Law and public administration - Theme
- 12730 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Een huwelijk heeft allerlei juridische gevolgen, dat geldt ook voor een echtscheiding. Wie zijn de erfgenamen van een overledene, en wie niet? Kunnen kinderen onterfd worden? Deze en vele andere vragen kunnen beantwoord worden aan de hand van het Personen- en familierecht en het Erfrecht. Deze rechtsgebieden volgen de mens van de wieg tot het graf. In deze samenvatting wordt ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen binnen de rechtsgebieden, die onderhevig zijn aan constante veranderingen.
Het leven begint met de geboorte. Er ontstaan dan automatisch allerlei familierechtelijke betrekkingen (art. 1:197 BW). Iemand wordt een natuurlijk persoon in juridische zin en is vanaf dat moment drager van rechten en plichten. Deze persoon is een nieuw rechtssubject. In art. 1:1 lid 1 BW is te lezen dat allen die zich in Nederland bevinden vrij en bevoegd zijn tot het genot van burgerlijke rechten.
In sommige gevallen zal een kind al voor zijn geboorte aanspraak kunnen maken op het Burgerlijk wetboek. Volgens art. 1:2 BW wordt een kind als geboren aangemerkt voor zover zijn belang dit vordert. Stel bijvoorbeeld dat een vader overlijdt tijdens de zwangerschap van zijn dochter en heeft verklaard dat zijn kleinkinderen erfgenaam zijn. Dan zal het kind in de buik van de moeder juridisch als geboren worden aangemerkt. Wordt het kind echter doodgeboren, dan wordt het kind geacht nooit juridisch te hebben bestaan.
Bij de geboorte ontstaan er automatisch allerlei familiebanden. Dit noemen we ook wel de familierechtelijke betrekkingen (art. 1:197 BW). Deze betrekkingen spelen een belangrijke rol in het erfrecht. Uit art. 1:198 lid 1 sub a en 1:199 sub a BW blijkt dat een kind bij de geboorte automatisch een vader en een moeder heeft, mits het kind binnen het huwelijk geboren wordt. Familierechtelijke betrekkingen kunnen ook leiden tot het zijn van erfgenaam (art. 4:10 BW). Door deze familierechtelijke betrekkingen ontstaat er bloedverwantschap. Je hebt bloedverwanten in opgaande lijn, zoals ouders en grootouders, en bloedverwanten in neergaande lijn, zoals kinderen en kleinkinderen. Ook bestaan er verschillende graden van bloedverwantschap. Van belang is hoe dicht de familie tot elkaar staat. Om dit na te gaan, gaat men eerst terug naar een gemeenschappelijke stamouder. Ouders zijn dan ook eerstegraads bloedverwanten van hun kinderen. Een nichtje is een vierdegraads bloedverwant, want je moet via één van je ouders (stap 1) naar de gezamenlijke stamouders opa en oma (stap 2), naar een oom of tante (stap 3) om uit te komen bij nichtjes of neefjes (stap 4).
De verbanden tussen ouders en kinderen worden juridisch bezien aan de hand van het Afstammingsrecht. Familierechtelijke betrekkingen kunnen volgens het Afstammingsrecht op vier verschillende wijzen ontstaan:
De vader kan het vaderschap ontkennen (art. 1:200 BW). Wanneer de vader en moeder met elkaar getrouwd zijn op het moment dat het kind wordt geboren, dan is de vader automatisch de juridische vader. Dit is ook het geval als hij niet de biologische vader is. Wanneer hij geen juridisch vader wil zijn, kan hij het vaderschap ontkennen. De vader moet hiertoe binnen 1 jaar nadat hij heeft gehoord dat hij waarschijnlijk niet de biologische vader van het kind is een verzoek indienen bij de rechtbank. Als hij heeft ingestemd met een daad die de verwekking tot gevolg heeft gehad of als hij voor het huwelijk al afwist van de zwangerschap, kan hij het vaderschap niet meer ontkennen.
De moeder en het kind kunnen eveneens het vaderschap ontkennen. Hiervoor gelden dezelfde vereisten die gelden voor de vader. Wanneer het kind het vaderschap wil ontkennen, geldt er echter een andere termijn. Hij moet binnen drie jaar nadat bekend is geworden dat zijn vader niet zijn biologische vader is een verzoek indienen bij de rechtbank. Voorwaarde is wel dat het kind meerderjarig is.
Het is voor een kind ook mogelijk om twee juridische moeders te hebben. Dit brengt mee dat ook het moederschap ontkend kan worden, namelijk op de grond dat de moeder niet de biologische moeder van het kind is. Zie art. 1:202a BW. Voor deze ontkenning gelden dezelfde regels als voor het vaderschap. Wanneer de meemoeder voor het huwelijk of geregistreerd partnerschap wist van de zwangerschap of heeft ingestemd met donorbevruchting door een anonieme donor, is het niet mogelijk om het moederschap te ontkennen.
Bij de geboorte moeten er enkele zaken worden geregeld.
Ten eerste moet er aangifte worden gedaan van de geboorte bij het gemeentehuis. Dit moet binnen drie dagen na de geboorte gedaan worden (art. 1:19e lid 2 jo. lid 6 BW).
Bij de aangifte moeten de voornaam en de geslachtsnaam worden doorgegeven. Niet iedere naam hoeft te worden geaccepteerd door de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:4 lid 2 BW). Het vaststellen van de voornaam is in principe definitief en kan alleen via een procedure bij de rechtbank gewijzigd worden. Voor de geslachtsnaam moet worden gekozen uit de achternaam van de vader of die van de moeder. Deze keuze moet blijken uit een door beide ouders gezamenlijk afgelegde verklaring (art. 1:5 lid 4 BW). Van deze verklaring wordt vervolgens melding gemaakt in de akte van geboorte. Wanneer een dergelijke verklaring ontbreekt, krijgt een kind automatisch de achternaam van de vader. De keuze voor de geslachtsnaam is ook bepalend voor eventuele broertjes en zusjes van het kind (art. 1:5 lid 8 BW). Dit bovenstaande geldt in het geval de ouders van het kind getrouwd zijn. Wanneer dit niet het geval is, krijgt het kind automatisch de achternaam van de moeder. Deze achternaam blijft het kind houden, ook wanneer het door de vader erkend wordt. Dit wordt alleen anders indien beide ouders bij de erkenning gezamenlijk verklaren dat de achternaam gewijzigd moet worden (art. 1:5 lid 2 BW). Indien de ouders van een kind niet bekend zijn (denk aan een vondeling) krijgt hij een geslachtsnaam en voornaam bij Koninklijk Besluit (KB). De geslachtsnaam kan volgens een in art 1:7 BW geregelde procedure worden gewijzigd. Dit kan als de naam bespottelijk is of een te weinig onderscheidend vermogen heeft. Het kan ook zo zijn dat de naam bespottelijk is ten aanzien van het beroep van een persoon.
De woonplaats van een natuurlijk persoon is de plaats waarin diegene leeft. Als er geen plaats kan worden aangewezen, kijkt men naar diegenes werkelijke verblijfplaats (art. 1:10 lid 1 BW). Minderjarigen hebben een afgeleide woonplaats. Ze volgen de woonplaats van hun ouders. De woonplaats kan van belang zijn wanneer er bepaald moet worden bij welke rechter een procedure aanhangig moet worden gemaakt. Ook in het internationale recht kan de woonplaats een rol spelen. Wanneer er bijvoorbeeld bepaald moet worden welk recht in een bepaalde situatie van toepassing is, kan de woonplaats van een persoon uitkomst bieden. Bij een scheiding van de ouders wordt de woonplaats van het kind bepaald door de woonplaats van de ouder bij wie hij feitelijk verblijft.
Kinderen zijn tot hun achttiende minderjarig (art. 1:233 BW). Dit houdt in dat andere mensen de verantwoordelijkheid voor hen dragen. Die mensen hebben gezag over de minderjarige kinderen. In de titels 13 en 14 van boek 1 BW zijn de meeste regelingen met betrekking tot minderjarigen opgenomen.
Op deze hoofdregel bestaan echter een aantal uitzonderingen. Als de minderjarige voor zijn achttiende levensjaar trouwt, of zich laat registreren in de zin van het geregistreerd partnerschap, kan hij de status van meerderjarige verkrijgen. Een andere uitzondering is van toepassing wanneer een minderjarige vrouw een kind krijgt. Zij kan dan via een procedure bij de kinderrechter meerderjarig worden verklaard (art. 1:253ha BW).
De hoofdregel omtrent de handelingsbekwaamheid van een minderjarige houdt in dat een minderjarige handelingsbekwaam is, op voorwaarde dat hij met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt (art. 1:234 BW). Wanneer het om een rechtshandeling gaat waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat een minderjarige deze verricht, wordt de toestemming verondersteld verleend te zijn (art. 1:234 lid 3 BW). Wanneer het niet om een dergelijke rechtshandeling gaat en het wordt door een kind zelfstandig verricht, is de rechtshandeling op grond van art. 3:32 BW vernietigbaar.
Op de regel van art. 1:234 BW zijn wel een aantal uitzonderingen gemaakt. Wanneer een kind zestien jaar of ouder is, gelden er meer mogelijkheden tot het verrichten van rechtshandelingen.
Wie zijn dan de wettelijke vertegenwoordigers die toestemming moeten geven? Een minderjarige kan verschillende soorten wettelijke vertegenwoordigers hebben, namelijk door het ouderlijk gezag of door voogdij. Ouderlijk gezag wordt door een of beide ouders uitgeoefend. Het is ook mogelijk dat ouderlijk gezag uitgeoefend wordt door een ouder met zijn of haar partner. Van voogdij is sprake wanneer het gezag wordt uitgeoefend door een niet-ouder. Dit kan dan worden uitgeoefend door een persoon of meerdere personen samen. Het is zelfs mogelijk dat voogdij wordt uitgeoefend door een rechtspersoon. Van de mogelijkheid tot het hebben van gezag zijn uitgesloten minderjarigen, onder curatele gestelde personen en degenen van wie de geestesvermogens zodanig gestoord zijn, dat deze persoon onmogelijk het gezag kan uitvoeren (art.1:246 BW).
Een overzicht van de verschillende samenlevingsvormen:
Samenlevingsvorm | Wie hebben gezag | Voorwaarde |
Gehuwden van verschillend geslacht | Juridische ouders | Kind tijdens het huwelijk geboren, art. 1:199 sub a jo. 1:251 en 1:253aa BW. |
Twee gehuwde vrouwen | Beide vrouwen | Er mag geen man zijn die het kind heeft erkend, art. 1:198 sub b jo. 1:251 en 1:253aa BW. |
Twee gehuwde mannen | Geen ouderlijk gezag van rechtswege; via procedure van art. 1:253c BW kan één man gezag krijgen, en via art. 1:253t BW kunnen beide mannen vervolgens gezamenlijk het gezag krijgen | Kind moet erkend worden door één van de twee mannen |
Geregistreerde partners van verschillend geslacht | Juridische ouders | Kind tijdens het geregistreerd partnerschap geboren, art. 1:199 sub a jo. 1:251 en 1:253aa BW. |
Twee vrouwen met geregistreerd partnerschap | Zie 'twee gehuwde vrouwen' | |
Twee mannen met geregistreerd partnerschap | Zie 'twee gehuwde mannen' | |
Partners van verschillend geslacht zonder juridische band | Juridische ouders | Kind moet erkend worden door de man, vervolgens moet er om gezamenlijk gezag over het kind bij de kantonrechter worden verzocht (art. 1:252 BW). Het gezag kan ook verkregen worden door een huwelijk of geregistreerd partnerschap aan te gaan. |
Twee vrouwen zonder juridische band | Voor de partner-niet moeder geldt dat zij het kind kan erkennen. Via de kantonrechter dient dit vervolgens ingeschreven te worden in het gezagsregister (art. 1:252 BW). Het is ook mogelijk om gezag te verkrijgen door te trouwen of een geregistreerd partnerschap aan te gaan. De route van art. 1:253t BW staat ook open maar die is minder gebruikelijk. | |
Twee mannen zonder juridische band | Zie 'twee gehuwde mannen' |
Wanneer een van de ouders het gezag over het kind heeft, is het mogelijk dat die ouder het gezag samen met zijn of haar partner gaat uitoefenen. Om dit te bewerkstelligen moet een gezamenlijk verzoek van de ouder en de partner worden ingediend bij de rechtbank (art. 1:253t BW).
Dit is pas mogelijk nadat de ouder en de partner gedurende ten minste een jaar voorafgaand aan het verzoek de zorg voor het kind hebben gehad. Daarnaast geldt dat de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek ten minste drie jaar aaneengesloten alleen het gezag moet hebben gehad (art. 1:253t lid 2 BW).
Er moet echter wel goed onderscheid worden gemaakt tussen het hebben of verkrijgen van gezag, en het hebben of verkrijgen van familierechtelijke betrekkingen. Aan het hebben van familierechtelijke betrekkingen zijn op grond van de wet erfrechtelijke consequenties verbonden. Bij het hebben van gezag is dit niet het geval.
Als één van de ouders komt te overlijden, dan zal de andere ouder van rechtswege het ouderlijk gezag uitoefenen over het kind, mits er sprake was van gezamenlijk gezag (art. 1:253f BW). Het wordt anders wanneer het ouderlijk gezag slechts door een ouder wordt uitgeoefend. Als deze ouder namelijk overlijdt, wordt het gezag door de rechter toegewezen aan een derde of aan de andere ouder (art. 1:253g BW). Een ouder kan bij uiterste wilsbeschikking bepalen wie na zijn dood voortaan het gezag over zijn kinderen zal uitoefenen als voogd (art. 1:292 lid 1 BW). Dit kan ook door middel van het opnemen van een aantekening in het gezagsregister. Een uiterste wilsbeschikking is hierdoor niet meer noodzakelijk.
Het is mogelijk dat de overleden ouder een voogd heeft aangewezen in zijn testament en dat dit niet de overlevende ouder is. Wanneer deze overlevende ouder toch het gezag over het kind wil verkrijgen, kan hij hiertoe een verzoek indienen bij de rechtbank. Dit verzoek gaat voor op de voogdijbenoeming door de overleden ouder in zijn testament. Dit verzoek wordt door de rechter slechts afgewezen wanneer er gegronde vrees bestaat, dat bij toekenning van het gezag de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Overlijden beide ouders of overlijdt de enige ouder, dan moet er een voogd worden aangesteld door de rechter of door een ouder (art. 1:280 BW). Dit kan worden geregeld in het testament of door een aantekening in het gezagsregister (art. 1:292 lid 1 BW). Deze voogd moet bereid zijn om te verklaren dat hij de voogdij aanvaardt. Deze verklaring wordt in principe afgelegd bij de griffie van de rechtbank. Op het moment van ondertekenen van deze verklaring ontstaat de voogdij. Wanneer een partner-niet ouder het gezamenlijk gezag had met de ouder en deze ouder komt te overlijden, dan ontstaat de voogdij van rechtswege bij de partner (art: 1.253x lid 1 BW).
Voogdij eindigt wanneer:
De voogd legt aan het einde van zijn bewind ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording af aan de minderjarige, aan de erfgenamen van de minderjarige indien deze overleden is, of aan zijn opvolger in het bewind (art. 1:373 lid 1 BW). Bij gezamenlijke voogdij moet degene wiens voogdij geëindigd is rekening en verantwoording afleggen aan degene die vervolgens alleen verder gaat (art. 1:373 lid 2 BW).
Wat mag en moet iemand die het ouderlijk gezag draagt voor een kind doen? Het gezag over een minderjarige heeft betrekking op zijn persoon, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte (art: 1:245 BW).
Dit brengt mee dat degene met het ouderlijk gezag voor het kind moet zorgen en het kind moet opvoeden (art. 1:247 lid 1 BW). Volgens de wet wordt hieronder verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en de bevordering van de ontwikkeling van diens persoonlijkheid. Geestelijk of lichamelijk geweld is evenals andere vernederende handelingen niet toegestaan. Het kind dient vervolgens op zijn beurt rekening te houden met de bevoegdheden van zijn ouders en de belangen van de overige leden van het gezin (art. 1:249 BW). Bij slecht bewind zijn de ouders aansprakelijk.
De bevoegdheid van ouders is niet onbeperkt. Voor het ouderlijk gezag geldt, net als voor de voogd art. 1:345 BW. Dit artikel brengt mee dat voor het verrichten van sommige rechtshandelingen toestemming vereist is van de rechter. De rechtshandelingen waarvoor toestemming gevraagd moet worden, zijn rechtshandelingen die, nu of eventueel later, potentieel belemmerend kunnen werken voor de minderjarige.
Het is voor de ouders ook van belang om rekening te houden met art. 4:193 BW. Op grond van dit artikel mogen de ouders een aan het kind toebehorende nalatenschap alleen beneficiair aanvaarden. Beneficiair aanvaarden houdt in dat je aanvaardt onder voorrecht van boedelbeschrijving. Je wordt dan wel erfgenaam, maar kunt vervolgens nooit in privé aansprakelijk worden gesteld voor schulden uit de nalatenschap.
Als er op een bepaald moment tegenstrijdige belangen ontstaan tussen ouder/voogd en kind, kan er een bijzondere curator worden aangesteld die de belangen van het kind behartigt (art. 1:250 BW).
Aan het ouderlijk gezag zit ook een risicoaansprakelijkheid vast (art. 6:169 BW). Dit houdt in dat de ouders tot de leeftijd van veertien jaar, geheel aansprakelijk zijn voor het kind. Daarna geldt tot het 16e levensjaar een beperkte aansprakelijkheid. Ouders zijn in dat geval slechts aansprakelijk als hen kan worden verweten dat zij de gedraging van het kind niet hebben voorkomen. De ouders dienen dit te bewijzen. Wanneer het gaat om een onrechtmatige daad, geldt dat vanaf het veertiende jaar het kind hiervoor ook zelfstandig aansprakelijk kan worden gehouden (art. 6:164 BW).
Op grond van art. 1:253l BW heeft de ouder het recht op ouderlijk vruchtgenot. Deze regeling valt uiteen in het eigenlijke ouderlijk vruchtgenot en de kostgeldregeling. Het eigenlijk ouderlijk vruchtgenot geeft ouders aanspraak op de opbrengsten van het vermogen van het kind, bijvoorbeeld op de rente op een spaarrekening. De inkomsten uit arbeid zijn hiervan uitgesloten.
De kostgeldregeling ziet meer op de verplichtingen van de minderjarige. Zolang het kind bij zijn ouders woont en op geregelde basis geld verdient met werken, is het kind verplicht om naar draagkracht bij te dragen aan de kosten van de huishouding van het gezin.
Ouders zijn, tot hun kind 21 jaar wordt, onderhoudsplichtig jegens hun kind. Dit is niet afhankelijk van het hebben van ouderlijk gezag. Ook de niet-getrouwde verwekker van een niet-erkend kind is onderhoudsplichtig (art. 1:394 BW). Het recht en de verplichting tot levensonderhoud zijn strikt persoonlijk en hierdoor niet overdraagbaar. Het recht en de plicht vervallen hierdoor ook bij overlijden van de gerechtigde of de onderhoudsplichtige. De omvang is afhankelijk van de draagkracht en van de behoefte. Deze eis van behoefte geldt niet bij minderjarige kinderen (art. 1:392 lid 2 BW) en bij meerderjarigen tussen 18 en 21 jaar (art. 1:395a BW).
Het kind wordt achttien jaar en is daarmee meerderjarig geworden. Meerderjarigheid brengt onder andere met zich mee dat iemand volledig handelingsbekwaam wordt. Je bent als meerderjarige niet meer afhankelijk van je ouders als het gaat om het verrichten van rechtshandelingen. Je mag nu een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaan. Je mag vervolgens ook over je vermogen beschikken. Met de meerderjarigheid eindigt het ouderlijk gezag of de voogdij over minderjarigen. Het ouderlijk vruchtgenot eindigt ook bij het meerderjarig worden. Tot het eenentwintigste levensjaar geldt nog wel dat het kind recht heeft op een bijdrage van zijn of haar ouders in de kosten van levensonderhoud en studie.
Samenwonen brengt in principe geen verplichtingen mee ten opzichte van elkaar. Er geldt onderling geen onderhoudsplicht en ook blijven de vermogens gescheiden. Dit betekent ook dat er niets geregeld is, wanneer een van beiden komt te overlijden. Bij samenwoners geldt niet dat de overlevende partner automatisch erfgenaam wordt bij het overlijden van de ander, indien er geen testament is opgesteld. Willen zij van elkaar erven, dan moeten zij dus een testament opmaken waarin zij elkaar benoemen als erfgenaam.
Het is ook mogelijk om de onderlinge verhoudingen vast te leggen. Dit kan gebeuren in een samenlevingsovereenkomst. Deze overeenkomst heeft geen specifieke wettelijke basis. Het kan in een notariële akte (dat is een authentieke akte) worden opgenomen, maar het is ook mogelijk dat het in een onderhandse akte wordt opgenomen. In deze overeenkomst wordt eigenlijk altijd een regeling opgenomen omtrent de kosten van de huishouding. Meestal lijkt deze regeling behoorlijk op art. 1:84 BW. Wat ook in deze akte wordt opgenomen, is een lijst met privé-goederen die eenieder heeft. Het is ook mogelijk om een verblijvingsbeding op te nemen. Dit beding regelt, dat de gemeenschappelijke goederen bij overlijden van één van beiden aan de langstlevende zullen verblijven.
Als er een kind op komst is, heeft deze bij overlijden van een van de ouders volgens het wettelijk erfrecht aanspraak op een erfdeel. De andere ouder kan het erfdeel niet zomaar opeisen. Het is aan te raden om in het testament een langstlevende-regeling op te nemen. Het kind krijgt dan aanspraak op een erfdeel, maar voorkomen wordt, dat bij het overleven van een van de ouders het erfdeel meteen kan worden opgeëist door het kind (art. 4:13 BW). Het kind zal dus moeten wachten tot de langstlevende van beide partners ook overleden is.
Het is verstandig om in het testament een voogd te benoemen, die voor de kinderen zal zorgen indien beide partners niet meer in leven zijn (art. 1:292 lid 1 BW). Dit kan overigens ook zonder testament geregeld worden, namelijk door een aantekening op te nemen in het gezagsregister. Deze voogdij eindigt als de kinderen achttien jaar zijn. Verder kan worden besloten, dat er over de erfdelen van de kinderen een bewind wordt ingesteld, dat voortduurt tot de kinderen vijfentwintig jaar zijn (art. 4:153 BW).
Ook kan in het testament een bepaling worden opgenomen, waarin wordt bepaald dat hetgeen de kinderen van hun ouders erven altijd privévermogen zal blijven. Bij een eventuele echtscheiding van de kinderen kan een toekomstige (ex)schoonzoon of dochter geen aanspraak maken op de nalatenschap. Dit wordt ook wel de uitsluitingsclausule genoemd en is vaak te vinden in testamenten, maar kan ook toegepast worden bij schenkingen. Op grond van art. 1:94 lid 4 BW kan bij huwelijksvoorwaarden niet van deze regeling worden afgeweken. Sinds 2018 is deze regeling minder belangrijk geworden aangezien nu voor huwelijken zonder huwelijkse voorwaarden geldt, dat erfenissen en schenkingen niet meer in de gemeenschap van goederen vallen. Dit geldt ook voor geregistreerde partnerschappen zonder partnerschapsvoorwaarden. Dit is alleen van toepassing op huwelijken en geregistreerd partnerschappen die na 1 januari 2018 zijn aangegaan.
Wanneer de ouders van een kind niet getrouwd zijn, moet de vader het kind erkennen. Er ontstaan immers geen familierechtelijke betrekkingen van rechtswege tussen het kind en de vader. Het is mogelijk om het kind al voor de geboorte te erkennen (art. 1:2 BW). De erkenning van een kind hoeft niet per se door de biologische vader te geschieden. Vernietiging van een erkenning gedaan door een man, kan worden verzocht door het kind, de moeder, of door het OM. Vernietiging van een erkenning door een vrouw kan worden verzocht door de vrouw zelf, het kind en de andere moeder. De vernietiging van de erkenning is terug te vinden in art. 1:205 en 1:205a BW. De vernietiging wordt dan verzocht, omdat degene die erkend heeft niet de biologische vader/moeder is.
Wanneer ouders niet getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, verkrijgen zij niet van rechtswege het ouderlijk gezag. Als ouders niet getrouwd zijn en wel het automatisch gezamenlijk gezag willen verkrijgen, kunnen zij alsnog een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaan. Als zij dit niet willen, kunnen zij het gezag verkrijgen door dit te laten aantekenen in het gezagsregister (art. 1:252 BW). De aantekening kan worden geweigerd, indien op dat moment:
Wanneer de omstandigheden later wijzigen, kan de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigen. Dit gebeurt op verzoek van de ouders gezamenlijk of van een van de twee ouders. Daarbij wordt dan door de rechtbank bepaald wie vanaf dan het gezag bezit. Bij de beantwoording van de vraag of de rechter het verzoek zal toewijzen, is van belang of er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en of het niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Dit noemt men ook wel het klemcriterium. Het verzoek wordt daarnaast toegewezen, indien dat in het belang van het kind noodzakelijk is (art. 1:253n jo. art. 1:251a BW).
Het geregistreerd partnerschap en het huwelijk zijn juridisch gelijkwaardig. De juridische gevolgen zijn daarom vrijwel gelijk.
Er bestaan wel een aantal verschillen tussen het geregistreerd partnerschap en het huwelijk. Een verschil tussen beiden is te vinden in de manier van beëindigen. Wanneer beide partijen het eens zijn over de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, is de tussenkomst van de rechter niet vereist (art. 1:80c onder c BW). Deze mogelijkheid bestaat niet, wanneer de partners al dan niet tezamen het gezag uitoefenen over een of meer van hun gezamenlijke kinderen. Dit geldt ook niet, wanneer zij op grond van art. 1:253sa of art. 1:253t BW het gezag gezamenlijk uitoefenen over een of meer kinderen. Wanneer men het huwelijk wil beëindigen, is tussenkomst van de rechter altijd verplicht.
Tot 1 april 2014 was het belangrijkste verschil tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap te vinden in het feit dat bij een geregistreerd partnerschap geen familierechtelijke betrekkingen ontstonden wat betreft kinderen die tijdens het partnerschap geboren werden. Als een vrouw en een man met elkaar trouwen, en er wordt in dit huwelijk een kind geboren, dan zijn zij van rechtswege de ouders van het kind. De vrouw uit wie het kind wordt geboren, is de moeder. De echtgenoot van de moeder wordt door de wet beschouwd als de vader. Door het huwelijk ontstaan tussen de echtgenoten en het kind alle familierechtelijke banden, met alle rechten en plichten van dien. Het bestaan van familierechtelijke banden tussen ouder en kind heeft gevolgen voor onder andere de achternaam van het kind, het gezag, het omgangsrecht, de nationaliteit en het erfrecht. Onder het geregistreerd partnerschap ontstond deze familierechtelijke betrekking alleen tussen moeder en kind. De vader moest het kind eerst erkennen en pas daarna ontstond deze familierechtelijke band. Voor kinderen die op of na 1 april 2014 geboren werden geldt dit verschil niet meer en hoeft het kind dus niet apart erkend te worden door de vader. Deze afstammingsband kan sinds de wetswijziging ook van rechtswege tot stand komen tussen het kind, zijn of haar biologische moeder en haar vrouwelijk geregistreerd partner (art. 1:198 lid 1 sub b BW).
Op grond van art. 1:80c BW kan het geregistreerd partnerschap op de volgende manieren eindigen:
Het huwelijksvermogensrecht is een belangrijk onderdeel van het Personen- en familierecht. Naast het Huwelijksgoederenregime, gelden er voor gehuwden enkele rechten en plichten die terug te vinden zijn in titel 6 van Boek 1 BW. Dit zijn grotendeels bepalingen van dwingend recht, waar niet van mag worden afgeweken. Deze artikelen zullen hieronder besproken worden.
Art 1:81 BW
Echtgenoten zijn getrouwheid, hulp en bijstand aan elkaar verplicht. Dit artikel vormt de basis van het huwelijk. Echtgenoten zijn daarnaast ook verplicht om elkaar ‘het nodige’ te verschaffen.’ Deze verplichting wordt uitgewerkt in art. 1:84 lid 2 BW en ziet op de kosten van de huishouding (de zgn. fourneerplicht).
Art 1:83 BW
Echtgenoten zijn verplicht elkaar desgevraagd inlichtingen te verschaffen over het door hen gevoerde bestuur en ook over de stand van goederen en schulden.
Art 1:84 BW
Dit artikel behandelt de verdeling van de kosten van de huidhouding. Wat valt er dan onder kosten van de huishouding? Volgens de HR gaat het daarbij om hetgeen in het huishouden verteerd of verbruikt wordt en om uitgaven ten behoeve van het draaiend houden van de huishouding. Lid 1 behandelt de draagplicht, en lid 2 dus de fourneerplicht. Vooral de fourneerplicht is belangrijk. Deze verplichting houdt in dat de echtgenoten geld ter beschikking moeten stellen om de kosten van de huishouding te kunnen betalen. Op grond van lid 3 kunnen echtgenoten hiervan afwijken in een schriftelijke overeenkomst.
Art 1:85 BW
De echtgenoten zijn allebei hoofdelijk aansprakelijk voor de huishoudelijke schulden, ongeacht wie de schuld is aangegaan. Het gaat hier om de schulden die voortvloeien uit de gewone gang van het huishouden. Dit begrip is minder breed dan de kosten van de huishouding, zoals bedoeld in art. 1:84 lid 2 BW.
Art 1:88 BW
Om echtgenoten tegen elkaar te kunnen beschermen, is dit artikel in de wet opgenomen. Gehuwden mogen bepaalde rechtshandelingen niet zonder de toestemming van de andere echtgenoot verrichten. Wanneer niet wordt voldaan aan het toestemmingsvereiste, kan de andere echtgenoot deze rechtshandeling vernietigen met een beroep op art 1:89 BW.
Art 1:90 BW
Volgens art 1:90 lid 1 BW is een echtgenoot bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen en, volgens de regels van art 1:97 BW, tot het bestuur van goederen van de huwelijkse gemeenschap. Lid 2 bepaalt dat het bestuur van een echtgenoot over een goed het volgende inhoudt: de uitoefening, met uitsluiting van de andere echtgenoot, van de daaraan verbonden bevoegdheden, daaronder begrepen de bevoegdheid tot beschikking over een goed en de bevoegdheid om ten aanzien van dat goed feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten.
Sinds 1 januari 2018 kennen wij een gewijzigde regeling met betrekking tot de gemeenschap van goederen. Voor deze wetswijziging gold in Nederland de algehele gemeenschap van goederen. In deze gemeenschap vielen vrijwel alle schulden en goederen van de echtgenoten. Dit was niet meer wenselijk en dus is gekozen voor de beperkte gemeenschap van goederen. Dit geldt dan ook voor alle vanaf die datum gesloten huwelijk en geregistreerde partnerschappen. Voor eerder gesloten huwelijken of geregistreerde partnerschappen blijft de algehele gemeenschap van goederen, en daarmee dus het oude recht, van toepassing.
Art. 1:94 BW
In lid 2 van dit artikel is opgenomen wat onder de gemeenschap valt, wat de baten betreft. Dit zijn alle goederen die al voor aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen, behalve de in dit artikel uitgezondere goederen. In de gemeenschap vallen dus niet de voor de gemeenschap verkregen privégoederen.
In lid 2 onder a is echter wel een belangrijke uitzondering op het bovenstaande opgenomen. Krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen vallen niet in de gemeenschap. De uitsluitingsclausule, die hierboven al aan bod was gekomen, is dus inmiddels in de wet gecodificeerd.
Gekeken naar de lasten, bevat de gemeenschap alle voor het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds voor de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten. Dit volgt uit art. 1:94 lid 7 BW.
Niet in de gemeenschap vallen goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enige bijzondere wijze verknocht zijn (art. 1:94 lid 5 BW). Een voorbeeld van op bijzondere wijze verknocht zijn, vond de HR in een schadevergoeding in verband met een whiplash van een van de echtgenoten. Deze schadevergoeding bleef dus buiten de gemeenschap. Ook pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is, vallen niet in de gemeenschap (art. 1:94 lid 2 sub b BW). Het gaat hierbij vooral om een tijdens het huwelijk opgebouwd ouderdomspensioen.
Art. 1:97 BW
Zijn echtgenoten altijd allebei bevoegd tot het besturen van de gemeenschapsgoed? Nee, het bestuur is in handen van de echtgenoot, op wiens naam het goed staat (art. 1:97 BW). Staat het goed op gezamenlijke naam of is onbekend op welke naam het goed staat, dan zijn beide echtgenoten bevoegd.
Het is belangrijk voor ogen te houden dat aansprakelijkheid en verhaal niet hetzelfde inhouden. Deze regels zijn vaak van groot belang bij de schulden van de nalatenschap. Aansprakelijkheid ziet altijd op een persoon en verhaal ziet op het vermogen dat aangesproken kan worden om de schuld uit de baten te voldoen. Aansprakelijk is altijd de echtgenoot die de schuld zelf is aangegaan. De enige uitzondering hierop is art. 1:85 BW. Op grond van dit artikel zijn allebei de echtgenoten naast elkaar aansprakelijk voor de gehele schuld.
Draagplichtig voor een gemeenschapsschuld zijn allebei de echtgenoten. Dit houdt in dat een gemeenschapsschuld uiteindelijk voor een gelijk gedeelte ten laste van ieders vermogen komt.
Een gemeenschapsschuld kan verhaald worden op het vermogen van de gemeenschap en het privévermogen van de aansprakelijke echtgenoot. Een schuldeiser van een privéschuld van een van de echtgenoten kan zich verhalen op het privévermogen van degene die de schuld is aangegaan, maar ook op het vermogen van de gemeenschap. Op grond van art. 1:96 lid 2 BW kan de andere echtgenoot de schuldeiser wel vragen om zich eerst te verhalen op het privévermogen van de schuldenaar.
Art. 1:96 lid 3 BW vormt sinds 1 januari 2018 wel een beperking bij het verhaal op gemeenschapsgoederen bij een privéschuld. Op grond van art. 1:96 lid 3 BW is het verhaal op de goederen van de gemeenschap voor een privéschuld van een echtgenoot beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. Stel, een privéschuld wordt verhaald op de gemeenschapswoning. De opbrengst van deze woning mag maar voor de helft gebruikt worden om de schuld uit te voldoen. De andere helft gaat naar het privévermogen van de andere echtgenoot.
Voldoet één van echtgenoten een gemeenschapsschuld met geld vanuit zijn privévermogen, dan heeft hij recht op reprise (art. 1:96 lid 4 BW). Dit houdt in dat de betreffende echtgenoot recht heeft op vergoeding ten laste van het gemeenschapsvermogen. Wordt er een privéschuld voldaan met geld van de gemeenschap, dan heeft de gemeenschap recht op récompense (art. 1:96 lid 5 BW). Uit het privévermogen van de schuldenaar-echtgenoot moet dan een vergoeding worden betaald aan het gemeenschapsvermogen. Als men moet bepalen of het gaat om een reprise of een récompense, moet men kijken of een goed valt in de gemeenschap.
Het is ook mogelijk om huwelijksvoorwaarden op te stellen. Men is dan vrij om te regelen wat men maar wil, mits de voorwaarden die opgesteld zijn, niet in strijd zijn met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden, of de openbare orde (art. 1:121 lid 1 BW). De huwelijksvoorwaarden worden pas geldig door ze op te nemen in een notariële akte (art. 1:115 BW). De huwelijkse voorwaarden hebben pas werking tegen derden, wanneer de notariële akte is ingeschreven (art. 1:116 BW). Het is mogelijk om huwelijkse voorwaarden op te stellen voordat het huwelijk wordt gesloten, maar het is ook nog mogelijk tijdens het huwelijk (art. 1:114 BW).
Hieronder zullen vier mogelijke varianten van huwelijkse voorwaarden worden besproken.
1. De aangepaste gemeenschap
De wettelijke regeling van gemeenschap kan aangepast worden. Het is mogelijk deze wettelijke regeling toe te passen en hiervan enkele goederen uit te zonderen. Het is daarnaast mogelijk de gemeenschap uit te breiden ten opzichte van de wettelijke regeling. Het is bijvoorbeeld mogelijk om de voor 1 januari 2018 geldende algehele gemeenschap van goederen van toepassing te verklaring in de huwelijkse voorwaarden.
2. Koude uitsluiting
Hierbij is iedere vorm van gemeenschappelijk inkomen of vermogen uitgesloten. Het is een uitsluiting van de gemeenschap van goederen. Op deze manier is ontzettend veel kritiek en wordt alleen nog in uitzonderlijke gevallen toegepast. De huwelijkse voorwaarden worden tegenwoordig veelal aangevuld met een periodiek of finaal verrekenbeding, zie hierna.
3. Het Amsterdams verrekenbeding
Dit betreft een periodiek verrekenbeding. Dit houdt in dat er jaarlijks (periodiek) aan het einde van het jaar de gezamenlijke baten worden opgeteld en vervolgens onderling verdeeld. Enkel de baten die nog niet verteerd zijn worden hierbij in aanmerking genomen. Het idee dat wat tijdens het huwelijk verdiend wordt, gelijk over de echtgenoten verdeeld dient te worden, komt hierbij goed tot uitdrukking. Het nadeel van deze manier van verrekenen, is dat in de praktijk veelal niet daadwerkelijk verrekend wordt. Wanneer er dan sprake is van een echtscheiding, kan er pas verdeeld worden, wanneer achterhaald is wat er met alle inkomsten is gebeurd. Dit is vaak erg lastig. In art. 1:132 e.v. BW zijn algemene regels opgenomen voor de eindafrekening die dan plaats moet vinden.
4. Het finale verrekenbeding
Alle eigendommen van een echtpaar worden bij het eindigen van de huwelijksovereenkomst verdeeld alsof het echtpaar in gemeenschap van goederen getrouwd was. Het voordeel is dat tijdens het huwelijk, de echtgenoten beschermd zijn tegen schuldeisers. Wat veel voorkomt is een periodiek verrekenbeding in combinatie met een finaal berekenbeding. Wanneer tijdens het huwelijk niet periodiek verrekend is, kan dan worden terug gevallen op het finale verrekenbeding en dat is vaak makkelijker dan de wettelijke eindafrekening.
Op 1 januari 2003 is het nieuwe erfrecht ingevoerd, waarbij een wettelijke langstlevende-regeling voor gehuwden is opgenomen in de wet (art. 4:13 BW e.v.). Deze regeling wordt ook wel de wettelijke verdeling genoemd. Dit is ab-intestaat erfrecht en geldt daarmee voor zover er ter zake van de vererving geen testament is gemaakt. In hoofdlijnen werkt het als volgt. Bij het overlijden van een echtgenoot zijn volgens de regels van art. 4:10 lid 1 BW de kinderen en de langstlevende echtgenoot de enige erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen. Wanneer er verder niets wordt geregeld, dan zouden de kinderen verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap kunnen vorderen en daarmee hun erfdeel uit de nalatenschap kunnen opeisen. Hierdoor zou de langstlevende echtgenoot in ernstige financiële moeilijkheden kunnen raken. De wettelijke verdeling zorgt er voor dat er géén onverdeeldheid ontstaat. Alle goederen komen van rechtswege toe aan de langstlevende echtgenoot. De kinderen krijgen vervolgens van rechtswege een geldvordering op de langstlevende echtgenoot die even groot is als hun erfdeel. De kinderen kunnen hun geldvordering pas opeisen als de langstlevende komt te overlijden of als de langstlevende in staat van faillissement is verklaard of als ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard (art. 4:13 BW).
Het voornemen om te trouwen moet kenbaar gemaakt worden bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Binnen een jaar na het kenbaar maken van het voornemen dient vervolgens het huwelijk voltrokken te worden (art. 1:46 BW). Het is echter niet toegestaan om binnen veertien dagen na het bekend maken van het voornemen in het huwelijk te treden (art. 1:162 BW). Op grond van art. 1:67 BW wordt een huwelijk voltrokken door ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand en met aanwezigheid van de getuigen te verklaren dat beide partners elkaar aannemen tot echtgenoten en dat ze getrouw alle verplichtingen zullen vervullen, die door de wet aan de huwelijkse staat worden verbonden. Dit wordt ook wel het ja-woord genoemd. Een kerkelijke inzegening is daarnaast ook mogelijk, al heeft dit geen enkele juridische waarde (art. 1:30 BW). Mocht je hier wel voor kiezen, is het vereist dat eerst het burgerlijk huwelijk wordt gesloten en daarna pas het kerkelijk huwelijk (art. 1:68 BW).
Door het huwelijk en door een geregistreerd partnerschap ontstaat aanverwantschap tussen een echtgenoot en de bloedverwanten van de andere echtgenoot in dezelfde graad als er bloedverwantschap bestaat tussen de bloedverwanten van laatstgenoemde. Andersom geldt dit ook zo. Wanneer een huwelijk wordt ontbonden, blijft de aanverwantschap bestaan.
Gehuwden en geregistreerde partners mogen elkaars geslachtsnaam voeren. Hierbij zijn verschillende combinaties mogelijk (art. 1:9 BW). Zelfs na ontbinding van het huwelijk door overlijden, maar ook na echtscheiding, blijft dit recht bestaan. Dit recht kan echter op grond van art. 1:9 lid 2 BW door de rechter van een ex-echtgenoot worden ontnomen.
In titel 12 van boek 1 BW is de Nederlandse adoptieregeling te vinden. Door adoptie kom je in een ander gezin terecht. Je oude familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en er ontstaan betrekkingen met de adoptiefouders. Adoptie wordt alleen toegewezen als op het tijdstip van het verzoek vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is, dat het kind niets meer van zijn biologische ouders te verwachten heeft (art. 1:227 lid 3 BW).
Bij adoptie moeten de voorwaarden van art. 1:228 BW in acht worden genomen. Op grond van art. 1:229 lid 4 BW wordt de juridische band tussen de oorspronkelijke ouders en het kind doorgesneden. Dit betekent echter niet dat de feitelijke band tussen beiden niet kan blijven bestaan.
Tegenwoordig is adoptie niet alleen meer mogelijk voor mensen van verschillend geslacht. Sinds 2001 is het mogelijk om Nederlandse kinderen te adopteren voor paren van hetzelfde geslacht en sinds 2009 ook voor buitenlandse kinderen. Wat hierbij veel voorkomt is eenpersoonsadoptie. Dit is een mogelijkheid om familierechtelijke betrekkingen te laten ontstaan bij twee moeders die tijdens hun relatie een kind krijgen. Het kind waarvan een van beide vrouwen moeder is, kan worden geadopteerd door de tweede moeder. Deze adoptie wordt op grond van art. 1:227 lid 4 BW toegewezen als het kind via kunstmatige donorbevruchting is verwekt en de adoptie in het belang van het kind is. De samenleeftermijn van drie jaar uit art. 1:227 lid 2 BW is voor deze situatie geschrapt. Het vereiste van art. 1:228 lid 3 BW is ook niet van toepassing.
Bij adoptie van buitenlandse kinderen moet met verschillende regelgeving rekening worden gehouden:
Het is niet mogelijk om een kind zelfstandig te adopteren uit het buitenland. De Wobka bepaalt namelijk dat voor adoptie van een buitenlands kind een beginseltoestemming nodig is. Deze beginseltoestemming wordt verleend door de Minister van Justitie. Het is vervolgens zo dat de Nederlandse wet in het belang van het kind zelf ook voorwaarden stelt aan de toelating van buitenlandse kinderen. Het kan voorkomen dat een land geen partij is bij het Haags adoptieverdrag. Wanneer dit niet het geval is, moet worden voldaan aan de vereisten van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot adoptie. Als niet aan deze regels is voldaan, wordt de adoptie in Nederland niet erkend.
Volgens de Nederlandse wet is voor adoptie vereist dat de partners voorafgaand aan de adoptie ten minste drie jaar aaneengesloten samen hebben geleefd (art. 1:227 lid 2 BW). De Wobka stelt adoptie enkel open voor gehuwde paren of het moet gaan om een éénouderadoptie.
Wanneer een verzoek tot adoptie wil slagen, moet volgens art. 1:228 BW aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:
Het belangrijkste gevolg van adoptie, is dat de adoptiefouders de juridische adoptiefouders van het kind worden, er zijn daardoor familierechtelijke betrekkingen ontstaan. De familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke ouders zijn verbroken door de adoptie.
In de praktijk wordt door paren ook nog wel eens gekozen voor een draagmoeder om een kind te krijgen. Voor draagmoederschap bestaat geen wettelijk kader en de afspraken tussen het paar en de draagmoeder kunnen dan ook alleen maar in een onderlinge overeenkomst worden vastgelegd. Deze overeenkomst is niet in rechte afdwingbaar.
Sommige mensen zijn niet in staat om alles voor zichzelf te beslissen. Voor deze mensen zijn er juridisch drie mogelijkheden om anderen voor hen te laten beslissen: curatele, bewind en mentorschap.
Je kunt onder curatele worden gesteld wanneer je tijdelijk of duurzaam je belangen niet behoorlijk waarneemt of je veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van je geestelijke of lichamelijke toestand, dan wel vanwege drank- of drugsmisbruik (art. 1:378 lid 1a BW). De regels hiervoor zijn te vinden in titel 16 van boek 1 BW. Als iemand onder curatele wordt gesteld, wordt hij handelingsonbekwaam verklaard. Dat betekent dat zijn rechtshandelingen vernietigbaar zijn (art. 3:32 lid 2 BW). De curator kan de persoon die onder curatele staat, vertegenwoordigen in geval van rechtshandelingen. Derden worden verwacht te weten dat de persoon handelingsonbekwaam is, omdat de ondercuratelestelling moet worden gepubliceerd in de Staatscourant en er een aantekening moet worden gemaakt in het curatelenregister.
Op de curatele zijn de voorschriften omtrent het bewind van de voogd van overeenkomstige toepassing, zie art. 1:385 lid 1 en art. 1:386 lid 1 BW. Bij het uitoefenen van het bewind is de curator dus onder toezicht van de kantonrechter geplaatst.
In titel 19 van boek 1 BW is het meerderjarigheidsbewind geregeld. Dit bewind kan worden ingesteld door de kantonrechter wanneer een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen als gevolg van lichamelijke of geestelijke toestand. Het is ook mogelijk bewind in te stellen wanneer het onvermogen wordt veroorzaakt door verkwisting of het hebben van problematische schulden (art. 1:431 BW). Er kunnen één of meer bewindvoerders worden aangesteld die verantwoordelijk zijn voor het vermogen en de goederen van de onder bewind gestelde. De onder bewind gestelde wordt echter niet handelingsonbekwaam. De bewindvoerder heeft voor handelingen die in het nadeel van de onder bewind gestelde kunnen zijn een machtiging van de kantonrechter nodig (art. 1:441 BW). Zo kunnen erfenissen alleen beneficiair aanvaard worden. Aan een derde kan het bewind niet worden tegengeworpen, indien hij niet op de hoogte was van het bewind en ook niet van het bewind op de hoogte behoorde te zijn (art. 1:439 BW). Dit is een belangrijk verschil tussen het meerderjarigheidsbewind en de onder curatele stelling.
Een mentorschap kan ook worden ingesteld. Dit betreft een verantwoordelijkheid van niet-vermogensrechtelijke aard (bijvoorbeeld verzorging, begeleiding e.d.)(art. 1:450 BW). Tijdens het mentorschap is de mentor bevoegd om rechtshandelingen uit te voeren voor de persoon. De persoon zelf is niet bevoegd om deze rechtshandelingen te verrichten (art. 1: 453 BW). Het mentorschap kan naast het meerderjarigheidsbewind worden ingesteld.
De regelingen van curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap zijn sinds 1 januari 2014 gewijzigd. De wet beoogt beter te waarborgen dat de maatregel passend is en dat waar mogelijk de zelfredzaamheid van de persoon wordt bevorderd. Betrokkenheid van nabije personen in de sociale leefomgeving wordt bevorderd, en daarnaast is meer aansluiting gezocht bij de praktijk en zijn regelingen gestroomlijnd en afgebakend.
Verder gelden sinds 1 april 2014 verschillende kwaliteitseisen waaraan professionele bewindvoerders, curatoren, en mentoren moeten voldoen. Het is een persoon die de belangen waarneemt ten behoeve van drie of meer personen buiten zijn naaste familiekring. Deze eisen zijn nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren.
In de praktijk gebruikt men steeds vaker een zogenaamd levenstestament. Dit is eigenlijk geen testament, maar een volmacht of opdracht. Een persoon kan, zolang hij in staat is zijn wil zelf te verklaren, iemand machtigen om zijn vermogensrechtelijke of andere belangen waar te nemen wanneer hij daar zelf niet meer toe in staat is. Een voordeel is dat de volmachtgever zelf in de hand heeft wie hem gaat vertegenwoordigen en hoe ver zijn machtiging precies strekt. Hiermee wordt voorkomen dat de kantonrechter zich ermee gaat bemoeien, wat ook een nadeel kan zijn. De bij het levenstestament benoemde gemachtigde is namelijk niet onderworpen aan het toezicht van de kantonrechter.
Als men een huwelijk wil ontbinden, dan moet dat in principe via de rechter. De mogelijkheid om zonder tussenkomst van de rechter van de echt te scheiden bestaat niet meer sinds de wetswijziging van 1 maart 2009. Daarvoor kon men het huwelijk omzetten in een geregistreerd partnerschap en dit vervolgens weer zonder tussenkomst van de rechter beëindigen. Dit werd ook wel de flitsscheiding genoemd. Hiervoor is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in de plaats gekomen.
Sinds de wijziging wordt ook het uitgangspunt van gelijkwaardig gezag over de kinderen benadrukt. Deze verantwoordelijkheid is vooral terug te vinden in art. 1:247 lid 3 t/m 5 BW. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar de juridische vorm van de relatie waarin de ouders hebben samengeleefd.
Wat tegenwoordig ook vereist is, is dat ouders voor de scheiding een ouderschapsplan opstellen, indien er minderjarige kinderen bij betrokken zijn (art. 815 Rv). In dit plan wordt een regeling getroffen ten aanzien van de verschillende onderdelen van het ouderschap na de scheiding. Dit plan is vereist voor gehuwden, geregistreerde partners, en ook samenwonenden die het gezag van hun kinderen in het gezagsregister hebben aangetekend. Wanneer dit plan niet wordt opgesteld, kan een rechter een verzoek om een regeling inzake de uitoefening van het gezag vast te stellen ambtshalve aanhouden totdat het plan alsnog gemaakt is (art. 1:253a lid 3 BW).
Als er eenmaal sprake is van een echtscheidingsprocedure, moet vaak de gemeenschap worden ontbonden en dient er een verdeling van die gemeenschap plaats te vinden. Het is mogelijk om bij de rechtbank gezamenlijk een echtscheidingsconvenant in te dienen, waar de belangrijkste afspraken over de gevolgen van de echtscheiding in zijn opgenomen. Er kunnen onder andere afspraken over het ouderlijk gezag en het bewonen van het huis in worden opgenomen. In dit convenant dient in ieder geval ook het ouderschapsplan te zijn opgenomen. Deze afspraken zijn niet bindend voor de rechter. De rechtbank kan beslissen wie het gezag krijgt, en wie in welke mate moet bijdragen aan de kosten van de opvoeding. De hoofdregel is echter wel dat allebei de ouders het gezag over het kind houden. Mochten er problemen ontstaan tussen de ouders, dan kunnen ze deze problemen voorleggen aan de rechtbank (art. 1:253a BW).
Gedurende het huwelijk hebben de echtgenoten een wederzijdse zorgplicht. Door de scheiding komt er een einde aan deze zorgplicht. Dit wordt echter wel vervangen door een alimentatieplicht (art. 1:157 e.v. BW). Met deze verplichting wordt een soort minimuminkomen gegarandeerd ten opzichte van de ex-echtgenoot. De alimentatieverplichting duurt de plicht tot de duur van het huwelijk met een max van 5 jaar, tenzij de ex-echtgenoten anders hebben afgesproken (art. 1:157 lid 1 BW). Hier gelden wel uitzonderingen op (art. 1:157 lid 2 en 3 BW. Wanneer de ex-partner opnieuw trouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat, of gaat samenleven met een ander als ware hij of zij gehuwd, eindigt de alimentatieplicht op grond van art. 1:160 BW.
Als de partijen het onderling niet eens worden over de alimentatieverplichting, kan de rechter beslissen hoe hoog de alimentatie wordt. Hij heeft hier veel beoordelingsvrijheid voor.
Een belangrijk punt betreft de pensioenverevening, aangezien beide echtelieden tijdens het huwelijk een ouderdomspensioen hebben opgebouwd. Op de verdeling hiervan ziet de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. De pensioenaanspraken vallen buiten de huwelijksgemeenschap (art. 1:94 lid 2 sub b BW). Als regel geldt dat de gedurende de huwelijksperiode opgebouwde ouderdomspensioenen na scheiding worden verevend. Pensioenen die vóór het huwelijk zijn opgebouwd worden dus niet in de verevening betrokken. Men kan bij huwelijksvoorwaarden of in het echtscheidingsconvenant hiervan afwijken.
De rechter beslist per echtscheidsbeschikking. Om de echtscheiding tot stand te laten komen dient deze te worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit moet binnen zes maanden gebeuren nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Wanneer deze termijn wordt overschreden, komt de echtscheiding niet tot stand en moet een nieuwe procedure gestart worden (art. 1:163 BW).
Het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap van goederen wordt bepaald aan de hand van art. 1:99 BW. Uit lid 2 volgt dat de ontbinding van de gemeenschap niet aan derden kan worden tegengeworpen, tenzij dat het verzoek tot ontbinding is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
De ontbinding vindt van rechtswege plaats in geval van:
Niet ieder verzoek tot echtscheiding zal daadwerkelijk leiden tot een echtscheiding. Art. 1:99 lid 3 BW bepaalt daarom, dat als vast komt te staan dat een verzoek tot echtscheiding niet kan leiden tot een echtscheiding, van rechtswege alle gevolgen van de gemeenschap herleven.
Allebei de echtgenoten hebben recht op de helft van de gemeenschap (art. 1:100 BW). Voor de schulden van de gemeenschap worden zij ineens hoofdelijk aansprakelijk, maar de schuldeiser kan zich slechts verhalen op de datgene wat de echtgenoot uit de gemeenschap heeft verkregen (art. 1:102 BW). Echtscheiding heeft dus gevolgen voor aansprakelijkheid en verhaal.
Een gemeenschap kan worden ontbonden tijdens het huwelijk door een scheiding van tafel en bed, de opheffing van de gemeenschap door een latere beschikking, en de opheffing door latere huwelijksvoorwaarden.
De zogenaamde scheiding van tafel en bed komt zelden voor. Het is bedoeld voor mensen die uit elkaar willen, maar met echtscheiding grote moeite hebben of er nog niet over uit zijn of ze echt uit elkaar willen. Ten aanzien van de onverdeeldheid ontstaat dan hetzelfde als bij echtscheiding (art. 1:92a BW).
De opheffing van de gemeenschap op verzoek van een echtgenoot is geregeld in art. 1:109 BW.
De afstand van de gemeenschap is geregeld in artt. 1:103 t/m 1:108 BW. Afstand kan plaatsvinden binnen drie maanden na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Wanneer een echtgenoot afstand doet van de gemeenschap, wast het gemeenschapsvermogen bij de andere echtgenoot aan. De echtgenoot kan dan alleen nog aanspraak maken op zijn bed en persoonlijke kleding. Overige spullen kan hij tegen een geschatte prijs overnemen.
Als een koppel besluit om na een scheiding te hertrouwen, bestaat er de mogelijkheid tot een reparatiehuwelijk. Als gevolg hiervan herleven alle gevolgen van het eerdere huwelijk van rechtswege. Er wordt dan gedaan alsof er eigenlijk nooit een echtscheiding heeft plaatsgevonden (art 1:166 BW). Dit artikel geldt ook wanneer partijen besluiten om niet opnieuw te trouwen, maar een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Derden mogen echter niet benadeeld worden door het hernieuwde huwelijk en de testamenten moeten wel opnieuw worden gemaakt. De testamenten waren immers in het kader van de echtscheiding herroepen en zij herleven niet automatisch.
Wanneer een ouder overlijdt, zal de andere overblijvende ouder zo snel mogelijk daarna naar de notaris moeten gaan. Wanneer niet is afgeweken van wettelijke vererving, zijn de overblijvende ouder en de kinderen tezamen en voor gelijke delen erfgenaam (art. 4:10 BW). Daarnaast is de wettelijke verdeling op de nalatenschap van toepassing. Indien er geen testament zou zijn geweest, zou deze regeling van toepassing zijn. Dit heet dan versterferfrecht. De overblijvende ouder krijgt van rechtswege alle goederen uit de nalatenschap en neemt de schulden voor zijn rekening. De kinderen krijgen ieder een geldvordering ter grootte van hun erfdeel.
Aan de vorderingen van de kinderen zitten wilsrechten. Die zijn alleen van belang als er gevaar dreigt dat de goederen uit de nalatenschap overgaan naar het vermogen van een stieffamilie.
Wanneer de overblijvende partner een nieuwe partner vindt, zijn er verschillende mogelijkheden. Ze kunnen opnieuw gaan trouwen. Wanneer zij de vermogens gescheiden willen houden, kunnen zij een geregistreerd partnerschap aangaan. Vaak wordt dit gedaan met het oog op de kinderen. Daarbij kunnen partnerschapsvoorwaarden worden gemaakt, inhoudende koude uitsluiting.
Door de aangifte van het voornemen een geregistreerd partnerschap aan te gaan, ontstaat er een wilsrecht ten behoeve van de kinderen van de ouder. Dit is gebaseerd op art. 4:19 BW.
Wanneer de nieuwe partner van de overblijvende ouder overlijdt, is eveneens de wettelijke verdeling van toepassing op grond van art. 4:13 BW. De overblijvende ouder krijgt alle goederen uit de nalatenschap van de overleden partner, en neemt alle schulden voor zijn rekening. De kinderen van de overleden partner krijgen een geldvordering, die slechts in enkele gevallen opeisbaar is.
Ten behoeve van hen ontstaat een wilsrecht (art. 4:21 BW). Door de werking van de wettelijke verdeling vloeien de goederen uit de nalatenschap van de overleden partner naar de stieffamilie. Om de kinderen van de overleden partner een middel in handen te geven om toch goederen te bemachtigen, kunnen zij gebruik maken van dit wilsrecht.
Wanneer iemand overleden is, moet hiervan aangifte worden gedaan bij de burgerlijke stand (art. 1:19h BW). De behandelend arts verricht een lijkbeschouwing en geeft een verklaring van overlijden af (art. 3 jo. art. 7 Wet op de lijkbezorging). Een overledene kan voor zijn dood een codicil hebben geschreven. Een codicil is een eigenhandig geschreven, gedagtekende en ondertekende verklaring. Hierin kunnen onder andere wensen ten aanzien van lijkbezorging worden opgenomen (art. 19 Wet op de lijkbezorging en art. 2:97 BW).
De begrafenis geschiedt niet eerder dan 36 uren na het overlijden en uitsluitend op de zesde werkdag na die van het overlijden (art. 16 Wet op de lijkbezorging). Na de begrafenis zal de nalatenschap moeten worden afgewikkeld. Deze afwikkeling is meestal een lange procedure, die begint bij de afgifte van een verklaring van erfrecht en eindigt met de verdeling van de nalatenschap.
De verbanden tussen ouders en kinderen worden juridisch bezien aan de hand van het Afstammingsrecht. Familierechtelijke betrekkingen kunnen volgens het Afstammingsrecht op vier verschillende wijzen ontstaan:
De vader kan het vaderschap ontkennen (art. 1:200 BW). Wanneer de vader en moeder met elkaar getrouwd zijn op het moment dat het kind wordt geboren, dan is de vader automatisch de juridische vader. Dit is ook het geval als hij niet de biologische vader is. Wanneer hij geen juridisch vader wil zijn, kan hij het vaderschap ontkennen. De vader moet hiertoe binnen 1 jaar nadat hij heeft gehoord dat hij waarschijnlijk niet de biologische vader van het kind is een verzoek indienen bij de rechtbank. Als hij heeft ingestemd met een daad die de verwekking tot gevolg heeft gehad of als hij voor het huwelijk al afwist van de zwangerschap, kan hij het vaderschap niet meer ontkennen.
De moeder en het kind kunnen eveneens het vaderschap ontkennen. Hiervoor gelden dezelfde vereisten die gelden voor de vader. Wanneer het kind het vaderschap wil ontkennen, geldt er echter een andere termijn. Hij moet binnen drie jaar nadat bekend is geworden dat zijn vader niet zijn biologische vader is een verzoek indienen bij de rechtbank. Voorwaarde is wel dat het kind meerderjarig is.
Samenlevingsvorm | Wie hebben gezag | Voorwaarde |
Gehuwden van verschillend geslacht | Juridische ouders | Kind tijdens het huwelijk geboren, art. 1:199 sub a jo. 1:251 en 1:253aa BW. |
Twee gehuwde vrouwen | Beide vrouwen | Er mag geen man zijn die het kind heeft erkend, art. 1:198 sub b jo. 1:251 en 1:253aa BW. |
Twee gehuwde mannen | Geen ouderlijk gezag van rechtswege; via procedure van art. 1:253c BW kan één man gezag krijgen, en via art. 1:253t BW kunnen beide mannen vervolgens gezamenlijk het gezag krijgen | Kind moet erkend worden door één van de twee mannen |
Geregistreerde partners van verschillend geslacht | Juridische ouders | Kind tijdens het geregistreerd partnerschap geboren, art. 1:199 sub a jo. 1:251 en 1:253aa BW. |
Twee vrouwen met geregistreerd partnerschap | Zie 'twee gehuwde vrouwen' | |
Twee mannen met geregistreerd partnerschap | Zie 'twee gehuwde mannen' | |
Partners van verschillend geslacht zonder juridische band | Juridische ouders | Kind moet erkend worden door de man, vervolgens moet er om gezamenlijk gezag over het kind bij de kantonrechter worden verzocht (art. 1:252 BW). Het gezag kan ook verkregen worden door een huwelijk of geregistreerd partnerschap aan te gaan. |
Twee vrouwen zonder juridische band | Voor de partner-niet moeder geldt dat zij het kind kan erkennen. Via de kantonrechter dient dit vervolgens ingeschreven te worden in het gezagsregister (art. 1:252 BW). Het is ook mogelijk om gezag te verkrijgen door te trouwen of een geregistreerd partnerschap aan te gaan. De route van art. 1:253t BW staat ook open maar die is minder gebruikelijk. | |
Twee mannen zonder juridische band | Zie 'twee gehuwde mannen' |
In titel 12 van boek 1 BW is de Nederlandse adoptieregeling te vinden. Door adoptie kom je in een ander gezin terecht. Je oude familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en er ontstaan betrekkingen met de adoptiefouders. Adoptie wordt alleen toegewezen als op het tijdstip van het verzoek vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is, dat het kind niets meer van zijn biologische ouders te verwachten heeft (art. 1:227 lid 3 BW).
Bij adoptie moeten de voorwaarden van art. 1:228 BW in acht worden genomen. Op grond van art. 1:229 lid 4 BW wordt de juridische band tussen de oorspronkelijke ouders en het kind doorgesneden. Dit betekent echter niet dat de feitelijke band tussen beiden niet kan blijven bestaan.
Wanneer een ouder overlijdt, zal de andere overblijvende ouder zo snel mogelijk daarna naar de notaris moeten gaan. Wanneer niet is afgeweken van wettelijke vererving, zijn de overblijvende ouder en de kinderen tezamen en voor gelijke delen erfgenaam (art. 4:10 BW). Daarnaast is de wettelijke verdeling op de nalatenschap van toepassing. Indien er geen testament zou zijn geweest, zou deze regeling van toepassing zijn. Dit heet dan versterferfrecht. De overblijvende ouder krijgt van rechtswege alle goederen uit de nalatenschap en neemt de schulden voor zijn rekening. De kinderen krijgen ieder een geldvordering ter grootte van hun erfdeel.
Aan de vorderingen van de kinderen zitten wilsrechten. Die zijn alleen van belang als er gevaar dreigt dat de goederen uit de nalatenschap overgaan naar het vermogen van een stieffamilie
Wanneer de overblijvende partner een nieuwe partner vindt, zijn er verschillende mogelijkheden. Ze kunnen opnieuw gaan trouwen. Wanneer zij de vermogens gescheiden willen houden, kunnen zij een geregistreerd partnerschap aangaan. Vaak wordt dit gedaan met het oog op de kinderen. Daarbij kunnen partnerschapsvoorwaarden worden gemaakt, inhoudende koude uitsluiting.
Door de aangifte van het voornemen een geregistreerd partnerschap aan te gaan, ontstaat er een wilsrecht ten behoeve van de kinderen van de ouder. Dit is gebaseerd op art. 4:19 BW.
Wanneer de nieuwe partner van de overblijvende ouder overlijdt, is eveneens de wettelijke verdeling van toepassing op grond van art. 4:13 BW. De overblijvende ouder krijgt alle goederen uit de nalatenschap van de overleden partner, en neemt alle schulden voor zijn rekening. De kinderen van de overleden partner krijgen een geldvordering, die slechts in enkele gevallen opeisbaar is.
Ten behoeve van hen ontstaat een wilsrecht (art. 4:21 BW). Door de werking van de wettelijke verdeling vloeien de goederen uit de nalatenschap van de overleden partner naar de stieffamilie. Om de kinderen van de overleden partner een middel in handen te geven om toch goederen te bemachtigen, kunnen zij gebruik maken van dit wilsrecht.
De 15-jarige Hugo zit in zak en as omdat hij per ongeluk een kop koffie over zijn laptop heeft gegooid. De computer valt met geen mogelijkheid te repareren. Het apparaat was al tweedehands gekocht voor €300 en vlak voordat het ongeluk gebeurde nog hooguit €100 waard. Hugo heeft wel een computer nodig voor zijn schoolwerk en zijn moeder zegt hem dat hij maar moet uitkijken naar een ‘goed tweedehandsje’. Zes dagen later komt Hugo met zijn 19-jarige buurjongen Kasper in gesprek. Kasper is net begonnen aan zijn studie grafische vormgeving en heeft daarom een nieuwe laptop met de hoogste kwalificaties gekocht voor €4.000. Achteraf bleek die aankoop echter niet nodig te zijn geweest, omdat zijn opleidingsinstituut hem een nieuwe laptop van nog betere kwaliteit ter beschikking stelde. Daarom wil Kasper zijn eigen computer wel verkopen voor €2.500. Dolgelukkig accepteert Hugo dit aanbod onmiddellijk. Bij het avondeten blijkt zijn moeder minder blij: zij wil de koopovereenkomst tussen Kasper en Hugo vernietigen.
Kan de koopovereenkomst worden vernietigd?
Sharon en Frank wonen ongehuwd samen. Dan raakt Sharon in verwachting. Sharon en Frank vragen zich af wat zij nu moeten regelen. Zij willen niet trouwen, maar ze hebben gehoord van het geregistreerd partnerschap als alternatief voor het huwelijk.
Sharon en Frank regelen niets. Dan wordt hun kind geboren, een zoon genaamd Marco. Frank gaat naar de burgerlijke stand om Marco te erkennen. Hoe is nu in het gezag van Sharon en Frank voorzien?
In hoeverre verschilt het geregistreerd partnerschap van een huwelijk?
Andy en Kiki zijn op 1 juni 2007 zonder het maken van huwelijksvoorwaarden gehuwd. Zij besluiten te gaan scheiden. Kiki heeft hiertoe een verzoek ingediend bij de griffie van de rechtbank. De rechter heeft zich echter nog niet over scheiding uitgesproken. Dan overlijdt de tante van Kiki. Kiki erft een dure vaas. Aan de erfrechtelijke verkrijging is geen uitsluitingsclausule verbonden. Andy wil dat de vaas in de verdeling van de huwelijksgemeenschap wordt betrokken. De echtscheiding is immers nog geen feit.
Heeft hij recht van spreken?
Polgara is 85 jaar. Haar echtgenoot is overleden. Ze heeft twee kinderen, Lisa en Garion. Garion woont in Australië. Geleidelijk wordt Polgara steeds vergeetachtiger. Lisa maakt zich zorgen. Zij vraagt zich af hoe lang het nog goed zal gaan met haar moeder. Polgara kan eigenlijk haar financiele zaken niet meer goed regelen, maar weet nog wel goed wat ze wil. Lisa vraagt u om advies.
Wat is uw antwoord?
Evelien en Eva zijn in 2017 gehuwd. Ze willen graag een kind. Een goede vriend, Matin, is bereid aan hun kinderwens mee te werken door zijn zaad te doneren. Het is de bedoeling dat Eva het kind zal dragen. Het plan wordt succesvol uitgevoerd, het kind dat ter wereld komt heet Hugo.
Wie is/zijn de ouder(s) van Hugo en wie heeft/hebben het ouderlijk gezag?
Een week na de geboorte van Hugo komt Matin op kraamvisite. Hij herkent zichzelf onmiddellijk in de glimmende oogjes van de kleine spruit. Ondanks zijn afspraken met Evelien en Eva wil hij nu een afstammingsband met zijn zoon. Welke mogelijkheden heeft Matin?
Vlak na de geboorte van Hugo neemt Evelien de benen. Ze is geschrokken van de zware verantwoordelijkheid die op haar als moeder zou komen te rusten. Zij heeft via haar advocaat inmiddels een verzoek tot echtscheiding ingediend. Eva realiseert zich dat zij er nu feitelijk alleen voorstaat, maar zij meent dat Evelien zich niet zomaar aan haar verantwoordelijkheden kan onttrekken. Welke mogelijkheden heeft zij?
Zak en Ashley wonen ongehuwd samen als Ashley in verwachting raakt. Het kind wordt geboren, het is een jongen en het heet Aaron.
Wie is/zijn de juridische ouders van Aaron?
Welke geslachtsnaam heeft het kind?
Zak en Ashley besluiten nadat Aaron geboren is een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Wat zijn de gevolgen hiervan voor het antwoord op vraag wie de ouders zijn van Aaron en wie het ouderlijk gezag heeft van het kind?
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de geslachtsnaam van Aaron?
Een half jaar nadat het geregistreerd partnerschap is gesloten, blijkt dat niet Zak de verwekker is van Aaron, maar Billy.
Kan Billy de juridische vader worden van Aaron, als het kind al een vader heeft (Zak)?
Sander en Fiona zijn op 6 januari 2017 zonder het maken van huwelijksvoorwaarden gehuwd. De woning is door Sander vóór het huwelijk aangekocht door middel van een hypothecaire geldlening die door hem alleen is aangegaan. Na zes jaar huwelijk gaan Sander en Fiona scheiden.
Wie is vóór, tijdens en na het huwelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld?
Sander heeft inmiddels een verzoek tot echtscheiding ingediend. Nog voordat de scheiding is uitgesproken wint Fiona de Jackpot van € 1.000.000 bij de Staatsloterij. In hoeverre maakt Sander hierop aanspraak?
Carl en Anne willen trouwen. Ze wonen al enkele jaren samen, en inmiddels is zoon Kasper geboren. Carl heeft in de afgelopen jaren een mooi bedrijf opgebouwd, een eenmanszaak. Anne heeft zich met verve ontfermd over het huishouden (en sinds kort over Kasper). De accountant van Carl het stel huwelijksvoorwaarden te maken en daarin ‘koude uitsluiting’ op te nemen.
Wat betekent ‘koude uitsluiting’?
Stel Carl en Anne maken huwelijksvoorwaarden ‘koude uitsluiting’. Na vijf jaar huwelijk gaan ze scheiden. Carl is succesvol geweest met zijn bedrijf, Anne heeft de afgelopen jaren alleen voor Kasper gezorgd en het huishouden gedaan. Maakt Anne huwelijksvermogensrechtelijk gezien nog ergens aanspraak op?
In hoeverre profiteert Anne van de bedrijfsinkomsten als het stel zou besluiten geen huwelijksvoorwaarden te maken?
Waarom kan het voor Carl en Anne zinvol zijn huwelijksvoorwaarden te maken? Welke huwelijksvoorwaarden zou u dan adviseren?
Lisalotte en Henrique zijn zonder het maken van huwelijksvoorwaarden op 2 januari 2018 met elkaar gehuwd. Op 5 januari koopt Lisalotte een wasmachine bij de firma CoolRed. De aanschafprijs bedroeg € 750,=. De koop is gedaan op afbetaling in maandelijkse termijnen. Coolred levert de wasmachine af als Henrique alleen thuis is.
Wie is aansprakelijk en wie is draagplichtig voor de koopsom?
Op welk vermogen kan CoolRed zich verhalen als betaling uitblijft?
Henrique is op zijn zachtst gezegd onaangenaam verrast als hij verneemt dat zijn echtgenote een dure wasmachine heeft gekocht. Deze aanschaf komt wel heel slecht uit, nu zij beiden zonder werk zitten en de hypotheeklasten al zwaar op hun schouders drukken. Is er iets wat Henrique tegen de aanschaf kan ondernemen?
Stel dat Marieke, de tante van Lisalotte, overlijdt op 14 januari 2018. Lisalotte erft op grond van het testament van haar tante een kostbare, exclusieve teddybeer.
Valt de teddybeer in de gemeenschap van goederen?
Hoe luidt uw antwoord op vraag 9d als Lisalotte en Henrique niet zouden zijn gehuwd in 2018, maar in 2017?
Arwen is een geadopteerd kind. Ze is geboren in Sri Lanka, maar getogen in Gorinchem. Inmiddels is ze 32 jaar oud. De laatste jaren waren problematisch, ze verkeert in een identiteitscrisis. Ze vraagt zich af wie haar echte ouders zijn. Uiteindelijk weet ze via het tv-programma Spoorloos haar biologische ouders te traceren. Ze wil hen graag ontmoeten en vraagt zich af in hoeverre het mogelijk is de juridische band met haar biologische ouders te herstellen, zonder de band met haar huidige juridische ouders te verbreken. Wat is uw antwoord op haar vraag?
Ginny en Harry liggen in scheiding. Harry heeft inmiddels een verzoek tot echtscheiding bij de rechter ingediend. Meteen daarna is hij naar de notaris gegaan en heeft hij Ginny in een testament onterfd. Zijn beide kinderen Ron en Hermelien, geboren uit het huwelijk met Ginny, heeft hij tot zijn enige erfgenamen benoemd. Op de terugweg van het notariskantoor naar huis, verongelukt hij op tragische wijze. Ginny en Harry waren buiten gemeenschap van goederen gehuwd. Het huis waarin zij woonden was eigendom van Harry.
Hermelien wil naar de kunstacademie in New York en heeft daarom geld nodig voor het vliegticket. In hoeverre heeft zij zeggenschap over de besteding van het geërfde vermogen?
Hadrian overlijdt. Hij laat zijn levenspartner Arista achter, met wie hij tot aan zijn dood vier jaar heeft samengewoond. Hadrian heeft twee kinderen uit zijn eerste (en enige) huwelijk, Royce en Alric (resp. 27 en 17 jaar oud). Het huwelijk met zijn toenmalige echtgenote Gwen is vijf jaar geleden door echtscheiding ontbonden. Sindsdien had Hadrian met zijn kinderen geen contact meer. Wel betaalde hij kinderalimentatie. Dat deed hij op het moment van zijn overlijden nog steeds voor de inmiddels 17-jarige Alric. Ook betaalde Hadrian maandelijks partneralimentatie aan Gwen. Hadrian heeft een testament gemaakt waarin hij Arista tot zijn enige erfgename heeft benoemd. Het saldo van zijn nalatenschap (waaronder zich een woonhuis bevindt) bedraagt € 200.000. Tijdens zijn leven deed Hadrian een aantal schenkingen:
Gwen moet door het overlijden van Hadrian partneralimentatie missen en meent nu dat Arista haar als erfgename van Hadrian voor dit verlies moet compenseren. In hoeverre heeft zij gelijk?
Ja, dat kan. Hugo is minderjarig (art. 1:233 BW). Dat betekent dat hij weliswaar bekwaam is rechtshandelingen te verrichten, mits hij dat doet met toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger (art. 1:234 lid 1 BW). Nu had hij toestemming, maar toestemming kan slechts worden verleend voor een bepaalde rechtshandeling of een bepaald doel (art. 1:234 lid 2 BW). De toestemming ‘om uit te kijken naar een goed tweedehandsje’ omvatte niet de toestemming voor de door Hugo verrichte rechtshandeling. Zijn moeder had daarbij immers vervanging van de verloren gegane laptop op het oog, met een waarde van € 200,- à € 500,-. Ook op grond van art. 1:234 lid 3 BW kan geen toestemming worden verondersteld: het aanschaffen van een ‘high brow’ laptop à € 2.500,- (ook al was de nieuwwaarde € 4.000,-) is geen rechtshandeling die in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk door 15-jarigen wordt verricht (hoewel daar anders over gedacht mag worden). (Handelingsonbekwaamheid; vernietiging).
Alleen Sharon heeft gezag, zie art. 1:253b BW. Wil Frank ook gezag, dan dienen Sharon en Frank dit samen aan te tekenen in het gezagsregister (art. 1:252 BW).
Er zijn nauwelijks nog verschillen. Een belangrijk verschil is nog wel dat een geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden kan worden beëindigd in de situatie waarin sprake is van partners die geen kinderen hebben, of kinderen waarover ze samen het gezag uitoefenen, art. 1:80c lid 1 sub c jo lid 3. Verder is scheiding van tafel en bed niet mogelijk en gelden er enkele kleine verschillen ter zake van de procedure van het sluiten van het huwelijk/gp.
Andy en Kiki zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Omdat dit huwelijk is voltrokken in 2007, is op grond van artikel IV van de wet van 24 april 2017 het ‘oude’ recht van toepassing. In beginsel zou de door Kiki geërfde vaas in de gemeenschap vallen (art. 1:94 ‘oud’ BW). Echter, art. 1:99 lid 1 aanhef en sub b BW bepaalt dat de gemeenschap van goederen van rechtswege is ontbonden door het ingediende verzoek tot scheiding. Er is in dat opzicht geen verschil tussen het recht dat gold vóór 1 januari 2018 en het recht dat sinds 1 januari 2018 geldt. De vaas valt dus niet in de gemeenschap en Andy heeft geen recht van spreken.
Wellicht zou Polgara het beste een levenstestament kunnen maken. Dat is een uitgebreide volmacht of opdracht, waarmee Lisa haar moeder kan vertegenwoordigen. Gaat Polgara namelijk verder achteruit dan wordt het misschien noodzakelijk een meerderjarigenbewind in te stellen. Het valt te prefereren de vertegenwoordiging in eigen hand te houden. Polgara moet dit natuurlijk wel willen.
art. 1:198 lid 1 sub a BW moeder van een kind is de vrouw uit wie het kind is geboren; à Eva
art. 1:198 lid 1 sub b BW moeder van een kind; identiteit van de donor moet onbekend zijn, dit is niet het geval want het is de goede vriend Matin; dus sub b is niet van toepassing voor Evelien; Hiervoor zou zij het kind moeten erkennen art. 1:198 lid 1 sub c BW; er is dus niet automatisch sprake van moederschap.
Gezag: artikel 1:253SA BW; gezamenlijk gezag.
Indien Evelien al heeft erkend, is er al sprake van twee ouders; geen erkenning meer mogelijk door Matin Art. 1:204 lid 1 sub e BW.
Hij moet dan het kind erkennen, maar heeft toestemming van de moeder nodig;
Kan ook vervangende toestemming aan rechter vragen; art. 1:204 lid 3 BW.
Het gezamenlijk gezag eindigt als een andere ouder ook het gezag heeft verkregen of, bij het in kracht van gewijsde gaan van het gezamenlijk gezag, is beëindigd, dient er een rechter bij aan te pas te komen: art. 1:253y BW; Dus het gezamenlijk gezag eindigt niet door echtscheiding.
De relevante feiten:
Zak en Ashley zijn ongehuwd.
Ashley is de biologische moeder.
Het kind is geboren.
Het betreft een vraag naar de juridische ouders.
Wie is/zijn de juridische ouder(s) van Aaron? De rechtsregels:
art. 1:198 lid 1 sub a BW :de moeder van het kind is de vrouw uit wie het kind is geboren.
De toepassing:
Er ontstaat een juridische band van rechtswege bij de modeder uit wie het kind is geboren (art. 1:198 lid 1 sub a BW).
De oplossing:
A.d.h.v. de bovengenoemde rechtsvraag is met deze omstandigheden slechts Ashley juridische ouder van Aaron
art. 1:199 lid 1 sub c BW: de vader van een kind is de man die het kind heeft erken
Art. 1:5 lid 1 BW; indien een kind alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, heeft het haar geslachtsnaam; dus de achternaam van Ashley.
Het is mogelijk dat Ashley en Zak op grond van art. 1:5 lid 2 BW gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam zal hebben.
Deze vraag staat niet zonder meer vast. In art. 1:5 BW is hier een uitgebreide regeling voor opgenomen. Uit de casus blijkt echter niet dat er speciale regelingen zijn opgenomen. Dus heeft de familiebetrekking in beginsel slechts betrekking op Ashley. Ex. art. 1:5 lid 1 BW krijgt Aaron dan ook de geslachtsnaam van de moeder.
Binnen het geregistreerd partnerschap art. 1:199 sub a BW: dan is de vader van het kind van rechtswege vader.
Hier is echter sprake van een geregistreerd partnerschap nadat Aaron is geboren, dus Zak moet alsnog erkennen. Dus hij is geen vader van rechtswege.
Met betrekking tot het gezag: Als Zak het kind (Aaron) heeft erkend, dan is er sprake van artikel 1:253aa BW; gedurende het geregistererd partnerschap oefenen de ouders het gezag gezamenlijk uit.
Art. 1:5 lid 2 BW; de ouders kunnen ter gelegenheid van de voltrekking van de registratie van hun partnerschap alsnog gezamenlijk verklaren dat het kind voortaan de geslachtsnaam van de andere ouder zal hebben.
Ja dat kan d.m.v. staatscommissie herijking ouderschap. Een van de voorwaarden voor juridisch meerouderschap zou moeten zijn dat een kind maximaal vier juridische ouders kan hebben, die maximaal twee huishoudens vormen. Billy kan dus óók vader worden van Aaron.
Voor: Sander, want hij is de schuld aangegaan.
Tijdens: nog steeds Sander, want hij is het aangegaan, maar zij is wel draagplichtig geworden omdat zij door gemeenschap van goederen de schulden gemeenschappelijk moeten dragen en dus ook de schuld voor dit huis. Maar de aansprakelijkheid ligt bij Sander (er is geen sprake van kosten van gewoonlijke huishouding).
Na het huwelijk: art. 1:102 BW: Sander én Fiona zijn beide aansprakelijk. Fiona is aansprakelijk geworden. Tijdens het huwelijk heb je veelal drie vermogens; man, gemeenschap, en vrouw. Hier gaat het om een schuld waarvoor de man aansprakelijk is. Na beëindiging van het huwelijk kan de schuldeiser zich verhalen op het gemeenschappelijk vermogen en dat van de man. Stel:
Na het huwelijk:
Indien de man dan alleen aansprakelijk is, kan de bank niet meer op het volledige gemeenschappelijke vermogen rekenen (wat eerst 100 + 200 = 300 zou zijn!). Daarom is zij voor het gedeelte dat zij van de gemeenschap verkregen heeft (dus 100 uit de gemeenschap) aansprakelijk!
De gemeenschap wordt ontbonden door indiening van de echtscheiding: art. 1:99 lid 2 BW.
Dit is een overeenkomst binnen de huwelijkse voorwaarden. Je spreekt af dat je werkelijk niets samen hebt. Je deelt dus op geen enkele wijze je inkomen en vermogenstoename.
Partneralimentatie; duurt maximaal 12 jaar en maximaal zo lang als het huwelijk geduurd heeft; art. 1:157 BW.
Na 1 januari 2018: artikel 1:95a BW. Indien een onderneming buiten de gemeenschap valt, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen.
Als er schulden ontstaan bij de onderneming, wil je ervoor zorgen dat deze schuldeisers slechts terecht kunnen bij het vermogen van Carl. Inkomsten van de onderneming moeten dan worden verdeeld onder Carl en Anne; de helft die zij krijgt, is dan veilig gesteld voor zijn schuldeisers. Op deze manier staat Anne niet met lege handen als het bedrijf failliet gaat. Art. 1:196 lid 1 BW.
De vragen:
Wie is aansprakelijk (verhaal van schuldeiser mogelijk op jouw gehele vermogen)?
Wie is draagplichtig (welk vermogen)?
Lisalotte:
Is de overeenkomst aangegaan, dus zij is aansprakelijk. Art 1:85 BW; aansprakelijkheid voor huishoudelijke schulden; “gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen” à bijvoorbeeld boodschappen. Hier gaat het om een aanschafprijs van een wasmachine van €750,- dit zijn te grote kosten om allebei voor aansprakelijk te zijn. Dus blijft het in casu bij de hoofdregel: Lisalotte is de schuld aan gegaan dus aansprakelijk.
Draagplichtig: Art. 1:94 lid 7 BW: De gemeenschap omvat, wat haar lasten betreft, alle vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten, met uitzondering van schulden:
Betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen;
Die behoren tot een nalatenschap waartoe een echtgenoot is gerechtigd;
Uit door een van de echtgenoten gedane giften,gemaakte bedingenen aangegane omzettingen als bedoeld in artikel 126, eerste lid en tweede lid, onderdelen a en c, van Boek 4 BW.
Conclusie: Uiteindelijk is dus Lisalotte aansprakelijk voor de betaling, maar zijn ze beide draagplichtig.
Het gemeenschappelijk vermogen en het privévermogen van Lisalotte.
Nee, Henrique zou niet zoveel kunnen doen. Henrique zou in beginsel de rechtshandeling kunnen vernietigen o.g.v. strijd met een geval van art. 1:88 BW. In casu betreft het een ovk als bedoeld in art. 1:88 lid 1 sub d BW. Namelijk een goederenkrediet van een roerende zaak (zijnde een wasmachine) op afbetaling. Volgens art. 1:89 lid 1 BW zou Henrique de rechtshandeling van Lisalotte kunnen ontbinden. Echter, in lid 2 staat dat lid 1 niet geldt voor andere handeling dan een gift (is het geval, want €750), indien de wederpartij te goeder trouw was. CoolRed verkoopt dagelijks dergelijke wasmachines en had geen reden (althans blijkt niet uit de casus) om te vermoeden dat Henrique, de echtgenoot, niet akkoord zou zijn met deze koop. Derhalve is de CoolRed te goeder trouw.
Nee; art. 1:94 lid 2 sub a BW.
Hier gold dat hetgeen vanuit erfenis wordt verkregen gewoon in de gemeenschap valt, tenzij er sprake is van een uitsluitingsclausule in het testament.
Art. 1:231 BW; het is mogelijk om adoptie te herroepen. Maar dit is niet mogelijk in casu; zie artikel 1:231 lid 2 BW, want dan verbreek je de “band” met de juridische ouders.
De kern van het bewind bestaat eruit dat het beheer over de onder bewind gestelde goederen aan de bewindvoerder toekomt. De rechthebbende heeft geen zeggenschap over zijn goederen ten tijde van het bewind hoewel zij eigenaar is; art. 4:153 BW e.v. Zij heeft geen zeggenschap over de besteding van het geërfde vermogen; dit ligt bij de bewindvoerder tot Hermelien 25 jaar is.
Gwen heeft op grond van de wet nergens recht op.
Het Erfrecht staat dicht bij het Personen- en familierecht. Het is beschreven in het vierde boek van het BW. Erfrecht is het geheel aan regels aangaande de vermogensrechtelijke gevolgen van een overlijden van een natuurlijk persoon. Het is voor eenieder mogelijk om van deze regels af te wijken, al is hier wel een uiterste wilsbeschikking voor nodig. Boek 4 BW bevat dan ook veel regelend recht. Het is mogelijk daarvan af te wijken.
In het erfrecht komen vele belangrijke rechtsgebieden samen, die allen betrekking hebben op de persoon en het vermogen van de erflater. De erflater is degene die overlijdt. Degenen die erven zijn de erfgenamen. De erfgenamen verkrijgen de goederen van de erflater onder algemene titel (art. 3:80 lid 2 BW). Naast boek 4 BW zijn er nog andere wetten van belang bij het erfrecht. Boek 3 BW beschrijft het vermogensrecht in het algemeen, boek 6 BW geeft het algemene gedeelte van het verbintenissenrecht weer, en boek 7 BW bevat een aantal bijzondere overeenkomsten.
In het erfrecht wordt een belangrijke tweedeling gemaakt. Aan de ene kant kennen we het wettelijke erfrecht en aan de andere kant het testamentaire erfrecht. Van testamentair erfrecht is sprake wanneer de erflater (overledene) zelf een uiterste wilsbeschikking heeft opgesteld. Wanneer dit het geval is, gelden de regels uit deze wilsbeschikking en worden de wettelijke regels als het ware aan de kant gezet. Wanneer niets geregeld is, wordt teruggevallen op het wettelijke erfrecht, ook wel ab-intestaat erfrecht genoemd. Dit ab-intestaaterfrecht geldt dus voor zover de erflater niet bij uiterste wilsbeschikking een andere regeling heeft opgesteld. Het is ook mogelijk dat beide vormen van erfrecht van toepassing zijn op één en dezelfde nalatenschap.
Een belangrijke vraag binnen het erfrecht is wie als erfgenaam wordt aangewezen. Dit antwoord zal veelal blijken uit de uiterste wilsbeschikking die door de erflater zijn opgesteld. Wanneer dit niet het geval is, zal uit het ab-intestaaterfrecht moeten blijken wie erfgenaam is.
In 2015 bestaat de Europese erfrechtverordening. In het geval er sprake is van erfrechtzaken die de nationale grenzen overschrijden, kan daar naar gekeken worden.
Het ab-intestaaterfrecht wordt ook wel het erfrecht bij versterf genoemd. Deze vorm van erfrecht is opgenomen in titel 2 en 3 van boek 4 BW. De artikelen 4:9 t/m 4:12 BW bevatten de belangrijkste regels voor gewone erfopvolging. In art. 4:10 lid 1 BW staat beschreven wie uit eigen hoofde kunnen erven. Het artikel geeft de vier groepen parentelen in hiërarchische volgorde weer. Parentelen zijn groepen van erfgenamen. Bij deze vorm van het erfrecht geldt dat een eerdere parentele een latere uitschakelt. Dit betekent dat wanneer in de eerste parentele een erfgenaam gevonden wordt, men niet verder hoeft te zoeken in de overige parentelen. Wordt in de eerste parentele geen erfgenaam gevonden, dan wordt verder gekeken in de tweede parentele enzovoort.
Behalve uit eigen hoofde, kan men ook bij plaatsvervulling erven (art. 4:10 lid 2 BW). Men kan alleen plaatsvervuller zijn als afstammeling van een kind, broer, zuster, grootouder of overgrootouder van de erflater. Degene die op grond van art. 4:10 lid 1 BW wordt genoemd als erfgenaam, erft uit eigen hoofde. Andere erfgenamen kunnen slechts bij plaatsvervulling erven op grond van art. 4:10 lid 2 BW.
De mensen die uit eigen hoofde erven, ontvangen een gelijk deel (art. 4:11 lid 1 BW). Hun plaatsvervullers erven staaksgewijs het erfdeel van degene wiens plaats zij vervullen (art. 4:12 lid 2 BW). Bij plaatsvervulling wordt dus eerst gekeken naar hoe groot het deel van degene wiens plaats wordt opgevuld, is. Dit deel wordt daarna verdeeld over alle plaatsvervullers. Voorbeeld: Iemand met twee kinderen komt te overlijden. De oudste zoon is al overleden en heeft zelf drie kinderen. Dan krijgt het levende kind ½ van de erfenis. En de drie kinderen allemaal 1/6 deel. Deze regels gelden in alle parentelen.
Bij een en dezelfde erfenis kunnen zowel erfgenamen uit eigen hoofde, als erfgenamen door plaatsvervulling bestaan. Het is belangrijk om een goed overzicht te krijgen van alle erfgenamen, in welke hoedanigheid dan ook. Om het erfdeel van ieder persoon te kunnen berekenen, dient men het aantal hoofden en staken op te tellen. Deze hoofden en staken krijgen elk een gelijk deel. Binnen een staak krijgt vervolgens weer iedereen een gelijk deel, mits zich er niet nog een staak in bevindt.
Bij de tweede parentele zijn er nog wel twee bijzonderheden waar naar gekeken moet worden. Op grond van art. 4:11 lid 2 BW geldt, dat het erfdeel van een halfbroer of halfzus de helft is van dat van een volle broer, zus of ouder. Op grond van lid 3 van art. 4:11 BW moet ook goed gekeken worden naar het erfdeel van de ouder. Wanneer dit erfdeel door toepassing van lid 1 en 2 van dit artikel minder bedraagt dan een kwart, wordt het toch verhoogt tot een kwart. Een ouder dient dus ten minste een vierde deel van de nalatenschap te ontvangen.
Wanneer is plaatsvervulling dan aan de orde? Dit is opgenomen in art. 4:12 lid 1 BW. Plaatsvervulling treedt op bij vooroverlijden, onwaardigheid, onterving, verwerping, en vervallenverklaring van erfrecht.
In beginsel kan iedereen erfgenaam worden. Dit is anders wanneer een persoon onwaardig is. Je bent onwaardig als je bijvoorbeeld de moordenaar bent van de erflater. Het is namelijk een algemeen rechtsbeginsel dat niemand voordeel mag hebben van zijn eigen misdrijf. Onwaardigheid speelt niet alleen bij moord, maar bij alle gevallen die genoemd zijn in art. 4:3 lid 1 BW. Je wordt van rechtswege onwaardig. Hier is geen handeling voor nodig. Er is een mogelijkheid dat de onwaardigheid niet van toepassing is, namelijk bij ondubbelzinnige vergeving door de erflater (art. 4:3 lid 3 BW).
Om te kunnen erven, is het vereist dat een persoon bestaat op het moment dat de nalatenschap openvalt (art. 4:9 BW).
Een andere voorwaarde voor het erfgenaamschap is te vinden in art. 4:10 lid 3 BW. Uit dit artikel blijkt dat tussen erfgenaam en erflater een familierechtelijke betrekking dient te bestaan. Er moet dus sprake zijn van juridische bloedverwantschap ten tijde van het overlijden.
De laatste eis aan het erfgenaamschap is, dat een familielid niet te ver van de erflater af mag staan. Wanneer een familielid bloedverwantschap heeft verder dan de zesde graad, is diegene geen erfgenaam. Dit staat in art. 4:12 lid 3 BW jo. art. 1:3 lid 1 BW.
Wanneer een overledene geen erfgenamen heeft, geldt dat diens goederen bij overlijden onder algemene titel overgaan op de Staat (art. 4:189 BW).
We kennen nog een regeling van versterferfrecht. Dit is terug te vinden in titel 3 van boek 4 BW en heet de wettelijke verdeling. De wettelijke verdeling ziet op de situatie dat de overledene getrouwd was bij overlijden. Wanneer dit het geval is, wordt de langstlevende echtgenoot beschermd door de wet. In art. 4:13 lid 2 BW staat: ”De echtgenoot verkrijgt van rechtswege de goederen van de nalatenschap. De voldoening van de schulden van de nalatenschap komt voor zijn rekening.” Dit artikel is dus van toepassing wanneer de overledene getrouwd was en een of meer kinderen heeft als erfgenaam, waarbij de wettelijke verdeling niet buiten toepassing is gesteld. Deze regeling brengt met zich mee dat de kinderen slechts een vordering krijgen op de langstlevende ouder. Deze vordering is pas opeisbaar, indien de ouder failliet is verklaard of is overleden (art. 4:13 lid 3 BW). Het is voor de langstlevende echtgenoot mogelijk om deze wettelijke verdeling ongedaan te maken (art. 4:18 BW). Dit moet gebeuren binnen drie maanden na het openvallen van de nalatenschap. Deze ongedaanmaking geschiedt door een verklaring bij notariële akte op te laten maken en deze in te schrijven in het boedelregister.
Door de ongedaanmaking van de wettelijke verdeling, ontstaat onverdeeldheid. In de onverdeeldheid hebben alle erfgenamen recht op een onverdeeld aandeel in de nalatenschap, ter grootte van hun erfdeel.
De bescherming van de langstlevende echtgenoot gaat in sommige gevallen te ver. Wanneer deze echtgenoot vervolgens trouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat met een ander, kan er stieffamiliegevaar ontstaan. Om dit gevaar wat te verminderen, zijn de wilsrechten opgenomen in artt. 4:19 t/m 4:22 BW. Deze wilsrechten kunnen in een aantal specifieke gevallen worden ingeroepen en dan moeten aan degene die deze inroept, goederen worden overgedragen met een waarde van ten hoogste de geldvordering die hij had vanwege de wettelijke verdeling. De geldvordering wordt in een dergelijk geval dus omgezet in goederen.
Op diverse plaatsen in boek 4 BW biedt de wetgever de mogelijkheid stiefkinderen een erfrechtelijk gelijke behandeling te geven als eigen kinderen. Dit gebeurt ook bij de wettelijke verdeling. Op grond van art. 4:27 BW kan bepaald worden door een testateur, dat een stiefkind als eigen kind in deze verdeling wordt betrokken.
Wanneer iemand niets bepaalt over zijn stiefkind in zijn uiterste wil, dan zal het niet erven. Een stiefkind is namelijk geen bloedverwant van de erflater. Het bevindt zich dan ook niet in de opsommingen van art. 4:10 BW.
De andere wettelijke rechten kunnen verdeeld worden in drie categorieën. We kennen de rechten die aan de langstlevende echtgenoot toekomen en te vinden zijn in artt. 4:28, 4:29 en 4:30 BW. Daarnaast bestaan de sommen ineens, bedragen waar bepaalde kinderen aanspraak op kunnen maken wanneer aan de vereisten is voldaan. Deze zijn te vinden in artt. 4:35 en 4:36 BW. Tot slot kennen we nog een bijzondere regeling omtrent het overnamerecht uit art. 4:38 BW.
Deze wettelijke rechten zorgen ervoor dat de echtgenoot en de kinderen een bepaalde minimumverzorging krijgen uit de nalatenschap. Je kunt het dus zien als een vangnet. Ongeacht wat deze personen toekomt uit het testament, voorziet de wetgever hierbij dus in een vorm van minimumverzorging. Om te voorkomen dat de vangnetten buiten werking worden gesteld, stelt art. 4:41 BW dat bij uiterste wilsbeschikking niet van het in die afdeling bepaalde kan worden afgeweken. De andere wettelijke rechten zijn dus van dwingend recht. Door deze vangnetten wordt wel de testeervrijheid van de erflater beperkt, net zoals ook gebeurt bij de legitieme portie.
Op grond van art. 4:28 BW heeft de langstlevende echtgenoot het recht om tot zes maanden na het overlijden van de erflater de tot de nalatenschap behorende woning en inboedel te blijven gebruiken. Je kunt gedurende het eerste half jaar na het overlijden van je echtgenoot dus blijven zitten waar je zit. Op grond van art. 4:29 BW kan de echtgenoot een recht van vruchtgebruik vestigen op de woning en inboedel. Dit kan echter alleen voor zover er sprake is van behoeftigheid. Op grond van art. 4:30 BW kan de echtgenoot dit ook doen op de overige goederen van de nalatenschap, wederom enkel bij behoeftigheid.
Deze behoeftigheid wordt bekeken vanuit de verzorgingsbehoefte. Wanneer de langstlevende echtgenoot goed verzorgd achterblijft, diegene heeft voldoende eigen vermogen, is het niet mogelijk om een vruchtgebruik in de zin van art. 4:29 of 4:30 BW te vestigen. Dit verzorgingsniveau gaat niet uit van de gedachte 'ongestoord voortleven’. Deze vruchtgebruiken zorgen alleen voor een passend verzorgingsniveau, wat eigenlijk te vergelijken is met alimentatie.
Een kind heeft recht op een lumpsum voor verzorging, opvoeding, levensonderhoud en studie, mits aan de voorwaarden voldaan wordt (art. 4:35 lid 1 BW). Als het kind in de problemen zou komen door het wegvallen van zijn ouder, dan komt hem voor bijvoorbeeld zijn studie een som toe. De uitzondering hierop staat in art 4:35 lid 2 BW. Bij het bepalen of een kind hier recht op heeft, zal worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Met name van belang is hierbij de rol van de onderhoudsplicht van de langstlevende ouder. Recht op een eenmalig geldbedrag ontstaat ook, indien een kind tijdens zijn meerderjarigheid in de huishouding van de ouder in het door de ouder uitgeoefende beroep of bedrijf arbeid heeft verricht zonder daarvoor een passende beloning te hebben ontvangen (art. 4:36 BW).
Te allen tijde geldt een opeisbaarheidstermijn van zes maanden (art. 4:37 lid 2 BW). Zelfs wanneer de erflater een langstlevende echtgenoot achterlaat, geldt de zesmaandentermijn. Dit in schril contrast met de vordering die een kind kan hebben door de wettelijke verdeling of de legitieme portie. Bij deze vorderingen geldt, dat zij in veel gevallen niet-opeisbaar zijn. Dit ter bescherming van de langstlevende echtgenoot van de erflater.
Het erfrecht houdt op verschillende plaatsen rekening met bedrijfsopvolging. De erflater kan namelijk een bedrijf hebben gehad, dat door de werking van de erfopvolging wellicht versnipperd kan raken. Een pluraliteit aan erfgenamen kan opeens in de voetsporen van de erflater treden, waardoor zij allen in beginsel gelijke rechten hebben en hen naar grootte van hun erfdeel een onverdeeld aandeel toe komt in het bedrijf.
Eén van de bijzondere bepalingen die zich richten op een gezonde voortzetting van het beroep of bedrijf van de erflater, is art. 4:38 BW. Degene die het bedrijf van de erflater voortzet, kan bij de kantonrechter een verzoek indienen tot overdracht van de tot de nalatenschap behorende goederen die dienstbaar waren aan dat bedrijf. Deze overdracht zal plaatsvinden tegen een redelijke prijs.
Naast het ab-intestaat erfrecht, bestaat het testamentair erfrecht. Een uiterste wilsbeschikking heeft enkele kenmerken (art. 4:42 BW):
De uiterste wilsbeschikking die het meeste voorkomt, is het testament. Een testament kan alleen worden opgemaakt met tussenkomst van de notaris (art. 4:94 BW). Er bestaan hiertoe enkele vormvoorschriften, die te vinden zijn in de Wet op het notarisambt (Wna):
In art. 4:97 BW zijn een aantal beschikkingen opgenomen, waarbij tussenkomst van de notaris niet vereist is. Deze beschikkingen kunnen dus zonder formaliteiten worden gemaakt, mits zij worden neergelegd in een codicil. Een codicil is een geheel met de hand geschreven, gedagtekend, en ondertekend stuk. Dit is een bijzondere vorm van een uiterste wilsbeschikking.
Een andere bijzondere vorm van een uiterste wilsbeschikking is het depot-testament. Op grond van art. 4:94 BW is het mogelijk, dat een uiterste wil wordt gemaakt bij een aan een notaris in bewaring gegeven notariële akte. Wanneer een erflater niet wil dat er ook maar iemand op de hoogte is van wat hij geregeld heeft, is dit via deze weg mogelijk. Het is mogelijk om deze onderhandse akte gesloten aan de notaris aan te bieden. Een notaris maakt hier vervolgens een akte van op en die moet ondertekend worden door de erflater en de notaris (art. 4:95 BW).
Een notaris moet ervoor zorgen, dat een testateur zich goed bewust is van hetgeen hij opschrijft in zijn testament. Omdat een uiterste wilsbeschikking een bijzonder document is, worden bij wet enkele regels gegeven met betrekking tot de uitleg hiervan. Deze regels moeten er voor zorgen, dat de uiteindelijke afhandeling soepel verloopt en niet iedereen de regels op een andere manier uit zal leggen.
Art. 4:46 BW bepaalt, dat bij het uitleggen van een uiterste wilsbeschikking gelet dient te worden op de verhoudingen die de uiterste wil wenst te regelen. Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
Voordat iemand zijn testament opstelt, zal hij voorgelicht worden door de notaris. Die kijkt naar de persoonlijke situatie van degene die voor hem zit en wijst op alle mogelijkheden die deze persoon heeft. Een testament is maatwerk. Een goede bespreking van de inhoud voor het opmaken van een testament is een nauwkeurige zaak. Als het testament af is, moet het worden ondertekend en worden geregistreerd.
Er zijn verschillende materiële uiterste wilsbeschikkingen mogelijk. Een voorbeeld hiervan is de erfstelling. Wanneer een testateur in een testament een of meer personen tot erfgenamen benoemt, wordt dit een erfstelling genoemd. Dit wordt ook wel gezien als de belangrijkste materiële uiterste wilsbeschikking. De testateur geeft ermee aan wie in vermogensrechtelijk opzicht zijn persoon zullen voortzetten. De erfgenamen volgen de erflater op onder algemene titel.
Uit art. 4:115 BW blijkt dat een erfstelling altijd de gehele nalatenschap of een evenredig deel daarvan betreft. Wanneer je als testateur bepaalde goederen wil geven aan een specifiek persoon, kun je dus geen gebruik maken van een erfstelling. Je zal dan een legaat moeten opnemen.
Via een legaat kan iemand ook iets verkrijgen via een testament. Degene die het legaat verkrijgt, wordt ook wel legataris genoemd en is geen erfgenaam. Hij verkrijgt dus niet onder algemene titel, maar onder bijzondere titel. Let op dat het wel mogelijk is dat de legetaris tegelijkertijd ook erfgenaam is. Op grond van art. 4:117 BW is een legaat een uiterste wilsbeschikking, waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent. Degene die het legaat verkrijgt, krijgt een verbintenisrechtelijke aanspraak op een of meer bepaalde goederen. Door het legaat verkrijgt die persoon ook niet automatisch deze goederen, hiervoor is nog wel vereist dat deze goederen geleverd worden.
In het testament kan ook een last worden opgenomen (art. 4:130 BW). De last is een beschikking waarbij de testateur een erfgenaam of legataris een verplichting oplegt, die niet bestaat in de uitvoering van een legaat. Je krijgt dan dus in dit geval geen vorderingsrecht, je krijgt eigenlijk geen enkel recht. Een erfgenaam of legataris verkrijgt hier een verplichting om de last uit te voeren. Als de erfgenaam of legataris de last niet uitvoert, kan het erfgenaamschap of het legaat vervallen worden verklaard door de rechter (art. 4:131 BW). Dat is ten nadele van diegene.
Er kan bij testament een executeur worden benoemd. Op grond van art. 4:144 lid 1 BW is een van de kerntaken van de executeur het beheren van de nalatenschap. De executeur is de enige die beheershandelingen kan verrichten. De tweede kerntaak is het voldoen van de schulden van de nalatenschap. De executeur beheert de nalatenschap zolang de boedel nog niet afgewikkeld is. De executeur heeft op grond van art. 4:144 lid 2 BW recht op een beloning van 1% van de waarde van de nalatenschap, tenzij bij uiterste wil anders is geregeld. Wanneer een executeur zijn werk niet goed doet, kan hij op verzoek van de erfgenamen worden ontslagen door de kantonrechter (art. 4:149 lid 2 BW).
Bewind is een figuur die erg veel op executele lijkt. Bij testamentair bewind komt het beheer over de onder bewind gestelde goederen aan de bewindvoerder toe. De bewindvoerder voert het beheer over de nalatenschap totdat de boedel is verdeeld. De bewindvoerder neemt daarna het beheer over. De rechthebbende heeft tijdens het bewind geen zeggenschap over de goederen, waarvan hij wel de eigenaar is. De wettelijke regeling is te vinden in art. 4:153 e.v. BW.
Een testateur kan de keuze maken om de bewindvoerder meer bevoegdheden te geven dan alleen beheer (art. 4:171 BW. Dit heet een afwikkelingsbewindvoerder.
Een aparte figuur is de ouderlijke boedelverdeling. Zij is een uiterste wilsbeschikking, waarbij de testateur de overblijvende echtgenoot alle goederen van de nalatenschap toedeelt, onder de verplichting alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Aan de kinderen komt slechts een vordering toe op de langstlevende echtgenoot. Vaak is deze vordering niet-opeisbaar zolang de echtgenoot leeft. Deze beschikking kon slechts onder oud recht gemaakt worden en is nu niet meer mogelijk.
Er geldt veel vrijheid met betrekking tot hetgeen kan worden opgenomen in een testament. Men kan iedereen die hij wiil tot erfgenaam benoemen; dit geldt ook bij het opnemen van legaten. Iedereen is vrij in de keuze van wie wat verkrijgt. Deze testeervrijheid kent echter toch enige grenzen.
Een uiterste wilsbeschikking waarvan de inhoud strijdt met de goede zeden of de openbare orde, is nietig (art. 4:44 lid 1 BW). Bovendien moet een voorwaarde of een last die onmogelijk te vervullen is, of die in strijd is met de goede zeden, openbare orde, of een dwingende wetsbepaling, voor niet geschreven worden gehouden (art. 4:45 lid 1 BW).
De bevoordeling van verzorgers van de testateur stuit soms op wettelijke weerstand. Het komt geregeld voor dat een testateur de mensen die hem verzorgden bij uiterste wil wenst te bedanken. De regeling van art. 4:57 BW beoogt bevoordeling te voorkomen van personen die misbruik kunnen maken van hun positie.
Daarnaast bepaalt art. 4:59 lid 1 BW dat beroepsuitoefenaren in de gezondheidszorg geen geld o.i.d. kunnen worden toebedeeld in een uiterste wilsbeschikking van degene die ze verzorgden.
Men kan niet helemaal zelf beslissen wat er met een erfenis gebeurt. Sommige mensen hebben een dwingendrechtelijke claim op een deel van de nalatenschap, de legitieme portie. Deze claim geldt ongeacht de vraag of deze persoon is aangewezen als erfgenaam. Dit maakt dus inbreuk op de testeervrijheid. In het ‘nieuwe’ erfrecht hebben afstammelingen van de overledene recht op een geldvordering. Voor deze vordering geldt dat deze pas opeisbaar wordt bij overlijden of het failliet gaan van de langstlevende echtgenoot (art. 4:81 lid 2 BW).
Legitimarissen kunnen aanspraak maken op de legitieme portie (art. 4:63 lid 2 BW). Legitimarissen zijn de afstammelingen van de erflater die door de wet als erfgenamen tot zijn nalatenschap worden geroepen, hetzij uit eigen hoofde, hetzij bij plaatsvervulling bij personen die niet meer bestaan of onwaardig zijn. Het gaat dus eigenlijk om kinderen uit eigen hoofde en kleinkinderen uit plaatsvervanging. Een echtgenoot is nooit een legitimaris.
De grootte van de legitieme portie wordt berekend uit een fictieve massa (art. 4:65 BW). Hierdoor kan de erflater de legitimaris niet benadelen door vlak voor de dood schenkingen te doen (art. 4:63 lid 1 BW). De grootte van de legitieme portie = de fictieve massa x de legitimaire breuk. De legitimaire breuk (art. 4:64 BW) houdt de helft van het erfdeel in bij versterf.
De afwikkeling van een nalatenschap is niet aan veel regels gebonden en hoeft niet afgehandeld te worden door een rechter of een andere bijzondere overheidsinstantie. In principe zijn de erfgenamen verplicht de nalatenschap af te wikkelen. Zij zullen bij de afwikkeling van de nalatenschap vaak de hulp van een notaris inschakelen.
Om de nalatenschap goed te kunnen afwikkelen, is het van belang om vast te stellen wie de erfgenamen zijn. Dit is afhankelijk van de vraag of er een testament is en, zo ja, of van de regels van het wettelijke erfrecht is afgeweken. Een notaris zal vervolgens aan de erfgenamen vragen op welke manier zij de nalatenschap willen aanvaarden.
Een erfgenaam heeft drie mogelijkheden ten aanzien van een aan hem opgekomen nalatenschap (art. 4:190 BW):
Een eenmaal uitgebrachte keuze kan later niet meer gewijzigd worden.
Om een derde duidelijk maken dat iemand erfgenaam is van de nalatenschap wordt de verklaring van erfrecht gebruikt. Deze verklaring is een akte die door een notaris wordt opgesteld (art. 4:188 BW). Daaruit blijkt wie de erfgenamen zijn en wie bevoegd zijn om deze nalatenschap af te wikkelen. Met name banken vragen om een verklaring van erfrecht alvorens zij betalingsopdrachten van erfgenamen in behandeling nemen of kluizen openen.
Het werken met volmachten vergemakkelijkt de praktijk van de boedelafwikkeling. Vaak zijn veel erfgenamen geneigd om een volmacht aan een andere erfgenaam of aan de notaris af te geven, zodat de gevolmachtigde dan de daadwerkelijke afwikkelingshandelingen verricht. Dit gebeurt dan mede namens de volmachtgevers.
In het Nederlandse recht zijn in beginsel de erfgenamen zelf verplicht tot de afwikkeling van de nalatenschap. Hiervoor bestaan geen wettelijke voorschriften, wanneer zij zuiver hebben aanvaard. Bij een beneficiaire aanvaarding belandt de nalatenschap in de regeling van de wettelijke vereffening (art. 4:202 e.v. BW). Deze uitgebreide regeling van de vereffening is van toepassing op de nalatenschap die:
De wettelijke vereffeningsprocedure is van dwingend recht. De lichte vereffeningsprocedure stelt weinig voor, wanneer sprake is van een positieve nalatenschap. Het komt er op neer dat een boedelbeschrijving dient te worden opgesteld en dat de schuldeisers dienen te worden voldaan. Bij een negatieve nalatenschap dienen meer formaliteiten in acht te worden genomen.
Vaak wordt een nalatenschap verkregen door meer dan één erfgenaam. Dit betekent dat alle goederen van de erflater plots toekomen aan meer dan één persoon. De wet kent een bijzondere regeling hiervoor: wanneer deze goederen toebehoren aan twee of meer personen tezamen, is titel 3.7 BW van toepassing. Men noemt deze personen de deelgenoten.
Een belangrijk onderdeel van de wettelijke regeling van de gemeenschap vormt de verdeling. Deze verdeling beëindigt de gemeenschap. Voor een geldige verdeling moeten alle deelgenoten meewerken aan de verdeling. Dit geldt voor iedere verdeling. Vaak komen de erfgenamen zonder veel onenigheid tot verdelingsafspraken, begeleid door de notaris. Toch geeft het makkelijk aanleiding tot onenigheid onder de deelgenoten. Voor het geval dat de deelgenoten het echt niet eens kunnen worden schiet artikel 3:185 BW te hulp. Op vordering van een partij die aan de verdeling deelneemt, kan de rechter de wijze van verdeling vaststellen. Lid 2 geeft vervolgens een niet-limitatieve opsomming van wijzen van verdeling.
Wanneer goederen niet in een verdeling worden meegenomen, omdat ze bijvoorbeeld zijn vergeten, heeft dat tot gevolg dat daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd (art. 3:179 lid 2 BW). Wanneer goederen intentioneel zijn achtergehouden, stelt de wet een bijzondere sanctie. Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt, of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten (art. 3:194 lid 2 BW).
Op 1 januari 2003 is het nieuwe erfrecht in werking getreden. Dit betekent dat vanaf de inwerkingtreding de bepalingen van het nieuwe boek 4 de dienst uitmaken, tenzij een reden bestaat het oude recht te volgen.
Die reden kan in twee gevallen bestaan:
De overgangsrechtelijke component maakt het rechtsgebied erfrecht er niet makkelijker op. Men krijgt te maken met zowel het oude als het nieuwe erfrecht en met botsingen ertussen. Bij een botsing is de hoofdregel: aan de nieuwe wet komt onmiddellijke werking toe.
Het erfrecht regelt de vermogensrechtelijke gevolgen bij een overlijden. Het nieuwe erfrecht is op 1 januari 2003 ingevoerd, waardoor het nieuwe boek 4 in werking trad. De gelaagde structuur van het BW zorgt ervoor dat tezamen met boek 4 BW, o.a. ook boek 3 BW van belang is voor het erfrecht. Het saisine-beginsel houdt in dat de erfgenamen de erflater opvolgen in zijn vermogensrechtelijke positie, met zowel de rechten als de plichten. Een groot verschil bestaat tussen het erfrecht bij versterf (ab-intestaaterfrecht) en het testamentair erfrecht. Bij een testament mag gedeeltelijk afgeweken worden van het wettelijke erfrecht.
De erfopvolging bij versterf geschiedt middels een parentelensysteem. Erfgenamen die uit eigen hoofde erven, verkrijgen elk een gelijk deel. De plaatsvervullers erven staaksgewijs. De tweede parentele kent twee bijzondere regels, met betrekking tot de aanwezigheid van ouders en halfbroers of –zusters. Plaatsvervulling treedt op bij vooroverlijden, onwaardigheid, onterving, verwerping en bij een vervallenverklaring van erfrecht. Het ab-intestaaterfrecht kent een aantal voorwaarden voor erfgenaamschap, met onder andere de bestaanseis en de aanwezigheid van een familierechtelijke betrekking. Wanneer niemand erft, verkrijgt de Staat de goederen uit de nalatenschap.
De wettelijke verdeling is van toepassing indien de echtgenoot en minstens één kind erfgenaam zijn en indien zij niet buiten toepassing is verklaard. De langstlevende echtgenoot verkrijgt de goederen en moet de schulden voldoen. Kinderen van hen krijgen dan een voorlopige niet-opeisbare vordering op hun ouder. Aan deze vordering kleven wilsrechten, wanneer stieffamiliegevaar optreedt. Stiefkinderen kunnen door de testateur als eigen kinderen worden betrokken in de wettelijke verdeling. De langstlevende echtgenoot kan de wettelijke verdeling binnen drie maanden ongedaan maken.
Deze andere wettelijke rechten zijn van dwingend recht en behelzen sterke aanspraken op de nalatenschap. De belangrijkste rechten zijn artt. 4:29, 30 en 35 BW. Zij kennen de langstlevende echtgenoot en kinderen aanspraken op de nalatenschap toe, als deze personen verzorgingsbehoeftig zijn. Verder zijn aan de langstlevende echtgenoot rechten toekend, zoals het woonrecht van zes maanden, het vruchtgebruik op woning, inboedel, en andere goederen. Een kind kan soms ook aanspraak maken op de eenmalige uitkering van een geldsom voor zijn verzorging, opvoeding, levensonderhoud, en studie. Ten slotte vergemakkelijkt het overnamerecht de voorzetting van het bedrijf van de erflater.
Een testament, een uiterste wilsbeschikking, is een hoogstpersoonlijke, ongerichte, eenzijdige rechtshandeling, die de testateur te allen tijde kan herroepen. Voor zo'n uiterste wilsbeschikking bestaan wettelijke vormvoorschriften. Varianten zijn het gewone notariële testament, het depot-testament, en het codicil. De uitleg van een uiterste wilsbeschikking is aan strikte regels gebonden. Zo mag slechts rekening worden gehouden met de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en met de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Bij een erfstelling wijst de testateur zijn erfgenamen aan in zijn uiterste wil, die hem opvolgen onder algemene titel.
Een legaat levert een vorderingsrecht op voor de legataris, waarbij hij een of meer bepaalde goederen verkrijgt onder bijzondere titel. Een testamentaire last omvat een verplichting waar geen vorderingsrecht tegenover staat. Bij een gestroomlijnde boedelafwikkeling kan een executeur worden benoemd. Hij is dan bevoegd de nalatenschapsgoederen te beheren en de schulden te voldoen. Het is ook mogelijk om testamentair bewind in te stellen. Dit houdt in dat het beheer over de nalatenschapsgoederen bij de bewindvoerder komt te liggen en niet meer bij de erfgenaam. De ouderlijke boedelverdeling is een belangrijke, oud-erfrechtelijke beschikking, die de positie van de langstlevende echtgenoot veiligstelt. Het wordt ook wel gezien als de voorvader van de wettelijke verdeling.
De legitieme portie vormt een inbreuk op de testeervrijheid, waarbij bepaalde afstammelingen van de erflater legitimarissen zijn. De legitieme portie leverde onder het oude erfrecht de positie van erfgenaam op. Onder het nieuwe recht ontvangt de legitimaris slechts een geldvordering. Tot de legitimaire massa behoren de door de erflater gedane giften en de goederen van de nalatenschap minus de schulden van de nalatenschap.
De verplichting tot de afwikkeling van een nalatenschap ligt in principe bij de erfgenamen. Veelal schakelen zij hierbij een notaris in en verlenen zij vaak een volmacht aan één van hen omwille van de vlotheid. Degene aan wie een nalatenschap opkomt, heeft de keuze om dit zuiver te aanvaarden, beneficiair te aanvaarden, of te verwerpen. Een zuivere aanvaarding betekent de opvolging zonder voorbehoud, waarbij de erfgenaam in privé aansprakelijk wordt voor de nalatenschapsschulden. Een beneficiaire aanvaarding brengt met zich mee dat de erfgenaam de schulden slechts behoeft te voldoen voor zover de nalatenschap baten bevat. Een verwerping houdt in dat de erfgenaam wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest.
De verklaring van erfrecht toont aan wie tot een nalatenschap gerechtigd zijn. Deze verklaring vervult een belangrijke functie in het rechtsverkeer. Bij de afwikkeling van de boedel wordt vaak gewerkt met volmachten, waardoor niet steeds alle erfgenamen voor iedere rechtshandeling benodigd zijn. De wettelijke vereffeningsprocedure omvat een formele wijze van afwikkeling en biedt waarborgen aan de schuldeisers van de nalatenschap. De verdeling beïndigt de gemeenschap, de onverdeelde nalatenschap waartoe meer erfgenamen gerechtigd zijn.
Het overgangsrecht regelt de conflicten die kunnen ontstaan tussen het oude en het nieuwe erfrecht. De hoofdregel hierbij is dat het nieuwe recht in principe onmiddellijke werking heeft.
In het erfrecht wordt een belangrijke tweedeling gemaakt. Aan de ene kant kennen we het wettelijke erfrecht en aan de andere kant het testamentaire erfrecht. Van testamentair erfrecht is sprake wanneer de erflater (overledene) zelf een uiterste wilsbeschikking heeft opgesteld. Wanneer dit het geval is, gelden de regels uit deze wilsbeschikking en worden de wettelijke regels als het ware aan de kant gezet. Wanneer niets geregeld is, wordt teruggevallen op het wettelijke erfrecht, ook wel ab-intestaat erfrecht genoemd. Dit ab-intestaaterfrecht geldt dus voor zover de erflater niet bij uiterste wilsbeschikking een andere regeling heeft opgesteld. Het is ook mogelijk dat beide vormen van erfrecht van toepassing zijn op één en dezelfde nalatenschap.
Een belangrijke vraag binnen het erfrecht is wie als erfgenaam wordt aangewezen. Dit antwoord zal veelal blijken uit de uiterste wilsbeschikking die door de erflater zijn opgesteld. Wanneer dit niet het geval is, zal uit het ab-intestaaterfrecht moeten blijken wie erfgenaam is.
We kennen nog een regeling van versterferfrecht. Dit is terug te vinden in titel 3 van boek 4 BW en heet de wettelijke verdeling. De wettelijke verdeling ziet op de situatie dat de overledene getrouwd was bij overlijden. Wanneer dit het geval is, wordt de langstlevende echtgenoot beschermd door de wet. In art. 4:13 lid 2 BW staat: ”De echtgenoot verkrijgt van rechtswege de goederen van de nalatenschap. De voldoening van de schulden van de nalatenschap komt voor zijn rekening.” Dit artikel is dus van toepassing wanneer de overledene getrouwd was en een of meer kinderen heeft als erfgenaam, waarbij de wettelijke verdeling niet buiten toepassing is gesteld. Deze regeling brengt met zich mee dat de kinderen slechts een vordering krijgen op de langstlevende ouder. Deze vordering is pas opeisbaar, indien de ouder failliet is verklaard of is overleden (art. 4:13 lid 3 BW). Het is voor de langstlevende echtgenoot mogelijk om deze wettelijke verdeling ongedaan te maken (art. 4:18 BW). Dit moet gebeuren binnen drie maanden na het openvallen van de nalatenschap. Deze ongedaanmaking geschiedt door een verklaring bij notariële akte op te laten maken en deze in te schrijven in het boedelregister.
Door de ongedaanmaking van de wettelijke verdeling, ontstaat onverdeeldheid. In de onverdeeldheid hebben alle erfgenamen recht op een onverdeeld aandeel in de nalatenschap, ter grootte van hun erfdeel.
De bescherming van de langstlevende echtgenoot gaat in sommige gevallen te ver. Wanneer deze echtgenoot vervolgens trouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat met een ander, kan er stieffamiliegevaar ontstaan. Om dit gevaar wat te verminderen, zijn de wilsrechten opgenomen in artt. 4:19 t/m 4:22 BW. Deze wilsrechten kunnen in een aantal specifieke gevallen worden ingeroepen en dan moeten aan degene die deze inroept, goederen worden overgedragen met een waarde van ten hoogste de geldvordering die hij had vanwege de wettelijke verdeling. De geldvordering wordt in een dergelijk geval dus omgezet in goederen.
De andere wettelijke rechten kunnen verdeeld worden in drie categorieën. We kennen de rechten die aan de langstlevende echtgenoot toekomen en te vinden zijn in artt. 4:28, 4:29 en 4:30 BW. Daarnaast bestaan de sommen ineens, bedragen waar bepaalde kinderen aanspraak op kunnen maken wanneer aan de vereisten is voldaan. Deze zijn te vinden in artt. 4:35 en 4:36 BW. Tot slot kennen we nog een bijzondere regeling omtrent het overnamerecht uit art. 4:38 BW.
Deze wettelijke rechten zorgen ervoor dat de echtgenoot en de kinderen een bepaalde minimumverzorging krijgen uit de nalatenschap. Je kunt het dus zien als een vangnet. Ongeacht wat deze personen toekomt uit het testament, voorziet de wetgever hierbij dus in een vorm van minimumverzorging. Om te voorkomen dat de vangnetten buiten werking worden gesteld, stelt art. 4:41 BW dat bij uiterste wilsbeschikking niet van het in die afdeling bepaalde kan worden afgeweken. De andere wettelijke rechten zijn dus van dwingend recht. Door deze vangnetten wordt wel de testeervrijheid van de erflater beperkt, net zoals ook gebeurt bij de legitieme portie.
Naast het ab-intestaat erfrecht, bestaat het testamentair erfrecht. Een uiterste wilsbeschikking heeft enkele kenmerken (art. 4:42 BW):
Een erfgenaam heeft drie mogelijkheden ten aanzien van een aan hem opgekomen nalatenschap (art. 4:190 BW):
Zak overlijdt. Hij laat achter: zijn beide ouders, Aaron en Ashley, halfbroer Billy en halfzusters Eva en Evelien. Zak had een broer Jay, maar deze broer is vóór Zak overleden met achterlating van twee kinderen: Sander en Fiona. Zak heeft geen testament gemaakt. Wie zijn op grond van de wet de erfgenamen van Zak en voor welke delen erven zij?
Frodo is overleden. Hij heeft in 2007 een testament gemaakt, waarin hij een bedrag van € 40.000 legateert aan het Rode Kruis en € 60.000 aan het AlzheimerFonds. Hij heeft zijn accountant Sam tot executeur benoemd. Als erfgenamen (volgens de wet) laat hij achter zijn broers Merry en Pippin en zijn twee halfzusters Rosie en Arwen.
Wie zijn erfgenamen voor welke delen?
Hoe komen het Rode Kruis en het AlzheimerFonds erachter dat zij aanspraak maken op een legaat?
Stel: het saldo van de nalatenschap bedraagt slechts € 80.000. U bent notaris en nodigt de erfgenamen, de executeur en de legatarissen uit voor een gesprek. Wat vertelt u hen?
Meghan en Harry zijn (in gemeenschap van goederen) gehuwd, maar liggen in scheiding. Samen hebben ze een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Ze wonen al een tijd niet meer samen. Meghan is in de echtelijke woning gebleven, die aan hen beiden toebehoort. Harry heeft een appartement betrokken. Zes maanden na het indienen van dit verzoek komt Harry te overlijden. De echtscheiding is dan nog niet uitgesproken. Meghan en Harry hebben een minderjarige dochter, Elizabeth (2 jaar).
Stel: Harry heeft geen testament gemaakt. Meghan vraagt u om advies over de erfrechtelijke gevolgen van het overlijden van Harry. Wie maakt waarop aanspraak? Geef hierover uitleg.
Stel: Harry heeft een testament gemaakt, waarin hij zijn dochter Elizabeth tot zijn enige erfgename heeft benoemd. De nalatenschap bestaat uit het aandeel van Harry in de woning en inboedel. Daarnaast had hij een banktegoed. In hoeverre heeft Meghan nog erfrechtelijke aanspraken? Geef uitleg.
Marco is overleden. Hij was in tweede echt gehuwd met Henriët. Marco laat drie kinderen achter, twee zonen uit zijn eerste huwelijk met Shaila (Niels en Rick) en een dochter uit zijn tweede huwelijk met Henriët (Eva). Niels en Rick komen bij u om advies. Zij vragen welke aanspraak zij hebben in de nalatenschap van hun vader. Niels is 18 en Rick 21. Beiden hebben nog een studie te voltooien, terwijl hun moeder Shaila inmiddels ook al is overleden.
Wat is uw antwoord?
Als een nalatenschap openvalt, hebben erfgenamen drie keuzes: ze kunnen zuiver aanvaarden, beneficiair aanvaarden of verwerpen. Bij beneficiaire aanvaarding wordt voorkomen dat schuldeisers van de nalatenschap zich op het privévermogen van de erfgenamen kunnen verhalen. Waarom kiezen erfgenamen dan niet altijd voor beneficiaire aanvaarding?
Royce en Gwen zijn in 2011 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Ze hebben samen geen kinderen. Royce overlijdt. Hij laat achter zijn echtgenote Iris en zijn twee (meerderjarige) kinderen uit zijn eerste huwelijk, Mercedes en Hadrian. Er is geen testament. De gemeenschap van goederen bestaat uit een woonhuis, waard € 400.000, banktegoeden, waard € 50.000, en een auto, waard € 30.000.
Wat zijn de erfrechtelijke gevolgen van het overlijden van Royce?
Mercedes en Hadrian zien aankomen dat Gwen de nalatenschap gaat opmaken, zodat zij later niks krijgen. Zij willen meer zekerheid. Wat is uw advies?
Ginny en Harry liggen in scheiding. Harry heeft inmiddels een verzoek tot echtscheiding bij de rechter ingediend. Meteen daarna is hij naar de notaris gegaan en heeft hij Ginny in een testament onterfd. Zijn beide kinderen Ron en Hermelien, geboren uit het huwelijk met Ginny, heeft hij tot zijn enige erfgenamen benoemd. Op de terugweg van het notariskantoor naar huis, verongelukt hij op tragische wijze. Ginny en Harry waren buiten gemeenschap van goederen gehuwd. Het huis waarin zij woonden was eigendom van Harry.
Moet Ginny nu het huis verlaten of kan zij nog iets ondernemen?
In hoeverre speelt Ginny als moeder van de kinderen nu nog een rol bij de afwikkeling van de nalatenschap en het beheer over de erfdelen?
Marieke was jarenlang ongehuwd. Met haar ouders had zij geen goed contact. Om te voorkomen dat haar ouders van haar zouden erven, maakte zij in 2001 een testament. Daarin benoemde zij haar broer Kasper tot haar enige erfgenaam. De jaren verstreken en Marieke vond uiteindelijk (in 2010) toch nog haar grote geluk in de liefde. Ze trouwde met Carl, met wie ze nog acht mooie jaren deelde, totdat ze door een noodlottig ongeval het leven liet. Volgens het testament is broer Kasper nu de enige erfgenaam. Carl is verbijsterd. Dit kan volgens hem nooit de bedoeling van Marieke zijn geweest. Zij heeft ten tijde van het maken van haar testament geen rekening gehouden met het feit dat zij nog ooit zou trouwen. Ze moet wel in de veronderstelling zijn geweest dat met het huwelijk de erfstelling ten behoeve van haar broer niet meer zou gelden. Kunt u Carl wellicht enige hoop bieden?
Hadrian overlijdt. Hij laat zijn levenspartner Arista achter, met wie hij tot aan zijn dood vier jaar heeft samengewoond. Hadrian heeft twee kinderen uit zijn eerste (en enige) huwelijk, Royce en Alric (resp. 27 en 17 jaar oud). Het huwelijk met zijn toenmalige echtgenote Gwen is vijf jaar geleden door echtscheiding ontbonden. Sindsdien had Hadrian met zijn kinderen geen contact meer. Wel betaalde hij kinderalimentatie. Dat deed hij op het moment van zijn overlijden nog steeds voor de inmiddels 17-jarige Alric. Ook betaalde Hadrian maandelijks partneralimentatie aan Gwen. Hadrian heeft een testament gemaakt waarin hij Arista tot zijn enige erfgename heeft benoemd. Het saldo van zijn nalatenschap (waaronder zich een woonhuis bevindt) bedraagt € 200.000. Tijdens zijn leven deed Hadrian een aantal schenkingen:
Royce vraagt u of hij als kind nog ergens aanspraak op maakt. Hij heeft ergens gehoord dat het voor ouders niet mogelijk is kinderen te onterven. Leg hem zijn erfrechtelijke situatie nauwkeurig uit.
Alric maakt zich zorgen. Hij gaat straks naar de Hogere hotelschool, maar vreest dat zijn moeder zonder de kinderalimentatie die Hadrian verstrekte het levensonderhoud en de studie van Alric slechts moeizaam kan bekostigen. Ondanks het feit dat Alric straks studiefinanciering krijgt, vreest hij toch dat hij straks op een houtje zal moeten bijten. Kan Alric in erfrechtelijk opzicht nog iets ondernemen?
Geralt is overleden. Hij was ongehuwd en had geen kinderen. Hij laat als zijn enige erfgenamen achter zijn neven Klaas en Zoltan en zijn nicht Yennefer. De erfgenamen weten van aanpakken. Na de begrafenis van Geralt ontruimen zij de woning en geven zij de gehele inboedel mee met het grof vuil. Het had wellicht nog iets opgebracht op marktplaats, maar die moeite wilden de erfgenamen niet nemen. Als al het werk erop zit, gaan ze samen uit eten bij restaurant ‘Imperio Romano’. De rekening van het etentje betalen ze van de bankrekening van wijlen oom Geralt.
Dan blijkt er ineens nog een rekening te zijn van achterstallige belastingen, zo'n € 70.000. De nalatenschap blijkt daardoor negatief te zijn. De belastingdienst dringt aan en de erfgenamen vragen u of zij de nalatenschap alsnog kunnen verwerpen.
Dit betekent:
Echter moeten de ouders minimaal een kwart krijgen (4:11 lid 3 BW); dus Aaron en Ashley krijgen ieder ¼.
Dan is er nog 2/4 over, te verdelen over Billy, Jay, Eva en Evelien. Jay telt voor 2 want is de volle broer. Dit betekent dat Billy, Eva, Evelien 1/10 krijgen en Jay 2/10 krijgt; Sander en Fiona zijn plaatsvervanger; dus krijgen ieder 1/10 van Jay.
Merry, Pippin, Rosie en Arwen zijn de erfgenamen.
Dit zijn erfgenamen volgens de wet; Dit betekent dat er sprake is van parentele 2; art. 4:10 lid 1 sub b BW;
Dit betekent dat Merry en Pippin beide 2/6 ; 2/6 ontvangen
En Rosie en Arwen ieder 1/6 ; 1/6 ontvangen.
Art. 4:119 BW. Een hoofdtaak van de executeur is het voldoen van schulden der nalatenschap; hieronder vallen ook de legaten; art. 4:7 lid 1 sub h BW. Indien de executeur niet naar behoren functioneert, kunnen de erfgenamen pogen hem te laten ontslaan door de kantonrechter; art. 4:149 lid 2 BW.
De wettelijke verdeling geldt in dit geval. Erfgenamen zijn Meghan en Elizabeth (art. 4:10 BW). Meghan krijgt de goederen en neemt de schulden voor haar rekening (art. 4:13 lid 2 BW). Elizabeth krijgt een niet opeisbare vordering op Meghan, ter grootte van haar erfdeel (art. 4:13 lid 3 BW). Omdat zij voor gelijke delen erven, bedraagt het erfdeel van Elizabeth de helft van de waarde van de nalatenschap. Let op: dat Meghan en Harry niet meer samenwonen, betekent niet dat ze van tafel en bed gescheiden zijn. Was dit wel het geval, dan zou Meghan niet erven.
Meghan kan zich beroepen op art. 4:28, 4:29 en 4:30 BW. Dat betekent dat ze nog zes maanden in de echtelijke woning kan blijven en dat zij aanspraak kan maken op het vruchtgebruik van het aandeel van Harry in de woning en de inboedel. Mogelijk maakt zij op grond van art. 4:30 aanspraak op het vruchtgebruik van het banktegoed. Meghan moet dan aantonen dat zij aan dit vruchtgebruik behoefte heeft. Het is een vangnetregeling (alimentair karakter).
In casu geldt de wettelijke verdeling (art. 4:13 BW). De kinderen krijgen ieder van rechtswege een niet-opeisbare vordering op hun stiefmoeder Henriët. De vorderingen bedragen ieder 1/4 e van de waarde van de nalatenschap. Niels en Rick kunnen een beroep doen op een wils- recht, namelijk dat van art. 4:21 BW. Zij krijgen dan goederen uit de nalatenschap, maar daarvan kan Henriët zich het vruchtgebruik voorbehouden. Niels zou nog een beroep kunnen doen op de som ineens van art. 4:35 BW. Marco was immers onderhoudsplichtig.
Is een boedel overtuigend positief, dan is beneficiaire aanvaarding niet nodig. Beneficiaire aanvaarding kost geld, omdat een verklaring bij de griffie van de rechtbank afgelegd moet worden (art. 4:191 lid 1 BW) en zuivere aanvaarding ook d.m.v. een gedraging kan plaatsvinden (art. 4:192 lid 1 BW). Bovendien is het gevolg van beneficiaire aanvaarding dat de nalatenschap vereffend moet worden volgens de regels van de wet (art. 4:202 BW).
Er is geen testament.
Ieder krijgt dus 1/3, maar de kinderen hebben hierbij een nog niet opeisbare vordering op nieuwe echtgenote Gwen; dit is 400.000 + 50.000 + 30.000 = 480.000 ; waarvan sowieso de helft al van Gwen is (namelijk gemeenschap van goederen), dus 240.000. Dan dient de overige 240.000 nog te worden gedeeld door drie; 80.000.
Art. 4:21 BW; betreft hier een stiefouder.
Er is slechts sprake van een verzoek tot echtscheiding bij de rechter; nog niet daadwerkelijk sprake van een scheiding; artikel 4:32 BW; “ de eerste zin blijft buiten toepassing indien de omstandigheid dat de echtscheiding of scheiding van tafel en bed niet meer tot stand heeft kunnen komen, niet in overwegende mate de echtgenoot kan worden aangerekend.” Het kan Ginny niet worden aangerekend dus behoud haar rechten op artikelen 4:28/4:29/4:30 BW.
Over de erfdelen van Ron en Hermelien (resp. 15 en 17 jaar) heeft Harry in zijn testament een bewind ingesteld als bedoeld in art. 4:153 e.v. BW. Hiermee wilde hij onder andere voorkomen dat Ginny zeggenschap kan uitoefenen over de erfdelen van de kinderen.
Ginny moet als moeder van de kinderen, wettelijke vertegenwoordiger; aanvaarden; beneficiaire aanvaarden of verwerpen.
Uitleg artikel 4:46 BW; alleen ouders onterven. Gaat om de uitleg, omdat er moet worden gekeken naar de omstandigheden waarop zij het testament heeft gemaakt.
Art. 4:63 lid 2 BW; de afstammelingen van de erflater die door de wet als erfgenamen tot zijn nalatenschap worden geroepen hetzij uit eigen hoofde hetzij bij plaatsvervulling. De langstlevende echtgenoot is nooit legitimaris.
Dus tegen de onterving op zich kan Royce niets beginnen. Wel staat hem zijn legitieme portie ten dienst. Je mag een kind onterven, echter heeft een kind altijd recht op een legitieme portie. Dit is een inbreuk op de testeervrijheid. Tegenwoordig is er slechts sprake van aanspraak in geld (GEEN goederen!). Royce kan ongeacht de hun door de erflater toegedichte positie, aanspraak maken op een fractie van zijn vermogen door een beroep te doen op de legitieme portie. Deze portie houdt in een vordering in geld.
Welke giften doen mee? Artikel 4:66 en 4:67 BW;
De som ineens komt het kind niet toe voor zover de echtgenoot of een erfgenaam van de erflater krachtens de wet of overeenkomst is gehouden om in de kosten daarvan te voorzien. Hier is geen sprake van, want Gwen is geen erfgenaam en gescheiden van Hadrian. Hij kan dus een beroep doen op een som ineens.
Legitieme portie als kind: van Alric is dit 65.000 (zelfde verhaal als bij Royce; echter geen sprake van een schenking dus 65.000). De som ineens gaat voor de legitieme; je trekt de som ineens van de legitieme portie af, wat er dan overblijft is ook nog voor Alric. Hij moet dit binnen 5 jaar inroepen op grond van artikel 4:85 lid 1 BW.
Art. 4:192 lid 1 BW en het arrest Diner in de koperen pan te delft. Er is nog een mogelijkheid tot beneficiaire aanvaarding na zuivere aanvaarding, zij dienen dan binnen drie maanden na die ontdekking een verzoek in te dienen bij de kantonrechter: artikel 4:194a BW.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2479 | 1 |
Add new contribution