Het EVRM en het Nederlandse bestuursrecht
- 4804 keer gelezen
Deze samenvatting is gebaseerd op het boek 'De procedure bij de bestuursrechter in kortst bestek' van Marseille. De samenvatting is geschreven in 2015 en gedoneerd aan JoHo WorldSupporter
De overheid is het hoogste gezag op een bepaald grondgebied. In Nederland bestaat de overheid uit de volksvertegenwoordiging (het parlement), de regering met staatshoofd (koning), de andere gekozen decentrale volksvertegenwoordigers (provinciale staten, gemeenteraden) en de bestuurders van decentrale overheden (gedeputeerden, commissaris van de koning en B&W).
Het bestuursrecht regelt de behartiging van gemeenschapsbelangen en gemeenschapszorg. Gemeenschapsbelangen zijn: veiligheid, een schoon milieu, economische groei, infrastructuur en een goede ruimtelijke ordening. Gemeenschapszorg betreft onderwijs en sociale zekerheid.
De bestuursrechter is de rechter die oordeelt over besluiten van bestuursorganen (art. 8:1 Awb). Hij mag alleen oordelen over besluiten die bestuursorganen hebben genomen.
Bestuursorganen zijn de overheidsorganen die exclusieve aan de overheid toegekende bevoegdheden uitoefenen.
Besluiten zijn rechtshandelingen waarmee die bevoegdheden die aan de bestuursorganen worden toegekend worden uitgeoefend.
De bevoegdheidsverdeling tussen burgerlijke rechter en bestuursrechter is ontstaan vanuit een lang ontwikkelingsproces. Consequenties van deze lange ontwikkeling is dat degene die nu een besluit van een bestuursorgaan in handen heeft dat hem direct in zijn belangen raakt en waarmee hij het niet eens is, daartegen beroep kan instellen bij de rechtbank, sectie bestuursrecht.
Als het object van het verzoek een besluit is van een bestuursorgaan en de rechterlijke instantie waar het verzoek is binnengekomen aangewezen is te beslissen op het beroep tegen besluiten van het desbetreffende bestuursorgaan, dan is de rechter bevoegd hierover te oordelen. Is aan één van de twee eisen niet voldaan, dan zal de rechter zich onbevoegd verklaren en zal hij het verzoek doorsturen naar de rechterlijke instantie die wel bevoegd is erover te oordelen.
Er zijn dus twee aspecten van de bevoegdheid van de bestuursrechter:
Het beroep moet gericht zijn tegen een besluit.
Een besluit is een van een bestuursorgaan afkomstige, op schrift vastgelegde, publiekrechtelijke rechtshandeling (art. 1:3 lid 1 Awb).
In beginsel kan tegen elk besluit van ieder bestuursorgaan bij de bestuursrechter beroep worden ingesteld, behalve tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels. Wie het niet eens is met beleidsregels of algemeen verbindende voorschriften die door een bestuursorgaan zijn vastgesteld, kan bij de burgerlijke rechter terecht.
Er zijn ook handelingen van het bestuur die niet onder de definitie van het begrip besluit vallen, maar waartegen toch beroep mogelijk is omdat ze in de wet met een besluit gelijk zijn gesteld of omdat ze in de jurisprudentie met een besluit worden gelijkgesteld (art. 8:1 lid 2 Awb).
Art. 6:2 sub b Awb bepaalt dat het niet tijdig nemen van een besluit ook gelijk wordt gesteld met een besluit en daar staat ook beroep tegen open. Het bestuur blijft verplicht het besluit te nemen, ook wanneer er beroep is ingesteld tegen het uitblijven van dit besluit. Neemt het bestuur een besluit voordat de rechter heeft beslist over het beroep dan wordt dat beroep geacht ook te zijn gericht tegen het alsnog genomen besluit (art. 6:20 lid 3 Awb).
Het beroep moet bij de juiste instantie worden ingediend.
Er zijn verschillende bestuursrechtelijke instanties in Nederland, namelijk: negentien rechtbanken, vijf gerechtshoven, de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
De hoofdregel is dat het beroep moet worden ingediend bij de rechtbank van het arrondissement waar het bestuursorgaan zetelt dat het bestreden besluit heeft genomen (art. 8:1 Awb). Maar voor andere bestuursorganen dan die van de decentrale overheid geldt dat tegen besluiten van deze bestuursorganen beroep moet worden ingesteld bij de rechtbank van het arrondissement waar de indiener van het beroep woont (art. 8:7 lid 2 Awb).
Tegen een uitspraak van de rechtbank is hoger beroep mogelijk, de hogerberoepinstantie is niet altijd het gerechtshof. De volgende instanties zijn bevoegd in hoger beroep: de Centrale Raad van Beroep (ambtenarenzaken en socialezekerheidszaken), het College van Beroep voor het bedrijfsleven (economisch bestuursrecht), een gerechtshof (belastingzaken) of de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de overige zaken).
In een aantal gevallen is niet de rechtbank, maar een van de drie bijzondere bestuursrechtelijke instanties de bestuursrechter in ‘eerste en enige aanleg’ (milieuvergunningen en bestemmingsplannen). Dit betekent dat de hogerberoepinstantie bevoegd is in eerste aanleg en dat tegen het genomen besluit geen beroep openstaat.
Als de rechter zich bevoegd acht, richt hij zijn aandacht vervolgens op de indiener van het beroep. Om in zijn beroep ontvankelijk te zijn moet de indiener aan een aantal eisen te voldoen, namelijk:
De bezwaarprocedure moet zijn doorlopen (art. 7:1 Awb). De bestuursrechter is alleen bereid een inhoudelijk oordeel te geven over besluiten van bestuursorganen, nadat daarover in bezwaar is beslist.
De appellant moet belanghebbende zijn (art. 8:1 lid 1 Awb). Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij dat besluit is betrokken (art. 1:2 Awb).
De geadresseerde van een besluit is altijd een belanghebbende: het feit dat het besluit hem betreft maakt namelijk dat hij erdoor wordt geraakt. Maar ook derden kunnen belanghebbende zijn.
Het beroep moet op tijd worden ingediend. Beroep op de rechter is aan een termijn gebonden; dit is zes weken (art. 6:7 Awb). Bestuursorganen zijn verplicht in hun besluiten de beroepstermijn te vermelden (art. 3:45 Awb).
Wie te laat beroep heeft ingesteld maar daarvoor een goed excuus heeft kan eraan ontkomen dat zijn beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, dit heet verschoonbare termijnoverschrijding (art. 6:11 Awb).
De appellant moet griffierecht betalen (art. 8:41 Awb). De indiener van het beroep krijgt bericht van de rechtbank dat hij griffierecht moet betalen, de termijn hiervoor is vier weken.
Het beroep moet gronden bevatten (art. 6:5 lid 1 sub d Awb). Een grond is de toelichting van de indiener van het beroep op zijn stelling dat het besluit waartegen hij beroep heeft ingesteld, onrechtmatig is en vernietigd dient te worden. Deze beroepsgronden bepalen de omvang en de inhoud van de rechterlijke toetsing.
Er moet in het beroep zijn aangegeven tegen welk besluit het beroep is gericht en er moet een afschrift zijn gevoegd van dat besluit. Verder is vereist dat er een datum op het beroep staat en dat het is ondertekend (art. 6:5 Awb).
Is aan één of meerdere van de ontvankelijkheidseisen niet voldaan dan zal de rechter het beroep niet-ontvankelijk verklaren en is de behandeling in beroep ten einde: de indiener kan niet nog ergens anders met zijn beroep terecht.
De indiener van een beroep is vrij in de keuze om zich al dan niet van professionele rechtshulp te voorzien: geen verplichte procesvertegenwoordiging (art. 2:1, 8:24 en 8:25 Awb).
Bezwaar maak je bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit waarmee je een probleem hebt heeft genomen (art. 6:4 lid 1 Awb). De wetgever acht het wenselijk dat er altijd een vorm van bestuurlijke heroverweging is voordat een belanghebbende zich tot de bestuursrechter richt. De vier vormen van die heroverwegingen staan in art. 7:1 Awb. De bezwaarprocedure is altijd van toepassing tenzij een andere voorprocedure van toepassing is.
Een belanghebbende kan niet naar de rechter stappen als hij zich pas na afloop van de bezwaarprocedure die door een andere belanghebbende is gevolgd realiseert dat ook zijn belang door een bepaald besluit wordt geraakt.
Overslaan van de bezwaarprocedure
Art. 7:1a Awb biedt een belanghebbende de mogelijkheid het bestuursorgaan in zijn bezwaarschrift te vragen in te stemmen met het overslaan van de bezwaarprocedure. Als het bestuursorgaan op dat verzoek ingaat, wordt het geschrift doorgezonden naar de bevoegde bestuursrechter. Die zal het dan behandelen als beroepschrift (art. 7:1a lid 3 Awb jo. art. 8:54a Awb).
Hoorplicht
Volgens art. 7:2 Awb stelt het bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Twee belangrijke uitzonderingen hierop zijn:
Van horen kan worden afgezien als de belanghebbenden niet gehoord willen worden.
Wanneer de bezwaarde krijgt wat hij wil met het bezwaarschrift en de andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen worden geschaad.
Zelf horen
Volgens art. 7:5 Awb kan het bestuursorgaan ook zelf horen, of dat horen opdragen aan één of meer personen, vaak onder diens verantwoordelijkheid werkzame ambtenaren. Als het bestuursorgaan het horen overlaat aan één of meer ambtenaren, geldt dat de ambtenaar of de meerderheid van de commissie die hoort, niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken mag zijn geweest.
Beslistermijn bezwaarschrift
Het bestuursorgaan heeft – afhankelijk van de vraag of een externe hoor- en adviescommissie wordt ingeschakeld – zes of twaalf weken de tijd om op het bezwaarschrift te beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken (art. 7:10 Awb).
Uitgangspunten van de heroverweging van een besluit
De bezwaarprocedure is geregeld in art. 7:11 Awb. In dit artikel heeft de wetgever vier uitgangspunten van de heroverweging neergelegd, namelijk:
Het bestuursorgaan moet het bestreden besluit volledig heroverwegen, gelet moet worden op de rechtmatigheid en de beleidsmatigheid.
Daarnaast moet de heroverweging plaatsvinden op grondslag van het bezwaar, de bezwaarde moet aangeven hoe breed de strekking van de heroverweging moet zijn. De heroverweging moet volledig zijn voor die onderdelen van het besluit die de bezwaarde aan de orde stelt. Het bestuursorgaan mag geen onderdelen meenemen die in het bezwaarschrift niet ter discussie worden gesteld, het verbod ultra petitum.
Het verbod op reformatio in peius. De belanghebbende vraagt in zijn rechten beschermt te worden, de uitkomst van de heroverweging mag niet zijn dat de bezwaarde slechter wordt van zijn bezwaar. Dit verbod is echter niet absoluut.
Het laatste uitgangspunt betreft het moment waarnaar het bestuursorgaan het bestreden besluit moet beoordelen. Bij de beoordeling in bezwaar geldt dat de beoordeling ex nunc dient te geschieden, de bestuursrechter moet ex tunc toetsen.
Overige
Een besluit op bezwaar moet daarnaast worden gemotiveerd (art. 7:12 lid 1 Awb) en bekend worden gemaakt (art. 7:12 lid 2 Awb). Verder kan de bezwaarde het bestuursorgaan vragen de kosten te vergoeden die hij heeft gemaakt in verband met het bezwaar (art. 7:15 lid 2 t/m 4 Awb).
Inzet van de procedure bij de bestuursrechter is een op een bezwaar genomen besluit van het bestuur. De vraag die in de procedure centraal staat is die naar rechtmatigheid van het besluit. Hoe de rechter die vraag moet beantwoorden, is te lezen in art. 8:69 Awb:
De rechter richt zich naar wat de appellant tegen het besluit aanvoert. De rechter beoordeelt op grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Wie beroep instelt tegen een besluit is verplicht de rechter te laten weten in hoeverre en om welke reden hij het met het besluit niet eens is. De rechter stemt zijn toetsing van het besluit vervolgens af op hetgeen de appellant tegen het besluit heeft aangevoerd. Onderdelen van het besluit waartegen geen stelling is genomen beoordeelt hij niet: de rechter gaat niet ultra petita (art. 8:69 lid 1 Awb). De wetgever heeft de rechter een actieve rol toebedacht bij het vaststellen van de omvang van het geschil, dat betekent dat de rechter de indiener van het beroep in de gelegenheid stelt zich hierover nader uit te laten. De rechter geeft de indiener dus de ruimte zijn standpunten duidelijk te maken maar mag niks behandelen wat de indiener niet heeft genoemd.
De rechter moet de rechtsgronden aanvullen. De rechter maakt de argumenten die appellant in zijn beroepschrift naar voren brengt vatbaar voor toetsing (art. 8:69 lid 2 Awb) door een juridische vertaling te geven van het in het beroepschrift naar voren gebrachte beroepsgronden. De rechter die zo’n juridische vertaling geeft handelt volgens het adagium ‘ius curia novit’: de rechter kent het recht.
De rechter kan de feiten aanvullen (art. 8:69 lid 3 Awb). Om dit te doen kan de rechter gebruikmaken van de zitting of van de bevoegdheden die hij in het kader van het vooronderzoek heeft.
De rechter voorkomt dat de appellant er door zijn beroep op achteruitgaat.
Wie beroep instelt, weet nooit zeker dat zijn rechtspositie erop vooruit zal gaan, maar de rechter garandeert hem wel dat hij er tenminste niet slechter van wordt. Dit uitgangspunt (non reformatio in peius) doet niet af aan het gegeven dat de rechtspositie die iemand bezit dankzij een door het bestuur genomen besluit, wel kan verslechteren als gevolg van het beroep dat een derde instelt tegen dat besluit.
De rechter toetst soms meer dan waar de appellant om vraagt: hij toetst ambtshalve bepaalde regels. De rechter toetst ambtshalve of het bestuur bevoegd was het bestreden besluit te nemen.
Iedere procedure bij de bestuursrechter begint met het indienen van een beroepschrift en eindigt een aantal maanden later met een uitspraak van de rechter. De tijd die daartussen ligt, is in drie perioden onder te verdelen, namelijk:
De dossiervorming. Wanneer beroep is ingesteld, laat de rechtbank dat weten aan het bestuursorgaan tegen wiens besluit beroep is ingesteld (art. 6:14 Awb) en kijkt hij of het beroep voldoet aan alle formele eisen die de wet daaraan stelt. De appellant krijgt als dat nodig is de gelegenheid eventuele verzuimen die de rechtbank in het beroepschrift heeft ontdekt, te herstellen (art. 6:5 en 6:6 Awb).
Het bestuur vervult in de procedure bij de bestuursrechter twee rollen, namelijk: als partij in de procedure en als informatiebron voor de rechter (art. 8:42 Awb).
Het vooronderzoek. De rechter kan beginnen met de inhoudelijke behandeling van het beroep zodra hij beschikt over een beroepschrift dat aan alle formele eisen voldoet en het bestuur zijn verweerschrift en alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingezonden. Deze inhoudelijke behandeling bevat in beginsel twee elementen: de behandeling van het beroep ter zitting en het onderzoek ter voorbereiding daarvan (het vooronderzoek). De rechter benut het vooronderzoek om zich een beeld te vormen van de zaak, hiervoor neemt hij kennis van alle stukken die partijen hem hebben toegezonden.
De rechter bezit een aantal bevoegdheden waarvan hij in het vooronderzoek gebruik kan maken, namelijk:
Hij kan de partijen oproepen voor comparitie (art. 8:44 Awb).
Hij kan die meer stukken of nadere schriftelijke toelichting van één of meer partijen opvragen of schriftelijk aan partijen vragen stellen (art. 8:45 Awb).
Hij kan een deskundige benoemen en hem een rapport laten uitbrengen (art. 8:47 Awb).
Hij kan gaan kijken op de plek waar het geschil over gaat – het onderzoek ter plaatse (art. 8:50 Awb).
Partijen kunnen op ieder gewenst moment gedurende het vooronderzoek de rechter hun standpunt aanvullen of stukke sturen met de onderbouwing van hun standpunt. De grens van die mogelijkheid ligt tien dagen voor de zitting (art. 8:58 Awb).
Het schrijven van de uitspraak. Als het vooronderzoek is afgerond, komt de zaak in beginsel op een zitting uit. Er zijn twee uitzonderingen:
De rechter kan tot de conclusie komen dat de zaak zo duidelijk is (kennelijk) dat hij de zaak vereenvoudigd en zonder zitting kan afdoen (art. 8:54 Awb). Het enige dat partijen kunnen doen is verzet aantekenen, dan kijkt een andere rechter of de zaak terecht vereenvoudigd is afgedaan (art. 8:55 Awb).
De rechter kan tot de conclusie komen dat de zitting geen toegevoegde waarde heeft voor zijn oordeel over het beroep. Hij kan de partijen dan vragen of zij ermee akkoord gaan dat het beroep niet ter zitting wordt behandeld (art. 8:57 Awb).
De zitting
Uiterlijk drie weken voordat de zitting wordt gehouden, krijgen partijen een uitnodiging (art. 8:56 Awb). De rechter kan tegelijk met die uitnodiging een oproep sturen, dan zijn partijen verplicht te verschijnen (art. 8:59 Awb).
Eerst krijgt de appellant of zijn gemachtigde het woord, vervolgens de gemachtigde van het verwerende bestuursorgaan. Daarna heeft de rechter nog een aantal vragen aan beide partijen.
Vervolgens krijgen de partijen in een tweede ronde de gelegenheid om op elkaars verhaal te reageren en om zaken die ze nog niet naar voren hebben gebracht alsnog te benoemen.
De rechter en de partijen kunnen iemand als getuige oproepen, als een partij een getuige meebrengt is de rechter niet verplicht die te laten horen.
Het komt voor dat wat de rechter op de zitting hoort voor hem aanleiding is het vooronderzoek te hervatten (art. 8:64 en 8:68 Awb). Ook kan de rechter alsnog overgaan tot het benoemen van een deskundige.
De rechter test de rechtmatigheid van het bestreden besluit en zet hierbij de verschillende stappen. We gaan op een aantal van deze stappen in:
De motivering van het besluit. Duidelijkheid over de vraag waarom het bestuur juist dit besluit heeft genomen is voor de rechter een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen beoordelen of het besluit terecht is genomen. Valt dat uit het besluit niet op te maken, dan is dit in strijd met de eis dat een besluit moet zijn voorzien van een kenbare motivering (art. 3:47 Awb). Het besluit is onrechtmatig en de rechter zal het vernietigen.
De bevoegdheid van het bestuursorgaan. De bevoegdheid van het bestuur wordt ambtshalve getoetst. Als de rechter constateert dat een besluit onbevoegd is genomen, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd.
De procedure van voorbereiding van het besluit. Bij de totstandkoming van een besluit moet het bestuur zich houden een groot aantal procedurele voorschriften (art. 3:2 Awb). Deze eisen zijn neergelegd in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 7 van de Awb.
De feiten waarop het bestuur zich heeft gebaseerd. Besluitvorming door het bestuur bestaat voor een belangrijk deel uit de vaststelling van feiten. Art. 3:2 Awb geeft een aantal normen aan de feitenvaststelling door het bestuur: het bestuur moet er alles aan gedaan hebben om ervoor te zorgen dat het besluit op de juiste feiten is gebaseerd. Aan de hand van het besluit, het verweerschrift en de door het bestuur ingezonden stukken die bij de totstandkoming van het besluit een rol hebben gespeeld, vormt de rechter zich een oordeel over de vraag of het bestuur de feiten goed heeft vastgesteld.
De toepassing van het recht op de feiten. De laatste stap in de toetsing door de rechter is de toepassing van het recht op de feiten. De rechter moet beslissen hoe de wet moet worden uitgelegd.
Een gemiddelde uitspraak van de bestuursrechter bevat drie onderdelen, namelijk:
Het eerste onderdeel beschrijft kort de procedure zoals die bij hem is gevoerd.
In het tweede onderdeel inventariseert hij de geschilpunten en formuleert hij daarover zijn oordeel.
Het derde onderdeel bevat de beslissing op het beroep.
Mogelijke uitspraken
Art. 8:70 Awb bepaalt dat vier verschillende uitspraken mogelijk zijn op een beroep dat bij de bestuursrechter wordt ingesteld, namelijk:
De rechter kan zich onbevoegd verklaren. De indiener van het beroep kan terecht bij een andere rechter, er zijn geen consequenties voor het besluit waartegen het beroep is gericht.
De rechter kan het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Er is geen andere bevoegde rechter, het besluit blijft dus zoals het was.
De rechter kan het beroep ongegrond verklaren. Het besluit van het bestuur blijft zoals het was.
De rechter kan het beroep gegrond verklaren. Het besluit waar het beroep zich op richtte wordt vernietigd (art. 8:72 lid 1 Awb). Het bestuur zal opnieuw op het bezwaarschrift moeten beslissen.
Zelf afdoen
Art. 8:72 lid 4 Awb geeft de rechter de bevoegdheid om zijn uitspraak in de plaats te stellen van het vernietigde besluit, wanneer hij een besluit van het bestuur vernietigt. Consequentie hiervan is dat hij met zijn uitspraak duidelijkheid schept in de rechtsverhouding tussen bestuur en de betrokken burgers.
De rechter mag alleen zelf voorzien als hij er zeker van is dat zijn uitspraak als nieuw besluit op bezwaar, precies is wat het bestuur als nieuw besluit op bezwaar zou hebben moeten nemen.
Vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten
Als de rechter een besluit vernietigt, kan hij bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven (art. 8:72 lid 3 Awb). Deze bevoegdheid is bedoeld voor situaties waarin vernietiging van het besluit onontkoombaar is, vanwegen rechtmatigheidsgebreken, maar er zeker van is dat het bestuur na de vernietiging precies hetzelfde besluit zal nemen als het vernietigde besluit.
De bestuurlijke lus
Als de rechter vaststelt dat het bestreden besluit gebreken bevat, kan hij een tussenuitspraak doen waarin hij aangeeft waarom hij het besluit gebrekkig vindt en op welke punten het besluit moet worden herstelt. Hij stelt het bestuursorgaan vervolgens in de gelegenheid die gebreken binnen een termijn te herstellen, deze termijn moet in de uitspraak worden genoemd. Dit is een ‘bestuurlijke lus’ (art. 8:51a en art. 8:80a lid 1 Awb).
Het bestuur moet daarna beslissen of het op het aanbod van de rechter ingaat of niet (art. 8:51b lid 1 Awb). Doet het bestuur dit niet, dan zal de rechter het besluit vernietigen.
Nevenbeslissingen in de uitspraak
De hoofdbeslissing van de uitspraak betreft het besluit waartegen het beroep is ingesteld. Naast die beslissing zijn er nog drie andere beslissingen die de rechter in de uitspraak kan nemen, namelijk:
Hij kan bepalen dat de indiener van het beroep zijn griffierecht vergoed krijgt. Als de rechtbank het beroep gegrond verklaard, is het bestuursorgaan wiens besluit is vernietigd verplicht het griffierecht van de indiener te vergoeden (art. 8:74 lid 1 Awb). Als het beroep niet gegrond wordt verklaard, kan de rechtbank desondanks het bestuur verplichten het griffierecht aan de indiener te vergoeden (art. 8:74 lid 2 Awb).
Hij kan bepalen dat een van de partijen de proceskosten van een andere partij moet vergoeden. Hoofdregel is dat als het beroep gegrond wordt verklaard, het bestuur de proceskosten van de appellant moet vergoeden en dat als het beroep gegrond wordt verklaard de appellant de proceskosten van het bestuur niet hoeft te vergoeden (art. 8:75 Awb).
Verder is er het Besluit proceskosten bestuursrecht, hierin is bepaald dat de kosten van verleende rechtsbijstand alleen voor vergoeding in aanmerking komen als de bijstand beroepsmatig is verleend en dat de gemaakte kosten niet volledig worden vergoed, maar op basis van een forfaitair bedrag. Voor bepaalde proceshandelingen wordt steeds eenzelfde bedrag vergoed.
Hij kan bepalen dat aan de indiener van het beroep een schadevergoeding wordt toegekend. Als de bestuursrechter een beroep gegrond verklaart kan hij het bestuur veroordelen tot vergoeding van de schade die de indiener heeft geleden (art. 8:73 lid 1 Awb). Schadevergoeding kan alleen aan de orde zijn bij een gegrond beroep en als erom is verzocht.
Er zijn twee redenen waarom een geschil tussen bestuur en burger over een besluit na de uitspraak van de rechter een vervolg kan krijgen.
Er is meestal hoger beroep mogelijk tegen de uitspraak van de bestuursrechter. Er zijn twee uitzonderingen:
Wanneer de uitspraak is gedaan door een bestuursrechter die in eerste en enige aanleg oordeelt.
Als een rechtbank een beroep vereenvoudigd heeft afgedaan, met toepassing van art. 8:54 Awb.
De meest duidelijke verschillen met de procedure bij de rechtbank zijn het feit dat voor het instellen van hoger beroep een hoger griffierecht wordt geheven en dat hoger beroep door een meervoudige kamer (drie rechters) wordt behandeld.
In de tweede plaats kan het geschil tussen burger en bestuur doorgaan als de uitspraak van de rechter inhoudt dat het besluit van het bestuur wordt vernietigd. Kiest het bestuur ervoor hoger beroep in te stellen, dan moet nog steeds een nieuw besluit op het bezwaar worden genomen. Hoger beroep schorst de werking van de uitspraak van de rechter niet (art. 6:16 jo. 6:24 Awb).
Voor de nieuwe beslissing geldt in beginsel weer gewoon de in art. 7:10 Awb neergelegde termijn voor het beslissen op bezwaar: zes tot twaalf weken, afhankelijk van het wel of niet inzetten van een commissie die adviseert over het op het bezwaar te nemen besluit. Ook moet het bestuur rekening houden met eventueel veranderde feiten en omstandigheden; op het bezwaarschrift moet worden beslist naar de feitelijke situatie zoals die is op het moment dat het bestuur het besluit neemt.
Iemand van wie niet kan worden verwacht dat hij maanden wacht op een uitspraak van de bestuursrechter (of de beslissing op zijn bezwaar) vanwege direct merkbare en moeilijk terug te draaien negatieve gevolgen van een besluit, heeft de mogelijkheid de rechter om een voorlopige voorziening te vragen.
Als de bestuursrechter zo’n verzoek behandelt wordt hij de ‘voorzitter’ (bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) of ‘voorzieningenrechter’ (bij andere bestuursrechtelijke instanties).
Bevoegdheid
De voorzieningenrechter is bevoegd als aan twee eisen is voldaan, namelijk:
Het verzoek moet zijn gericht tegen een besluit in de zin van art. 1:3 Awb.
Alleen als het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht tot de voorzieningenrechter van het rechterlijke college dat bevoegd is of kan worden om de met het verzoek samenhangende beroepszaak te behandelen is de rechter bevoegd.
Ontvankelijkheid
Acht de voorzieningenrechter tot wie het verzoek om voorlopige voorziening is gericht zich bevoegd, dan zal hij bekijken of het verzoek ontvankelijk is. De beoordeling van de ontvankelijkheid bestaat uit twee stappen, namelijk:
De vraag of tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt aangevraagd, al bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld. Wordt het verzoek om voorlopige voorziening gedaan voordat het bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, dan zal de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaren (connexiteitsvereiste).
De enige die ontvankelijk is in zijn verzoek is degene die als partij deelneemt aan de bezwaar- of beroepsprocedure tegen het besluit waarop het verzoek om voorlopige voorziening zich richt (art. 8:81 lid 2 en 3 Awb).
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
Aan de inhoudelijke beoordeling kunnen door de voorzieningenrechter drie aspecten worden onderscheiden, namelijk:
De toetsing van de spoedeisendheid van het verzoek.
Een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit.
Een belangenafweging. Het belang van de verzoeker staat tegenover het belang van het bestuursorgaan.
De te treffen voorlopige voorzieningen
De meest gebruikelijke voorziening die wordt getroffen is de schorsing van het besluit. Schorsing betekent dat de rechtsgevolgen van een besluit worden geblokkeerd. De schorsende werking gaat direct na de uitspraak in en heeft geen terugwerkende kracht. Aan de schorsing kan een termijn, voorschriften, voorwaarden en beperkingen worden verbonden.
Een ander soort voorziening die de voorzieningenrechter kan treffen is de voorlopige maatregel.
Kortsluiting
De voorzieningenrechter die het verzoek om voorlopige voorziening behandelt, heeft de bevoegdheid om ook te beslissen op het beroep in de bodemprocedure (de reguliere beroepsprocedure) op hetzelfde moment dat hij beslist op het verzoek. Dit is ‘kortsluiting’ (art. 8:86 Awb).
Kortsluiting is niet mogelijk als de rechter vindt dat nog nader onderzoek nodig is, als de juridische situatie complex is of als in de beroepszaak principiële rechtsvragen aan de orde zijn.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2157 |
Add new contribution