Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

BulletPointsamenvatting bij de 12e druk van Compendium van het Nederlands Vermogensrecht van Hijma en Olthof

Deel 1: Algemeen

  • Het vermogensrecht, vastgelegd in de Boeken 3 t/m 9 BW, regelt de subjectieve rechten en verplichtingen die onderdeel van een vermogen vormen. Het vermogensrecht omvat het goederen- en het verbintenissenrecht. Goederen worden onderverdeeld in zaken en vermogensrechten, art. 3:1 BW.
  • In Boek 3 BW zijn algemene (titels 3.1.1, 3.2, 3.2 en 3.11) en goederenrechtelijke bepalingen (titels 3.1.2 en 3.4 - 3.10) opgenomen.  De algemene bepalingen gelden voor zowel het verbintenissen- als het goederenrecht.
  • Een goed, art. 3:1 BW, is een zaak of een vermogensrecht. Een zaak is een voor de menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object, art. 3:2 BW. Een vermogensrecht is een overdraagbaar recht dat ziet op het verschaffen van stoffelijk voordeel, art. 3:6 BW. Dieren vallen onder de categorie zaken. Schulden zijn geen goederen. Een zaak is roerend of onroerend. Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn. Art. 3:3 BW bepaalt wat onroerende zaken zijn.
  • Een bestanddeel is geen (zelfstandige) zaak, maar een onderdeel ervan, art. 3:4 BW. Bestanddeel: alles wat naar verkeersopvatting deel uitmaakt van de hoofdzaak en een zaak die zodanig met de hoofdzaak verbonden is, dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat een van beide zaken hierdoor beschadigt. De eigenaar van de hoofdzaak is ook eigenaar van de bestanddelen.
  • Er zijn verschillende soorten vermogensrechten:
    • Volledig recht, zoals eigendom, vorderingsrechten en rechten op voortbrengselen van de geest.
    • Beperkt recht, art. 3:8 BW: afgeleid uit een meer omvattend recht (moederrecht), welke met het beperkte recht is bezwaard. Er is een onderscheid tussen gebruiksrechten en zekerheidsrechten. Deze zijn limitatief wettelijk geregeld.
    • Zakelijk recht: alle rechten op zaken, zoals het eigendomsrecht en beperkte rechten op zaken.
    • Afhankelijk recht, art. 3:7 BW: dit recht is verbonden aan een ander recht en kan niet zonder dit andere recht bestaan. Het volgt het recht waaraan het verbonden is, art. 3:82 BW.
  • Enkele bijzondere goederen zijn:
    • Vruchten, art. 3:9 BW: natuurlijke of burgerlijke vruchten.
    • Registergoederen, art. 3:10 BW: voor overdracht of vestiging is inschrijving in het toepasselijke openbare register vereist.
    • Goodwill is geen goed.
  • De goede trouw is geregeld in art. 3:11 BW. Men is niet te goeder trouw als hij de feiten of het objectieve recht kende of deze behoorde te kennen. Dit laatste betekent dat men een bepaalde onderzoeksplicht heeft. Er wordt meestal vanuit gegaan dat men het objectieve recht behoorde te kennen. Er is een verschil tussen het zijn van te goeder trouw, te kwader trouw en niet te goeder trouw.
  • De redelijkheid en billijkheid verwijzen naar maatstaven van ongeschreven recht die partijen jegens elkaar in acht moeten nemen. Het begrip wordt ingevuld door art. 3:12 BW. Er moet hierbij rekening worden gehouden met de algemeen erkende rechtsbeginselen, de in Nederland levende rechtsovertuigingen en de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het geval betrokken zijn.
  • Misbruik van bevoegdheid (of recht) is geregeld in art. 3:13 BW. Hiervan is sprake als de bevoegdheid wordt uitgeoefend met het doel een ander te schaden, met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is verleend of wanneer de bevoegde persoon naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
  • Een privaatrechtelijke bevoegdheid mag niet worden uitgeoefend in strijd met regels van publiekrecht, art. 3:14 BW. De doorkruisingsleer is uitgewerkt in HR Staat/Windmill.
  • Een rechtshandeling is een handeling die ziet op een beoogd rechtsgevolg. Er zijn eenzijdige rechtshandelingen (door één persoon, zoals een testament) en meerzijdige rechtshandelingen (door meerdere personen, zoals een overeenkomst). De hiervoor geldende regels staan in de titels 3.2 en 6.5.2.
  • Een rechtshandeling komt tot stand door een geopenbaarde wil middels een verklaring, art. 3:33 BW. De verklaring is in beginsel vormvrij, art. 3:37 BW. De ontvangsttheorie, art. 3:37 lid 3 BW, bepaalt wanneer de rechtshandeling tot stand is gekomen. Als de wil afwijkt van de verklaring, bijv. door een geestelijke stoornis, dan komt de rechtshandeling niet tot stand krachtens art. 3:33 BW. De rechtshandeling kan alleen nog tot stand komen als dit wordt gerechtvaardigd op grond van het opgewekt vertrouwen, art. 3:35 BW. Art. 3:34 BW geeft echter een tenzij-regel.
  • Ingeval van een geestelijke stoornis moet men bewijzen dat er op het moment van het afleggen van de verklaring een geestelijke stoornis bestand en verband aantonen tussen de verklaring en de geestelijke stoornis, art. 3:34 BW. De verklaring wordt vermoed te zijn gedaan onder invloed van de stoornis als de rechtshandeling voor de gestoorde nadelig was. De rechtshandeling is dan vernietigbaar.
  • Rechtshandelingen kunnen worden verricht onder voorwaarde of tijdsbepaling. Voorwaarde: de werking van de rechtshandeling is afhankelijk van een toekomstige gebeurtenis waarvan onzeker is of deze zal intreden. Tijdsbepaling: de werking van de rechtshandeling is afhankelijk van een toekomstige gebeurtenis die met zekerheid zal intreden, ook al is het moment van intreden onzeker. Opschortende voorwaarde/ tijdsbepaling: de rechtshandeling werkt vanaf het moment waarop de gebeurtenis plaatsvindt. Ontbindende voorwaarde/tijdsbepaling: de rechtshandeling werkt direct, maar vervalt op het moment waarop de gebeurtenis plaatsvindt. Op het moment dat de gebeurtenis plaatsvindt treden de rechtsgevolgen in zonder terugwerkende kracht.
  • Er kan sprake zijn van nietigheid (van rechtswege, geen beroep op nodig) en vernietigbaarheid (rechtshandeling is geldig, tot de bevoegde zich op hierop beroept). Na de vernietiging wordt de rechtshandeling geacht vanaf het begin af nietig te zijn geweest. Hoofdregel: absolute nietigheid. Iedereen kan zich jegens eenieder beroepen op de nietigheid. Uitzondering: relatieve nietigheid. De nietigheid werkt enkel ten nadele of ten gunste van bepaalde personen.
  • Algemene gronden van vernietigbaarheid en nietigheid: handelingsonbekwaamheid (art. 3:32 BW), handelingsonbevoegdheid (art. 3:43 BW), strijd met de goede zeden/openbare orde/wet, art. 3:40 BW, wilsgebreken (bedrog, misbruik van omstandigheden, bedreiging: art. 3:44 BW en dwaling: art. 6:228 BW) en benadeling van schuldeisers (Pauliana), art. 3:45-48 BW.
  • Handelingonbekwaamheid, art. 3:32 BW: ongeschiktheid om eigen rechtshandelingen te verrichten. Bijv. minderjarigen en onder curatele gestelden. Er is een verschil met het feitelijk ongeschikt zijn om een rechtshandeling verrichten, zoals ingeval van een geestelijke stoornis. Een rechtshandeling verricht door een handelingsonbekwame is vernietigbaar, art. 3:32 lid 2 BW. Een eenzijdige niet-gerichte rechtshandeling is nietig. Handelingsonbevoegdheid, art. 3:43 BW, is een bijzondere ongeschiktheid om bepaalde rechtshandeling te verrichten (bijv. advocaten als het gaat om de verkrijging van goederen). De rechtshandeling is dan nietig en de verkrijger is schadeplichtig.
  • Het tot stand komen van een rechtshandeling verricht in strijd met de wet is nietig of vernietigbaar, art. 3:40 lid 2 en 3 BW. Indien de inhoud of strekking van de rechtshandeling in strijd is met de goede zeden of openbare orde is deze nietig, art. 3:40 lid 1 BW. De termen openbare orde en goede zeden verwijzen naar de in onze samenleving geldende fundamentele normen van ongeschreven recht.
  • Wilsgebrek: er is sprake van een wil en een verklaring (aan art. 3:33 BW is voldaan), maar de wil is op een onzuivere wijze tot stand gekomen. De rechtshandeling is vernietigbaar en eventueel kan schadevergoeding worden gevorderd. Wilsgebreken: bedrog, bedreiging, misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW) en dwaling (art. 6:228 BW). De eerste drie gelden voor alle rechtshandelingen, dwaling geldt in beginsel alleen voor obligatoire overeenkomsten. Art. 3:44 lid 5 BW beschermt de wederpartij of geadresseerde. Er kan dan geen beroep worden gedaan op het wilsgebrek.
  • Ingeval van een benadeling van schuldeisers biedt de actie ‘Pauliana’, art. 3:45-48 BW, de schuldeiser de mogelijkheid om de rechtshandelingen van de schuldenaar, die de schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden beperken, te vernietigen. De faillissementspauliana is vastgelegd in de art. 42-51 Fw.
  • Ingeval van nietigheid van rechtswege spelen partiële nietigheid, conversie en bekrachtiging een rol. Partiële nietigheid: gedeeltelijke nietigheid van de rechtshandeling (bijvoorbeeld een nietig beding); de rest blijft, voor zover mogelijk, voor het overige in stand (art. 3:41 BW). Conversie: omzetting van de nietige rechtshandeling in een andere rechtshandeling die wel geldig is. Vereist is dat er sprake is van een nietige rechtshandeling en dat de strekking daarvan beantwoordt aan de strekking van de andere, wel geldige, rechtshandeling, art. 3:42 BW.  Bekrachtiging (convalescentie), art. 3:58 BW: een ongeldige rechtshandeling wordt door een later intredende gebeurtenis toch geldig. Dit gebeurt van rechtswege,  partijen hoeven er geen beroep op te doen. Bekrachtiging heeft terugwerkende kracht, waardoor de rechtshandeling al vanaf het begin geldig wordt geacht.
  • Er zijn twee manieren van vernietiging, art. 3:49 BW: door een vormvrije buitengerechtelijke vernietigingsverklaring en door middel van een vordering of als verweer een beroep doen op vernietiging. Zie ook art. 3:50 en 3:51. Vernietiging heeft terugwerkende kracht, art. 3:53 lid 1 BW.
  • Vernietigbaarheid komt tot een einde door verjaring van de vordering tot vernietiging (art. 3:52 BW), bevestiging van de vernietigbare rechtshandeling (art. 3:55 lid 1 BW), het laten verstrijken van de gestelde redelijke termijn (art. 3:55 lid 2 BW) of op grond van misbruik van omstandigheden (art. 3:54 BW). De rechter kan ook de werking ontzeggen aan vernietiging, art. 3:53 lid 2 BW.
  • Met vertegenwoordiging wordt meestal directe, onmiddellijke vertegenwoordiging bedoeld. Dit betekent dat een tussenpersoon een rechtshandeling verricht in naam van een ander: de rechtsgevolgen treden in voor de vertegenwoordigde. Vertegenwoordiging is niet wettelijk geregeld, de volmacht wel, art. 3:60 BW. Ingeval van middellijke, indirecte vertegenwoordiging verricht de tussenpersoon in eigen naam een rechtshandeling voor rekening van de ander (achterman). De rechtsgevolgen treden dan in voor de tussenpersoon zelf. Meestal heeft men zowel de bevoegdheid als de verplichting tot vertegenwoordiging. Ingeval van een zuivere volmacht bestaat er echter alleen vertegenwoordingsbevoegdheid.
  • Volmacht. De volmachtgever geeft een volmacht aan de gevolmachtigde om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten (art. 3:60 lid 1 BW). Deze volmachtverlening is in principe vormvrij. De volmachtgever behoudt echter de mogelijkheid om de rechtshandeling zelf te verrichten. Artikel 3:66 lid 1 BW bepaalt dat een rechtshandeling qua gevolgen de volmachtgever treft, indien de gevolmachtigde handelde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid en in naam van de volmachtgever. De gevolmachtigde wordt zelf niet gebonden.  De volmachtgever wordt niet gebonden wanneer de gevolmachtigde zijn bevoegdheid overschrijdt. Art. 3:72 BW geeft aan wanneer een volmacht eindigt.
  • Indien een toereikende volmacht ontbreekt komt in beginsel geen rechtshandeling tot stand, art. 3:66 lid 1 BW. De rechtshandeling kan toch tot stand komen door bekrachtiging van de rechtshandeling (art. 3:69 BW) of door een beroep op de bescherming van gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:61 lid 2 BW). In dit laatste geval is. Vereist dat de wederpartij, in geval van een ontoereikende volmacht, gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de gewekte schijn van bevoegdheid van de ander. Artikel 3:76 BW geeft bescherming wanneer een verleende volmacht is geëindigd op het moment waarop de rechtshandeling wordt verricht.
  • De gevolmachtigde wordt niet zelf gebonden door zijn rechtshandeling, omdat hij die niet in eigen naam verricht. Hij kan echter wel schadeplichtig zijn (art. 3:70 BW): hij staat in voor het bestaan en de omvang van zijn volmacht. Zo kan hij worden aangesproken voor schade als achteraf blijkt dat de bevoegdheid ontbrak. De wederpartij heeft dan recht op vergoeding van het positieve belang: men moet financieel in de toestand gebracht worden alsof er wel een volmacht had bestaan en de rechtshandeling dus tot stand zou zijn gekomen.
  • Een rechtsvordering wordt bij de rechter ingesteld en strekt tot de handhaving of uitvoering van de rechtspositie van de eiser. De algemene bepalingen hierover zijn neergelegd in de artikelen 3:302-305 BW. De vordering tot nakoming en reële executie zijn geregeld in de art. 3:296-301 BW. De verjaring van een rechtsvordering is geregeld in de art. 3:306-325 BW.
  • De vordering tot nakoming is geregeld in art. 3:296 BW. De uitspraak van de rechter vormt dan ook gelijk de basis voor het instellen van dwangmiddelen of reële executie. Bij reële executie is er een onderscheid tussen directe reële executie (een verplichting tot afgeven, art. 3:296 BW, een feitelijk doen, art. 3:299 BW, of nalaten of tot het verrichten van een rechtshandeling, art. 3:300 BW) en indirecte reële executie (dwangsom, art. 611a-611i Rv. en lijfsdwang, art. 585-600 Rv.).
  • De extinctieve (vernietigende) verjaring, art. 3:306-3:325 BW, van een rechtsvordering heeft zwakke werking. De rechtsvordering zelf gaat teniet, maar het erdoor beschermde recht blijft bestaan. Een rechtsvordering verjaart in beginsel na twintig jaar, maar de wet voorziet in een aantal uitzonderingen: art. 3:307-311 BW, art. 3:52 BW en 3:310 leden 2-4 BW. Men moet een beroep doen op een verjaringstermijn (3:322 lid 1 BW). De rechter kan deze verjaringstermijn niet ambtshalve toepassen.
  • Een rechtsvordering tot schadevergoeding kent, art. 3:310 lid 1 BW, een verjaringstermijn van vijf jaar. Deze begint te lopen zodra de benadeelde weet hoe groot de schade is en wie daarvoor aansprakelijk is. Een vordering verjaart twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis en bij milieuschade geldt een verjaringstermijn van dertig jaar. Wanneer het gaat om schade door letsel of overlijden is de termijn van twintig of dertig jaar niet van toepassing. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de 5-jarige termijn pas begint te lopen als de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van zijn schade in te stellen. Een ongeschreven uitzondering op de lange termijn van 20/30 jaar mag alleen worden toegelaten in uitzonderlijke gevallen.
  • Verjaring: stuiting en verlenging. Stuiting: een lopende verjaring definitief wordt afgebroken: door het instellen van een eis in rechte (art. 3:316 BW), een schriftelijke aanmaning/mededeling (art. 3:317 BW) of door erkenning van het recht (art. 3:318 BW). De dag nadat zich een stuiting heeft voorgedaan begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen (art. 3:319 BW). Als op het moment dat een verjaring zal aflopen een verlengingsgrond aanwezig, loopt de verjaringstermijn nog zes maanden door tot na het verdwijnen van deze verlengingsgrond (zie art. 3:321 BW).
  • Vervaltermijnen zijn niet wettelijk geregeld. Kenmerken: zij worden door de rechter ambtshalve toegepast, er kan geen afstand van worden gedaan, ze kennen geen stuiting en verlenging, door het verstrijken ervan gaat de bevoegdheid of het recht zelf teniet (sterke werking) en ze zijn kort.

Deel 2: Goederenrecht

  • De wet heeft een gesloten stelsel van verkrijging en verlies van goederen. Art. 3:80 BW geeft aan hoe goederen kunnen worden verkregen: onder algemene titel of onder bijzondere titel. Ingeval van een bijzondere titel wordt onderscheid gemaakt tussen derivatieve verkrijging (goed wordt van de rechtsvoorganger verkregen, bijv. overdracht) en originaire verkrijging (goed ontstaat nieuw bij de verkrijger).In het laatste geval kan er sprake zijn van een goed dat nog niet eerder bestond (zaaksvorming bijv.) of een goed dat al in het vermogen van een ander bestond (natrekking bijv.).
  • Goederenrechtelijk betrekking: de rechtsverhouding van een persoon tot een goed. Goederenrechtelijke rechten: eigendomsrecht en de beperkte rechten. Goederenrechtelijke betrekkingen: bezit, bewind, verhaalsrecht op goederen en gemeenschap. Persoonlijke rechten: verhouding van mens tot mens (vorderingenrechten). Kenmerken van een goederenrechtelijk recht: rust op een vermogensrecht of een zaak en het is exclusief en absoluut.
  • De overdraagbaarheid van een goed is geregeld in art. 3:83 BW. De vereisten voor overdracht zijn geregeld in art. 3:84 lid 1 BW: geldige titel, beschikkingsbevoegdheid vervreemder en levering. De titel is de rechtsverhouding die aan de overdracht ten grondslag ligt, bijv. een verbintenis uit overeenkomst. Volgens het causale stelsel bij overdracht kan een goed niet worden overgedragen zonder geldige titel.
  • Een fiduciaire titel (overdracht van een goed tot zekerheid) levert geen geldige titel op, art. 3:84 lid 3 BW. Omdat een fidiciaire overdracht verboden is, moet dan gebruik gemaakt worden van een stil pandrecht.
  • Beschikkingsbevoegdheid: de bevoegdheid om een goed te vervreemden (overdragen) of te bezwaren (met een beperkt recht). De rechthebbende op het goed is beschikkingsbevoegdheid. Dit is de eigenaar (zaak), schuldeiser (vorderingsrecht) of de beperkt gerechtigde. Als de vervreemder beschikkingsonbevoegd is vindt er geen geldige overdracht plaats, tenzij de verkrijger een beroep kan doen op derdenbescherming. Er is sprake van beperkte beschikkingsbevoegdheid als het goed bezwaard is met een beperkt recht.
  • De levering bestaat uit twee elementen: een goederenrechtelijke overeenkomst (wilsovereenstemming) en een leveringshandeling. De leveringsformaliteiten verschillen naar gelang van de aard van het goed, zie art. 3:89, 90, 93, 94, 95 en 98 BW.  Zo moet voor het leveren van een onroerende zaak een notariële akte worden opgemaakt, die vervolgens moet worden ingeschreven in de openbare registers. Zie hiervoor ook de art. 3:18-21 BW.
  • De levering van een roerende zaak: twee situaties. De zaak is in de macht van de vervreemder: levering door bezitsverschaffing, art. 3:90 BW. De vervreemder is bezitter: levering door bezitsoverdracht, art. 3:114-115 BW. Levering constititutum possessorium (c.p.): de bezitter draagt zijn bezit over en gaat het voor de verkrijger houden, art. 3:115 sub a BW. De vervreemder is houder: bezitsoverdracht niet mogelijk.
  • Cessie: het leveren van een vorderingsrecht, art. 3:94 lid 1 BW. Hiervoor is een akte van cessie en een mededeling aan de debiteur vereist. Ingeval van de stille cessie, art. 3:94 lid 3 BW, is een mededeling aan de schuldenaar niet vereist, maar wel een authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Een vorderingsrecht aan toonder of order wordt geleverd door bezitsverschaffing van het papier volgens de regels voor roerende zaken, art. 3:93 BW. Bij een vordering aan order is ook endossement vereist.
  • Voorwaardelijke overdracht: verschaft een (voorwaardelijk) recht dat afhankelijk is van het in vervulling van een bepaalde voorwaarde. Het in vervulling gaan heeft van rechtswege werking, zonder terugwerkende kracht. Overdracht onder opschortende voorwaarde (art. 3:91 BW): de vervreemder is rechthebbende, tot de voorwaarde in vervulling gaat. Overdracht onder ontbindende voorwaarde: de verkrijger is rechthebbende, tot de voorwaarde in vervulling gaat en de vervreemder rechthebbende wordt. Er is wel steeds voldaan aan de vereisten van art. 3:84 1 BW.
  • Eigendomsvoorbehoud (art. 3:92 BW): beding waardoor de verkrijger de feitelijke macht over een roerende zaak krijgt, maar de vervreemder het eigendom behoudt totdat de verkrijger zijn prestatie heeft geleverd. Dit wordt gezien als een overdracht onder opschortende voorwaarde. De verkrijger kan dan bijvoorbeeld het eigendom verkrijgen onder voorbehoud van betaling.
  • Een overdracht onder tijdsbepaling is niet mogelijk, art. 3:85 BW. Een toekomstig goed kan wel bij voorbaat worden geleverd, art. 3:97 BW. Levering bij voorbaat is uitgesloten bij registergoederen. Ook het leveren van een toekomstige vordering op naam is mogelijk. De overdracht bij een levering bij voorbaat geschiedt niet direct, maar pas op het moment dat de vervreemder beschikkingsbevoegd wordt.
  • Vertegenwoordiging bij overdracht is mogelijk bij de titel of de levering. Bij directe vertegenwoordiging treden de rechtsgevolgen in voor de vertegenwoordigde, de tussenpersoon is houder. Bij middellijke vertegenwoordiging treden de rechtsgevolgen in voor de tussenpersoon.
  • Derden worden bij de verkrijging van goederen beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid, art. 3:86 en 87 BW. Vereisten: overdracht roerende zaak, levering door bezitsverschaffing, aan de overige eisen van art. 3:84 is voldaan, de overdracht geschiedt anders dan om niet en de verkrijger is te goeder trouw. Gevolg: de overdracht is dan toch geldig en de verkrijger wordt rechthebbende.
  • Art. 3:86 lid 3 BW geeft een uitzondering in het geval van diefstal. De bestolene kan zijn zaak gedurende drie jaar na de diefstal als zijn eigendom opeisen. Na deze termijn wordt de derde eigenaar, mits aan de voorwaarden van het eerste lid is voldaan. Deze uitzondering is echter niet van toepassing als de zaak door een consument van een winkelier is verkregen.
  • Art. 3:88 BW ziet op de overdrachten die niet onder art. 3:86 BW vallen. In dit geval geldt het extra vereiste van art. 3:87 BW niet. Art. 3:88 biedt geen bescherming tegen het bestaan van een beperkt recht op een overgedragen goed, art. 3:86 lid 2 BW wel.
  • In art. 3:16 en 17 BW is opgenomen welke gegevens in de openbare registers kunnen worden ingeschreven. Soms is inschrijving een vereiste om een bepaald rechtsgevolg te laten intreden. Art. 3:24 BW biedt de verkrijger van een registergoed bescherming bij onvolledigheid van de registers. De art. 3:25 en 26 bieden bescherming ingeval van onjuiste feiten.
  • Goederen kunnen ook worden verkregen door verkrijgende verjaring, art. 3:99 BW. Bij roerende zaken en rechten aan toonder of order moet men het goed/recht drie jaar in bezit hebben gehad. Bij andere goederen is de termijn tien jaar, art. 3:101 BW. Het bezit moet onafgebroken zijn: bezitsverlies stuit een lopende verjaring, art. 3:102 BW. Het bezit moet bovendien te goeder trouw zijn, art. 3:118 BW. Een beperkt recht op het goed gaat teniet door verjaring, art. 3:106 BW.
  • Bezit en houderschap zijn geregeld in titel 3.5 BW. Houderschap: het houden van een goed voor een ander. Bezit: houden van een goed voor zichzelf, art. 3:107 lid 1 BW. Of iemand een goed houdt en voor wie hij dit doet, wordt beoordeeld aan de hand van verkeersopvattingen (uiterlijke feiten) en door enkele wettelijke bepalingen (artikelen 3:109-117 BW). Hoofdregel is dat iemand een goed houdt wanneer hij de feitelijke macht over dat goed heeft.
  • Een bezitter is te goeder trouw als hij denkt rechthebbende te zijn en zich ook redelijkerwijs zo mocht zien (art. 3:118 BW). Een bezitter te goeder trouw blijft te goeder trouw, ook wanneer hij later ontdekt dat hij geen rechthebbende is. Wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden (bezit) en de bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende (eigenaar) te zijn, art. 3:109 en 119 BW. Deze vermoedens zijn weerlegbaar.
  • Bezitsverkrijging is geregeld in de art. 3:112-116 BW. Bezit wordt verkregen door occupatie (inbezitneming), bezitsoverdracht of opvolging onder algemene titel. De bezitsoverdracht bij zaken geschiedt door feitelijke overhandiging, traditio symbolica of een enkele tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling, art. 3:115 BW.
  • Enkele tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling: drie mogelijkheden. Constitutum possessorium: bezitter wordt houder. De vervreemder is bezitter, maar gaat houden voor de verkrijgen, art. 3:115 sub a BW. Brevi manu: de verkrijger is houder voor de vervreemder en wordt bezitter, art. 3:115 sub b BW. Longa manu: een derde houdt de zaak voor de vervreemder en gaat de zaak voor de verkrijger houden, art. 3:115 sub c BW.
  • De houder blijft houder volgens art. 3:111 BW. Een houder kan zichzelf niet bezitter maken. In twee gevallen is een wijziging van het houderschap (interversie) wel mogelijk: door een handeling van hem voor wie men houdt (brevi manu of longa manu) en door een tot de bezitter gerichte tegenspraak van diens recht.
  • Een bezitter kan zijn bezit op twee manieren verliezen: door het goed kennelijk prijs te geven en wanneer een ander het bezit van het goed verkrijgt, art. 3:117 lid 1 BW.
  • Rechtsgevolgen van bezit: de bezitter wordt vermoed rechthebbende te zijn, art. 3:119 lid 1 BW, en de bezitter te goeder trouw is rechthebbende op de vruchten, art. 3:120 lid 1 BW.
  • Elke bezitter heeft de volgende bezitsacties tegen bezitsverlies en bezitsstoornis: alle rechtsvorderingen tot het terugverkrijgen van het goed en het opheffen van de stoornis, art. 3:125 lid 1 BW, en een vordering uit onrechtmatige daad, art. 6:162 BW.
  • Gemeenschap is geregeld in art. 3:166 e.v. BW. Als één of meer goederen toebehoren aan twee of meer personen gezamenlijk is er sprake van gemeenschap. Betreft het zaken, dan is er sprake van mede-eigendom. Eenvoudige gemeenschap: bestaat uit één of meerdere goederen. Bijzondere gemeenschap: limitatief opgesomd in art. 3:189 lid 2 BW. Bevoegdheden deelgenoten: genot, gebrek en beheer van de gemeenschapsgoederen, art. 3:168-172 BW. Deelgenoten zijn gezamenlijk beschikkingsbevoegd ter zake van het gemeenschapsgoed, art. 3:170 lid 3 BW.
  • Het verhaal door een schuldeiser op gemeenschapsgoederen is afhankelijk van de vorm van de gemeenschap en de aard van de vordering, art. 3:175 lid 3 en 190-192 BW. De verdeling is geregeld in art. 3:182 e.v. BW. Elke deelgenoot en beperkt gerechtigde kan verdeling van een gemeenschapsgoed vorderen, art. 3:178 lid 1 BW. Zie ook art. 3:180 lid 1 voor de crediteuren.
  • Eigendom is geregeld in Boek 5 BW. Eigendom is een volledig recht, welke slechts kan bestaan op zaken (niet op vermogensrechten), art. 5:1 lid 1 BW. Het eigendomsrecht rust op de hele zaak, inclusief haar bestanddelen, art. 5:3 BW. De eigenaar van een zaak is ook eigenaar van de afgescheiden vruchten, art. 5:1 lid 3 BW.
  • De eigendom van grond is geregeld in art. 5:20 BW. De objecten op de grond vallen ook onder dit eigendomsrecht. De grond trekt bijvoorbeeld een gebouw na. Horizontale natrekking is geregeld in art. 5:20 lid 1 sub e BW.
  • De eigenaar mag zijn zaak met uitsluiting van anderen gebruiken, de vruchten daarvan trekken en erover beschikken. Hij kan zijn eigendomsrecht handhaven door een verklaring van recht (art. 3:302 BW), revindicatie (art. 5:2 BW) en een vordering uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW).
  • De eigenaar wordt in zijn bevoegdheden beperkt door aan anderen verleende rechten, wettelijke voorschriften en ongeschreven regels, art. 5:1 lid 2 BW. Beperking door een wettelijk voorschrift: onteigening. Beperkt door ongeschreven regels uit het privaatrecht: hinder en misbruik van bevoegdheid, art. 5:37 en 3:13 BW.
  • Eigendom wordt verkregen onder algemene of bijzondere titel en door verjaring. Roerende zaken kunnen ook worden verkregen door: toe-eigening, vinderschap, natrekking, vermenging, zaaksvorming, vruchttrekking en samensmelting. Onroerende zaken kunnen ook worden verkregen door: aanwas en natrekking. Zie de art. 5:4, 5:5-12, 5:13, 5:3, 5:14-20 BW.
  • Een eigendomsrecht wordt verloren door verjaring, overdracht en vinderschap (een ander verwerft dan de eigendom) of door het tenietgaan van de zaak, het feit dat de zaak bestanddeel wordt van een andere zaak of de eigenaar doet afstand van de eigendom.
  • Een beperkt recht wordt afgeleid uit een meer omvattend recht, dat is bezwaard met het beperkte recht, art. 3:8 BW. De beperkte rechten uit Boek 3 kunnen rusten op alle goederen, die uit Boek 5 alleen op zaken. Gebruiksrechten: verschaffen de rechthebbende het genot en gebruik van een genot (erfpacht, opstal en vruchtgebruik). Zekerheidsrechten: geven de rechthebbende de bevoegdheid om het goed te verkopen om zo zijn vordering te voldoen (pand en hypotheek).
  • Een beperkt recht ontstaat door vestiging (art. 3:98 BW) of door verkrijgende verjaring (art. 3:99 BW). Een beperkt recht wordt overgedragen ex art. 3:98 BW. Een beperkt recht gaat teniet door het tenietgaan van het recht waaruit het beperkte recht is afgeleid, door het verstrijken van een ontbindende termijn of vervullen van een ontbindende voorwaarde, door afstand, door vermenging, door opzegging, verjaring, executoriale verkoop en derdenbescherming, art. 3:81 BW. Art. 3:86 en 3:88 BW kunnen ook van toepassing zijn ingeval van beperkte rechten.
  • Erfdienstbaarheid, art. 5:70 BW: last waarmee een onroerende zaak (dienende erf) is bezwaard ten behoeve van een andere onroerende zaak (heersende erf), bijvoorbeeld het recht van overpad. De last kan alleen bestaan uit een dulden of een niet doen. Het recht van erfdienstbaarheid ontstaat door vestiging of verjaring, art. 5:72 BW. Het is niet zelfstandig overdraagbaar (afhankelijk van de eigendom van het heersende erf). Het recht gaat teniet ex art. 3:81 lid 2, 3:7 en 5:78-81 BW.
  • Erfpacht, art. 5:85 BW: beperkt zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft de onroerende zaak voor een ander te houden en te gebruiken. Erfpacht ontstaat door vestiging of door verjaring. Overdracht geschiedt ook door vestiging. Erfpacht gaat teniet op de manieren genoemd in art. 3:81 lid 2 BW en 5:88 lid 1 jo. 5:97 BW.
  • Opstalrecht, art. 5:101 BW: beperkt zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben/verkrijgen. Opstal doorbreekt art. 5:20 BW (natrekking). Als het opstalrecht teniet gaat, dan verkrijgt de eigenaar van de grond de eigendom van het opstal van rechtswege, art. 5:105 lid 1 BW. Een opstalrecht ontstaat door vestiging of verjaring. Het recht is overdraagbaar ex de regels voor overdracht van een onroerende zaak. Het recht gaat teniet ex art. 3:81 lid 2, 5:104 lid 2 en 3:7 BW.
  • Vruchtgebruik, art. 3:201 BW: beperkt recht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om goederen die aan een ander toebehoren te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten. Het ontstaat door vestiging en verjaring. Overdracht geschiedt eveneens door vestiging. Vruchtgebruik gaat teniet ex art. 3:81 lid 2 en 203 lid 2 BW. Hoofdverplichting vruchtgebruiker: het in acht nemen de zorg van een goed vruchtgebruiker, art. 3:207 lid 3 BW. Bij het einde van het vruchtgebruik moeten de goederen worden teruggeven.
  • Recht van bewoning en het recht van gebruik, art. 3:226 BW. Dit zijn twee bijzondere vormen van vruchtgebruik op zaken. Zij hebben een persoonlijk karakter en kunnen dan ook niet worden vervreemd of bezwaard.
  • Pand en hypotheek zijn geregeld in Boek 3, omdat zij zien op alle goederen. Deze beperkte rechten strekken ertoe om op de bezwaarde goederen een geldvordering te verhalen, met voorrang boven andere schuldeisers, art. 3:227 lid 1 BW. Hypotheek wordt gevestigd op registergoederen, pandrecht op alle andere goederen. De goederen moeten overdraagbaar zijn. Het zijn beperkte, afhankelijke, neven- en zekerheidsrechten.
  • Voor het vestigen van een pandrecht gelden de vereisten van art. 3:98 jo. 3:84 lid 1 BW. Wat betreft roerende zaken zijn er twee mogelijkheden: vuistpand (art. 3:236 lid 1 BW): de zaak wordt in de macht van de pandhouder gebracht, en stil pand (art. 3:237 lid 1 BW): de pandgever houdt de macht over het goed. Een vuistpand kan geen stil pand worden, een stil pandrecht kan wel een vuistpand worden. Bij pand op een vordering op naam zijn er twee mogelijkheden. Openbaar pand (art. 3:236 lid 2 jo. 3:94 lid 1 BW) en stil pand (art. 3:239 lid 1 jo. art. 3:94 lid 3 BW). Een pandrecht kan bij voorbaat worden gevestigd op toekomstige goederen, art. 3:98 jo. 97 BW.
  • De derdenbescherming bij een vuistpand is geregeld in art. 3:238 BW. Aan alle vestigingsvereisten moet zijn voldaan, behalve aan de beschikkingsbevoegdheid. Ingeval van een openbaar pand kan men zich beroepen op art. 3:88 jo. 239 lid 4 BW.
  • Een pand- of hypotheekhouder heeft belangrijke bevoegdheden: recht van parate executie (hij kan het goed executeren zonder dat een executoriale titel of beslag vereist is), separatisme bij faillissement (hij kan zich verhalen op de zaak als ware er geen faillissement, art. 57 lid 1 Fw), voorrang bij verhaal (art. 3:278 BW), hij kan de aard van het pandrecht veranderen (van stil naar vuistpand) en herverpanding (mits ondubbelzinnig toegekend, art. 3:242 BW). Zijn verplichtingen zijn opgenomen in art. 3:243 lid 1 en 253 BW.
  • Bij pand en hypotheek geldt wat betreft het verhaal de openbare verkoop als hoofdregel, art. 3:250 en 268 lid 1 BW. Het voorwerp van de executie is het goed zelf. Executie is mogelijk ondanks dat er een beslag op het goed is gelegd of er een jonger beperkt recht op rust. De pandhouder ontvangt de koopprijs en voldoet daarvan de executiekosten, art. 3:253 BW. Het overschot van de opbrengst wordt uitgekeerd aan de pandgever, tenzij er andere gerechtigden zijn.
  • Hypotheek, art. 3:260 BW, wordt gevestigd op alle overdraagbare registergoederen. Vereisten: geldige titel (geldlening bijv.), beschikkingsbevoegdheid hypotheekgever en een vestiging. Op één registergoed kunnen meerdere hypotheken worden gevestigd: de oudste inschrijving heeft voorrang. Een hypotheek op toekomstige goederen is niet mogelijk. In de notariële hypotheekakte kunnen een huurbeding (art. 3:264 BW), een beheersbeding (art. 3:267 BW) en een ontruimingsbeding (art. 3:267 BW) worden opgenomen.
  • Ingeval van een hypotheek vervallen bij de executie alle op het goed gelegde beslagen, alle op het goed rustende beperkte jongere rechten, alle andere hypotheekrechten, art. 3:273 lid 1 BW. Voor het verval is vereist dat het goed aan de koper is geleverd en dat de koper de koopprijs voldoet, art. 3:273 lid 1 BW: zuivering.
  • Een schuldeiser kan zijn vordering op alle goederen van de schuldenaar verhalen, art. 3:276. Hij kan overgaan tot executie of het faillissement van de schuldenaar aanvragen. Voor executie is een executoriale titel vereist. Pand- en hypotheekhouder hebben deze titel niet nodig. Bij executie door een beslaglegger vindt de verkoop in het openbaar plaats, voor een deurwaarder of voor een notaris (art. 463, 514 en 519 Rv.). Rangorde bij de opbrengst: executiekosten, pand en hypotheek (art. 3:279 BW), speciale voorrechten (art. 3:280 en 281 lid 1 BW), algemene voorrechten (art. 3:280 en 281 lid 2 BW) en concurrente vorderingen (art. 3:277 lid 1 BW).
  • Een faillissement is een gerechtelijk beslag op het gehele vermogen van de schuldenaar, ten behoeve van zijn gezamenlijk schuldeisers. Het faillissement wordt uitgesproken door de rechtbank, op verzoek van een of meerdere schuldeisers, de schuldenaar zelf of het OM. De rechter benoemt een curator, welke de goederen verkoopt en de opbrengst verdeelt over de schuldeisers die bij hem een vordering hebben ingediend. Rechtsgevolg: de schuldenaar verliest zijn beschikkingsbevoegd, art. 23 Fw.
  • Retentierecht, art. 3:290 BW: de schuldeiser kan de nakoming van zijn verplichting (afgifte van de zaak) opschorten tot zijn vordering wordt voldaan door de schuldenaar. Bij onroerende zaken heeft een retentierecht de vorm van ontruiming. Het retentierecht kan worden ingeroepen tegen de schuldenaar of zijn beslagleggende schuldeisers, art. 3:291 BW.  De retentor kan zijn vordering met voorrang verhalen op de zaak, art. 3:292 BW. Het retentierecht eindigt door het tenietgaan van de zaak of wanneer de zaak in de macht komt van de schuldenaar.

Deel 3: Verbintenissenrecht

  • Het verbintenissenrecht is geregeld in Boek 6 BW. De bijzondere overeenkomsten zijn terug te vinden in de Boeken 7-8 BW. Verbintenis: een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, waarbij de schuldenaar/debiteur verplicht is tot een bepaalde prestatie jegens de schuldeiser/crediteur. Kenmerken: schuld van de schuldenaar & vorderingsrecht van de schuldeiser. Het schenden van een verbintenis heet wanprestatie.
  • Centraal in het verbintenissenrecht staat het leerstuk van de redelijkheid en billijkheid, art. 6:2 BW. Deze ongeschreven rechtsregels hebben een tweevoudige functie: aanvullende werking (lid 1, er ontstaan rechten en verplichtingen uit) en een beperkende/derogerende werking (lid 2, een verbintenis wordt hierdoor opzij gezet).
  • De natuurlijke verbintenis is een niet rechtens afdwingbare verbintenis, art. 6:3 lid 1 BW. Aan het recht van de schuldeiser ontbreekt de rechtsvordering. De bepalingen uit Boek 6 BW zijn hierop niet van toepassing, uitgezonderd art. 6:2, 3:84 lid 1 en 217 BW. Een natuurlijke verbintenis kan omgezet worden in een wel afdwingbare verbintenis.
  • Bij een voorwaardelijke verbintenis is haar werking afhankelijk gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis, art. 6:21 BW. Er zijn twee voorwaarden mogelijk: de opschortende (gevolg: sluimerende verbintenis) en de ontbindende (gevolg: bedreigde verbintenis) voorwaarde. Door het in vervulling gaan van de opschortende voorwaarde krijgt de verbintenis werking en kan nakoming worden gevorderd. Door het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde vervalt de verbintenis en kan geen nakoming meer worden gevorderd.
  • Er zijn drie vormen van pluraliteit mogelijk. Pluraliteit van schuldenaren, art. 6:6 BW: twee of meer schuldenaren zijn samen één prestatie verschuldigd. De schuldenaren hebben elk een zelfstandige verbintenis. Pluraliteit van schuldeisers, art. 6:15 BW: één prestatie is verschuldigd aan meerdere schuldeisers. De schuldeisers hebben elk een zelfstandig vorderingsrecht. De pluraliteit van prestaties (alternatieve verbintenis, facultatieve verbintenis, generieke verbintenis).
  • Een verbintenis kan alleen ontstaan als dit uit de wet voortvloeit, art. 6:1 BW. Een vorderingsrecht gaat o.a. over door erfopvolging, boedelmenging, overdracht, subrogatie, contractsoverneming. De verkrijgende schuldeiser verkrijgt met de vordering ook de daaraan verbonden nevenrechten, art. 6:142 lid 1 BW. Het overgaan van vorderingen laat de verweermiddelen van de schuldenaar onverlet, art. 6:145 BW. Een schuld gaat o.a. over door erfopvolging, boedelmenging, schuldoverneming, contractsoverneming.
  • Subrogatie: de overgang van een vordering op een derde, ten laste van wie de schuldenaar jegens zijn oorspronkelijke schuldeiser wordt bevrijdt. Twee gevallen: subrogatie van rechtswege en krachtens overeenkomst tussen schuldenaar en derde. Rechtsgevolg: de vordering en de nevenrechten gaan over op de derde.
  • Schuldoverneming is een tweezijdige rechtshandeling tussen schuldenaar en derde, art. 6:155-158 BW. De derde neemt de schuld over. De schuldoverneming werkt jegens de schuldeiser pas zodra hij hiervan op de hoogte is en toestemming heeft gegeven. Schuldoverneming is onafhankelijk van de geldigheid van de onderliggende rechtsverhouding.
  • Contractsoverneming is een driezijdige rechtshandeling. Een contractspartij draagt zijn complete rechtsverhouding tot zijn wederpartij over aan een derde, art. 6:159 BW. Contractsoverneming is onafhankelijk van de onderliggende rechtsverhouding. Tussen de contractspartij en de derde moet een akte worden opgemaakt.
  • Verrekening is geregeld in afdeling 6.1.1.2. Dit vindt plaats door een verklaring van de schuldenaar jegens zijn schuldeiser of van rechtswege. Verrekening heeft terugwerkende kracht. De vereisten voor verrekening worden genoemd in art. 6:127 lid 1 BW.
  • Een verbintenis gaat teniet door: nakoming door de schuldenaar of een derde, nietigheid, vernietiging of ontbinding van de overeenkomst en door vervulling van een ontbindende voorwaarde. Het doen van afstand van een vorderingsrecht (om baat of kwijtschelding) geschiedt middels een vormvrije overeenkomst tussen schuldenaar en schuldeiser, art. 6:160 lid 1 BW. Hierdoor gaat de verbintenis teniet. Vermenging: het debiteur- en crediteurschap komt in één hand door de overgang van een vordering of schuld. Hierdoor gaat de verbintenis teniet, art. 6:161 lid 1 BW.
  • De schuldeiser heeft de volgende rechten: nakoming (afdeling 6.1.6, 6.1.11 en 3.11), opschorting van de eigen prestatie (afdeling 6.1.7), schadevergoeding (afdeling 6.1.9 en 6.1.10) en ontbinding van de overeenkomst (afdeling 6.5.5). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de nakoming die blijvend onmogelijk is, tijdelijk onmogelijk is of mogelijk is. De schuldeiser kan in beginsel vrij kiezen tussen deze rechtsmiddelen, maar hij moet de redelijkheid en billijkheid hierbij in acht nemen.
  • Rechtverlies, art. 6:88-90 BW. Dit is mogelijk door het stellen van een termijn, als gevolg van rechtsverwerking, ingeval van niet of lastig te bewaren zaken die niet kunnen worden afgeleverd en door het niet tijdig protesteren. De schuldeiser heeft een klachtplicht: hij moet binnen bekwame tijd na het ontdekken van het gebrek protesteren bij de schuldenaar. Doet hij dit niet, dan kan hij zich niet beroepen op het gebrek, art. 6:89 en 7:23 lid 1 BW.
  • Nakoming: het verrichten van een prestatie overeenkomstig de verbintenis, bijv. betaling. Uitgangspunt: de schuldenaar betaalt aan de schuldeiser. Soms kan ook het betalen door of aan een derde de schuldenaar bevrijden, art. 6:30-35 BW. In art. 6:34 BW is de bescherming van de schuldenaar die heeft betaald aan een onbevoegde geregeld. Indien aan de genoemde voorwaarden is voldaan, heeft de schuldenaar toch bevrijdend betaald. Het moment van nakoming wordt bepaald door art. 6:38-40 BW.
  • De verbintenis tot de aflevering van zaken is geregeld in afdeling 6.1.6. Aflevering: het verschaffen van bezit of houderschap. Als de overeenkomst niet bepaalt waar de zaken moeten worden afgeleverd, dan geldt art. 6:41 BW (haalschuld). De verbintenis tot de betaling van een geldsom is geregeld in afdeling 6.1.1. De schuldenaar is in beginsel bevoegd de betaling giraal te verrichten, art. 6:114 BW.
  • Opschorting: de bevoegdheid waarover een schuldenaar beschikt om de nakoming van zijn verbintenis op te schorten totdat zijn schuldeiser voldoet aan een opeisbare vordering die de schuldenaar op hem heeft, art. 6:52 BW. In dit artikel worden ook de vijf vereisten voor opschorting genoemd. In art. 6:54 BW staat in welke gevallen de schuldenaar niet bevoegd is tot opschorting. Rechtsgevolgen: de schuldenaar blijft bevoegd tot nakoming, de schuldeiser kan geen nakoming vorderen, er is geen sprake van een tekortkoming en er kan sprake zijn van crediteursverzuim.
  • Schuldeisersverzuim is geregeld in afdeling 6.1.8. Dit kan ontstaan door de verhindering van nakoming, art. 6:58 BW en door de opschortingsbevoegdheid van de schuldenaar, art. 6:59 BW. Rechtsgevolg: rechtsverlies bij de schuldeiser (bijv. recht op nakoming of schadevergoeding). Het bevrijdt de schuldenaar niet van de op hem rustende verbintenis, hij kan de rechter wel verzoeken hem hiervan te bevrijden, art. 6:60 BW. Schuldeisersverzuim eindigt als de schuldeiser zijn verzuim zuivert, de verbintenis van de schuldenaar teniet gaat of als nakoming door een aan de schuldenaar toerekenbare oorzaak onmogelijk is geworden, art. 6:64 BW.
  • Het recht op schadevergoeding is geregeld in afdeling 6.1.9. De inhoud en omvang van de schadevergoeding worden bepaald door afdeling 6.1.10. Soorten: aanvullende  en vervangende schadevergoeding. De voorwaarden hiervoor staan in art. 6:74 BW: tekortkoming in de nakoming (en verzuim), toerekenbaarheid van de tekortkoming aan de schuldenaar, schade en causaal verband tussen de schade en de tekortkoming. Positief belang: verschil tussen de situatie waarin de schuldeiser zich bevindt en waarin hij zich had bevonden als er correct was gekomen. Dit is de te vergoeden schade.
  • Tekortkomen: het niet voldoen aan de verbintenis. Vereisten: de verbintenis moet opeisbaar zijn (art. 6:38-40 en 80 BW), er is geen prestatie of een ondeugdelijke prestatie (afhankelijk van het soort verbintenis: resultaat- of inspanningsverbintenis), het uitblijven van de prestatie mag niet worden gerechtvaardigd door een opschortingsbevoegdheid (art. 6:52 BW) en voor de gevallen genoemd in art. 6:74 lid 2 BW is verzuim vereist.
  • Toerekenbaarheid van de tekortkoming: wanprestatie. Als de schending van de verbintenis niet is toe te rekenen aan de schuldenaar, dan is er sprake van overmacht. De schuldeiser moet het bestaan van de tekortkoming bewijzen. Zie art. 6:75 BW. De schuldenaar kan zich niet beroepen op overmacht als de tekortkoming voor zijn risico komt, bijv. als hij gebruik heeft gemaakt van hulpersonen of hulpzaken, art. 6:76 en 77 BW. Rechtsgevolg overmacht: de schuldenaar is geen schadevergoeding verschuldigd, tenzij art. 6:78 lid 1 BW op gaat. De schuldenaar kan nog wel ontbinden.
  • Blijvende onmogelijkheid van nakoming: elke wijze van nakoming is verhinderd en de onmogelijkheid heeft een blijvend karakter. Latere heling is niet mogelijk. Nakoming is niet blijvend onmogelijk als er sprake is van een herstelbare ondeugdelijke nakoming en bij een niet-tijdige nakoming.
  • Het verzuim van de schuldenaar is geregeld in afdeling 6.1.9. Vereisten: nakoming is niet blijvend onmogelijk, de verbintenis is opeisbaar, er is geen prestatie of een ondeugdelijke prestatie, er is geen opschortingsbevoegdheid, er is niet aan de vereisten van art. 6:82-83 BW voldaan en de vertraging is toerekenbaar aan de schuldenaar. Voor het intreden van verzuim is een ingebrekestelling (schriftelijke aanmaning) vereist, art. 6:83 BW. Rechtsgevolgen: verplichting tot vergoeding van vertragingsschade, omzetting in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding is mogelijk en de schuldeiser is bevoegd de overeenkomst te ontbinden. Het verzuim eindigt door nakoming van de schuldenaar, het intreden van schuldeisersverzuim, het tenietgaan van de verbintenis en als nakoming alsnog blijvend onmogelijk wordt.
  • Het boetebeding is geregeld in paragraaf 4 van afdeling 6.1.9. Dit is elk beding, waarbij is bepaald dat de schuldenaar een geldbedrag moet betalen (of een andere prestatie moet voldoen), als hij tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis, art. 6:91 BW. Voorwaarden voor het inroepen: toerekenbare tekortkoming, een ingebrekestelling en een omzettingsverklaring. Rechtsgevolgen: de schuldeiser kan kiezen tussen een boete en nakoming, schadevergoeding kan niet meer worden gevorderd en ontbinding blijft mogelijk.
  • De omvang en inhoud van de schadevergoeding zijn geregeld in afdeling 6.1.10. Een verbintenis tot schadevergoeding vloeit voort uit de wet ingeval van wanprestatie (art. 6:74 e.v. BW), zaakwaarneming (art. 6:200 BW), onrechtmatige daad (art. 6:162 e.v. BW) en ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW). Voor vergoeding komen vermogensschade en immateriële schade (smartengeld) in aanmerking, art. 6:95 en 106 BW. De rechter heeft een grote mate van vrijheid bij de begroting van de schade, art. 6:97 en 105 BW.
  • Affectieschade of shockschade is niet wettelijk geregeld. Op grond van de rechtspraak is smartengeld voor bepaalde derden mogelijk. Vereisten: waarneming of een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het verongelukken van een naaste, een hevig emotionele schok waar geestelijk letsel uit voortvloeit en een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Zie HR Taxibus.
  • Ingeval van letselschade heeft de gekwetste zelf recht op schadevergoeding. Soms kan een derde hier aanspraak op maken, art. 6:107-107a BW. De vergoeding van overlijdensschade is geregeld in art. 6:108 BW. Schadevergoeding moet worden voldaan in geld, art. 6:103 BW.
  • Voor het vestigen van aansprakelijk is enkel het condicio sine qua non verband vereist. De omvang van de verbintenis tot schadevergoeding is afhankelijk van een nader causaliteitscriterium, zie art. 6:98 BW. Het slachtoffer draagt de bewijslast van het c.s.q.n.-verband, art. 150 Rv, tenzij de omkeringsregel toepasselijk is. Vereisten: de geschonden norm moet ertoe strekken een specifiek gevaar voor het ontstaan van schade te voorkomen en dit gevaar heeft zich verwezenlijkt.  
  • Alternatieve causaliteit, art. 6:99 BW. De schade is ontstaan door minstens één van de meerdere gebeurtenissen, maar onduidelijk is door welke. Elke dader moet de schade vergoeden, tenzij hij bewijst dat hij de schade niet heeft veroorzaakt. Cumulatieve causaliteit, art. 6:102 BW. De schade is veroorzaakt door meerdere daders: deze zijn hoofdelijk verbonden. Partiële causaliteit: meerdere daders hebben elk een deel van de totale schade veroorzaakt: elk is aansprakelijk voor ‘zijn’ deel.
  • Als een schadeveroorzakende gebeurtenis voor de benadeelde ook een voordeel heeft opgeleverd, wordt dit in rekening gebracht op de schadevergoeding, art. 6:100 BW. De schadevergoeding wordt ook verminderd als er sprake is van eigen schuld van de benadeelde, art. 6:101 BW. Medeschuld: twee of meer personen zijn voor dezelfde schade aansprakelijk, art. 6:102 lid 1 BW. Elk is hoofdelijk verbonden.
  • Ingeval van eigen schuld in het verkeer (fietser of voetganger is aangereden door een motorrijtuig) is de billijkheidscorrectie van belang, art. 6:101 BW. 100%-regel: als het slachtoffer jonger dan 14 jaar is, dan brengt de billijkheid mee dat de aansprakelijke de volledige schade moet vergoeden (tenzij opzet of hieraan grenzende roekeloosheid van het kind). 50%-regel: als het slachtoffer minstens 14 jaar is, dan moet de aansprakelijke minimaal de helft van de schade vergoeden (tenzij opzet/hieraan grenzende roekeloosheid van het slachtoffer).
  • De onrechtmatige daad is geregeld in titel 6.3. Voorwaarden voor aansprakelijkheid, art. 6:162 en 163 BW: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid (art. 6:162 lid 3 BW), schade, causaal verband schade en onrechtmatige daad, relativiteitsbeginsel (verband doel overtreden norm en het geschade belang).
  • Een onrechtmatige daad is een, art. 6:162 lid 2 BW: inbreuk op een recht (persoonlijkheidsrecht of absoluut recht), een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De onrechtmatigheid van een gedraging kan worden weggenomen door de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Ook gevaarzetting is onrechtmatig, zie HR Kelderluik. Wanprestatie op zichzelf levert geen onrechtmatige daad op.
  • Een rechtvaardigingsgrond neemt de onrechtmatigheid van de gedraging weg, art. 6:162 lid 2 BW: overmacht, toestemming van de benadeelde persoon, een bevoegd gegeven ambtelijk bevel, een wettelijk(e) voorschrift of bevoegdheid en noodweer. Een schulduitsluitingsgrond daarentegen neemt de toerekenbaarheid weg: noodweerexces en een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel.
  • Een onrechtmatige daad moet toerekenbaar zijn aan de dader, art. 6:162 lid 3 BW. Het moet te wijten zijn aan zijn schuld of aan een oorzaak die voor zijn rekening komt. Een kind jonger dan 14 jaar kan geen onrechtmatige daad worden toegerekend, art. 6:164 BW. De ouders of voogd zijn dan aansprakelijk, art. 6:169 lid 1 BW. Aan een persoon met een gebrek kan wel een onrechtmatige daad worden toegerekend, art. 6:165 BW.
  • Een benadeelde kan schadevergoeding en ingeval van een onrechtmatige publicatie rectificatie vorderen, art. 6:162 lid 1 en 167 BW. Als een onrechtmatig daad (reëel) dreigt, dan kan men een verklaring voor recht vorderen dat er sprake is van een onrechtmatige daad of een verbod door de rechter deze gedragingen te plegen, art. 3:302 en 296 BW.
  • Ingevolge art. 6:166 BW zijn groepsleden hoofdelijk aansprakelijk voor de door één van hen toegebrachte schade. Intern zijn zij voor gelijke delen aansprakelijk, tenzij de billijkheid een andere verdeling eist. Ook een rechtspersoon en de overheid kunnen onrechtmatige daden plegen, zie voor de eerste HR Kleuterschool Babbel.
  • De aansprakelijkheid van de werkgever jegens werknemers ingeval van een beroepsziekte of arbeidsongeval is geregeld in art. 7:658 BW. De werkgever heeft op grond van lid 1 een zorgplicht. Schending levert wanprestatie op. De bewijslast is omgekeerd: de werknemer hoeft alleen aan te tonen dat hij schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, lid 2.
  • De kwalitatieve aansprakelijkheid is geregeld in afdeling 6.3.2. Men is dan aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een persoon of zaak waartoe men in een bepaalde verhouding staat. Voor een persoon, art. 6:169-172 BW (kind, ondergeschikte, vertegenwoordiger). Voor een zaak, art. 6:173-179 BW (gebrekkige roerende zaak, opstal, gevaarlijke stof, dier). Er is telkens sprake van risicoaansprakelijkheid met een ‘tenzij’-formule.
  • De productaansprakelijkheid is geregeld in afdeling 6.3.3. Als een gebrekkige zaak (het biedt niet de veiligheid die men ervan mag verwachten) schade veroorzaakt, dan kan de benadeelde alleen de producent aanspreken, art. 6:173 lid 2 jo. 185 lid 1 BW. Dit wordt de kanalisatie van de aansprakelijkheid genoemd. De aansprakelijkheid voor een motorrijtuig is geregeld in art. 185 WVW. Enkel overmacht doet de aansprakelijkheid vervallen (komt zelden voor). Voor de omvang van de schadevergoeding geldt afdeling 6.1.10.
  • Zaakswaarneming is geregeld in afdeling 6.4.1. De vereisten zijn vermeld in art. 6:198 BW. De verplichtingen van de zaakwaarnemer staan in art. 6:199 BW en de verplichtingen van de belanghebbende in art. 6:200 BW. De zaakwaarnemer is vertegenwoordigingsbevoegdheid voor zover hij het belang naar behoren behartigt.
  • Onverschuldigde betaling is geregeld in afdeling 6.4.2. Dit is het zonder rechtsgrond verrichten van een prestatie jegens een ander. Vormen: er is helemaal geen verbintenis, er is een verbintenis doch niet tussen de betalende persoon en de ontvanger of er heeft een verbintenis bestaan doch deze is komen te vervallen. Op het moment van betaling komt voor de ontvanger een verbintenis tot ongedaanmaking tot stand, art. 6:203 BW. Deze verbintenis kan een ongedaanmaking in eigenlijke zin inhouden (dezelfde prestatie verrichten: goed teruggeven bijv.) of een waardevergoeding als ongedaanmaking niet mogelijk is.
  • Ongerechtvaardigde verrijking is geregeld in afdeling 6.1.10. Een vordering hieruit strekt tot schadevergoeding, art. 6:212 BW. De schadevergoedingsverbintenis ontstaat op het moment van de verrijking ten koste van de ander, en mag niet meer bedragen dan deze verrijking en de schade.
  • De obligatoire overeenkomst is geregeld in titel 6.5. Overeenkomst: meerzijdige rechtshandeling, waarbij door wilsverklaringen rechtsgevolgen tussen de partijen ontstaan, art. 6:213 BW. Een meerpartijenovereenkomst is een overeenkomst tussen minstens twee partijen, art. 6:213 lid 2 BW. Beginselen van het overeenkomstenrecht: contractsvrijheid, verbindende kracht van de overeenkomst en vormvrijheid. Soorten overeenkomsten: obligatoire en niet-obligatoire, bijzondere en niet bijzondere, wederkerige en eenzijdige, onder bezwarende titel (om baat) of om niet, aflopende en duurovereenkomst, consensuele, formele en reële overeenkomsten en de overeenkomst tussen ‘normale’ partijen en die met een bijzondere contractspartij (consument of overheid bijv.).
  • Een overeenkomst is bijzonder als zij een aparte regeling in de wet heeft. Deze staan in de Boeken 7-8 BW. Overeenkomsten met betrekking tot een goed (koop, ruil, verbruikleen, schenking, huur, pacht etc.), overeenkomsten met betrekking tot werkzaamheden (opdracht, bewaarneming, arbeid, aanneming etc.) en andere overeenkomsten (borgtocht, verzekering, vaststelling etc.).
  • De totstandkoming van overeenkomsten is geregeld in afdeling 6.5.2. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding, art. 6:217 e.v. BW. Het aanbod is een (vormvrije) eenzijdige gerichte rechtshandeling, welke alle essentiële elementen voor de overeenkomst moet bevatten. Een aanbod vervalt door herroeping (art. 6:219 BW), tijdsverloop (art. 6:221 lid 1 BW) of door verwerping (art. 6:221 lid 2 en 225 BW). Een afwijkende aanvaarding geldt als verwerping van het primaire aanbod en als een nieuw aanbod.
  • De aanvaarding is een (vormvrije) eenzijdige gerichte rechtshandeling. De aanvaarding moet qua inhoud overeenstemmen met het aanbod en gedaan worden op een tijdstip waarop het aanbod nog van kracht is. Op het moment waarop de aanvaarding de aanbieder heeft bereikt komt de overeenkomst tot stand, art. 3:37 lid 3 BW (ontvangsttheorie).
  • De fase waarin de partijen nog geen overeenkomst hebben gesloten, maar waarin zij onderhandelen wordt de precontractuele fase genoemd. Het afbreken van de onderhandelingen kan soms tot schadeplichtigheid of een vordering tot dooronderhandelen leiden.
  • De gronden voor nietigheid en vernietigbaarheid die voor rechtshandelingen gelden, zijn ook van toepassing op overeenkomst: handelingsonbekwaamheid- en onbevoegdheid, strijd met de openbare orde, goede zeden en wet, de wilsgebreken en de benadeling van schuldeisers.
  • Dwaling, een onjuiste voorstelling van zaken, is geregeld in art. 6:228 BW. Er zijn drie gevallen die dwaling kunnen opleveren: de wederpartij gaf een inlichting, de wederpartij schond zijn spreekplicht of wederzijdse dwaling. Dwaling leidt tot vernietigbaarheid van de overeenkomst. De rechter kan ook de overeenkomst wijzigen om het nadeel op te heffen. Er ontstaat geen schadevergoedingsmogelijkheid, tenzij er ook sprake is van een onrechtmatige daad.
  • Het leerstuk van de algemene voorwaarden is geregeld in afdeling 6.5.3. Dit zijn bedingen die opgesteld zijn om in een overeenkomst te worden opgenomen. Zij worden onderdeel van de overeenkomst door aanbod en aanvaarding. Door aanvaarding is de wederpartij (snel) gebonden aan de algemene voorwaarden, art. 6:232 BW. Er zijn twee gronden voor vernietiging van een beding in algemene voorwaarden, art. 6:233 jo. 234 BW: het beding is onredelijk bezwarend voor de wederpartij of de gebruiker heeft de wederpartij niet de redelijke mogelijkheid geboden kennis te nemen van de algemene voorwaarden. In art. 6:236 BW is een zwarte lijst met bedingen opgenomen: deze zijn altijd onredelijk bezwarend (tegenbewijs niet mogelijk & vernietigbaar). In art. 6:237 BW is een grijze lijst met bedingen opgenomen: deze worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn (tegenbewijs mogelijk).
  • De rechtsgevolgen van een overeenkomst zijn geregeld in afdeling 6.5.4. De rechtsgevolgen vloeien voort uit de overeenkomst, de wet, gewoonte of de redelijkheid en billijkheid.  Een overeenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltexnorm.
  • Een overeenkomst is uitsluitend van kracht tussen handelende partijen, derden kunnen hieraan geen rechten of plichten ontlenen. Uitzonderingen: kwalitatieve rechten, kwalitatieve verplichtingen, het derdenbeding en de blokkering van de paardensprong.
  • Kwalitatief recht, art. 6:251 BW. Als men een goed verkrijgt, kan men ook de contractuele rechten die hiermee verband houden verkrijgen. De overgang van een kwalitatief recht kan ook de overgang van een verplichting tot gevolg hebben, lid 2. Het lijkt op een erfdienstbaarheid, maar een kwalitatief recht ontstaat uit een obligatoire overeenkomst, rust op personen en strekt ten behoeve van personen.
  • Kettingbeding: een beding tussen de verkrijger en de vervreemder van een goed, waarbij de verkrijger een bepaalde verplichting tot een doen op zich neemt en zich verplicht om deze verplichting ten behoeve van de vervreemder aan zijn rechtsopvolgers op te leggen. Hij verplicht bovendien zijn rechtsopvolgers de betreffende verplichting weer aan hun rechtsopvolgers op te leggen. Dit geschiedt op straffe van een hoge boete.
  • Derdenbeding, art. 6:253-256 BW: beding in een overeenkomst, waarbij aan een derde het zelfstandige recht wordt toegekend om van een van de partijen een bepaalde prestatie te vorderen. De derde kan pas aanspraak maken op zijn recht als hij het derdenbeding heeft aanvaard, art. 6:253 BW. Door aanvaarding verkrijgt hij het recht en wordt hij partij bij de overeenkomst (driepartijenovereenkomst), art. 6:254 lid 1 BW. Zolang de derde niet heeft aanvaard, kan de bedinger het beding herroepen.
  • De blokkering van de paardensprong is geregeld in art. 6:257. Als een ondergeschikte schade veroorzaakt, dan kan de benadeelde diens werkgever aanspreken op grond van art. 6:76 of 170 BW. De werkgever zal hem echter een exoneratie tegenwerpen, waarna de benadeelde de ondergeschikte zelf zal aanspreken op grond van art. 6:162 BW. Dit is verboden.
  • De rechter kan op verzoek van een van de partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of de overeenkomst geheel/deels ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden, art. 6:258 BW. Onvoorzienbaarheid: de omstandigheid lag in de toekomst en was niet voorzienbaar door partijen. De omstandigheid moet van zodanige aard zijn, dat een ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Terughoudende toetsing door de rechter.
  • Er zijn twee wettelijke excepties waarvan de rechtsgevolgen overeenkomen met het algemene opschortingsrecht: de exceptio non adimpleti contractus, art. 6:262 BW en de onzekerheidsexceptie, art. 6:263 BW. Beiden gelden ingeval van een wederkerige overeenkomst. Als niet aan de vereisten van deze excepties wordt voldaan, dan moet worden beoordeeld of art. 6:52 BW een mogelijkheid is.
  • Ontbinding, art. 6:265 BW. Vereisten: wederkerige overeenkomst, tekortkoming van de wederpartij en de ontbinding is gerechtvaardigd door de tekortkoming. Ontbinding geschiedt door een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring van de schuldeiser aan de schuldenaar (art. 6:267 lid 1 BW) of door een rechterlijke uitspraak (art. 6:267 lid 2 BW). Ontbinding bevrijdt de partijen van de verbintenissen. Het heeft geen terugwerkende kracht: als er reeds gepresteerd is ontstaan er ongedaanmakingsverbintenissen of een verbintenis tot waardevergoeding, art. 6:271 272 BW. Een ontbindende schuldeiser kan recht hebben op schadevergoeding (vervangende is echter niet mogelijk), art.6:277 BW.
  • De koopovereenkomst is geregeld in art. 7:1 BW en de ruilovereenkomst in art. 7:49 BW. De consumentkoop is geregeld in art. 7:5 BW. Art. 7:7 BW ziet op ongevraagd toegezonden zaken.
  • Verplichtingen van de verkoper: eigendomsoverdracht en aflevering van de zaak, art. 7:9 lid 1 BW. De zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden (conformiteitseis), art. 7:17 lid 1 BW. Bij een consumentenkoop geldt in dit verband een wettelijk vermoeden, art. 7:18 lid 2 BW. Verplichtingen van de koper: koopprijs betalen en als een zorgvuldig schuldenaar waken voor het behoud van zaken die hij terug wil sturen, art. 7:26 lid 1 en 29 BW.
  • Rechten van de koper ingeval van wanprestatie van de verkoper: nakoming, opschorting, ontbinding, schadevergoeding en verlaging van de koopprijs. Het risico bij koop gaat over van de verkoper op de koper op het moment van de aflevering van de zaak, art. 7:10 BW. Rechten van de verkoper: nakoming, opschorting, ontbinding, schadevergoeding en het recht van reclame. Door middel van het reclamerecht kan de verkoper ingeval van wanbetaling de eigendom van de afgeleverde zaak weer herkrijgen, zie art. 7:39, 41 en 44 BW voor de vereisten. Rechtsgevolgen: de koop wordt ontbonden, er treden eventueel ongedaanmakingsverbintenissen in en het recht van de koper eindigt: de eigendom keert terug bij de verkoper.
  • De koop van een onroerende zaak is nooit een consumentenkoop. De koper van een woning wordt beschermd door het schriftelijk vormvereiste (art. 7:2 lid 1 BW), de afkoelingsperiode (drie dagen bedenktijd), de onmogelijkheid verplicht te worden tot vooruitbetaling (art. 7:26 lid 4 BW) en door de mogelijkheid de koop in te schrijven in de openbare registers (vormerking, art. 7:3 BW).
  • Verbruikleen is geregeld in titel 7A:14: de overeenkomst, waarbij de uitlener aan de verbruiklener een bepaalde hoeveelheid verbruikbare (vervangbare) goederen afgeeft, onder de voorwaarde dat de verbruiklener evenveel en dezelfde goederen teruggeeft, art. 7A:1791 BW. De ontvanger (lener) wordt rechthebbende op het goed, art. 7A:1792 BW. Eigendomsoverdracht is het verschil met bruikleen. De (reële) overeenkomst van bruikleen komt tot stand op het tijdstip waarop de goederen worden overhandigd.
  • De schenkingsovereenkomst is geregeld in titel 7.3: de overeenkomst om niet (zonder tegenprestatie), die ertoe strekt dat de schenker ten koste van zijn eigen vermogen de begiftigde verrijkt, art. 7:175 lid 1 BW. Het aanbod van de schenker moet worden aanvaard door de begiftigde (het is een obligatoire overeenkomst). De bijzondere vernietigingsgronden staan in art. 7:178 en 7:184 BW. Voorkomende schenkingsbedingen: last en herroeping.
  • De huurovereenkomst is geregeld in titel 7.4: de overeenkomst, waarbij de verhuurder zich verbindt aan de huurder een zaak of een deel hiervan in gebruik te verstrekken, en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie, art. 7:201 lid 1 BW. Het is een duurovereenkomst. Verplichtingen verhuurder: feitelijk ter beschikking stellen van de zaak en de zaak moet zonder gebrek zijn, zie afdeling 7.4.2.
  • De huurder moet op verlangen van de verhuurder gebreken verhelpen, art. 7:206 BW, tenzij het gaat om kleine herstellingen. Doet hij dit niet, dan kan de huurder zelf repareren op kosten van de verhuurder. Overige rechten van de huurder ingeval van een gebrek: vermindering huurprijs, schadevergoeding, ontbinding, vrijwaring. Verplichtingen huurder: voldoen van de tegenprestatie, goed huurderschap, verrichten van kleine herstellingen, de zaak bij het einde van de huur aan de verhuurder ter beschikking stellen.
  • Als de verhuurde zaak wordt overgedragen aan een derde, dan volgt de huur de zaak, art. 7:226 BW. De rechten en verplichtingen van de verhuurder gaan van rechtswege mee over  op de derde-verkrijger. De nieuwe eigenaar wordt dus ook de nieuwe verhuurder. Dit wordt ‘koop breekt geen huur’ genoemd.
  • De huur van woonruimten is geregeld in afdeling 7.4.5. Medehuur is geregeld in art. 7:266-268 BW. Onderhuur is geregeld in art. 7:269 BW.  De huur van bedrijfsruimten is geregeld in art. 7:290-310 BW.
  • De pachtovereenkomst is geregeld in titel 7.5. Pacht is de overeenkomst, waarbij de verpachter zich verbindt jegens de pachter om een onroerende zaak in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw, en de pachter zich verbindt tot een tegenprestatie, art. 7:311 BW. De voornaamste soorten pacht zijn de ‘normale’ pacht, art. 7:311-384 BW, en de geliberaliseerde pacht, art. 7:397 BW.
  • Bruikleen is geregeld in art. 7A:1777-1790 BW.  Dit is de overeenkomst, waarbij de uitlener aan de bruiklener een zaak om niet in gebruik geeft, onder voorwaarde dat deze de zaak na het gebruik of na een bepaalde termijn zal teruggeven, art. 7A:1777 BW. Verschil met verbruikleen: de uitlener blijft eigenaar van de zaak, de lener wordt houder en dient dezelfde zaak terug te geven, art. 7A:1778 BW. Verschil met huur: de bruiklener hoeft geen tegenprestatie te voldoen. Bruikleen is een reële overeenkomst (komt tot stand door de overgave van de zaken), die enkel ziet op zaken.
  • De overeenkomst van opdracht is neergelegd in titel 7.7. Dit is een overeenkomst, waarbij de opdrachtnemer zich jegens de opdrachtgever verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het doen vervoeren van zaken of personen, het uitgeven van werken of het bewaren van zaken, art. 7:400 lid 1 BW.
  • Lastgeving is de overeenkomst van opdracht, waarbij de lasthebber zich jegens de lastgever verbindt om voor rekening van de lastgever een of meerdere rechtshandelingen te verrichten, art. 7:414 lid 1 BW. Er zijn twee vormen van tegenstrijdige belangen mogelijk: selbsteintrit, art. 7:416 BW, en het dienen van twee heren, art. 7:417 BW.
  • De bemiddelingsovereenkomst is geregeld in afdeling 7.7.3. De agentuurovereenkomst is geregeld in afdeling 7.7.4. De medische overeenkomst is geregeld in afdeling 7.7.5. De reisovereenkomst is geregeld in titel 7.7A. De bewaarnemingsovereenkomst is geregeld in titel 7.9. De overeenkomst van aanneming is geregeld in titel 7.12. De borgtocht is geregeld in titel 7.14.

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Law and public administration - Theme

Law and public administration - Theme

Image
Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3107 1