het latere leven van een individu.

  • Bij de sequentiële methode wordt gebruik gemaakt van een combinatie van de cross-sectionele en longitudinale methode. Hierbij worden bijvoorbeeld drie verschillende leeftijdsgroepen zowel met elkaar, als met zichzelf door de tijd heen vergeleken.

Welke rol speelt biologie binnen de ontwikkelingspsychologie? Chapter 4

  • Tijdens meiose splitsen cellen, waardoor er cellen ontstaan met elk 23 chromosomen. Bij de bevruchting worden dan nieuwe paren gevormd, zodat de zygote weer 46 chromosomen bevat. Daarnaast is er tijdens meiose ook sprake van crossing over, waarbij de componenten van chromosomen willekeurig van plaats verwisselen.

  • Bij mitose splitst de zygote zich, nadat die gevormd is, in identieke cellen die elk het volledig genetisch materiaal bevatten.

  • Gedragsgenetica bestudeert de rol van genetische opmaak in menselijke gedrag. Humane gedragsgenetica houdt zich vooral bezig met de vraag hoe genetica en omgeving interacteren in het produceren van kenmerken.

  • Bij passieve gen-omgevinginteractie creëren ouders een omgeving voor hun kind die past bij hun genetische predispositie, en dus ook bij die van hun kind. Bij evocatie gen-omgevinginteractie is het kind door zijn genetische predispositie geneigd om bepaalde reacties uit te lokken. Bij actieve gen-omgevinginteractie is een kind door zijn genetische opmaak geneigd om bepaalde situaties op te zoeken en andere te vermijden.

  • Bij tweelingstudies worden monozygote en dizygote tweelingen met elkaar vergeleken. Als de monozygote tweelingen sterker overeenkomen op een bepaald kenmerk dan de dizygote tweelingen, is dat een aanwijzing dat het kenmerk erfelijk bepaald is.

  • Bij adoptiestudies worden de kenmerken van een geadopteerd kind vergeleken met die van de biologische ouders en die van de adoptieouders. Als de kenmerken sterker overeenkomen met die van de biologische ouders, zijn die kenmerken waarschijnlijk erfelijk bepaald.

  • Hemisferische specialisatie houdt in, dat de linker hersenhelft de rechterkant van het lichaam controleert en de rechter hersenhelft de linkerkant van het lichaam.

  • Met lateralisatie wordt bedoeld dat de hemisferen elk gespecialiseerd zijn in verschillende cognitieve en perceptuele functies. Zo is de linkerhersenhelft gespecialiseerd in het verwerken van taal en de rechter hersenhelft gespecialiseerd in de verwerking van visuele en ruimtelijke informatie, niet-talige geluiden en gezichtsherkenning.

Welke rol speelt de fysieke ontwikkeling binnen de ontwikkelingspsychologie? Chapter 5

  • De germinale fase is de fase waarin de eicel bevrucht wordt, totdat deze zich nestelt in de baarmoederwand. Na zo’n zeven dagen hecht de zygote zich aan de bloedvaten in de baarmoederwand en daarna begint de volgende fase. De embryonale fase duurt van de tweede tot de achtste week na conceptie. Tijdens deze fase treedt razendsnelle celdeling op en de belangrijkste fysieke structuren ontwikkelen zich. Er ontstaat een herkenbaar minimens. Onder andere de vruchtzak, de placenta, de ectoderm, mesoderm en endoderm ontwikkelen zich in deze fase. De foetale fase duurt van de derde maand tot aan de geboorte. In deze periode vervolledigt de fysieke ontwikkeling zich.

  • Cephalocadaule ontwikkeling betekent dat de ontwikkeling verloopt van het hoofd naar beneden. Proximaaldistaal betekent dat ontwikkeling van binnen naar buiten verloopt.

  • Teratogenen die afwijkingen in de ontwikkeling kunnen veroorzaken zijn bijvoorbeeld medicijnen, nicotine, alcohol, drugs en giftige stoffen.

  • Moeilijkheden omtrent de geboorte die tot ontwikkelingsdefecten kunnen leiden, worden perinatale complicaties genoemd. Om te controleren of het kind problemen heeft, wordt gebruik gemaakt van het Apgar scoringssysteem. Na 1 en na 5 minuten na de geboorte wordt gekeken naar de hartslag, ademhaling, spierspanning, reflexen en de kleur van het kind.

  • Een seculaire trend is een verandering in een normatief patroon van een kernmerk dat zich voltrekt gedurende een tijdsperiode, zoals een decennium of een eeuw. Een voorbeeld van een seculaire trend is het steeds langer of dikker worden van mensen.

  • Puberteit is het begin van seksuele rijping. Het begint als de hypofyseklier, een klein gebied aan de onderkant van de hersenen, andere klieren stimuleert om hormonen af te geven.

  • Hormonen zijn krachtige, gespecialiseerde chemische stofjes die allerlei activiteit in het lichaam reguleren. De hormonen stimuleren de bijnierschors en de geslachtsklieren om een groeispurt te initiëren.

  • Bij mannen is testosteron het hormoon dat het belangrijkst is voor de ontwikkeling primaire en secundaire sekskenmerken. Bij vrouwen zijn oestrogenen de belangrijkste hormonen.

Welke rol speelt de sensomotorische ontwikkeling binnen de ontwikkelingspsychologie? Chapter 6

  • Baby’s kijken liever naar patronen dan naar een effen vlak. Op een bepaalde afstand kunnen baby’s het patroon niet meer zien, maar zien ze een egaal vlak en neemt hun interesse af. Dit wordt de voorkeursmethode genoemd.

  • Baby’s van drie maanden oud kunnen al onderscheid maken tussen menselijke bewegingen en willekeurige bewegingen. Uit onderzoek bleek, dat stippen die de beweging van een lopend mens uitbeelden, worden onderscheiden van stippen die willekeurige bewegingen makenen. Alleen kinderen van drie maanden oud konden echter de bewegingen van een lopend mens onderscheiden van dezelfde bewegingen, maar dan op zijn kop.

  • Vroeger werd gedacht dat kinderen pas diepte leerden zien, wanneer ze zich in de ruimte konden bewegen en dingen konden aanraken. In de jaren ’60 is dit idee empirisch getest aan de hand van een visuele klif, waarbij het lijkt alsof een deel van het platform een stuk lager ligt dan de rest. Baby’s van zes maanden durfden niet over deze klif te klimmen, maar baby’s van 1,5 maand wel.

  • Een voorbeeld van de monoculaire cue is de motion parallex, waarbij we diepte afleiden uit het feit dat als we bewegen, objecten ver weg langzamer lijken te bewegen dan objecten dichtbij. Een voorbeeld van een binoculaire cue is binoculaire dispariteit. Hierbij ontstaat dieptezicht, omdat het beeld van het ene oog niet iets verschilt van dat van het andere oog. De hersenen schuiven deze plaatjes over elkaar en leiden er diepte uit af.

  • De ontwikkeling van het lokaliseren van geluid is U-vormig: aanvankelijk kunnen baby’s het heel goed, na 2-3 maanden is het vermogen veel slechter en na 4 maanden is het weer goed.

  • Crossmodale perceptie houdt in, dat we bijvoorbeeld het geluid en het zicht van een stuiterende bal als één en dezelfde gebeurtenis beschouwen. Uit onderzoek blijkt dat dit aangeleerd is.

  • Bij de Babinski reflex zorgt aanraking van de voetzool ervoor dat de grote teen omhoog gaat en de andere tenen naar binnen krullen. Bij de Moro reflex strekt de baby bij hard geluid zijn armen en benen, om ze daarna weer naar zijn lichaam te brengen.

Hoe ontwikkelt een individu emotie en hechting? Chapter 7

  • Emoties zijn subjectieve reactie op de omgeving die als plezierig of onplezierig worden ervaren. Ze gaan meestal gepaard met een zekere fysiologische staat.

  • Volgens het genetisch-maturatie perspectief zijn emoties biologisch bepaald. Verschillen in temperament bepalen hoe intens kinderen reageren op emotionele situaties en hoe goed ze hun emoties kunnen reguleren. Volgens het leerperspectief leren kinderen emoties te hebben doordat ze aangemoedigd of gestraft worden. Volgens het functionalistische perspectief helpen emoties ons door onszelf aan te passen aan de omgeving of de omgeving aan te passen aan ons.

  • Emotionele display regels zijn ongeschreven regels over situaties waarin het gepast is om welke emoties te tonen. Op de peuterspeelzaal beginnen kinderen deze regels te leren.

  • Emotionele scripts zijn complexe schema’s die kinderen ontwikkelen en die beschrijven welke emoties waarschijnlijk volgen op een bepaalde gebeurtenis.

  • Hechting is de sterke emotionele band die tussen kind en verzorger(s) ontstaat in de tweede helft van het eerste levensjaar van het kind. Hechting is sterk gerelateerd aan emotionele ontwikkeling.

  • Volgens die psychoanalytische theorie van hechting, raken baby’s gehecht aan de borst van de moeder en later aan de moeder zelf. Volgens de leertheorie van hechting raken kinderen door conditionering gehecht aan hun moeder. De primaire reinforcer van voedsel wordt consistent gekoppeld aan de moeder, waardoor de moeder gaat optreden als een secundaire reinforcer. Volgens de cognitieve ontwikkeling benadering van hechting, kan hechting alleen ontstaan bij gratie van de cognitieve ontwikkeling. De ethologische theorie gaat uit van het fenomeen inprenting. Dit houdt in dat dieren, maar ook kinderen, worden geboren met een biologische voorbereidheid om zich te hechten. Dieren hechten zich direct na de geboorte aan degene die ze het eerst zien.

  • Er zijn vier hechtingstijlen: Veilige hechting: kind durft nieuwe situaties te onderzoeken, is niet overstuur als zijn moeder weggaat en is gemakkelijk te troosten als de moeder terugkeert. Onveilige hechting: kind trekt zich er niets van aan als zijn moeder weggaat en toont geen interesse als ze terugkeert. Angstig-ambivalente hechting: kinderen zijn erg overstuur wanneer de moeder weggaat en reageren ambivalent als de moeder terugkeert. Onveilig gedesorganiseerde hechting: kinderen reageren gedesorganiseerd en gedesoriënteerd als hun moeder terugkeert.

Hoe wordt taalontwikkeling bestudeerd binnen de ontwikkelingspsychologie? Chapter 8

  • Taal wordt gedefinieerd als een communicatiesysteem waarin woorden en de bijbehorende geschreven symbolen volgens vaste regels gecombineerd worden.

  • Taal kan worden opgedeeld in een aantal verschillende componenten: fonologie (klankensysteem), grammatica (structuur van de taal), morfologie (kleinste eenheden van betekenissen) en syntax (regels over hoe woorden in een zin gecombineerd kunnen worden).

  • Er zijn verschillende theorieën die taalontwikkeling proberen te verklaren: De leertheorie stelt dat kinderen spreken, doordat spraakgeluiden sterker worden beloond dan willekeurige geluiden. Kinderen imiteren deze geluiden en worden daarvoor beloond. Volgens het Nativisme worden kinderen geboren met een innerlijke mentale structuur die hen helpt bij het verwerven van taal en vooral van grammatica. Tegenwoordig nemen de meeste mensen een interactionistisch perspectief in: niet alleen biologie of omgeving is belangrijk, maar de interactie van beide.

  • Het language acquisition support system houdt in dat de omgeving van een kind een aantal tactieken gebruikt om hun kind te helpen met het leren van taal. Dit zijn tactieken die bewust of onbewust door bijvoorbeeld ouders gebruikt worden. Hieronder vallen: responsiviteit, non-verbale spelletjes, kindgerichte spraak, expansie en recast.

  • Een protodeclaratief gebaar is bedoeld als vervanging van een talig statement. Het is bijvoorbeeld alsof het kind wil zeggen: ‘Kijk mama, een schaap’. Een protoïmperatief gebaar is bedoeld om duidelijk te maken dat het kind iets wil hebben. Het wijst bijvoorbeeld naar een koekje op de tafel.

  • Bij overextensie gebruikt een kind één woord om naar allerlei verschillende dingen te refereren, bijvoorbeeld ‘hond’ voor ieder dier met vier poten. Bij onderextensie gebruikt een kind een woord in een te strikte zin, bijvoorbeeld ‘auto’ alleen voor de auto van zijn vader en niet voor alle andere auto’s.

  • Metalinguïstisch bewustzijn is het begrip van taal als een regel-gebonden systeem. Het betreft het begrip van hoe taal werkt en het vermogen om over taal na te denken. Om te testen of kinderen dit hebben, kun je kijken of ze onderscheid kunnen maken tussen correcte en incorrecte zinnen.

  • Als een kind op vroege leeftijd begint met het leren van een tweede taal blijft één hersengebied verantwoordelijk voor beide talen, namelijk het gebied van Broca. Als je op latere leeftijd begint, wordt er een specifiek gebied gereserveerd voor de tweede taal. Dit zou verklaren waarom jonge kinderen beter zijn in het leren van een tweede taal dan volwassenen.

Hoe wordt cognitie bestudeerd binnen de ontwikkelingspsychologie? Chapter 9

  • Cognitie beslaat alle mentale activiteit waardoor mensen kennis verwerven en verwerken. Hieronder vallen bijvoorbeeld waarneming, aandacht, leren, geheugen en redenen.

  • Volgens Piaget spelen kinderen een actieve rol in het verkrijgen van informatie. Ze proberen deze nieuwe informatie te integreren met wat ze al weten. Ze proberen actief te begrijpen wat ze waarnemen. Deze opvatting wordt het constructivisme genoemd. De binnenkomende informatie wordt georganiseerd in schema’s. Deze schema’s zijn het uitgangspunt voor hoe een kind op een situatie reageert.

  • Assimilatie houdt in dat wanneer een kind een nieuwe ervaring opdoet, hij kan proberen een schema toe te passen op deze ervaring. Het kind neemt als het ware de nieuwe ervaring op in de oude structuur. Het aanpassen van een schema heet accommodatie. Als het kind bijvoorbeeld voor het eerst een eenhoorn ziet kan hij dit in zijn schema ‘muis’ stoppen. Wanneer hij er echter achter komt dat dit geen muis is, moet hij zijn schema aanpassen.

  • Volgens Piaget zijn er vier fases van ontwikkeling: Sensomotorische periode: hierbij draait het om het vermogen met fysieke objecten om te gaan. Preoperationele periode: dit is de periode waarin kinderen zich voorbereiden op het doen van concrete operaties. Concreet operationele periode: in deze periode worden alle vermogens die het kind slechts gebrekkig bezat geoptimaliseerd. Formeel operationele periode: in deze periode kan het kind zijn eigen perspectief loslaten, hypothetische mogelijkheden overwegen en los komen van concrete kenmerken.

  • Volgens Vygotsky komt ontwikkeling tot stand door interactie met meer ervaren leden van een cultuur, namelijk volwassenen. Dit gebeurt door mediatoren: psychologische instrumenten als taal, rekenen en schrijven. Deze mediatoren helpen het kind om problemen op te lossen en de wereld te begrijpen. Naarmate het kind beter wordt in het gebruik van deze cultureel bepaalde mediatoren, functioneert hij beter in zijn sociaal-culturele omgeving.

  • De zone van proximale ontwikkeling definieerde Vygotsky als het verschil tussen de eigenlijke prestatie van een kind en de potentiële prestatie die hij zou kunnen bereiken als hij samen zou werken met meer vaardige volwassenen of leeftijdsgenoten. Het beschrijft zogezegd de maximale prestatie van een kind als hij hulp zou krijgen.

  • Scaffolding houdt in dat de onderwijzer de hoeveelheid ondersteuning zal aanpassen aan de behoeften van het kind. De onderwijzer biedt steeds minder hulp naarmate het kind het minder nodig heeft.

  • Theory of mind beschrijft het begrip van de eigen mentale staat en de mentale staat van andere mensen. Iemand maakt gebruik van theory of mind wanneer hij of zij beschrijft wat een ander ziet, voelt of denkt.

  • Bij de false belief test hoort een kind een verhaal waarbij een persoon een object op een plek verstopt. Als de persoon weg is, wordt het object door een ander verplaatst. De vraag is vervolgens of het kind kan voorspellen waar de persoon zal zoeken naar het object.

Hoe kun je vanuit het informatieverwerkingsperspectief kijken naar cognitie? Chapter 10

  • Bij het informatieverwerkingsperspectief wordt uitgegaan van volwassen cognitie. Daarnaast wordt er gekeken naar hoe kinderen deze volwassen cognitie bereiken. Het richt zich op de manier waarop informatie door het cognitieve systeem stroomt.

  • Habituatie (of gewenning) is afname in respons bij herhaalde blootstelling aan een stimulus. Dit heeft als doel, dat je niet langer let op onbelangrijke stimuli, zodat je niet overweldigd wordt door alle beschikbare informatie. Sensitisatie is de toename in respons bij herhaalde blootstelling. Dit heeft als doel dat je blijft letten op stimuli die belangrijk of zelf gevaarlijk zijn.

  • In het modale model van Atkinson en Shiffrin komt informatie eerst in het sensorische register en dan in het werkgeheugen, waarna het tot output leidt.

  • Het sensorisch register is de zeer kortdurende opslag van informatie die waargenomen wordt. Het korte termijn geheugen is een kortdurende opslag waar gewerkt wordt met de informatie. In het lange termijn geheugen ligt informatie voor een langere periode opgeslagen.

  • Episodische kennis zijn herinneringen aan gebeurtenissen. Semantische kennis is kennis van feiten.

  • In het werkgeheugenmodel van Baddeley en Hitch wordt de nadruk gelegd op dynamische gedachteprocessen, waarbij gewerkt wordt met de informatie die binnenkomt. Het werkgeheugen bestaat uit drie componenten. Het visuospatieel kladblok is verantwoordelijk voor het vasthouden van visuele en ruimtelijke informatie. De fonologische lus is verantwoordelijk voor het vasthouden van spraak geluiden. De centrale executief is het controlesysteem dat de ‘slaaf’ systemen reguleert.

  • Elaboratie is een strategie waarbij de te onthouden informatie meer betekenisvol wordt gemaakt door allerlei gegevens toe te voegen.

  • Propositioneel redeneren is redeneren vanuit een aantal feiten om tot de conclusie te komen of een bewering kan kloppen of niet. Bij transitieve gevolgtrekking moeten dingen volgens een kwantitatieve dimensie op volgorde gesteld worden.

  • Metacognitie heeft twee componenten: het begrijpen van het eigen denken en het controleren van de eigen cognitieve activiteiten. Het begrip van het eigen denken bepaalt welke cognitieve activiteiten ondernomen worden. De activiteiten die ondernomen worden, dragen bij aan zelfbegrip.

Hoe verhouden intelligentie en ontwikkeling zich tot elkaar? Chapter 11

  • Factoranalyse is een statistische methode waarbij gekeken wordt of een groep factoren onderling sterk samenhangt en onafhankelijk is van een andere groep factoren. Op basis van dergelijk onderzoek stelde Spearman voor dat er een algemene intelligentie factor is (g) en een aantal specifieke factoren die daaronder vallen (s).

  • Volgens de informatieverwerkingsbenadering berust intelligentie op informatieverwerkingsvermogens. Volgens de triarchische theorie van intelligentie van Sternberg bestaat intelligentie uit drie componenten: informatieverwerkingsvaardigheden, ervaring met een taak en het vermogen om zich aan te passen aan de eisen van de omgeving. Later breidde Sternberg dit model uit in een theorie van ‘succesvolle intelligentie’: de vaardigheden die je nodig hebt om intelligentie in te zetten om je doelen te bereiken’.

  • Gardner heeft een theorie ontwikkeld die 8 types van intelligentie onderscheidt, de theorie van multipele intelligenties. Hieronder vallen linguïstische (talige), logisch-wiskundige, ruimtelijke, muzikale, lichamelijke, intrapersoonlijke (zelfbegrip), interpersoonlijke (sociaal begrip) en naturalistische (biologische) intelligentie.

  • Een intelligentietest moet valide zijn, hij moet meten wat hij beweert te meten. Om deze validiteit vast te stellen worden scores vaak gecorreleerd met factoren waarvan bekend is dat ze intelligentie meten. Academische prestatie is vaak een criterium. Een test moet ook betrouwbaar zijn. Dat wil zeggen dat hij consistent moet zijn en bij een individu steeds dezelfde score moet genereren.

  • De meeste schattingen van erfelijkheid stellen dat zo’n 40-50% van de variatie in intelligentie verklaard wordt door genetische predispositie.

  • De omgeving kan op allerlei manieren inwerken op de ontwikkeling van intelligentie. Dit kan door middel van: prenataal, perinataal familie, school, gemeenschap, etniciteit en sociale klasse.

  • Een verklaring voor het verschil in IQ-scores bij minderheidsgroepen is stereotype bedreiging. Hierbij gaan mensen zich gedragen zoals van hen verwacht wordt volgens het negatieve stereotype.

  • Samenwerken met andere kinderen heeft positieve effecten op de prestatie van een kind, zelfs als de andere kinderen net zo min weten wat de oplossing is als hijzelf. Samenwerken verbetert niet alleen de prestatie, het faciliteert ook het denkproces. Het leert een kind vanuit meerdere perspectieven naar iets kijken, het maakt hem sensitiever voor aanvullende informatie en leert hem kritisch na te denken.

Welke invloed heeft sociale ontwikkeling op iemands leven? Chapter 12

  • Er zijn vier ouderschapsstijlen:

    • Autoritatief: combinatie van hoge controle en positieve emotionaliteit. Het gedrag van het kind wordt op een warme, stimulerende manier gecontroleerd. Er worden redelijke grenzen gesteld. Kinderen van autoritatieve ouders zijn vriendelijk, sociaal competent en energiek en hebben hogere eigenwaarde.
    • Autoritair: combinatie van hoge controle en negatieve emotionaliteit. De ouders zijn streng, strikt en niet responsief. Kinderen hebben weinig controle over hun situatie. Ze zijn vaak angstiger, bozer, lichtgeraakt en minder sociaal en cognitief competent.
    • Permissief: combinatie van lage controle en positieve emotionaliteit. Deze ouders vinden alles goed en stellen geen grenzen aan de impulsuiting van hun kinderen. Ze zijn inconsistent en laks. Deze kinderen zijn vaak impulsief en agressief.
    • Onbetrokken: combinatie van lage controle en negatieve emotionaliteit. De ouders verwaarlozen de behoeften van hun kind en stellen hun eigen behoeften boven die van hun kind. Sommige van hen hebben zelf grote problemen, waardoor ze geen aandacht kunnen opbrengen voor hun kind. Kinderen van niet betrokken ouders zijn sociaal incompetent, onverantwoordelijk, vervreemd en ze doen het minder goed op school.
  • De kritiek op het model van ouderschapsstijlen is dat er ten eerste meer onderzoek vereist is naar welke componenten van de stijlen bijdragen aan de ontwikkeling van een kind. Ten tweede zou de bijdrage van het kind aan de stijl van de ouder genegeerd worden. Ten derde beschrijft dit model ouderschapsstijlen niet goed in andere culturele groepen.

  • De extended family is de hele familie inclusief ooms, nichtjes en oma’s. De nuclear family beslaat alleen het gezin.

  • Kinderen leren het meest over sociaal wenselijk gedrag van leeftijdsgenootjes. Als het om keuzes voor de toekomst gaat, leren ze echter meer van hun ouders.

  • Het is voor kinderen erg belangrijk om sociaal geaccepteerd te worden door anderen. Deze acceptatie kan gemeten worden door sociometrische technieken, waarbij de status van een kind in zijn groep bekeken wordt door de leden van de groep te vragen om de leukste klasgenoot aan te wijzen. In de nominatietechniek moet een kind een paar kinderen aanwijzen die hij heel erg aardig vindt en een paar die hij niet zo aardig vindt.

  • Jongens maken bij pestgedrag meer gebruik van fysieke mishandeling, terwijl meisjes meer gebruik maken van relationele victimisatie, waarbij de sociale status van een kind beschadigd wordt door relaties kapot te maken. Roddelen en buitensluiten vallen hieronder.

  • In de ontwikkeling van vriendschap zijn drie fases te onderscheiden:

    • Kosten-baten fase (7-9 jaar): vriend moet helpen, deelt bepaalde activiteiten, geeft zijn mening, is fysiek nabij en lijkt demografisch op jou.
    • Normatieve fase (10-11 jaar): vrienden accepteren en bewonderen elkaar, zijn loyaal en toegewijd, en hebben dezelfde attitudes ten opzichte van bepaalde regels.
    • Empathische fase (12-13 jaar): vrienden zijn oprecht en intiem. Ze doen aan self-disclosure (ze delen persoonlijke informatie over zichzelf) en hebben gemeenschappelijke interesses.
  • Cliques zijn groepjes gevormd op basis van vriendschap. Een clique telt 3-9 leden, meestal van dezelfde sekse en ras. Aan het eind van de kindertijd worden crowds belangrijker. Dit zijn groepen waarbij een kind wordt ingedeeld op basis van gedeelde kenmerken, bijvoorbeeld nerds of populaire kinderen.

Hoe ontwikkelt een individu sociale identiteit? Chapter 13

  • Gender typing is het proces waarin kinderen ideeën ontwikkelen over welke waarden, motieven en gedragingen gepast zijn voor de respectievelijke seksen binnen een cultuur. Het proces van gender typing resulteert in gender stereotypes. Dit zijn standaardopvattingen over hoe mannen en vrouwen zich zouden moeten gedragen.

  • Gender rollen zijn deze stereotypes verwezenlijkt in het dagelijks leven. Ze beschrijven hoe mannen en vrouwen zich in een bepaalde cultuur gedragen. Kinderen ontwikkelen al vroeg in hun leven een gender identiteit: de perceptie van zichzelf als een man of een vrouw.

  • Een biologisch verschil tussen jongens en meisjes is hersenlateralisatie. Bij de meeste mensen is de linker hemisfeer gespecialiseerd in taal en de rechter hemisfeer in ruimtelijke informatie. Bij jongens blijkt deze specialisatie in sterkere mate op te treden dan bij meisjes. Mannen met schade aan de linker hemisfeer hebben eerder problemen met taal dan vrouwen met schade in dit gebied. Tevens blijkt dat bij mannen alleen de linker hemisfeer actief is tijdens verbale taken, terwijl bij vrouwen ook de rechterhemisfeer meewerkt.

  • Volgens Kohlberg ontstaat de differentiatie van seksen die een kind maakt al heel vroeg. Kinderen herkennen gender rollen en kunnen zichzelf indelen in een gender. Deze ontwikkelingen hangen af van de cognitieve ontwikkeling en deze theorie wordt de cognitieve ontwikkelingstheorie genoemd. Er zijn drie fases van ontwikkeling. Tussen 2-3 jaar leren kinderen zichzelf in te delen als jongen of als meisje. Tussen 4-5 jaar begrijpen ze het concept gender stabiliteit: de notie dat gender niet verandert en dat je altijd een meisje of een jongen zult blijven. Na 6-7 jaar snappen kinderen ook gender constantie: het idee dat veranderingen in het uiterlijk je sekse nog niet veranderen.

  • Volgens de gender schema theorie ontwikkelen kinderen schema’s: naïeve theorieën over de verschillende genders. Deze schema’s helpen hen sociale informatie over gender te organiseren en begrijpen. Deze schema’s vertellen het kind op welke informatie hij moet letten en hoe hij die moet interpreteren.

  • Ouders (ander gedrag tegen jongens dan tegen meisjes), broers en zussen, leeftijdsgenootjes (kinderen belonen elkaar voor seksetypisch gedrag), media (kinderboeken en televisie) en school (onderwijzers reageren anders op jongens dan op meisjes) zijn voorbeelden van sociale invloeden op gender.

  • Androgyn zijn betekent dat iemand zowel masculiene als feminiene psychologische kenmerken heeft.

  • Etniciteit beschrijft de sociale, cognitieve en culturele consequenties van het behoren tot een bepaald ras. Ras is het biologische aspect van etniciteit. Omdat etniciteit een ingewikkelder en meeromvattend concept is dan sekse, ontwikkelen kinderen het begrip van deze sociale categorie later. Dit begrip wordt etnisch bewustzijn genoemd.

Hoe ontwikkelen mensen moreel besef en gedrag? Chapter 14

  • Piaget onderscheidde 4 fases van morele ontwikkeling die afhingen van de cognitieve vermogens van het kind. Hij onderzocht morele beoordelingen aan de hand van vignettes: korte verhalen waarover een kind een bepaald oordeel moest vellen. De eerste fase is premoraal: kinderen hebben hier nog geen besef van moraal. Na 5 jaar treedt de fase van moreel realisme in, waarbij kinderen groot respect tonen voor regels en deze op inflexibele wijze toepassen. Na 11 jaar ontstaan de moraal van wederkerigheid, waarbij morele beoordelingen gemaakt worden op grond van concepten als gelijkheid en eerlijkheid. De laatste fase is de fase autonome moraliteit. Hierbij wordt meer gelet op de gevolgen die daden voor anderen hebben.

  • Kohlberg baseerde zijn theorie op die van Piaget, maar breidde de leeftijdsspanne uit. Zijn theorie is gebaseerd op onderzoek bij jongens die morele dilemma’s moesten oplossen. Hij onderscheidde 3 niveaus van morele ontwikkeling met elk twee subfases. Hij geloofde dat iedereen de fases in dezelfde volgorde doorliep, maar stelde geen leeftijden vast waarop een fase bereikt moest zijn. Hij stelde zelfs dat de meeste mensen nooit aankomen op het hoogste niveau van morele ontwikkeling. Het eerste niveau is preconventioneel. Hierbij is het gedrag gebaseerd op het krijgen van beloning of het vermijden van straf. Op het conventionele niveau zijn kinderen gericht op het gehoorzamen van maatschappelijk vastgestelde regels en op het krijgen van goedkeuring van anderen. De regels worden kritiekloos aanvaard en nagevolgd. Op het postconventionele niveau is moraal geïnternaliseerd en rationeel.

  • Volgens Turiel is er een duidelijk onderscheid tussen morele regels en sociale conventie regels: regels over hoe je je gepast gedraagt (etiquette). Kinderen leren al vroeg om onderscheid te maken tussen deze twee soorten. Kinderen leren dit waarschijnlijk doordat morele overtredingen andere consequenties hebben dan conventionele overtredingen. Ouders wijzen veel meer op het negatieve effect dat morele overtredingen heeft en verbinden hier andere consequenties aan.

  • Het uitvoeren van een morele handeling kent vier stappen: het beredeneren van hoe het welzijn van anderen beïnvloed zou kunnen worden door jouw acties; het beredeneren van de ideale morele handelswijze; beslissen welke handelswijze gekozen zal worden en het uitvoeren van de morele handeling.

  • Zelfregulatie is het vermogen om het eigen gedrag te bepalen, zonder dat anderen je eraan hoeven herinneren wat je moet doen.

  • Gedrag dat erop gericht is om andere mensen te helpen of te bevoordelen wordt prosociaal gedrag genoemd. Prosociaal gedrag dat daarnaast geschiedt zonder egoïstische motieven (dat wil zeggen: zonder er iets voor terug te verwachten) wordt altruïsme genoemd.

  • Instrumentele agressie is agressie om een bepaald doel te bereiken, zoals het verkrijgen van een stuk speelgoed. Vijandige agressie is gericht op een persoon of op zijn gedrag. Reactieve agressie is agressie als respons op frustratie of een (vermeende) aanval van anderen. Proactieve agressie is agressie die erop gericht is om anderen te domineren of te pesten.

Wat houdt ontwikkelingspsychopathologie in? Chapter 15

  • Ontwikkelings-psychopathologie kijkt naar de oorsprong, het verloop, de veranderingen en continuïteiten in verstoord of maladaptief gedrag over de levensspanne. Deze discipline laat zich omschrijven aan de hand van vier principes. Ten eerste moet men rekening houden met de rol van ontwikkeling in de interpretatie van de symptomen, het zoeken naar hun oorsprong en het beloop van een bepaalde aandoening. Ten tweede moet psychopathologie van een kind gezien worden in het licht van afwijkingen van de normale ontwikkeling. Ten derde moet er gelet worden op vroege symptomen die kunnen wijzen op later verstoord gedrag. Ten vierde zijn er meerdere oorzaken aan te wijzen voor zowel normaal als abnormaal gedrag.

  • In het medische model worden stoornissen gezien als ziektes, analoog aan fysieke ziektes. Ze zouden resulteren uit verstoorde intrapsychische of fysiologische processen. 

  • In het statistische model wordt een afwijking van het gemiddelde gezien als abnormaal. Dit model werkt bijvoorbeeld voor intelligentie, waarbij een afwijking van twee standaarddeviaties van het gemiddelde gezien wordt als abnormaal.

  • Abnormaliteit kan ook worden omschreven als een afwijking van het ideaal functioneren van een individu.

  • Bij ongecontroleerde stoornissen hebben kinderen moeite om controle uit te oefenen over hun gedrag en zich aan te passen aan hun omgeving. Geassocieerde symptomen zijn agressie, ongehoorzaamheid en het breken van regels. Tegenover deze stoornissen staan de overgecontroleerde stoornissen, gekenmerkt door terugtrekking, ongelukkigheid, gebrekkige spontaniteit en het onderdrukken van ongewenste gedragingen.

  • Een gedragsstoornis wordt gekenmerkt door een patroon van gedrag waarbij de rechten van anderen worden geschaad of waarbij de maatschappelijke regels worden gebroken.

  • Middelenmisbruik wordt gedefinieerd als het overmatig gebruik van al dan niet legale drugs dat het individu beperkt in zijn functioneren, bijvoorbeeld op het werk of in zijn sociale leven.

  • ADHD wordt gekenmerkt door een aanhoudend patroon van aandachtsproblemen en hyperactiviteit of impulsiviteit.

  • Bij gedragstherapie worden leerprincipes als bekrachtiging en sociaal leren gebruikt om een kind sociaal wenselijk gedrag aan te leren. Kinderen en ouders identificeren een aantal probleemgedragingen. Het kind wordt beloond als hij verbetering boekt in deze gedragingen.

  • Aangeleerde hulpeloosheid is gedrag waarbij mensen denken dat ze hulpeloos zijn en geen controle kunnen uitoefenen over de wereld. Ieder falen wordt toegeschreven aan interne, stabiele factoren.

  • Bij depressie is cognitieve gedragstherapie het meest effectief. Het grijpt in op negatieve denkpatronen van mensen en probeert deze te veranderen. Er wordt geprobeerd om mensen weer aan de gang te krijgen en positieve ervaringen op te laten doen.

Hoe kun je volwassenheid bestuderen binnen de ontwikkelingspsychologie? Chapter 16

  • Psychodynamische benaderingen, gebaseerd op Freuds gefaseerde model van ontwikkeling waarbij iedere fase gekenmerkt wordt door een conflict, besteedden meer aandacht aan de volwassenheid. Specifiek werd gekeken naar de resolutie van conflicten uit de kindertijd om de ontwikkeling in de volwassenheid te faciliteren.

  • Gerontologie is een opkomende discipline die de sociale, biologische en psychologische aspecten van ouder worden bestudeert. Er worden drie fases in de volwassenheid onderscheden: vroege volwassenheid (18-40), midden volwassenheid (40-60) en late volwassenheid (ouder dan 65). De grenzen van deze categorieën zijn overigens cultureel bepaald.

  • Bij vrouwen treedt rond het 50ste jaar de menopauze op, waarbij de eierstokken niet langer functioneren en vrouwen onvruchtbaar worden. Dit komt doordat de productie van oestrogenen sterk afneemt. De menopauze duurt zo’n 2 tot 5 jaar en wordt geassocieerd met opvliegers en bij sommigen met een prikkelbare stemming. Bij mannen begint rond dezelfde tijd de aanmaak van testosteron af te nemen. De mannelijke menopauze wordt de andropauze genoemd. Veel mannen zijn rond deze tijd bezig om hun leven te evalueren: hebben ze bereikt wat ze wilden bereiken? Was dit alles?

  • Volgens de voorgeprogrammeerde theorie van veroudering zijn we genetisch gepredisponeerd om een bepaalde leeftijd te bereiken en niet ouder te worden dan dat. Volgens de wear-and-tear theorieën wordt veroudering bepaald door slijtage en externe factoren.

  • Vloeibare intelligentie is nodig voor abstract redeneren en het opmerken van patronen en lijkt al vanaf de vroege volwassenheid af te nemen. Gekristalliseerde intelligentie is gerelateerd aan geleerde kennis en ervaring en groeit juist in de loop van de volwassenheid, maar begint in de late volwassenheid iets af te nemen.

  • Volgens de hersenreserve hypothese kan sociale en cognitieve stimulatie helpen om een reserve op te bouwen tegen de achteruitgang van de hersenen van ouderen en het functioneren van de hersenen verbeteren.

  • Volgens de selectieve optimalisatie met compensatie (SOC) hypothese compenseren mensen voor hun achteruitgang door op strategische wijze manieren te vinden om problemen op te lossen. Hun strategieën worden efficiënter.

  • Sternberg heeft een theorie ontwikkeld over romantische relaties: de triangulaire theorie van liefde. Volkomen (consummated) liefde is de ideale liefde en bestaat uit intimiteit (verbondenheid), passie (seks) en toewijding. Infatuatie bestaat allen uit passie (zonder toewijding en intimiteit); romantische liefde bestaat alleen uit passie en intimiteit (zonder toewijding) en fatueuze liefde bestaat uit passie en toewijding (zonder intimiteit).

  • Er zijn verschillende theorieën over hoe je het meest succesvol oud kunt worden. Volgens de disengagement theorie is succesvol ouder worden het zich geleidelijk terugtrekken van activiteiten. Dit betreft zowel sociale, fysieke als intellectuele activiteiten.

  • Volgens een tegengestelde theorie, de activiteitstheorie, wordt succesvol oud worden juist bepaald door het vasthouden aan activiteit. Ouderen die zich betrokken tonen bij het leven zullen het gelukkigst zijn.

  • De meeste onderzoekers houden vast aan de continuïteitstheorie, waarin wordt gesteld dat activiteit afneemt, maar dat activiteit die belangrijk is voor levenstevredenheid vastgehouden wordt.

  • Volgens sommige onderzoekers zijn er drie belangrijke elementen in het succesvol ouder worden: gezond blijven, cognitief bekwaam blijven en sociaal actief blijven. Volgens het use it or lose it principe moeten mensen hun vermogens zoveel mogelijk blijven benutten, zodat deze minder snel verslechteren.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1241