Oefententamens Staatsrecht - UL
- 3596 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze oefenvragen zijn gebaseerd op de Q&A colleges bij het vak uit 2016/2017
Wat is het probleem rondom het arrest leges?
Hoe geschiedt de gehele procedure rondom het maken van een nieuwe wet in formele zin?
Het probleem van het arrest leges is dat in art. 229 lid 1 sub b Gemeentewet is dat de gemeentewet betaling vragen aan een overheidsdienst niet kwalijk acht. Maar vervolgens kwamen er nieuwe wetten over de identificatieplicht. Het rijbewijs kon ook gebruikt worden om legitiem mee auto te rijden en het paspoort was vereist voor reizen buiten de Europese Unie. De identiteitskaart kun je het minste mee, maar identificatie is wel verplicht. Om aan deze plicht te voldoen, moet je dus een identiteitskaart kopen. Dat kost geld, maar de Hoge Raad besliste dat dit geen overheidsdienst betrof. Een dienst heb je iets aan en kun je iets mee. Een fabriek beginnen, de EU uitreizen, autorijden, een schuur bouwen, noem het allemaal maar op. Maar een identiteitskaart is geen dienst, het is het vervullen van een verplichting. Geld vragen voor de ID kan dus niet gestoeld zijn op art. 229 lid 1 sub b Gem. wet.
De reparatiewet die ingediend werd, wordt als voorbeeld gebruikt. Als eerst wordt een wet opgesteld door iemand van de regering, die ook een Memorie van Toelichting schrijft. Daarna dient de regering het wetsvoorstel in. Dat gaat langs de ministerraad. Voor wet in formele zin en een AMvB is het ook verplicht dat er advies gevraagd wordt aan de Raad van State. De Raad van State kan op zes verschillende manieren reageren, waarmee in gradatie hun akkoord uit blijkt (volledig akkoord, volledig niet akkoord en vier tussenvarianten). Dan gaat het besluit vervolgens terug naar de regering.
Als ze besluiten om het wetsvoorstel in te dienen, gaat het naar de Tweede Kamer. Pas op dit moment wordt alles openbaar. We zullen dus nooit weten hoeveel wetten er zijn opgesteld, naar de Raad van State gezonden zijn en daarna nooit naar de Tweede Kamer gekomen zijn. Als eerste komt het voorstel bij de vaste kamercommissie, die een verslag maakt. De plenaire behandeling is een onderdeel wat vooral uit showbizz bestaat. Er kunnen echter wel moties en amendementen worden ingediend worden bij de plenaire behandeling. Vervolgens op grond van art. 85 Gw moet de conceptwet, indien de meerderheid akkoord is, naar de Eerste Kamer. Daar wordt ook weer gestemd, maar recht van amendement hebben ze niet. Vragen mogen wel gesteld worden. De regering antwoordt in de Memorie van Antwoord. Ten slotte bekrachtigt de Koningin, wat ook meer ritueel is dan wat anders. Bekendmaking wordt op grond van art. 88 Gw jo. 3a Wet op het Staatsblad vereist dat het gepubliceerd wordt in het staatsblad. Dan is de nieuwe wet in werking getreden.
Een initiatiefwetgeving begint bij de Tweede Kamer, oftewel de tweede alinea. Alles wat eraan voorafgaat, heeft geen toepassing op de initiatiefwetgeving.
Wat is de rechtregel van Mink K.?
Hoe werd er in Nederland gestemd tussen 1887 en 1896?
Wat is het verschil tussen een blanco stem en een ongeldige stem?
Hoe is het vrije mandaat in de Tweede Kamer gegarandeerd?
Wat is het verschil tussen de burgerjury en de parlementaire ondervraging?
Zijn tussenformaties legaal? En zijn ze legitiem?
In dit arrest zou de crimineel Mink K. informatie verstrekken over medecriminelen, in ruil voor volledige anonimiteit. De vraag was of dit wel afdwingbaar is. De Hoge Raad oordeelde van niet. Wel moet er worden nagekomen op de verantwoordingsplicht, met als enige uitzondering het dienen van het staatsbelang. Dat staatsbelang is een best hoog liggende lat, iets wat je niet zomaar in kan roepen. Maar tegelijk: de minister maakt de afweging van of iets staatsbelang is of niet. Staatsbelang is een ongedefinieerd begrip, dus vaak wordt dit opgelost via de commissie stiekem. Met name in dit arrest is vast komen te staan dat toekomstige strafzaken vormen een reden om staatsbelang in te mogen roepen.
Dat is inderdaad een gaatje in de hoorcollegesheets. Dit omdat tussen 1887 en 1896 er een mengelvorm was tussen censuskiesrecht en tekenen van gegoede stand. Er kwamen dus wel eisen voor wie mocht stemmen en wie niet. Welke eisen wanneer werden ingevoerd en welke wanneer werd afgeschaft, voegt niet zoveel toe. Wat wel van belang is om te weten, is dat in 1887 het censuskiesrecht geschrapt werd en de tekenen van gegoede stand werden in 1917 geschrapt met de introductie van algemeen mannenkiesrecht.
Een blanco stem telt mee in de opkomstcijfers, maar niet voor het stemcijfer. Dat zou ook absurd zijn, want blanco stemmen in het stemcijfer betrekken zou betekenen dat “partij” blanco een zetel zou kunnen verkrijgen. Het telt wel mee voor het opkomstcijfer, wat dus alleen relevant is voor referenda. Voor de Tweede Kamer is de blanco stem precies hetzelfde als een ongeldige stem.
In het theoretische geval van een referendum waar 31% van de bevolking op komt dagen, er 3% voor stemt, 2% tegen en 26% blanco zou dus 3% voor het hele land kunnen beslissen en het referendum zou dan geldig zijn.
In art. 67 lid 3 Gw staat dat iedereen stemt zonder last. Dat zorgt ervoor dat iedereen vrij kan stemmen. In de praktijk ligt het anders. Iemand die er niet is, wordt geacht voor te stemmen als de fractievoorzitter voor stemt (net als bij tegenstemmen). Indien je het er niet mee eens bent, kun je naar de microfoon. Maar dat moet je dan wel doen, wel even durven en dan moet je daar zeer expliciet voor uitkomen, wat ook de vergadering alleen maar ophoudt. Helemaal vrij van last is dit dus ook weer niet, maar iemand die zich bezwaard voelt kan zich beroepen op de Grondwet
Een parlementaire ondervraging is bedoeld voor inlichtingen en vraagt ook om inlichtingen. Een burgerjury is de bijnaam van een parlementaire ondervraging die vooral ziet op verantwoording. Dit is een destructief van aard. Een voorbeeld van een burgerjury is de ondervraging van Mullekamp van de werkgroep van deze week.
Een tussenformatie is dat de grootste partij geen herverkiezingen organiseert, maar een nieuwe regering begint te formeren. Dit is geen discussie als het nog binnen de vier jaar is, maar de discussie ligt er meer in dat de grootste partij op zichzelf beslist met wie ze vandaag willen regeren en dat een regering dan helemaal niet zo’n stabiel gegeven meer is.
Wat betreft het constitutionele gedeelte: de wet bevat niets over partijen, maar gaat uit van eenmansfracties. Deze moeten het op de ene of andere manier maar eens zien te worden, dus tussenformaties zijn dan pure noodzaak.
In de praktijk komt het voor, maar dat maakt het niet gewenster. Het is meer een laatste redmiddel tegen je mederegeringspartij, indien deze niet meewerkt. Vaak wordt dit als middel ingezet voordat het kabinet valt en de regeringspartij die dit doet heeft teruglopende peilingen.
Kan specifiek toezicht op gemeenten nog? Gaat het goede verhaal wat ter motivatie moet dienen voor specifiek toezicht niet erg lijken op het algemene belang van algemeen toezicht uit art. 132 lid 4 Gemeentewet?
Is er ander recht denkbaar wat net als EU-recht zou doorwerken?
Wat is het verschil tussen Europese wetgeving en internationale wetgeving?
Wat gebeurt er met Verdragstekst die niet eenieder verbindend is?
Onderscheid generiek en specifiek is helemaal niet zo groot meer. En een goed verhaal is natuurlijk altijd verplicht in het publiekrecht. Dus ja, het lijkt heel erg op elkaar, mede omdat het verschil onderling vervaagd is en het specifieke toezicht in 2012 zodanig gedecimeerd is dat er vrij weinig van over is gebleven.
Ja dat is denkbaar. Voor het Europese recht is er een autoriteit in het leven geroepen die regels maakt en die de lidstaten accepteren voordat we weten wat ze precies zijn. We hebben namelijk een breed scala aan bevoegdheden gegeven, met een overdracht van meer soevereiniteit. De Europese Unie is alleen nog maar gelimiteerd door het subsidiariteitsbeginsel (alleen Europees niveau wanneer dat nodig is). In theorie is het dus denkbaar dat Nederland dit nog een keer doet.
In de praktijk is de gedachtegang anders. Kijk maar naar de hedendaagse euroscepsis en de angst dat "Europa" de gehele Nederlandse soevereiniteit overneemt. Daarnaast is er voor zoiets ingrijpends breed politiek draagvlak nodig, waardoor het dus in de praktijk niet denkbaar is dat Nederland dit nog een keer doet.
Europese wetgeving is gebonden aan het subsidiariteitsbeginsel, waardoor het minder specifiek is. Internationale verdragen zijn specifieker, gezien deze afgesloten worden op speciale onderwerpen.
Vergelijk het met een natuurlijke verbintenis. De overheid moet zich er wel aan houden en kan door de internationale gemeenschap tot naleving gepusht worden, maar de Nederlandse burgers kunnen er niet zoveel mee. De rechter kan naleving niet afdwingen. Nakoming vorderen moet dus op politiek niveau, of volkenrechtelijk. Dat laatste is moeilijk omdat een burger geen staat is en volkenrecht zich echt limiteert tot staten.
Opvallend is dat van Gend & Loos ook voldoende duidelijke bepalingen vereist voor de doorwerking. Maar naleving vorderen is op Europees niveau niet zo moeilijk, gezien alle lidstaten Europeesrechtelijke rechtsmacht geaccepteerd hebben.
Hoe worden Civil Rights and Obligations door het EHRM geïnterpreteerd?
Waar is het EU-handvest goed voor?
Hoe zit de proportionaliteit bij art. 3 EVRM?
Hoe zit dit bij art. 10 EVRM?
Hoe werkt de Grondwet in bescherming voor grondrechten?
Ook autonoom. Het EHRM bepaalt zelf wel wat Civil Rights and Obligations zijn, ongeacht wat de lidstaat denkt. Dit houdt ze tegen wat betreft staten die bijdehand doen en struikelen over procedurele aspecten. Hoe het ook heet, het EHRM constateert een Civil Right and Obligation zodra zij er een ziet.
Het EU-handvest roept lidstaten van de EU tot de orde, en is een garantie voor de EU-wetgeving in de vorm van een controlemechanisme. Volgens Åkerberg Fransson is het Handvest relevant zodra EU-recht in het geding komt.
Je begint helemaal niet aan de proportionaliteitstoets van het EHRM, omdat er geen lid 2 is met het woord “proportionaliteit” erin. Zodra een staat binnen het begrip “marteling” zit, moet deze de zaak verliezen.
Hierbij is een toetsing aan het proportionaliteitsbeginsel toegestaan en zelfs geboden, afhankelijk van de casus. Het moet voorzien zijn bij een soort wet, een doel dienen dat in lid 2 staat, en proportioneel zijn.
Proportionaliteit in ruime zin omvat een pressing social need, een subsidiariteitstoets en een belangenafweging tussen doel (zie doelcriterium lid 2) en middelen.
De Grondwet mag altijd getoetst worden, behalve als er wet in formele zin speelt. Dat is dus nog best vaak, dus controleer dit altijd even.
Deze bundel bevat verschillende oefententamens voor het vak Staatsrecht zoals gegeven aan de Universiteit van Leiden.
Deze bundel bevat verschillende oefententamens (2006-2019) voor het vak Staatsrecht zoals gegeven aan de Universiteit van Leiden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1911 |
Add new contribution