Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Begrippenlijst bij Arbeidspsychologie aan de Universiteit Utrecht

Hoofdstuk 3

 

Activiteitsanalyse

Analyse die laat zien wat de taken en handelingen zijn van de persoon die met een bepaalt systeem of product werkt.

Bruikbaarheideisen

Specifieke kenmerken die het systeem zou moeten hebben als het gaat om de veiligheid en prestatie van mensen.

Bruikbaarheidtesten

Testen die gedaan worden om te mate van de gebruiksvriendelijkheid van het systeem te achterhalen door gebruikers het systeem te laten gebruiken.

Daily use senario’s

Scenario dat in gaat op de taken van het product of systeem die in het dagelijkse leven voorkomen.

Design standaarden

De precieze aanbevelingen die horen bij bepaalde specifieke ontwerpen.

Efficiëntie

De efficiëntie van het systeem zodat de gebruiker er veel mee kan.

Flow-chart format

Grafisch notatiesysteem dat wordt gebruikt om de chronologische volgorde van subtaken weer te geven.

Focusgroep

Kleine groep van gebruikers die worden gebruikt om informatie te verkrijgen over het uitvoeren van een taak.

Functionele allocatie

Onderzoeken of de functie die wordt uitgevoerd automatisch wordt uitgevoerd, door een persoon of door een combinatie van beide.

Functie/taak analyse

Analyse van de belangrijkste functies van het systeem.

Front-end analyse

Analyse die gedaan wordt om de gebruikers, hun behoeftes and de eisen aan de werksituatie te begrijpen.

Gebruikers gericht design

Bij het ontwerpen van het product vooral letten op de behoeftes en voorkeuren van de mens ten op zichtte van het product, waarbij het product zich aan de mens aan moet passen.

Gebruikers populatie

De populatie die het meeste een bepaalt product of systeem zal gaan gebruiken.

Herinnerbaarheid

Om hoeverre een systeem makkelijk te herinneren is zodat er ook mee gewerkt kan worden terwijl het een tijdje niet is gebruikt.

Heuristische evaluatie

Een analyse van de kenmerken van het product of systeem om te bepalen of er voldaan wordt aan de eisen van de human factors.

Hiërarchische taakanalyse

De taken van een complexe hiërarchische organisatie op een grafische manier weergeven.

Hiërarchische relaties

De beschrijving van de opbouw van taken en subtaken en hoe de groepering van taken gecombineerd kunnen worden tot functies.

Informational flow

De communicatie tussen mensen en de rollen die de mensen en het geautomatiseerde systeem in het systeem spelen.

Kwaliteit-functie inzet

Systeem waarbij doelen en systeemkenmerken met elkaar worden verbonden in een matrix zodat de ontwerper van het model kan zien of de kenmerken van het product overeen komen met de behoeftes van de klanten.

Leerbaarheid

In hoeverre een systeem makkelijk te leren is.

Leftover benadering

Benadering die ervan uit gaat dat omdat machines steeds meer kunnen de functieverdeling meer gecompliceerd wordt dan het toewijzen van functies aan mens of machines.

Lifecycle models

Vorm van een ontwerpmodel dat ook nog let op het gebruik en het behoud van het product.

Locatie- en omgevingscondities

De kenmerken van de situatie in de wereld waarin de taak uitgevoerd moet worden.

Macro-ergonomie

Veranderingen aanbrengen door de overtuigingen en attitudes van werknemers te veranderen.

Mock-up

Soort van prototype waarbij een grove benadering wordt gemaakt over hoe het product er uiteindelijk uit zal gaan zien.

Necessary use scenario’s

Scenario dat in gaat op de weinig voorkomende maar belangrijke taken die bij een bepaalt product of systeem moeten worden uitgevoerd.

Operationele volgorde diagram

Een diagram dat de typische volgorde van bepaalde activiteiten zoals besluitvorming, uitvoering, ontvangst en doorvoer weergeeft.

Organisatiedesign

Verbeteren van het systeem door middel van training, procedures en het veranderen van de personeelssamenstelling.

Persona’s

Alle fysieke en psychologische kenmerken van de (toekomstige) gebruikers van het product of systeem.

Prototype

Een zo’n realistisch mogelijke benadering van het uiteindelijke product.

Scenario’s

De beschrijving van een situatie en de specifieke set van taken die belangrijk zijn voor een bepaald product of systeem.

Steunmateriaal

Materiaal dat belangrijk is voor het vergemakkelijken van het juist uitvoeren van taken.

Systeem design benadering

Benadering waarbij de human factor specialist het gehele mens-machine systeem moet analyseren om zo te kunnen bepalen wat de beste samenstelling van kenmerken voor het systeem is.

Systematische ontwerpmodellen

Modellen die de stappen laten zien bij een human factor analyse en bij het ontwerpen en afmaken van producten.

Taakvolgorde

De volgorde van taken en de relatie tussen de taken over tijd.

Tevredenheid

Het systeem moet fijn in gebruik zijn zodat de gebruikers er tevreden over zijn.

Trade off analyse

Een klein onderzoek dat wordt gebruikt om te bepalen welk ontwerpalternatief leidt tot de beste uitkomst.

Usability engineering

Methode die uit gaat van een vroege focus op de gebruiker en taken, onderzoek doet, prototypes gebruikt en gebruikers direct bij het ontwerp probeert te betrekken.

Verbale protocollen concurrent

Het hard op spreken over het uitvoeren van de taak terwijl deze wordt uitgevoerd.

Verbale protocollen prospectief

Het hard op spreken over het uitvoeren van de taak terwijl men zich voorstelt hoe men de taak in de toekomst gaat vervullen.

Verbale protocollen retrospectief

Het hard op spreken over het uitvoeren van de taak nadat men deze net heeft uitgevoerd.

Verlies-winst analyse

Onderzoek gedaan door en specialist om de voor en nadelen van een human factor analyse te bepalen. De voordelen hierbij zijn gebaseerd op de aannames over toekomstig gebruik en de kosten gaan vaak in op personeel en materiaal.

Hoofdstuk 4

 

Absolute beoordeling

Het beperkte menselijke vermogen om de absolute waarde van een variabele of signaal te beoordelen.

Correcte afwijzing

Het niet opmerken van een signaal wanneer deze ook daadwerkelijk niet aanwezig is.

Detectie

Wanneer een potentieel target wordt opgemerkt tijdens een visuele zoekactie en bevestigd.

Gevoeligheid

De mate waarin een persoon in staat is onderscheidt te maken tussen een signaal en ruis.

Hit

Het opmerken van een signaal wanneer deze ook daadwerkelijk aanwezig is.

Just noticeable difference

Is het verschil tussen signaal en ruis dat nog net opgemerkt kan worden.

Miss

Het niet opmerken van een signaal wanneer deze eigenlijk wel aanwezig is.

Psychofysica

Wetenschap die zich bezig houdt met de relatie tussen psychologische waarneming en lichamelijke stimulatie.

Receiver operating characteristisc

Een soort assenstelsel waarop de uitkomsten van de signaal detectie analyse worden uitgezet.

Responsbias

De bias die er ontstaat wanneer een persoon een signaal opmerkt of wanneer men juist ruis vaststelt

Signaal detectie theorie

Theorie over het opmerken van signalen waarbij men de werkelijke signalen moet onderscheiden van de ruis.

Vals alarm

Het opmerken van een signaal terwijl deze eigenlijk niet aanwezig is.

Hoofdstuk 5

 

Articulatie index

De index die de signaal tegenover lawaai ratio probeert te meten.

Aural reflex

De spieren in het middenoor die er voor zorgen dat de waarneming van sterke geluiden eerst wordt verzwakt voordat ze in het binnenoor worden geleidt en waardoor het binnenoor wordt beschermd.

Binnenoor

Deel van het oor ook wel cochlea of slakkenhuis genoemd dat ervoor zorgt dat de beweging van geluidsenergie wordt doorgegeven aan de auditieve zenuw en vervolgens ook aan de hersenen wordt doorgegeven.

Drempelwaarde

De minimale intensiteit waarbij een geluid kan worden waargenomen.

Envelope

De tijdelijke kenmerken van geluid.

Frequentie influence

Het gegeven dat men niet even gevoelig is voor alle geluiden.

Fuzzy signal detection theory

Deze theorie houdt in dat men de mate moet aangeven waarin een signaal aanwezig is.

Hertz (Hz)

De uitdrukking voor geluid dat ontstaat door vibraties van luchtmoneculen.

Luidheid

De amplitude van het geluid.

Masking

Het maskeren van geluiden door andere geluiden.

Masking

De verlies van gevoeligheid voor het signaal wanneer lawaai aanwezig is.

Middenoor

Deel van het oor dat ervoor zorgt dat geluidsgolven versterkt in het in het binnenoor en dus nodig is voor het horen van luide geluiden.

Noise reduction ratio

De ratio die laat zien hoeveel van het geluid uit de omgeving door het apparaat wordt of kan worden tegengehouden.

Omnidirectionaal

Bepaalde geluiden of auditieve signalen die men altijd op kan vangen of men er nou wel of niet opgefocust is.

Permanent threshold shift

Wanneer een persoon te lang wordt blootgesteld aan dezelfde geluiden wordt de gevoeligheid voor geluid verminderd.

Pinnea

Informatie over waar het geluid vandaan komt.

Pitch

De hoge of lage geluiden die verbonden is aan de frequentie van een stimulus.

Psychophysical scaling

De gelijke stijgingen in geluidsintensiteit die niet leiden tot gelijke stijgingen in luidheid.

Redundancy

Een tweedelig effect van een stimulus.

Signaal verbetering procedures

Procedures die kunnen worden gebruikt in situaties die onder de 85 decibel komen te versterken.

Speech intelligibility level

Een top-down methode die het percentage correct gehoorde items meet.

Temporary threshold shift

De effecten van eerdere blootstelling aan hard geluid heeft invloed op het horen daarna door men minder gevoelig te maken voor geluiden, echter wordt het gehoor na een tijdje weer normaal.

Time weighted average

De vergelijking tussen de intensiteit van geluid en de duur van de blootstelling van het geluid.

 

Hoofdstuk 6

 

Anticipated effort

De verwachting van de inspanning die nodig is om bepaalde informatie te verkrijgen.

Associaties

De verbintenissen tussen de waargenomen stimulus en de andere stimuli die in de zelfde context voorkomen.

Associatieve netwerken

Netwerken in het lange termijn geheugen die informatie organiseert door in formatie dat gerelateerd is met andere informatie dicht bij elkaar op te slaan.

Attentional blindness (change blindness)

Het niet opvallen van de verandering in een bepaalt object of stimulus.

Attentional capture

Het letten op dingen die onze aandacht trekken.

Automatie

Het automatisch uitvoeren van taken zodat er minder aandacht aan deze taken besteed hoeft te worden.

Brontheorie

De verdeling van schaarse mentale bronnen over taken.

Centrale uitvoerder

Onderdeel van het werkgeheugen dat het visueel-ruimtelijk geheugen en het fonologische geheugen coördineert.

Chunking

Proces om de capaciteit van het werkgeheugen te vergroten door ervoor te zorgen dat het werkgeheugen minder items hoeft te onthouden.

Cocktail party effect

Wanneer men betekenis kan afleiden zonder dat men aandacht aan deze stimulus besteed.

Cognitie

De verwerking of vervorming van informatie.

Cognitief interview

Interview dat zich richt op het herinneren van informatie in plaats van op herkenning.

Cognitief tunnelen (confirmatie bias)

De neiging van mensen om teveel gefixeerd te zijn op een specifieke hypothese wanneer men de oorzaak van een probleem wil oplossen en niet meer oog hebben voor eventuele andere oorzaken.

Congruente items

Items die op elkaar lijken.

Divide attention

Het verdelen van de aandacht tussen twee taken.

Expectancy

De verwachting van wat we zullen waarnemen.

Fonologisch geheugen

Deel van het werkgeheugen dat woorden en geluiden vast houdt die geoefend moeten worden.

Gebeurtenissen geheugen

Deel van het lange termijn geheugen dat bestaat uit herinneringen van gebeurtenissen.

Inspanning

De mate waarin men moeite moet doen om een stimulus op te merken.

Interface redesign

Het veranderen van interfaces zodat men minder mentale bronnen hoeft te gebruiken bij taken.

Lange termijn geheugen

Onderdeel van het geheugen dat informatie voor een langere tijd kan opslaan.

Keren

Het opslaan van informatie in het lange termijn geheugen.

Maintenance rehearsal

Het oefenen van informatie om deze in het geheugen opgeslagen te houden.

Mentale inspanning

De aandacht die men op over een bepaalde tijd kan richten om zo informatie waar te nemen.

Mentale modellen

De schema’s van dynamische systemen of hulpmiddelen.

Metacognitie

De kennis die mensen hebben over hun eigen capaciteiten en kwaliteiten.

Perceptie

Het afleiden van een betekenis van een object.

Primaire taak

De taak die de hoogste prioriteit krijgt wanneer men meerdere taken uitvoert.

Recall

Het ophalen van informatie uit het geheugen.

Recognition

Het herkennen van informatie uit het geheugen.

Resource-limited

De werking van het werkgeheugen is afhankelijk van het aantal aandachtsbronnen.

Rote memory

Wanneer herinneringen alleen worden gebaseerd op frequentie en recentheid en niet op betekenis. Deze informatie wordt om deze reden ook sneller vergeten.

Salience

De mate waarin een object of stimulus opvallend is.

Schema

De hele kennisstructuur over een bepaald onderwerp.

Scripten

Schema’s die de volgorde van activiteiten beschrijven in het dagelijkse leven.

Secundaire taak

De taak die op de tweede plaats komt van belangrijkheid bij het uitvoeren van meerdere taken.

Semantisch geheugen

Deel van het lange termijn geheugen dat bestaat uit feitenkennis.

Situatie bewustzijn

Het bewustzijn van gebruikers van de betekenis van de dynamische veranderingen in de omgeving.

Taakmanagement

De toewijzing van mentale bronnen aan de ene taak of/en aan de andere taak.

Task redesign

Het voorkomen dat mensen teveel taken uitmoeten voeren waarover zij hun aandacht moeten verdelen zodat het uitvoeren van de taken niet meer goed kan gebeuren.

Time-sharing requirements

Taken waarbij men zijn aandacht moet verdelen.

Top-down verwerking

Het interpreteren van de informatie die de zintuigen waar neemt op basis van voorgaande kennis.

Total interference

De situatie waarbij twee taken worden bepaald door hun structurele overlap, soortgelijkheid en hun beroep op cognitieve bronnen.

Training

Manieren om het leren makkelijker te maken.

Troubleshooting

Het actief opzoek gaan naar de oorzaak van problemen.

Unitized

Het samengaan van bepaalde kenmerken in een stimulus waardoor de verwerking hiervan sneller en meer automatisch verloopt.

Value

De mate waarin men een object dat waargenomen wordt belangrijk of waardevol vindt.

Visibility

In hoeverre men gemakkelijk kan zien hoe het systeem georganiseerd is.

Visueel-ruimtelijk geheugen

Deel van het werkgeheugen dat de visuele beelden die via de zintuigen binnen komen vast houdt en kan ophalen vanuit het lange termijn geheugen.

Visuele echo

Het verbinden van verbalen informatie met woorden.

Werkgeheugen

Onderdeel van het geheugen dat informatie voor een korte tijd vast kan houden en mee kan werken.

 

 

 

Hoofdstuk 7

 

Anchoring

Alleen informatie gebruiken die bepaalde hypotheses ondersteunen.

Beschrijvende modellen

Modellen die uitleggen welke cognitieve processen samen gaan met de besluitvorming van mensen.

Beschikbaarheidheuristiek

Vuistregel voor het maken van beslissingen door de informatie te gebruiken die men gemakkelijk uit het geheugen kan halen doordat deze informatie bijvoorbeeld recentelijk of vaak gebruikt is.

Besluitmatrix (besluitboom)

Grafische weergaven van de mogelijke besluiten om zo makkelijk mogelijk met weinig cognitieve inspanning een besluit te nemen.

Besluitvorming

Het maken van keuzes aan de hand van de relevante waargenomen informatie, de hypotheses over wat deze informatie betekent en de planning van de keuze.

Cognitieve vernauwing

Het feit dat wanneer men al een hypothese heeft gevormd er minder gebruik wordt gemaakt van nieuwe of andere informatie.

Confirmatiebias

Het zoeken naar informatie die een reeds gevormde hypothese zal bevestigen en zo de andere informatie negeren.

Critiquing

De alternatieve interpretaties, hypotheses en keuzes die de computer geeft om zo besluitvorming te verbeteren.

Cue salience

Het gegeven dat signalen die meer opvallend zijn eerder aandacht zullen krijgen en dus ook eerder belangrijk zullen worden gevonden.

Decision-support systems

Systemen die zijn ontworpen om besluitvorming te verbeteren door de cognitieve besluitvormingsprocessen te verbeteren.

Display representatie

De manier waarop signalen worden verwerkt.

Expertsystemen

Computerprogramma’s die ontworpen zijn om met de kennis van een expert antwoord te kunnen geven.

Framingbias

Vertekening die optreedt wanneer er keuzes in bepaalde termen worden gepresenteerd.

Hindsight bias

Het gegeven dat men zegt de uiteindelijke uitkomst al heeft kunnen weten nadat deze heeft plaats gevonden.

Multiattribute utility theory

Theorie die kijkt naar de relatie tussen opties en de kenmerken van verschillende opties.

Naturalistic desicion making

De besluitvormingsprocessen die worden gemaakt op basis van kenmerken in het dagelijkse leven.

Normatieve modellen

Rationele besluitvormingsprocessen die uitleggen hoe mensen tot een besluit zouden moeten komen.

Nut

De algemene waarde die aan de keuze wordt toegekend.

Overconfidence

het feit dan men soms teveel vertrouwen heeft in de hypotheses die al in het werkgeheugen zijn gevormd.

Primacy effect

De informatie die als eerste wordt verwerkt is het meest invloedrijk.

Representativiteitheuristiek

Vuistregel voor het maken van beslissingen door het interpreteren van een aantal signalen als behorend tot een bepaalde categorie.

Rule based

Het uitvoeren van een taak of het nemen van beslissingen door stimuli te verwerken en de integreren volgens aangeleerde regels.

Satisficing

Beschrijvend model waarbij men niet opzoek is naar de beste keuze, maar de keuze die voor hen voldoende acceptabel is.

Situatiebesef

Signalen uit de omgeving gebruiken om zo hypotheses in het werkgeheugen te bevestigen of te verwerpen.

Skill-based

Het uitvoeren van taken of het maken van beslissingen op basis van ervaring met de taak, waarbij niet eerst de stimuli moeten worden geïntegreerd of geïnterpreteerd.

Subjective expected utility theory

Theorie die uitgaat van de subjectieve waarde die verschillende mensen toekennen aan de mogelijke uitkomsten.

Sunk cost bias

Vertekening bij het maken van beslissingen die optreedt omdat men de neiging heeft om een onzeker verlies te kiezen boven een zeker verlies.

Task redesign

Het veranderen van de kenmerken in een systeem om zo betere keuzes te kunnen maken.

Vertekeningen

De fouten die gemaakt worden wanneer men bij de besluitvorming gebruik maakt van vuistregels.

Verwachte waarde theorie

Theorie die uitgaat van de onzekerheid van uitkomsten en van de verwachte waarde ervan.

Vuistregels

Regels die mensen helpen om zo makkelijk mogelijk een besluit te nemen.

 

 

 

Hoofdstuk 8

 

Displays

Hulpmiddelen die door mensen zijn gemaakt om het gebruik van systemen te vergemakkelijken en te ondersteunen.

Dissimilair

Niet gelijkende kenmerken.

Divided attention

De aandacht verdelen over twee informatiebronnen.

Graphical user interface

Een soort van display dat meer gebruik maakt van grafisch materiaal en vaak gebruik maakt van de controles en responses die worden gebruikt om het display te bewerken.

Informatie analyse

Analyse die vast moet stellen wat gebruikers moeten weten om een taak uit te kunnen voeren.

Mentally integrated

Het in het hoofd integreren van informatiebronnen die met dezelfde taak te maken hebben.

Pictorial realism

De gelijkenis van de display op het gene dat de display representeert.

Procatief

Het anticiperen op dingen die in de toekomst gaan gebeuren.

Reactief

Het reageren op dingen die in het verleden zijn gebeurd.

Redundancy gain

Het sneller interpreteren van een boodschap wanneer deze herhaaldelijk wordt voorgesteld.

Toepassing

De fysieke implementatie van een display.

Top-down verwerking

Het interpreteren van informatie op basis van de verwachtingen die mensen hebben.

 

Hoofdstuk 10

 

Afstand

Een meting van het ene punt naar het andere punt tussen lichamelijke punten, gemeten door middel van een rechte lijn.

Antropometrie

De kennis over het meten van lichamelijke kenmerken.

Breedte

De horizontale meting van het ene punt naar het andere punt door middel van een rechte lijn.

Buiging

De meting van de ene punt naar het andere punt volgens lichaamscontouren, waarbij de meting meestal niet circulair of gesloten is.

Clutter-avoidance principle

Het principe dat ervan uit gaat dat onoverzichtelijkheid zo veel mogelijk vermeden moet worden.

Consistency principle

Principe dat ervan uit gaat dat de dingen die in eenzelfde categorie behoren moeten bij elkaar geplaatst worden zodat er niet naar gezicht hoeft te worden.

Control-display compatibility principle of allocation

Het principe dat ervan uit gaat dat bedieningssystemen zich dichtbij hun display moeten bevinden zodat er een soort bediening-display relatie ontstaat.

Design for adjustable range

Instrumenten die zodanig worden gemaakt zodat deze kunnen worden aangepast aan de individuele gebruiker waarbij men bij het ontwerp gebruik maakt van de gemiddelde waarde in de meest voorkomende antropometrische data.

Design for extremes

Voor het ontwerp wordt gebruik gemaakt van de antropometrische data van de meest extreem afwijkende individuen.

Diepte

De horizontale meting van het ene punt naar het andere punt gericht naar binnen door middel van een rechte lijn.

Frequency of use principle

Het principe dat ervan uit gaat dat de meest gebruikte dingen op een zowel handige plaats gebruikt moeten worden en in het gezichtsveld geplaatst moeten worden.

Functional grouping principle

Het principe dat ervan uit gaat dat dingen die soortgelijke functies hebben ook bij elkaar geplaatst moeten worden.

Functionele data

De metingen van lichaamskenmerken wanneer mensen verschillende werkhoudingen aan nemen.

Handlengte

De afstand tussen de bovenkant van de middelvinger van de rechterhand tot en met het begin van de duim

Importance principle

Principe dat ervan uit gaat dat de dingen die belangrijk zijn op een slimme manier geplaatst moeten worden in de werkplaats of omgeving.

Lengte

Het verticale meten van het ene punt naar het andere door middel van een rechte lijn.

Lower limit dimensie

De percentielwaarde die men gebruikt afhankelijk van de grootte van het systeem zodat het systeem niet kleiner kan zijn dan een bepaalde minimale waarde omdat deze anders niet meer bruikbaar is voor de grootste gebruikers.

Omtrek

Een gesloten meting aan de hand van lichaamscontouren, die vaak niet circulair is.

Postuur

De afstand tussen de vloer en de bovenkant van de schedel.

Reach envelope

Het gebied dat nog bereikt kan worden met de rechterhand van een persoon in staande positie, of te wel het grijpgebied.

Sequence of use principle

Principe dat ervan uit gaat dat de dingen die volgens een bepaalde volgorde gebruikt moeten worden ook naast elkaar geplaatst moeten worden.

Structurele data

De metingen van lichaamskenmerken wanneer men stil zit of stil staat.

Upper limit dimensie

De percentielwaarde die men gebruikt afhankelijk van de grootte van het systeem zodat het systeem niet groter kan zijn dan een bepaalde maximale waarde omdat deze anders niet meer bruikbaar is voor de kleinste gebruikers.

Zichtbaarheid

De visuele displays in een werkomgeving zodanig ontwerpen zodat deze makkelijk gezien en gelezen kunnen worden.

 

Hoofdstuk 12

 

Basal metabolism

Het laagste niveau van energievorming dat nodig is om te kunnen blijven leven.

Bloeddruk

De druk in de grote aderen.

Gemiddeld werk

Werktoestand waarbij ongeveer 2.5 tot 5 kcal per minuut aan energie nodig is.

Licht werk

Werktoestand waarbij ongeveer minder dan 2.5 kcal per minuut aan energie nodig is.

Werkbelasting

De belasting van het lichaam wanneer men aan het werk is, gemeten door middel van het zuurstof gebruik en de hartslag.

Working metabolism

De stijging in stofwisseling door van de ruststand van het lichaam over te gaan in de werktoestand.

Zwaar werk

Werktoestand waarbij ongeveer 5 tot 7.5 kcal per minuut aan energie nodig is.

 

 

 

 

Hoofdstuk 13

 

Anoxie

Het gebrek aan zuurstof dat negatieve gevolgen kan hebben op de perceptie, motoriek en cognitieve prestatie.

Arousal level

Het niveau van alertheid tijdens taken.

Cognitive appraisal

De hoeveelheid stress die iemand ervaart is afhankelijk van hoe men de situatie interpreteert.

Cognitieve vernauwing

Wanneer men maar één oorzaak kan bedenken over wat er aan de hand zou kunnen zijn.

Desynchronization

De verstoring van het dagelijkse lichamelijker ritme.

Distraction

Het afgeleid zijn van de taak omdat men teveel bezig is met de stress die ze ervaren en de oorzaken hiervan.

Emergency stress management

Het management dat men leert hoe men het beste kan reageren op stress en ook om niet meteen te reageren als er iets negatiefs gebeurt, maar rustig na te denken over hun reactie.

Event salience

Bepaalde gebeurtenissen die duidelijker zijn en daardoor makkelijker worden opgemerkt.

Lack of attention

Het gebrek aan aandacht tijdens taken.

Lichamelijke alertheid

De stressvolle situaties die samengaan met angst en gevaar.

Lichamelijke metingen

Meting van de mentale werkbelasting door bepaalde lichamelijke onderzoeken te doen.

Niveau

Het mate waarin bepaalde stressoren voor kunnen komen.

Omgevingsstressoren

De directe stressoren.

Optimistisch niveau van arousal

Dat de prestatie eerst stijgt door de alertheid en dan tot een piek leidt om vervolgens weer te dalen wanneer de alertheid die samen gaat met stress verder toeneemt.

Overarousal

De afname van prestatie wanneer het niveau van arousal toeneemt tot over het optimistische niveau van arousal.

Overconfident

Het gegeven dan men teveel vertrouwen hebben in hun eigen capaciteiten.

Perceptuele of aandachtsgerelateerde vernauwing

Wanneer personen zich alleen nog maar concentreren op een informatiebron en alle andere informatiebronnen negeert.

Primaire taakmetingen

Metingen van systeemprestatie die horen bij een bepaalde taak.

Psychologische stressoren

Stressoren die ontstaan door de eigen psychologische ervaring van de individu.

Secundaire taakmetingen

De metingen van systeemprestatie die horen bij een secundaire taak om zo de reservecapaciteit van een systeem of individu te meten.

Signal enhancement

Signalen zo opvallend mogelijk maken zodat ze makkelijker opgemerkt kunnen worden.

Signal rate

De hoeveelheid van de signalen die bepaald hoe makkelijk ze kunnen worden opgemerkt.

Sleep intertia

De neiging van de hersenen om de eerste tien minuten na het wakker worden niet optimaal te presteren.

Sleep latency test

Test die meet hoe lang het duurt voordat iemand in slaap valt in een donkere kamer.

Spare capacity region

De overgebleven (cognitieve) capaciteit die men heeft nadat er taken zijn uitgevoerd.

Speed-accuracy trade-off

De snelle reactie om om te gaan met stress die vaak leidt tot een minder goede uitkomst

Strategieveranderingen

De strategieën die men bedenkt om adequaat om te gaan met stress.

Stressoren

De dingen in het leven die voor stress kunnen zorgen en zorgen voor een psychologische ervaring, leiden tot een verandering in het lichaam, hebben invloed op de informatieverwerking, kunnen op langer termijn negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid en kunnen prestatie doen verslechteren.

Task management skills

Het aanleren van vaardigheden om beter om te kunnen gaan met taken.

Tijdslijn

Een weergave die de tijd laat zien waarin de taken verwerkt zijn en waarin staat hoe lang het duurt om de taken uit te voeren.

Underarousal

Verminderde alertheid die ontstaat door langdurige waakzaamheidtaken waarin de alertheid te weinig wordt vastgehouden.

Vermoeidheid

Staat van welzijn die voorkomt door hoge mate van werkbelasting die kan leiden tot verminderde prestatie.

Vibratie (cyclic motion)

Een continue herhaaldelijke beweging die na lang gebruik kan leiden tot een negatief effect op de precisie van de handeling en de lichamelijke gezondheid.

Waakzaamheid

Het lang vast kunnen houden van de aandacht.

Work memory loss

Het verlies van het werkgeheugen door teveel stress

 

Hoofdstuk 14

 

Aansprakelijkheid

De gene die de verantwoordelijkheid draagt voor de situatie.

Asphyxiants

Giftige substanties die kunnen leiden tot zuurstofgebrek in het bloed.

Availability

De beschikbaarheid van bepaalde informatie in het geheugen.

Carcinogenen

Giftige substanties die kankerverwekkend kunnen worden nadat mensen te lang aan deze stoffen zijn blootgesteld.

Commission

Wanneer iemand iets doet wat die gene eigenlijk niet had moeten doen.

Contributory negligence

Het gedrag van de verwonde persoon dat bij kan dragen aan het ongeluk.

Error containment

Een methode om fouten te verminderen.

Error tolerante systemen

Techniek waarbij het systeem begrijpt dat mensen niet foutloos zijn en mensen kan attenderen op hun eigen fouten en hoe ze deze kunnen verbeteren.

Familiarity

De mate waarin iemand bekend is met een item of product.

fault tree analysis

Een analyse die een ongeluk analyseert om zo tot de oorzaak van het ongeluk te komen.

Failure models

De niet goed functionerende onderdelen van een systeem.

Failure modes and effects criticality analysis

Een analyse die een system in verschillende onderdelen verdeelt en ook de niet goed functioneren onderdelen analyseert en de daarbij horende kans op een ongeluk.

Fout

Een menselijke gedraging die ervoor zorgt dat er sprake is van een verminderde systeemeffectiviteit en een verminderde veiligheid.

Frequentie

De kans dat een ongeluk kan gebeuren.

Gevaar

Het signaalwoord dat gebruikt wordt om aan te geven dat er onmiddellijk sprake is van gevaar en dat dit kan leiden tot verwondingen of dood.

Job safety analysis

Analyse waarbij de werknemers worden geobserveerd terwijl ze taken uitvoeren om te kijken waar de fouten zijn ontstaan.

Hazard controls table

Een tabel die de gevaren die kunnen voorkomen noteert in de eerste kolom en in de tweede kolom de kans op dat het gevaar voor komt.

Hazard criticality

Het onderzoeken van de mogelijke gevaren die met een bepaald systeem gepaard gaan.

Hindsight bias

Dat men terug kijkt op een situatie van bijvoorbeeld een ongeluk en dan zeggen dat ze hadden geweten dat het had kunnen gebeuren.

Irritants

Giftige substanties die zwellingen veroorzaken, irritatie van de huis, blaren en pijn.

Knowledge based mistake

Een fout die gebaseerd is op de kennis die men vooraf heeft.

Lapse

Een fout die ontstaat omdat iemand iets had moeten uitvoeren maar dit niet heeft gedaan, vaak omdat het prospectieve geheugen niet optimaal functioneert.

Nalatigheid

Achteloosheid of laksheid waardoor een eventueel ongeluk veroorzaakt kan worden

Novelty

De nieuwheid van een gevaar.

Omission

Wanneer iemand iets niet heeft gedaan terwijl deze persoon dit eigenlijk wel had moeten doen.

Overtreding

Een fout die wordt gemaakt omdat iemand iets opzettelijk iets doet waarvan hij weet dat het verkeerd is.

Perceptiefouten

Fouten die ontstaan doordat men een misschatting maakt in de perceptie.

Phototropism

De neiging om naar een feller licht te kijken wanneer er tijdens het werk feller licht wordt waargenomen.

Product liability

Wanneer het bedrijf dat het product maakt wordt aan geklaagd door de gebruikers omdat het product niet goed gemaakt blijkt te zijn.

Radioactief materiaal

Materiaal dat bestaat uit radioactieve atomen en bij lange blootstelling kan dit wel leiden tot kanker.

Rule based mistake

Een fout die gebaseerd is op bepaalde regels die men heeft over een taak of proces.

Severity

De mate van ernst van een ongeluk.

Slips

Een fout die ontstaat zonder dat iemand opzettelijk een handeling uitvoert.

Systemic poisons

Giftige substanties die ervoor zorgen dat de organen niet meer fatsoenlijk kunnen functioneren.

Systems approach

Een model dat de oorzaken van ongelukken beschrijft en ervan uit gaat dat ongelukken gebeuren door de interactie van de onderdelen van het systeem.

Voluntary

De vrijwilligheid van het gevaar.

Voorafgaande gevarenanalyse

Een analyse die wordt gedaan nog voordat een systeem wordt ontworpen om zo te kijken naar de combinatie van taakhandelingen, de mogelijke gebruikers, de omgeving en de mogelijke gevaren die hierbij gepaard gaan.

Voorzichtigheid

Het signaalwoord dat gebruikt wordt om gevaren of onveilige handelingen te beschrijven die kunnen leiden tot milde verwonding of schade aan objecten.

Waarschuwing

Het signaalwoord dat gebruikt wordt wanneer bepaalde gevaren kunnen leiden tot eventuele verwonding of dood.

 

Hoofdstuk 15

 

Conceptueel model

Een referentiekader dat de functionaliteit van het systeem representeert door bijvoorbeeld feedback te geven, consistentie op te bouwen, de functionaliteit van het systeem te beschrijven aan de hand van een metafoor en onzichtbare delen in het proces zichtbaar te maken.

Creeping featurism

De vergroting van de functies van de systemen.

Error-tolerante systemen

Systemen die erop zijn ingesteld dat er een mogelijkheid bestaat dat er fouten ontstaan.

Experienced frequent users

Gebruikers die veel kennis hebben met taken en systemen en hier vaak mee hebben gewerkt waardoor het uitvoeren van de taken gemakkelijk wordt.

Fields

De velden of formulieren die men in moet vullen.

Functie sleutels

Bevelen die worden gegeven door bepaalde sneltoetsen in te drukken bij computerprogramma’s.

Functionaliteit

Term die het aantal dingen en de complexiteit van dingen te beschrijven.

Goals, operators, methods and selection rules model

Model date en uitgebreide beschrijving geeft van de taken van de gebruiken en dat ook kan worden gebruikt om specifieke voorspellingen te doen over hoe gebruikers zullen reageren op het systeem.

Heuristic evaluation

Het evalueren van een potentieel software ontwerp aan de hand van vuistregels.

Human-computer interaction

De interactie tussen mens en computer waardoor psychologische processen kunnen worden beïnvloedt.

Hypermedia

Wanneer er informatie wordt gehaald informatie uit veel verschillende media bestanden zoals video, audio en internet.

Hypertext

Computerdocumenten die informatie aan elkaar kan linken.

Knowledgeable users

Gebruikers die weten wat de taak inhoudt maar deze taak niet vaak uitvoeren en dus zich niet goed kunnen herinneren hoe ze de taken uit moeten voeren.

Novice users

Mensen die weten wat de taak inhoud maar niet weten hoe het systeem werkt en daardoor moeten ze in staat zijn makkelijk te nieuwe dingen te leren en goed te onthouden.

Seven stages of action

Theorie van Norman waarbij de gebruiker eerst het doel opstelt en daarna het doel moet begrijpen om vervolgens te weten wat hij moet doen om dat doel te bereiken en hoe dit moet gebeuren.

Softwarehandleidingen

De handleidingen bij een systeem die kunnen worden gebruikt om zo eventuele onduidelijkheden op te lossen en hulp te bieden.

Storyboards

Een grafische weergave van hoe het systeem er uiteindelijk uit komt te zien.

Usability test

De gebruiksvriendelijkheid van het systeem testen door de gebruikers met het systeem te laten werken onder normale omstandigheden.

 

Hoofdstuk 16

 

Betrouwbaar

Situatie wanneer een systeem doet wat het behoort te doen.

Detectie

Het opmerken van stimuli of fouten binnen het systeem.

Distrust

De een vorm van mistrust waarbij een persoon niet voldoende vertrouwen heeft in het systeem dat geautomatiseerd is.

Ervaren betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van het systeem volgens de mensen die ermee moeten werken.

Hulpmiddel

Een onderdeel van een systeem dat kan worden gebruikt als hulp voor het uitvoeren van een taak.

Interconnections between functions

De verbintenis van functies onderling.

Klungelige automatisering

Een gevolg van automatisering wat leidt tot het verminderen van de werkbelasting op momenten dat er al weinig werkbelasting was en het verhogen van de werkbelasting terwijl er op dat moment al sprake was van een hogere werkbelasting.

Mensgerichte automatisering

Het aanpassen van het systeem door de gebruikers nauw te betrekken in het automatiseringsproces zodat zij goed met het systeem om kunnen gaan.

Mens-systeemgerichte automatisering

Het verdelen van de functies tussen mens en machine of systeem om dat de nadruk op de interactie tussen deze twee cruciaal is.

Mistrust

Situatie wanneer het vertrouwen niet direct gelinkt is aan de betrouwbaarheid van het systeem.

Niveau

De fasen van automatisering.

Objectieve betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van een systeem gemeten door objectieve personen of andere systemen.

Onbetrouwbare automatisering

De werking van een geautomatiseerd systeem dat niet volgens de verwachtingen en wensen van de gebruiker werkt.

Overtrust

Wanneer mensen te veel vertrouwen in het systeem hebben dan ze zouden moeten hebben.

Situatiebesef

Het meer opvallend zijn van de dynamische omgeving wanneer men actief in deze omgeving participeert van wanneer men passief toekijkt naar de omgeving.

Verlies van alertheid

Een gevolg van automatisering van het systeem waardoor men minder werkbelasting heeft en dus ook minder hoeft op te letten op de gehele situatie.

Verlies van vaardigheden

Een gevolg van automatisering van het systeem waardoor men steeds minder gebruik maakt van vaardigheden omdat het systeem dit van hen overneemt.

Vertrouwen

De ervaren betrouwbaarheid van het systeem geobserveerd door de gebruikers in het systeem dat het naar behoren werkt.

 

Hoofdstuk 19

 

Advice/involvement teams

Teams waarbij er sprake is van weinig rolverdeling en een lage externe synchronisatie.

Advice/negotiation teams

Teams waarbij er sprake is van een hoge mate van roldifferentiatie en hoge mate van synchronisatie.

Collectieve metacognitie

Situatie wanneer groepen niet op hun eigen gedrag reflecteren.

Complexiteit

De mate van ingewikkeldheid van het systeem of organisatie met betrekking tot het aantal feedbackmechanismen, de subsystemen en interacties.

Computer-supported cooperative work

Wanneer er computers worden gebruikt om groep- of teamleven beter samen te laten werken.

Conformeren

Het opgaan en mee gaan in de ideeën van de groep omdat door groepsdenken een bepaalde druk ontstaat op het individu.

Coupling

De mate waarin er een sterke samenhang ontstaat tussen subsystemen binnen het systeem.

Crew

Een team dat zich vooral bezig houdt met technische zaken zoals transport e.d.

Groep

Een stel mensen die bijna allemaal dezelfde functie en rol hebben en hun besluitvorming en taakprestatie vooral is gebaseerd op hun individuele bijdrage.

Groepsdenken

De interactie tussen groepsleden die leidt tot collectieve rationalisatie waardoor men geen aandacht meer besteed aan informatie die niet overeen komt met de ideeën die zij hebben.

Groepsproductiviteit

De productiviteit of de werkprestatie van een groep.

Group communication support systems

De informatiesystemen die voornamelijk worden gebruikt om de communicatie tussen leden van een groep te vergemakkelijken.

Group decision- support systems

De informatiesystemen die erop zijn gericht om de beste keuzes voor de groep te maken door bepaalde communicatieproblemen te verhelpen.

Group view displays

Displays die een overzicht van de status van de werkzaamheden weer geeft, extra informatie geeft die handig zou kunnen zijn, die de samenwerking tussen teamleden stimuleert en ervoor zorgt dat er coördinatie bestaat tussen de activiteiten die de teamleden uitvoeren.

Macro ergonomie

Prestatie en veiligheidsproblemen proberen te optimaliseren door zich bezig te houden met het personeel maar ook de technische, sociale en economische subsystemen.

Micro ergonomie

Het aanbrengen van veranderingen in de werkomgeving van werknemers.

Organisationele context

De manier waarop de organisatie is samengesteld zoals de managementstructuur en het beloningssysteem.

Participatory ergonomie

Methode die wordt gebruikt om te werknemers van begin af aan te betrekken zij de doelen en de structuur van de organisatie.

Production/service teams

Teams waarbij er sprake is van weinig roldifferentiatie maar een hoge mate van externe synchronisatie.

Project/development teams

Teams waarbij er sprake is van een hoge mate van rolverdeling en een gemiddelde mate van externe synchronisatie.

Sociale context

De context van de organisatie ten opzicht van het gedrag van de individuen die betrokken zijn bij de organisatie.

Task work skills

De vaardigheden die van pas kunnen komen bij het uitvoeren van taken.

Team

Een stel mensen waarbij men verschillende functies en rollen heeft om zo tot een gemeenschappelijk doel te komen.

Team work skills

De waardigheden die van pas kunnen komen bij het functioneren in een team en zijn vooral interpersoonlijk van aard.

Bron

Deze begrippenlijst is gebaseerd op collegejaar 2012/2013.

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met oefen- en voorbeeldtentamens voor Keuzevakken Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Universiteit Utrecht en studieverenigingen

Crossroads: term ref right 1: 
Samenvattingen voor psychologie in Utrecht via Alcmaeon en JoHo
Samenvattingen voor pedagogiek in Utrecht via PAP en JoHo
Samenvattingen voor ISW in Utrecht via Versatile en JoHo
Activity abroad, study field of working area:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1697