Begrippenlijst "Actuele Criminologie" (Van Dijk et al)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Begrippenlijst

 

1 Inleiding

 

Beschrijvend onderzoek: werkt volgens een van tevoren vastgestelde systematiek en kijkt naar waarnemingen die door iedereen kunnen worden herhaald.

Verklarend onderzoek: zoeken van verklaringen voor het waargenomen gedrag. Het gaat om verklaringen die van toepassing zijn op grote groepen mensen. Met de theorie moeten toetsbare uitspraken over individuen gedaan kunnen worden.

 

2 Beschrijvend onderzoek

 

Dark number: het ‘onzichtbare’ deel van de totale criminaliteit omdat het niet is opgenomen in officiële cijfers.

Criminaliteitsindex: methode van het CBS waarbij wordt gekeken naar het aantal delicten per 100.000 inwoners.

Zelfrapportagestudies: Hierin worden mensen gevraagd of en hoe vaak ze bepaalde delicten hebben gepleegd.

Slachtofferenquêtes: Hierbij wordt een algemeen publiek gevraagd of zij slachtoffer zijn geweest van een delict(en), of zij dit hebben gemeld bij de politie en of de politie dit heeft geregistreerd.

Forward time telescoping: mensen beschouwen delicten als minder kort geleden dan ze daadwerkelijk zijn.

Veiligheidsparadox: mensen die zich het minst veilig voelen, hebben de kleinste kans slachtoffer te worden van een delict. Tegenwoordig blijken deze gevoelens van onveiligheid toch samen te hangen met reële risico’s en situaties.

 

3 Beleid in de strafrechtelijke keten

 

Strafrechtelijk systeem: keten van organisaties die samen bepaalt wat strafbaar is en dit opspoort, vervolgt en berecht.

Prestatie-indicator: het percentage ter kennis van de politie gekomen misdrijven waarvan een verdachte bekend wordt. In 2007 was dit in Nederland 23%.

Sanctiepercentage: het aantal strafrechtelijke sancties per 100 geregistreerde strafbare feiten.

Selectiviteit binnen het strafrechtelijk systeem: het feit dat systematische factoren bepalen welke mensen (uit het totaal van wetsovertreders) in aanraking komt met politie en/of justitie.

Beslissingsondersteuningssysteem (BOS): richtlijnen voor het OM waarbij volgens een puntensysteem wordt berekend hoe men moet handelen.

 

4 Psychologische achtergronden van daderschap

 

Antisociale persoonlijkheidsstoornis: een blijvend patroon van het niet geven om en het schenden van de rechten van anderen. Om de diagnose te kunnen stellen, moet er aan 3 van de volgende gedragingen voldaan worden: niet aanpassen aan sociale, wettelijke normen; anderen misleiden; impulsiviteit; agressiviteit; roekeloosheid; onverantwoordelijkheid en onverschilligheid

Antisociaal gedrag: breed begrip dat bestaat uit riskant gedrag, dat niet wetovertredend maar wel riskant is.

Internaliserend gedrag: teruggetrokkenheid, lichamelijke klachten en angst/depressie.

Externaliserend gedrag: grensoverschrijdend gedrag en agressief gedrag.

Agressie: gedrag dat de intentie heeft iemand kwaad te doen. Juridisch gezien gaat het hierbij altijd om opzettelijk gedrag.

Epigenetica: bestudering van processen die invloed hebben op de activiteit van genen. Onderzoek heeft laten zien dat onder invloed van de omgeving, bepaalde genen ‘aan’ of ‘uit’ kunnen worden gezet waardoor ze wel of geen invloed uitoefenen op gedrag.

Zelfselectie: mensen selecteren zichzelf en brengen zichzelf in bepaalde situaties. In de psychologie heet dit ‘person by situation interaction’: interactie tussen personen en de omgeving.

Impulsiviteit: niet echt overwogen, snel genomen beslissingen waarbij sprake is van de behoefte aan stimulatie en gaan voor de onmiddellijke bevrediging van verlangens.

Tijdsperspectief: hoe erg men is gericht op het heden en de toekomst.

Zelfcontrole: het vermogen om jezelf te beheersen met het oog op een toekomstige grotere beloning.

Generality of deviance: mensen die op een bepaald gebied deviant gedrag vertonen, doen dit vaak ook zullen op andere vlakken.

Klassieke conditionering: mensen die crimineel gedrag willen vertonen (neutrale stimulus) zullen hier niet voor kiezen als zij denken aan de strafdreiging die daarbij hoort (significante stimulus). Alleen niet iedereen is hier even gevoelig voor. Dit doet de effectiviteit van formele straffen afnemen.

Instrumenteel leren: proces waar gedrag in een bepaalde situatie gevolgd wordt door bekrachtiging (reinforcement) of bestraffing (punishment). Bekrachtiging zorgt ervoor dat de kans dat het gedrag weer vertoond zal worden toeneemt, terwijl bestraffing die kans doet afnemen.

Sociaal leren: breed begrip dat kort gezegd gaat het over complexe manieren van leren die andere gaat over de organisatie van sociale ervaringen in de hersenen en het leren door naar anderen te kijken. De theorie kent veel varianten.

Differentiële associatietheorie: gaat ervan uit dat crimineel gedrag niet is aangeboren maar wordt aangeleerd in contacten met anderen. Het gedrag dat iemand vertoont, hangt vooral af van de mensen in zijn omgeving. Hierbij is de frequentie, de duur, de toegekende belangrijkheid en de intensiteit van het contact met die omgeving belangrijk. Het gedrag wordt geobserveerd, geïmiteerd en eigen gemaakt.

 

5 Sociologische achtergronden van daderschap

 

Strain theorie: Anomie ontstaat als de doelen die iemand zich stelt, niet overeenkomen met de middelen die iemand heeft om die doelen te bereiken. Het niet kunnen bereiken van gestelde doelen kan leiden tot innerlijke spanning, strain. Iemand kan de doelen behouden, afwijzen of vervangen door nieuwe doelen. Dit geldt ook voor de middelen. De 5 reactiepatronen zijn conformiteit, vernieuwing, ritualisme, terugtrekking en rebellie.

Theorie van de delinquente subcultuur: Een gang biedt de jongere mogelijkheden om samen in die groep de waarden te verwerpen en tegengestelde waarden aan te nemen. Hierdoor ontstaat de delinquente subcultuur waarin jongeren eindelijk de door hen gewenste status kunnen bereiken.

Maatschappelijke kwetsbaarheid: jongeren uit zwakkere milieus hebben vaak conflicterend contact met officiële instanties en komen eerder in aanraking met politie en justitie.

Criminologische verzetstheorie: Nederlandse jongeren leren op school dat iedereen gelijk is. Als zij later merken dat het niet zo werkt en zij zich achtergesteld voelen, voelen zij zich onrechtvaardig behandeld waardoor zij geneigd raken delicten te plegen.

Sociale desorganisatie: in wijken met veel criminaliteit is weinig stabiliteit en sociale cohesie. Dit wordt veroorzaakt door de snelle veranderingen in de bevolkingssamenstelling.

Symbolisch interactionisme: richting binnen de criminologie die ervan uitgaat dat het sociale gedrag dat mensen vertonen wordt veroorzaakt door sociale rollen die men door anderen krijgt opgelegd of zelf aanneemt. Mensen willen een sociaal stigma voorkomen en vertonen daardoor gedrag waarvan zij denken dat anderen van hen verwachten.

Labelingtheorie: mensen die een delict plegen krijgen door de maatschappij een criminele identiteit toegewezen waardoor zij zich daarnaar zullen gaan gedragen.

Secundaire deviantie: Als iemand als crimineel gelabeld wordt zijn omgeving, wordt hem allerlei motieven toegeschreven. Secundaire deviantie als de dader zich hiernaar gaat gedragen.

Self-fulfilling prophecy: vertonen van het gedrag vertonen dat van hem wordt verwacht.

Theorie van reintegrative shaming: Jongeren zullen kiezen voor crimineel gedrag als zij minder kansen hebben in het leven en weinig sterke bindingen met de conventionele maatschappij hebben. Als formele instanties hierop reageren, zullen de jongeren als gevolg van stigmatisering en afstoting hun criminele carrière verder ontwikkelen. Als de directe sociale omgeving echter erg negatief reageert op het criminele gedrag van de jongere, is er de mogelijkheid dat hij door schaamte er voor kiest om niet verder te gaan in de criminaliteit.

Sociale controletheorie/bindingentheorie: Mensen plegen geen delicten als gevolg van hun sterke sociale bindingen met anderen die ook geen delicten plegen. 4 bepalende factoren: attachment, commitment, involvement, beliefs.

De-individuatie: het gevoel van identiteitsverlies dat mensen ervaren als zij opgaan in een groep. Ze verwachten minder op hun gedrag aangesproken te worden als individu waardoor remmingen verlaagd worden en makkelijk antisociaal gedrag kan ontstaan.

Broken Windows-theorie: stelt dat criminaliteit ontstaat in omgevingen waar een duidelijk gebrek is aan sociale controle. De fysieke kenmerken van verloedering zouden potentiële criminele erop wijzen dat hier delicten kunnen worden gepleegd waardoor de criminaliteit in die omgeving steeds verder toeneemt.

Rationele keuzetheorie: mensen gaan over tot het plegen van delicten als bij een afweging blijkt dat de baten van het plegen hoger zijn dan de (mogelijke) kosten. Het plegen van delicten wordt gezien als rationeel, economisch gedrag.

Gelegenheidstheorie/routine activiteitentheorie: het criminaliteitsniveau wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders (offenders), de aanwezigheid van geschikte doelwitten (targets) en het ontbreken van voldoende –sociale- bewaking (guardianship).

 

6 Preventie

 

Criminaliteitspreventie: buiten het strafrecht om. Het gaat om alle gedragingen door burgers, particuliere bedrijven en de overheid (buiten het strafrecht) die erop gericht zijn om strafbare gedragingen te voorkomen.

Primaire preventie: vindt plaats bij de hele bevolking of een bevolkingsgroep.

Secundaire preventie: vindt plaats bij groepen die een hoger risico lopen dan anderen.

Tertiaire preventie: vindt plaats bij mensen die al strafbare feiten hebben gepleegd en waarbij men ze er van wil onthouden opnieuw te gaan plegen.

Environmental design: tegen gaan van gelegenheidcriminaliteit door bijvoorbeeld meer straatverlichting aan te brengen en straten open te bouwen zodat er weinig plekken zijn waarop men niet zichtbaar is.

Sociopreventie: verzameling van plannen en pogingen om criminaliteit te voorkomen door middel van de mogelijkheden tot informele sociale controle in een omgeving.

Hot spots: plekken waar veel delicten worden gepleegd.

 

7 Penologie

 

Penologie: kijken naar alles wat te maken heeft met wettelijke straffen: doelstellingen, toepassing en uitwerking hiervan.

Informele sancties: straffen die worden opgelegd door bijvoorbeeld ouders of leraren als kinderen zich niet aan de regels houden.

Formele sancties: straffen die worden opgelegd door formele instanties.

Vergeldingstheorie: de bedoeling van straf is puur om de daad te vergelden. Door leedtoevoeging wordt de strafbare daad teniet gedaan zodat de samenleving verder kan

Relatieve theorieën: door middel van generale en speciale preventie herhaling van strafbare feiten voorkomen.

Speciale preventie: gericht op het voorkomen van toekomstig crimineel gedrag van de dader. Men wil dus recidive voorkomen

Generale preventie: door middel van strafoplegging wordt geprobeerd om de hele samenleving of bepaalde risicogroepen te beïnvloeden om ze te weerhouden van het plegen van strafbare feiten. De staat wil hiermee de bestaande normen bevestigen en potentiële daders afschrikken

Verenigingstheorieën: willen een combinatie maken van absolute en relatieve theorieën. Straftoemeting kan hierbij nooit gebaseerd zijn op slechts één van de vormen. Altijd moet rekening worden gehouden met de meerdimensionale werking van de straf. De rechter moet dus rekening houden met verschillende strafdoelen.

Interventietrap: model die het patroon van de opbouw van justitiële interventies weergeeft. Het laat zien welke interventies een bepaald persoon in een bepaalde tijd heeft ondergaan.

 

8 Nederlandse straffen

 

Hoofdstraffen: gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en geldboete

Bijkomende straffen: ontzetting van bepaalde rechten, de verbeurdverklaring en de openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Maatregelen: onttrekking aan het verkeer, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, schadevergoeding, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, terbeschikkingstelling en plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.

Five pains of inprisonment: verlies van vrijheid, verlies van materiële goederen, verlies van immateriële goederen, verlies van autonomie en onvoldoende bescherming tegen medegevangenen. De houding de gevangenen zich aanmeten, is een overlevingsstrategie om deze ‘pains’ te beperken. Het begrip komt van Sykes (1958).

Importation model: gevangeniscultuur is een voortzetting van de deviante gedragingen die de gevangenen al vertoonden toen ze nog vrij waren.

Penitiair programma: kan bestaan uit elektronisch toezicht, werk, beroepsopleiding, algemene vorming en gedragstraining. Gemiddeld duurt dit 3,5 maand en het doel van het programma is om de gedetineerde te helpen met een plaats op de arbeidsmarkt te vinden.

Voordeelontneming: wederrechtelijk verkregen voordeel afnemen van de dader om hiermee het crimineel vermogen te doen afnemen.

Forensische zorg: combinatie van beveiliging en verpleging van veroordeelden.

Terbeschikkingstelling (tbs): maatregel die kan worden opgelegd aan daders die (verminderd) ontoerekeningsvatbaar zijn wegens een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van hun geestesvermogens. Het belangrijkste doel is het voorkomen van recidive. Tbs bestaat in 2 vormen.

Inrichting Stelselmatige Daders (ISD-maatregel): plaatsing in detentie van veelplegers voor een periode van maximaal 2 jaar.

Strafbeschikking: daad van vervolging door het OM waarbij een straf wordt uitgevaardigd. Verdachte kan altijd nog het proces bij de rechter in gaan.

Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM): ingevoerd in 2008 om de wettelijke mogelijkheden tot opvoeding van de jeugd te verruimen. Het is een soort tussenvorm tussen de ‘lichte’ voorwaardelijke sanctie en de ‘’zware’ pij-maatregel. De maatregel kan alleen worden opgelegd als dit in het belang is voor de verdere ontwikkeling van de jeugdige.

Individuele trajectbegeleiding: bestaat uit intensieve, individuele, ambulante begeleiding van harde kern jongeren. Het wordt opgelegd in plaats van jeugddetentie of als GBM

 

9 Slachtofferschap

 

Victimologie/slachtofferkunde: onderzoek naar risicokenmerken en de eigen rol van slachtoffers, gevolgen van slachtofferschap en de hulpverlening aan en bejegening van slachtoffers.

Primaire slachtoffers: mensen of bedrijven die rechtsreeks schade hebben geleden van een delict, of hun nabestaanden.

Secondaire slachtoffers: mensen of bedrijven die met de gevolgen van het delict zijn geconfronteerd en hier last van ondervinden.

Tertiaire slachtoffers: een hele gemeenschap of staat schade ondervindt van de gepleegde delicten.

Wederzijdse victimisatie: wisselwerking tussen daderschap en slachtofferschap binnen 1 delict.

Victimless crimes: delicten die geen duidelijk slachtoffer hebben,

Posttraumatisch stresssyndroom: last van herbeleving, angst, woede-uitbarstingen en wantrouwen jegens anderen.

Eye Movemont Desensitization and Reconstronstruction (EMDR): Hierbij gaat het slachtoffer in gedachten terug naar de gebeurtenis maar beweegt hij ondertussen zijn ogen constant van links naar rechts. De werking is nog niet precies duidelijk maar het lijkt erop dat door de ogen te bewegen, de concentratie afneemt waardoor de pijnlijke herinnering niet goed wordt opgeslagen in het geheugen.

Victim blaming: schuld (gedeeltelijk) bij het slachtoffer leggen.

 

10 Geweld, georganiseerde criminaliteit en drugs

 

Instrumenteel geweld: geweld dat wordt gebruikt als middel om het uiteindelijke doel te gebruiken.

Levensmisdrijven: moord en doodslag.

Doodslag: de dader berooft het slachtoffer opzettelijk van het leven.

Moord: doodslag met voorbedachten rade: de dader heeft van tevoren nagedacht over het plegen van dit delict.

Terrorisme: het vanuit ideologische motieven dreigen, voorbereiding of plegen van zeer zwaar geweld, gericht op mensen; of daden gericht op zware schade die de maatschappij ontwricht met als doel om veranderingen te genereren, angst te zaaien en politieke besluiten te beïnvloeden.

Witteboordencriminaliteit: criminaliteit binnen het beroepsleven. Het gaat om delicten die worden gepleegd door personen met een hoog sociaal-maatschappelijk aanzien tijdens de uitoefening van hun beroep.

Organisatiecriminaliteit: delicten die worden uitgevoerd door personen van een gerespecteerde, bonafide organisatie. Belangrijk is dat het delict wordt gepleegd ten behoeve van de organisatie.

 

 

11 Etniciteit en sekse

 

Hate crimes: delicten die gepleegd worden omdat het slachtoffer ‘lid’ is van een bepaalde groep. Het kan bijvoorbeeld gaan om racistische delicten of het mishandelen van een homofiele man.

Genderstudies: onderzoek naar kenmerken van de verschillende seksen.

Gender gap: het relatieve verschil in aantal mannen en vrouwen dat dader en slachtoffer is van delicten.

Intimate terrorism: de dader probeert het slachtoffer te domineren door controle en macht uit te oefenen. Vrouwen hebben niet alleen minder fysieke kracht maar zijn te vaak nog financieel of emotioneel afhankelijk van hun man waardoor zij niet tegen deze dominantie opkunnen.

Learned helplessness: vrouwelijke slachtoffers zijn vaak opgegroeid in een gezin waarin sprake was van geweld en denken daarom dat de situatie gewoon niet te controleren is.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1987