Samenvatting bij Stress, productiviteit en gezondheid

Samenvatting bij Stress, productiviteit en gezondheid geschreven in 2012-2013


Auteur: A. Gaillard

Inleiding

Het blijkt dat werkstress geen modegril is, de problematiek neemt nog steeds toe. De productiviteit per werkende is toegenomen, door betere opleiding en mechanisering en automatisering. Hierdoor minder fysieke belasting, meer cognitieve en emotionele belasting (psychologische belasting).

Gevolgen hiervan zijn hart- en vaatziekten en langdurige vermoeidheid. Makkelijk wordt de zwakke persoonlijkheid van de werknemer aangewezen als schuldige. Hiervoor zijn de volgende verklaringen:

  • er wordt onderschat dat de psychologische werkbelasting kosten heeft die vergelijkbaar zijn met fysieke belasting, herstel is dus noodzakelijk;

  • nadelige gevolgen zijn moeilijk waarneembaar, vooral in de beginfase, doordat het gaat om langzame veranderingen;

  • psychologische en psychosomatische klachten zijn moeilijk vast te stellen en objectief te maken;

  • invloed van psychosociale risicofactoren is alleen met longitudinaal onderzoek aan te tonen, is duur en lang looptijd.

Negatieve reacties op belasting ontstaan niet zozeer doordat er hard gewerkt moet worden, als wel door de emotionele reacties op de situatie. Door irritaties of angst wordt ons lichaam in een geactiveerde stand gebracht (adrenaline en spierspanning), die geschikt is voor fysieke actie, maar niet functioneel is bij psychosociale stress.

1.1 Ontwikkelingen in de werkomgeving

Mechanisering en automatisering hebben de werkplek grondig veranderd. Er worden andere eisen gesteld aan de werkenden.

De veranderingen leiden tot een verhoging van de productiviteit en verbetering van de fysieke arbeidsomstandigheden, maar kunnen ook negatieve gevolgen hebben. Er heeft een verschuiving plaats gevonden van actief uitvoeren naar uitvoeren van eenvoudige handelingen en het bewaken van het productieproces. Die heeft geleidt tot eenzijdige belasting en onderbelasting.
Eenzijdige belasting: een beperkt aantal handelingen die binnen een korte tijd herhaald moeten worden. Onderbelasting: Werk wordt door machines uitgevoerd, werkende bewaakt alleen het productieproces.

Verhoging van de efficiëntie en kostenbeheersing hebben geleid tot een hoger werktempo.

Door de ondersteuning van het werkproces door moderne informatie- en communicatietechnologie (ICT) is de verwerkingscapaciteit van de individuele werkende enorm toegenomen. Er wordt een veel hogere productiviteit van de werkende verwacht. Er komt veel informatie op de werkende af die moet worden geselecteerd en verwerkt. Informatie komt uit verschillende kanalen (e-mail, post, vergaderingen, telefoon...) wat de belasting extra verhoogt.

De mentale en emotionele belasting van de werkende is sterk toegenomen, wat zwaardere eisen stelt aan zijn cognitieve, emotionele en sociale eigenschappen.

Cognitief: Iemand moet in allerlei situaties snel, efficiënt en flexibel informatie kunnen verwerken.

Emotioneel: Iemand moet zich flexibel kunnen aanpassen aan de veranderingen om hem heen. De werkende moet beschikken over een redelijke stresstollerantie (coping en regulatie van hinderlijke emoties).

Sociaal: Stressreacties zijn minder heftig wanneer de werkende kan rekenen op steun van anderen (collega's, thuis, chef).

1.2 Werk en gezondheid

Als mentaal belastende factoren de werklast bepalen, is het niet zo verwonderlijk dat de door het werk opgeroepen problemen ook van psychologische aard zijn.

Veel van de mensen die in de WAO terecht komen zijn van mening dat ze hadden kunnen doorwerken als het werk was aangepast. Te gemakkelijk wordt de werkende als schuldige aangewezen. Zolang de kwaliteit van de arbeid niet verbeterd wordt om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid tegen te gaan. Is er sprake van symptoombestrijding. Er moet ook aandacht besteed worden aan de oorzaken van slecht functioneren en ongezond gedrag. Ons ongezonde gedrag wordt vaak mede bepaald door onze werkomgeving aangezien we daar de helft van onze beschikbare tijd doorbrengen.

1.3 Welvaart en welzijn

Veranderingen in de werkomgeving hebben bijgedragen aan de groei in de arbeidsongeschiktheid. De helft van de gevallen van zowel ziekteverzuim als arbeidsongeschiktheid wordt toegeschreven aan werkstress. Ook een deel van de hart- en vaatziekten en RSI en rugklachten zijn toe te schrijven aan werkstress.

1.4 Belasting is nog geen stress

Er is weinig bekend over de mechanismen die een rol spelen bij de factoren in de werkomgeving die ongunstig zijn voor het welzijn en de gezondheid. Er wordt geconstateerd dat er geen eenduidige relatie is tussen belasting en stress.

Stress lijkt niet te ontstaan door een hoge cognitieve belasting, maar door de psychosociale omstandigheden waaronder gewerkt moet worden.

1.5 Psychosociale ergonomie

Het ontwerpen van een werkomgeving wordt gedomineerd door efficiëntie en productie. Er wordt pas in een laat stadium naar de menselijk aspecten gekeken, wat de mogelijkheden beperkt. Er dient niet gestreefd te worden naar een middelmatige belasting, maar naar een omgeving waarin optimaal gebruik kan worden gemaakt van kennis en vaardigheden van de werkende en dat het werk tegemoet komt aan zijn psychosociale behoeften (gevoel van controle en zekerheid, ontplooiing en sociale contacten).

Stress ontstaat niet zozeer omdat de werkende niet kan voldoen aan de gestelde eisen, als wel omdat het werk niet voorziet in de behoeften van de werkende.

Deel 1 - Taakgericht functioneren

2. De spanning tussen lichaam en geest

De kwaliteit van ons functioneren wordt bepaald door een goede samenwerking tussen lichaam en geest. Het gaat hierbij om de interactie tussen fysiologische en psychologische processen. We reageren in elke situatie op meerdere niveaus op de buitenwereld, er vindt voortduren interactie plaats tussen fysiologische en psychologische processen. In dit hoofdstuk wordt de relatie besproken tussen lichaam en geest, voorzover die relevant is voor de problematiek van belasting en stress.

De meeste processen in ons lichaam kunnen we niet beïnvloeden, deze verlopen automatisch, buiten ons bewustzijn om. Hierdoor kunnen we ons richten op de interessante aspecten van het leven.

Bij het bestuderen van het menselijk functioneren is het zinvol een onderscheid te maken tussen verstand, gevoel en lichaam. Psychologische processen kunnen zich op drie niveaus afspelen:

  • cognitieve processen die met informatieverwerking, denken en beslissen te maken hebben;

  • affectieve processen die bepalen hoe we emotioneel op de omgeving reageren en welke gevoelens we daarbij hebben;

  • energetische processen die ervoor zorgen dat de toestand van de hersenen zodanig is, dat we in staat zijn informatie op een efficiënte manier te verwerken.

Deze 3 soorten processen vinden plaats in verschillende delen van de hersenen:

  • het reptielenbrein, uitstulping van het ruggenmerg, functioneert instinctmatig, automatisch en voorspelbaar (honger, dorst, hartslag etc.);

  • het emotionele brein, in het midden van de hersenen, limbisch systeem, bepaald hoe we emotioneel reageren, vooral in sociale situaties;

  • cognitieve brein, geheugen, taal, denken, beslissen, de neocortex.

Energetische processen verlopen automatisch en onbewust, maar bij verstoring van de energetische toestand ontvangen wij signalen uit ons lichaam (versnelde hartslag) die ons vertellen dat we moe of angstig zijn. Deze signalen kunnen bestaan uit pijn, vermoeidheid, psychosomatische klachten of emoties, zoals angst.

Onder normale omstandigheden zijn cognitieve, affectieve en energetische processen goed op elkaar afgestemd. In veeleisende omstandigheden kan het gebeuren dat ze met elkaar in conflict raken. Oude hersenen en nieuwe hersenen werken op een andere basis. Je kan veel beredeneren, maar het rationele brein verliest het vaak van het emotionele. Het kortetermijndenken wint het vaak van de ideële doelstellingen voor de lange termijn.

2.1 Mensen werken niet als computers

In bedreigende situaties voeren mensen taken anders uit omdat emoties de cognitieve processen beïnvloeden en de energetische toestand veranderen.

Een computer kent geen intentionaliteit: hij heeft geen waardesysteem van verlangens, doelstellingen, waardoor hij ook geen emoties heeft met alle voor- en nadelen die daaraan verbonden zijn.

Onze emoties zijn te zien als de beschermers van onze waarden en behoeften, die het voorbestaan van het individu en de soort moeten garanderen. Positieve emoties geven aan dat we op de goede weg zitten, negatieve emoties ontstaan als onze behoeften geblokkeerd dreigen te worden. In een bedreigende situatie zijn we geneigd met angst te reageren, waardoor we meer energie mobiliseren dan nodig is, wat leidt tot een ongunstige energetische toestand die aandacht vraagt en een efficiënte taakuitvoering belemmert.

Zonder emoties zouden we niet staat zien goed te functioneren. Als we geen emoties hebben, hebben we geen intenties, dus ook geen doelstellingen en een wil om sowieso iets te doen. Descartes ging ervan uit dat de hogere cognities in dienst van de lagere stonden. Zijn fout was dat de hogere cognities ook beïnvloed worden door de lagere.

Het emotionele brein is maar zeer beperkt te sturen door de cognitie.

2.2 Cognitie en emotie

In de psychologie van de informatieverwerking worden cognitieve processen meestal opgedeeld in sturende en uitvoerende processen, die we hier respectievelijk cognitieve controle en computationele verwerking noemen.

Computationele verwerking: Transformatie van stimulusinformatie tot motorische reacties volgens formele regels. Deze kan zowel aangeboren als aangeleerd zijn en verloopt vrijwel geheel onbewust.

Cognitieve controle: Cognitieve processen op een hoger niveau. Evalueert en stuurt ons gedrag voortdurend bij.

Het model in Figuur 2.1 gaat ervan uit dat de 3 processen (cognitieve controle, computationele verwerking en affectieve verwerking) in principe onafhankelijk van elkaar verlopen.

De cognitieve controle bepaalt grotendeels de manier waarop de computationele verwerking plaatsvindt. Hij is gebaseerd op de informatie die afkomstig is van zowel computationele (terugkoppeling van de prestatie) als van affectieve verwerking (dreiging, angst). Ook signalen van lichamelijke processen worden ontvangen (spierspanning, hartkloppingen) die de cognitieve controle beïnvloeden.

De affectieve verwerking loopt anders. De verwerking van emoties verloopt niet rationeel en niet volgens formele regels. Cognitieve controle heeft vrijwel geen invloed. Sterke emoties hebben voorrang op andere processen en vragen constant aandacht en eisen dat er actie wordt ondernomen. Affectieve verwerking is wel van invloed op cognitieve controle, we laten ons soms door emoties leiden. We zijn ons alleen bewust van het resultaat van de affectieve verwerking in de vorm van gevoelens (zie Figuur 2.1).

Er wordt gesteld dat stress ontstaat door de tweespalt tussen oude en nieuwe hersenen. In Figuur 2.1 is deze tweedeling goed te zien. Affectieve verwerking heeft een sterke invloed op toestand regulatie.

De enige invloed die we op het lichaam kunnen hebben is door middel van mentale inspanning extra energie mobiliseren.

2.3 Zelfbeheersing en beheersbaarheid

De controle over ons eigen gedrag wordt zelfregulerend vermogen, zelfbeheersing of interne controle genoemd.

  • De interne controle is erop gericht om het eigen functioneren: het in goede banen leiden van relevantie psychologische en fysiologische processen zodat er optimaal gebruik kan worden gemaakt van de eigen mogelijkheden.

  • De tweede vorm van beheersing, externe controle, is erop gericht onze omgeving zo te organiseren dat het eigen belang zo goed mogelijk gerealiseerd kan worden.

Uit onderzoek blijkt dat het zelf in de hand hebben van een onprettige stimulus heel belangrijk is. We ervaren herrie van de buren daarom als hinderlijker dan herrie die we zelf maken, op deze laatste hebben we invloed. Er bestaat een verband tussen intern en externe controle. Mensen met veel zelfbeheersing spelen vaak ook goed in op de eisen van de omgeving. Dit verband is er echter niet altijd.

Er zijn verschillen in hoe mensen reageren op het verlies van controle. Hierbij spelen twee persoonskenmerken een rol: Beheersingsoriëntatie (locus of control) en controlebehoefte ( need for control). Sommigen zoeken de schult van controleverlies bij zichzelf, anderen bij de omgeving. Negatieve reacties ontstaan vooral door het verliezen van de controle over de omgeving. Gevoelstoestand loopt hierbij als het ware vooruit op toekomstige gebeurtenissen. Is een verandering gunstig of ongunstig. Dit geldt ook voor inspanning en vermoeidheid. Bijna klaar betekend, nog een beetje energie hebben. Nog 2 uur extra betekend, heel moe voelen.

2.4 Adaptatie, overreactiviteit en herstel

De voorbereiding op een belangrijke uitdaging vindt op verschillende niveaus plaats:

  • strategie. We moeten een strategie uitzetten en een plan opstellen dat aangeeft hoe we de taken gaan uitvoeren;

  • training. Dit is het tactische niveau waarop de input-output relatie wordt geoefend zodat deze automatisch gaat verlopen;

  • mindset. Ook emotioneel moeten we ons voorbereiden wanneer een taak vel van ons gaat eisen;

  • Warming-up. Zowel het centrale zenuwstelsel als het cardiovasculaire en hormanale systeem moeten in een toestand gebracht worden die geschikt is om de taak uit te voeren.

In bedreigende situaties hebben mensen de neiging meer energie te mobiliseren dan nodig is. Overreactiviteit heeft betrekking op een te hoge of niet geschikte activatie van energetische mechanismen, die niet nodig of zelfs nadelig zijn voor een efficiënte taakuitvoering. Niet weten hoe en wanneer men moet reageren, is bedreigend, roept angst op en leidt tot energiemobilisatie die niet functioneel is.

Verstoringen van energetische toestand ontstaan ook door slecht herstel na inspanning of emoties. Vaak duurt de emotionele verwerking langer en zijn fysiologische processen moeilijk af te remmen. We hebben besloten dat iets afgelopen is, maar de verwerking duurt nog voort.

3. Inspanning en prestatie

De efficiëntie van ons handelen wordt beïnvloed door de toestand van ons lichaam. De toestandregulatie moet ervoor zorgen dat ons lichaam in een toestand verkeert die geschikt is om de activiteiten te kunnen verrichten die we willen ondernemen. Het samenspel tussen psychologische en fysiologische modellen wordt beschreven in 'cognitief-energetische' modellen. Deze modellen beschrijven het functioneren in taaksituaties op drie niveaus: uitvoerend (computationele verwerking), sturend (cognitieve controle) en voorwaardelijk (toestandregulatie).

Tijdens het uitvoeren van een taak zorgt de cognitieve controle ervoor dat we doen wat we van plan zijn te doen. De prestatie wordt voortdurend getoetst aan criteria die op grond van het doel zijn vastgesteld. Zo nodig sturen we ons gedrag bij. We moeten hierbij voldoende informatie krijgen uit ons lichaam (Figuur 3.1). Deze krijgen we door middel van 2 methoden:

  • terugkoppeling. Impliciet → Via onze zenuwen en via onze omgeving.

Expliciet → Wanneer een machine ons corrigeert (typefouten) of een melding geeft wanneer we te lang werken

Sociale controle → Collega's die de prestatie bewaken

  • monitor, We moeten ook de toestand van ons lichaam in de gaten houden (vermoeidheid, verslapte aandacht).

Wanneer prestatie niet aan criteria voldoet kan dat opgelost worden door: tactiek veranderen (langzamer werken), energetische toestand verbeteren (meer energie door mentale inspanning, koffie, pauze), strategie veranderen (doelstellingen bijstellen).

3.1 De mens als informatieverwerker

Modellen van de menselijke informatieverwerking zijn gebaseerd op de computer. Informatieverwerkende modellen besteden geen aandacht aan de invloed van energetische toestand.

Informatie komt binnen in het sensorisch geheugen, maar wordt na enkele seconden gewist door nieuwe info. Omdat er maar een klein deel van de binnengekomen info verwerkt kan worden vindt er selectie plaats. Bij het gebruiken van informatie maken we gebruik van het werkgeheugen. Kan hard werken, maar slechts kort opslaan. Bij andere info gebruiken we het lange-termijn geheugen.

Soms kunnen we vrij complexe taken uitvoeren zonder er veel aandacht aan te besteden (auto rijden). Informatie wordt dus op verschillende niveaus verwerkt. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen twee vormen van informatieverwerking: automatische verwerking die weinig aandacht behoeft en gecontroleerde verwerking die onder cognitieve controle plaatsvindt. Bij gecontroleerde informatieverwerking is maar één kanaal beschikbaar omdat we maar aan één ding tegelijk aandacht kunnen besteden. De informatie wordt na elkaar verwerkt (serieel), wat veel tijd kost. Bij automatische informatieverwerking kan informatie in meerdere kanalen tegelijkertijd worden verwerkt (parallel). Uiteindelijk kunnen verschillende handelingen (mits goed getraind) tegelijkertijd worden uitgevoerd. Het gaat dan om patronen van complexe handelingen, geen afzonderlijke bewegingen.

In praktijk is een taak vrijwel nooit helemaal geautomatiseerd, maar is er een combinatie van automatische en gecontroleerde verwerking. Op zijn minst moet de automatische verwerking soms worden gecontroleerd. Al controleren we dan vaak de output, omdat deze al gegeven is voor we erover hebben kunnen nadenken.

3.2 Cognitieve controle en taakset

De cognitieve controle moet de lagere processen (zoals de computationele verwerking) in goede banen leiden zodat we in staat zijn tot complex doelgericht gedrag. Deze controle verloopt zowel bewust als onbewust.

In Figuur 3.4 is schematisch weergegeven hoe we ons de werking van de cognitieve controle moeten voorstellen. Op grond van informatie die we via terugkoppeling over prestatie en toestand verkrijgen, kunnen we de verwerking van binnenkomende informatie bijstellen. Omdat het te lang zou duren en te veel aandacht zou kosten als we bij iedere handeling een beslissing zouden moeten nemen over de manier waarop de informatie verwerkt moet worden, maken we gebruik van een taakset → bevat alle informatie die we nodig hebben bij het uitvoeren van een taak. Het opbouwen van een taak kost meer tijd wanneer hij complexer is.

Het leren ontwikkelen van een taakset is een belangrijk aspect van het trainen van een handeling. Hoe beter we weten welke kennis en kunde we nodig hebben, hoe beter de taakuitvoering zal verlopen. Ook het vaak gebruiken van de taakset, helpt bij het beter uitvoeren van de taak (passende strategie en tijdspad ontwikkelen).

Een taakset bevat een aantal elementen:

  • target (concreet doel, of onderdeel van uiteindelijk doel);

  • tijdsplanning ('s morgens dit, 's middags dat);

  • werkwijze;

  • middelen;

  • criteria (op basis hiervan kunnen we ons gedrag bijsturen);

  • actuele informatie (procedures etc moeten worden aangepast aan de actuele situatie);

  • backup (deze maken we regelmatig om te weten wat we al gedaan hebben en wat nu komt).

Fouten worden gemaakt doordat we afgeleid worden (andere taakset, telefoon, gedachten) van onze taakset en vervolgens een verkeerde handeling uitvoeren.

De hogere eenheid die we cognitieve controle hebben genoemd heeft dus de volgende functies:

  • opbouwen en handhaven van een taakset;

  • richten van de aandacht;

  • regulatie van computationele verwerking;

  • selectiev an relevante acties;

  • behandelen van terugkoppeling over eigen gedrag, prestatie en lichaam.

De cognitieve controle houdt ook de algemene belangen in de gaten, wordt aangeduid met zelfregulatie:

  • handhaven, evalueren en aanpassen van langetermijndoelen;

  • handhaven motivatie;

  • verdelen van energie;

  • beschermen van eigen belangen.

De cognitieve controle zit niet in de regelkring (input – computationele verwerking – output – terugkoppeling), waardoor we tot zekere hoogte afstand kunnen nemen van ons eigen gedrag, waardoor we ons eigen handelen kunnen beoordelen.

3.3 Toestandregulatie

De energetische toestand beïnvloedt de informatieverwerking niet inhoudelijk, maar wel de efficiëntie ervan, bij vermoeidheid is het moeilijker een taak uit te voeren. Energetics is een verzamelterm voor de fysiologische en hormonale regelmechanismen die de psychologische toestand en daarmee de taakuitvoering beïnvloeden. We moeten bij zowel fysieke als cognitieve taken ons lichaam in een toestand brengen die geschikt is voor de taak om optimaal te kunnen presteren. Onder normale omstandigheden gebeurt dit allemaal automatisch (bij overwerk, slaaptekort, verkoudheid merken we hoe lastig het is).

Onder toestandregulatie wordt verstaan: het mobiliseren en verdelen van energie over de tijd en in de hersenen, zodat de benodigde stoffen op tijd op de juiste plaats zijn om d informatie goed te verwerken.

De energetische toestand wordt op verschillende manieren beïnvloed. De meest bekende is de algemene activatie die de energetische toestand van het hele lichaam verzorgt. De hersenen worden in een geschikte energetische toestand gebracht door een aantal energetische mechanismen in de hersenstam ( onder andere de reticulaire formatie). De efficiëntie van informatieverwerkende processen wordt bepaald door de beschikbaarheid van glucose, zuurstof en overdrachtstoffen (neurotransmitters). De verschillende eisen die een bepaalde taak stelt zijn terug te vinden in een hoger glucosegebruik in de betrokken delen van de hersennen.

De mechanismen die de energetische toestand van lichaam en geest regelen, worden door verschillende factoren bepaald:

  1. De energetische toestand wordt beïnvloed door biologische mechanismen waarvan we nauwelijks weet hebben en die we niet kunnen beïnvloeden. Deze regulatie wordt verricht door het autonome zenuwstelsel (hart, bloeddruk, lichaamstemperatuur)

  2. De energetische toestand wordt beïnvloed door de fysieke omgeving, zowel door factoren in het externe (lawaai, licht, trillingen, temperatuur) als in het interne milieu (slaapgebrek, alcohol, koffie, slaapmiddelen). Ook van deze factoren is het effect autonoom, zij werken direct op de toestandregulatie. We hebben natuurlijk wel zelf in de hand wanneer we bijvoorbeeld een kop koffie drinken.

  3. De taak en de taaksituatie zijn indirect van invloed op de energetische toestand. Alleen het denken aan een uit te voeren taak brengt een energieregulatie op gang die gericht is op het creëren van een toestand die voor die taak optimaal is.

  4. Door mentale inspanning is het mogelijk extra energie te mobiliseren waardoor de energetische toestand direct kan worden beïnvloed. Mentale inspanning staat onder cognitieve controle, maar is sterk afhankelijk van onze motivatie (zonder motivatie geen inspanning).

  5. Emoties, die al dan niet door de taak of de werkomgeving worden opgeroepen, kunnen heftige reacties oproepen, ook wanneer we dan niet willen. Hier hebben we weinig of geen controle over, maar ze hebben sterke invloed op de energetische toestand.

De meeste veranderingen in energetische toestand verlopen vrij langzaam. Dit geldt voor opstarten, maar ook na een activiteit is de energetische toestand nog lang actief (nadieselen). In noodsituaties leidt stress tot verhoging van glucoseverbruik in de hersenen, deze verhoging van de energetische toestand is alleen geschikt voor noodsituaties (vechten of vluchten), niet voor efficiënte informatieverwerking van complexe taken.

Wanneer we voldoende energie hebben merken we niet dat ook mentale arbeid energie kost. De invloed van mentale vermoeidheid op de prestatie is afhankelijk van de motivatie en van het soort taak, waarbij het er vooral om gaat hoeveel aandacht de taak opeist.

Samenvatting:

  • In tegenstelling tot de klassieke activatietheorieën heeft is het gepresenteerde model voor toestandregulatie multidimensioneel.De energetische toestand wordt door meerdere mechanismen gereguleerd.

  • In tegenstelling tot de gebruikelijke resourcetheorieën die uitsluitend spreken over tekorten in de hulpbronnen kan ook een teveel aan activatie een efficiënte prestatie belemmeren. Het gaat er niet zozeer om of de activatie te hoog of te laag is, maar of de toestand geschikt is voor de geplande activiteit.

  • Voor elke taak of activiteit is er een energetische toestand die optimaal is voor een efficiënte taakuitvoering.

  • Afwijkingen van een optimale energetische toestand kunnen gecompenseerd worden door middel van mentale inspanning

  • Sommige taken zijn gevoeliger voor een suboptimale toestand dan andere; hoe zwaarder de taakeisen zijn, des te eerder de prestatie te lijden heeft onder een ongeschikte energetische toestand.

3.4 Mentale inspanning

Het extra energie mobiliseren door mentale inspanning kunnen we maar een beperkte tijd volhouden omdat de kosten hoog zijn. De relatie tussen het activatieniveau en de efficiëntie van de informatieverwerking is een omgekeerde U-vorm (Figuur 3.6).

Het heeft niet altijd zin om meer energie in een taak te steken. Bij resource-limited taken is de prestatie afhankelijk van de inzet. Bij data-limited taken is er een moment waarop het inzetten van meer hulpbronnen geen zin meer heeft, omdat dit niet leidt tot een verbetering van de prestatie. Er kan een verschuiving optreden van de ene naar de andere soort taak. Wanneer we meer getraind worden is er minder energie nodig om de taak te volbrengen. Wanneer we vermoeid raken hebben we bij een eerst makkelijke taak, toch energie nodig om onze aandacht erbij te houden.

4. Cognitieve belasting

De totale werkbelasting is op te delen in een cognitieve, een fysieke en een emotionele component. Er wordt in dit hoofdstuk cognitieve belasting behandeld zoals die opgeroepen wordt door de eisen van het werk.

Inventarisatie en analyse van cognitief belastende aspecten van het werk zijn om verschillende redenen belangrijk:

  • de kans op het maken van fouten is groter naarmate de werkbelasting de grenzen van iemands capaciteit nadert;

  • de drempel voor het optreden van stressreacties wordt lager als iemand langere tijd onder een hoge belasting moet werken;

  • het ontwerpen of aanpassen van een werkomgeving moet mede gebaseerd zijn op een deugdelijke analyse van de cognitieve belasting;

  • voor het vaststellen van de functie-eisen ten behoeve van functiewaardering, selectie en training, is het belangrijk de functies op hun werkbelasting te beoordelen.

De cognitieve aspecten van de werkbelasting hebben betrekking op de hoeveelheid informatieverwerkende capaciteit die nodig is om de taak uit te voeren. De cognitieve belasting is niet alleen afhankelijk van de eisen van de taak, maar ook van de kennis, vaardigheden en ervaring van de uitvoerder. Belasting kan worden gedefinieerd als: de verhouding tussen de beschikbare en de benodigde verwerkingscapaciteit.

4.1 Taakmoeilijkheid

Voor verschillende functies is geprobeerd het aantal afgeleverde producten of uitgevoerde handelingen per tijdseenheid, als maat voor de taakmoeilijkheid, te gebruiken. Echter kan niet voor elke taak een ondubbelzinnige eenheid worden gevonden. Verschillende functies kunnen zo ook niet met elkaar worden vergeleken.

Bij het vaststellen van de werklast moet er ook rekening worden gehouden met het draaglijkheidsprincipe – een werksituatie moet zo ontworpen worden, dat de normatieve (gemiddelde) uitvoerder de hem toebedeelde taken niet alleen één uur, maar ook voor langere tijd kan uitvoeren.

Er mag bij het vaststellen van de taakeisen niet uit worden gegaan dat mensen de hele dag op hun maximale verwerkingscapaciteit werken. Dit kost veel motivatie en dus energie. Vermoeidheid en irritatie zijn het gevolg. In praktijk betekend dit dat de werkbelasting 70 à 80 % van de maximale capaciteit van de normatieve uitvoerder moet zijn.

4.2 Aandacht en capaciteit

We kunnen heel veel informatie verwerken omdat een groot deel van de informatieverwerking automatisch verloopt. Tot het moment dat de verwerking automatisch verloopt moeten we over elke stap nadenken. Niet al het gedrag kan worden geautomatiseerd, we zouden dan niet meer in staat zijn in te spelen op een veranderlijke omgeving. In een dynamische taakomgeving waarbij de input-output relaties steeds veranderen is automatische verwerking eerder een nadeel dan een voordeel.

Informatieverwerking is groot. Een van de nadelen is wel dat aandacht beperkt is, we kunnen onze aandacht maar op 1 plek tegelijk richten. Hieronder worden een aantal aspecten besproken van de werkomgeving die om aandacht vragen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de aandacht die nodig is voor de informatieverwerking van de taak zelf, het organiseren van het werk en de concentratie op het werk ten opzichte van andere activiteiten die niets met de taakuitvoering te maken hebben:

Taakaspecten

Willen we in onze functie niet door informatiestress ten onder gaan, dan moeten we niet alleen zeer selectief te werk gaan, maar ook onze aandacht goed verdelen:

  • selectieve aandacht: omdat maar een klein deel van de binnenkomende informatie interessant en relevant is voor onze huidige taak maken we gebruik van filters;

  • verdeelde aandacht: de aandacht moet over verschillende taken of taakcomponenten verdeeld worden;

  • gecontroleerde informatieverwerking: deze wordt gevraagd in complexe of nieuwe taken, of taken waarbij veel gegevens (tegelijk) in ons werkgeheugen opgeslagen moeten worden.

Organiserende aspecten

Hieronder vallen alle processen die nodig zijn om de taak of taken op een goede manier uit te voeren. De cognitieve controle controleert of de taak goed worden uitgevoerd en stuurt bij waar nodig.

Intensieve aspecten

  • Concentratie: concentratie verminderd bij een minder interessante taak wanneer de aandacht afgeleid wordt.

  • Vigilantie: Hoe langer we een taak uitvoeren, hoe moeilijker het is om de aandacht erbij te houden. Dit is afhankelijk van onze motivatie en ons vermogen de energetische toestand op peil te houden.

Wanneer de benodigde capaciteit de beschikbare dreigt te overschrijden kan de taak worden geanalyseerd. Daaruit kunnen de volgende oplossingen naar voren komen:

  • compatibiliteit: De relatie tussen input en output moet niet zozeer eenvoudig zijn, als wel vooral eenduidig (linker knop hoort bij linker lamp);

  • structuur: Er moet worden voorkomen dat verschillende componenten tegelijk gebruik moeten maken van dezelfde verwerkingsmodules (coderen van stimuli, centrale verwerking, motorische uitvoering). Dus niet twee componenten die tegelijk kleuren moeten coderen of de stem willen gebruiken;

  • werkgeheugen: Hier moet efficiënt gebruik van worden gemaakt;

  • gecontroleerde verwerking:De taak moet zo worden ingericht dat de hoeveelheid controle verminderd wordt (door bijvoorbeeld vast procedures);

  • temporisering: werk moet in tijd worden uitgesmeerd om te voorkomen dat er piekbelasting ontstaat wat tot klachten kan leiden. Dit kan door proactief te handelen waarbij vooruit wordt gewerkt als een piekbelasting wordt verwacht;

  • training: Door een goede training kunnen een aantal aspecten van de taak worden geautomatiseerd.

4.3 Horizontale en verticale modellen

Het horizontale model heeft opeenvolgende stadia, bijvoorbeeld het model van informatieverwerking (Figuur 3.2). Verticale modellen leggen de nadruk op informatieverwerking op verschillende niveaus. Zo zal je bij een moeilijke som een deel van een berekening moeten onthouden terwijl je met een ander deel nog bezig bent. Tegelijkertijd moet je uit je geheugen de kennis halen hoe je de som oplost. Zo kan je met zowel kennis, procedure als vaardigheid bezig zijn.

Rasmussen maakte die onderscheidt in drie niveaus van informatieverwerking:

  • vaardigheden – Op dit laagste niveau wordt de sensorische input omgezet in motorische handelingen;

  • procedures – De taak wordt uitgevoerd volgens vaste procedures (als A dan B);

  • kennis – Vindt plaats op strategisch niveau: mogelijke effecten van beslissingen en gedrag moeten worden ingeschat en voor- en nadelen moeten worden afgewogen.

Hoe hoger het niveau, hoe meer aandacht en mentale inspanning nodig is. In het begin wordt een nieuwe taak op kennisniveau uitgevoerd, als hij goed geleerd is op vaardigheidsniveau. Idealiter wordt een werkende op elk niveau belast. Het kan zo zijn dat iemand op vaardigheidsniveau zijn werk niet kan bijhouden terwijl zijn werk onder zijn kennisniveau is.

4.4 Analyse en ontwerp

Voorafgaand aan het ontwerpen van een nieuwe werkomgeving of het verbeteren van een oude werkomgeving wordt er doorgaans eerst een taakanalyse uitgevoerd. De taken worden afgeleid van de missie, de kerntaak van de organisatie.

Taakanalyse

Je kan je afvragen of het vaststellen van de belasting van een functie zinvol is. De belasting van de verschillende taken samen is niet gelijk aan de belasting van de totale functie. Het gaat ook om de tijd die beschikbaar is om de taken uit te voeren en om de resources (aandacht, werkgeheugen en inspanning) die beschikbaar zijn.

Een taakanalyse heeft een diagnostisch karakter en heeft als doel:

  • knelpunten in de taak op sporen;

  • de factoren die dit veroorzaken achterhalen;

  • de mogelijkheden inventariseren om de knelpunten op te lossen.

Bezettingstijd

In praktijk gaat het er vaak niet om of de informatieverwerkende capaciteit van de werkende voldoende is om de taak uit te voeren, maar of iemand die taak binnen een bepaalde tijdslimiet kan uitvoeren. Vaak gaat het om meerdere taken. Sommigen kunnen tegelijk worden uitgevoerd, anderen, vanwege de cognitieve belasting, alleen na elkaar.

Cognitieve belasting kan dus worden vastgesteld als: benodigde tijd gedeeld door beschikbare tijd.

Wanneer iemand 70 tot 80% belast wordt, is dit optimaal. Bij een hogere belasting dan 80% of een lagere dan 30% gaan er negatieve effecten optreden. Bij een hoge belasting (meer dan 80%) is er inspanning nodig om te kunnen presteren.

Cognitieve taakanalyse

Hier wordt de cognitieve taakanalyse van Neerincx (2003) besproken die gericht is op het vaststellen van de cognitieve belasting in complexe taaksituaties. In dit model zijn aan de klassieke factor bezettingstijd twee factoren toegevoegd: complexiteit en taakwisselingen.

Bezettingstijd: De verhouding tussen benodigde en beschikbare tijd.

Complexiteit:De complexiteit is hoog wanneer volgens de indeling van Rasmussen (4.3) meer dan 50% van de taken op kennisniveau moeten worden uitgevoerd.

Taakwisselingen:Het overgaan van de ene taakset naar de andere kost aandacht en tijd.

De combinatie van de drie factoren bepaalt de cognitieve belasting (Figuur 4.3).

De optimale belasting bevindt zich in het midden van de kubus.

Taakallocatie

Bij mechanisering, automatisering en informatisering van de arbeid moeten we ons voortdurend afvragen hoe het werk het beste tussen mens en machine verdeeld kan worden. Wanneer zoveel mogelijk door computers wordt uitgevoerd ontstaan er 'restfuncties' die voor mensen niet interessant zijn.

Door automatisering verschuif de taak van de operator van perceptief-motorisch (vaardigheidsniveau) naar supervisie (procedureniveau). Als machines ook de supervisie overnemen wordt het voor de operator steeds moeilijker om in te vallen als het systeem het begeeft.

Dit is op te lossen door de taakallocatie dynamisch te maken: verdeling van taak en mens afhankelijk van de situatie. Hoog werkaanbod, meer taken door computer, verminderde werkdruk. Laag werkaanbod, maar werk naar operator, werkdruk op pijl. Zo blijven vaardigheden en work-flow op peil.

Computerondersteuning

Net als in het model van Rasmussen kunnen computer op verschilllende niveaus taakuitvoering ondersteunen:

  • Rule provider: Op procedureniveau kan het gebeuren dat een regel wordt vergeten of verkeerd wordt toegepast. De computer kan dan gevraagd of ongevraagd de regel geven.

  • Information handler: Op een kennisniveau kan de computer worden gevraagd een selectie te maken uit grote hoeveelheden informatie.

  • Problem explorer: Als de computer een probleem heeft gesignaleerd kunnen we hem ook vragen mogelijke strategien te genereren om het probleem op te lossen. Ook voorspellingen van mogelijke consequenties van een bepaalde actie kunnen worden gegeven.

  • Task manager: Dit programma is behulpzaam door aan de uitvoerder een overzicht te geven van de taken die nog moeten worden uitgevoerd en een volgorde waarin de taken bij voorkeur moeten worden afgehandeld.

4.5 Evaluatie cognitieve belasting

Een goede analyse van cognieve belasting moet worden onderbouwd door gegevens die op velerlei manieren kunnen worden verzameld.

Prestatiematen

Taakprestatie kan niet altijd gebruikt worden als maat voor cognitieve belasting.

Een foutloze prestatie kan ook geleverd worden onder het niveau van de uitvoerder.

Prestatie kan zijn behaald onder maximale inspanning, dus te hoge belasting.

Bij complexe functies zijn prestatiematen niet altijd voorhanden.

Subjectieve beoordelingen

Methode is goedkoop, makkelijk af te meten en weinig kennis en apparatuur vereist. Aan de uitvoerder wordt gevraagd hoe moeilijk het is de taak uit te voeren. Nadelen zijn het ontbreken van een theoretisch kader, de subjectieve beoordeling en schaalproblemen (andere schalen, niet vergelijkbaar. Je kan alleen zeggen dat A moeilijker is dan B, niet hoeveel moeilijker).

5. Vermoeidheid

Wanneer we lang met een taak doorgaan kunnen we ons daar onprettig bij voelen. Meijman (2001) spreekt dan over een stop-emotie, die de mens moet beschermen tegen de nadelige effecten van overbelasting. Wanneer zij toch zouden doorgaan heeft die de volgende nadelen voor ons functionener:

  • we plegen roofbouw op lichaam en geest. De kosten zijn hoger dan wat het oplevert;

  • we worden een gevaar voor onszelf en onze omgeving omdat we fouten gaan maken;

  • er is ook een ecologische functie die ervoor moet waken dat we zuinig omgaan met onze energie.

Onder vermoeidheid wordt verstaan: een normale, gezonde reactie die ontstaat als onze resources dreigen op te raken. In het dagelijks taalgebruik: Vermoeidheid is een psychobiologische toestand die ontstaat door het verrichten van fysieke en mentale activiteiten, waardoor men steeds meer moeite heeft adequaat te reageren op de eisen van de omgeving, tenzij er extra energie wordt gemobiliseerd via mentale inspanning en de emotionele weerstand tegen het blijven uitvoeren van de taak wordt overwonnen.

5.1 Mentale en fysieke inspanning

Mentale vermoeidheid wordt vaak gezien als een tekort aan mentale energie: “We zijn uitgeblust, we hebben geen puf meer, of de batterijen zijn op.” Het is echter niet duidelijk hoe mentale vermoeidheid ontstaat. Slaap is waarschijnlijk nodig om psychisch te herstellen. Twee verklaringen van vermoeidheid:

  • benzinehypothese: vermoeidheid treedt op wanneer de energie in de vorm van glucose en zuurstof onvoldoende in de hersenen aanwezig is. Ook neurotransmitters kunnen opraken;

  • melkzuurhypothese: na langdurige belasting zouden er zich afvalproducten in de hersenen kunnen ophopen (net als melkzuur bij spieren) die informatieverwerking bemoeilijken en het gevoel van vermoeidheid geven.

Voor beide verklaring bestaat maar weinig evidentie. Hieronder een aantal aspecten waardoor de vergelijking tussen mentale en fysieke vermoeidheid mank loopt:

  • Invloed van training en conditie. Conditie zorgt ervoor dat je lichamelijk langer door kan gaan. Bij mentale taken is het veel moeilijker te voorspellen welke mensen iets het langst volhouden.

  • Nadelig effect van overbelasting. Ook bij onderbelasting raken we mentaal vermoeid. Dit speelt bij fysieke inspanning niet. Al is ook voor hierbij monotone eenzijdige belasting niet goed.

  • Gunstige effect van afwisseling. De snelheid waarmee vermoeidheid optreed is te vertragen door regelmatig van taak of omgeving te veranderen. Fysieke inspanning is algemeen, wanneer we moe zijn van hardlopen zijn we vaak ook niet fit om te gaan fietsen. Mentale vermoeidheid is gekoppeld aan een taak en aan een psychosociale omgeving.

  • Specifiteit van de verschijnselen. Spierpijn is specifiek, mentale vermoeidheid is overall. Geen specifiek onderdeel aan te wijzen. Bij mentale vermoeidheid is de oorzaak dus specifiek, maar het gevolg aspecifiek. Bij fysieke belasting is zowel de oorzaak als het gevolg algemeen voor het uithoudingsvermogen, maar specifiek voor wat betreft spierpijn.

Er zijn ook een aantal overeenkomsten tussen mentale en fysieke vermoeidheid:

  • Monotonie en repetitie. Voor beide geldt dat we eerder vermoeid raken in monotone situaties, wanneer we langere tijd dezelfde activiteit in dezelfde omgeving moeten verrichten.

  • Positieve ervaring, voldaan gevoel achteraf

  • Gezonde, normale reactie

5.2 Haperingen in de regelkamer

Bij vermoeidheid gaat het er niet zozeer om of wij een bepaalde activiteit nog kunnen verrichten, als wel of wij ons voor een bepaalde taak (nog langer) willen inzetten, en welke prijs we daar wat betreft mentale inspanning voor willen betalen.

Hersenen lassen altijd een korte pauze in om tijdens mentale inspanning te herstellen. Dat doen ze door blokkades op te richten. Dit is een automatisch proces en vindt plaats zodat we op die manier de taak langer kunne volhouden.

'Aan het werk' gaan vormt een hogere drempel dan 'aan het werk blijven'. Er moet opnieuw een taakset worden opgebouwd wat extra aandacht en inspanning kost. Bij vermoeidheid is daar al een tekort aan.

Hoe hoger een beloning, hoe meer we geneigd zijn ons voor een taak in te zetten. De bereidheid om actie voeren wordt bepaald door de motivatie om de taak uit te voeren enerzijds en de ervaren vermoeidheid anderzijds (Figuur 5.1).

5.3 Omgevingsfactoren en taakkenmerken

Slaapgebrek en prestatie

Slaap is nodig om de hersenen te laten herstellen. Slaapgebrek heeft vooral effect op psychologische processen. Fysieke rust is voor de rest van het lichaam voldoende om te herstellen.

Uit experimenten komt naar voren dat slaapgebrek de prestatie verlaagt wanneer iemand continu moet werken, maar ook wanneer hij 'alleen maar' een scherm in de gaten moet houden Na een herstelslaap van 8 uur is de prestatie weer op het oorspronkelijke niveau terug.

Ook de reactietijd blijkt toe te nemen wanneer iemand niet of niet goed geslapen heeft. Een korte pauze van 5 minuten blijkt echter wel een sterke verbetering in reactietijd te geven.

Wanneer een taak heel kort is kan het tekort aan energie worden gecompenseerd door inspanning.

Kritische factoren

  • Taakcomplexiteit. Complexe taken die een beroep doen op cognitieve processen, aandacht en geheugen, zijn gevoelig voor vermoeidheid. Wanneer iemand aan de grenzen van zijn verwerkingscapaciteit zit, is de kans groter op prestatieverlies bij vermoeidheid.

  • Taakstructuur. Een taak is kwetsbaar wanneer er onzekerheden zijn in de manier waarop de informatie verwerkt moet worden.

  • Stimulerende eigenschappen. Hiermee wordt de intrinsieke motivatie van de taak bedoeld.

  • Terugkoppeling. De invloed van slaapgebrek vermindert als iemand te horen krijgt dat zijn prestatie zakt.

  • Controle over de taakuitvoering. Taken waarbij men actief bezig is en controle over de uitvoering heeft, zijn minder gevoelig voor slaapgebrek dan passieve bewakingstaken en situaties waarover men geen controle heeft.

Er zijn ook een aantal kritische factoren die betrekking hebben op kenmerken van de werkomgeving en de persoon zelf. Bij vermoeidheid neemt de cognitieve controle af, omdat deze veel inspanning kost.

De kans neemt toe naar dat de prestatie afneemt naar mate iemand langer werkt. Dit effect wordt minder wanneer korte pauzes mogelijk zijn. Ook het wisselen van de hoofdtaak werkt.

Beloning is de grootste tegenhanger van vermoeidheid, grote motivatie. (onder beloning wordt niet alleen salaris verstaan, maar ook waardering en het voorkomen van schade aan mensen, machines en bezittingen → vangraileffect).

Wanneer je alleen in een ruimte zit wordt vermoeidheid versterkt. Ook een saaie en weinig stimulerende werkomgeving versterkt het effect van slaapgebrek (ook warmte, lawaai, en gebrek aan frisse lucht).

Extraverte mensen zijn gevoeliger voor slaapgebrek dan introverten omdat de eerste van nature een lager activatieniveau hebben.

Soms werken stemmen, muziek en lawaai slecht voor de prestatie. Dit is het geval wanneer de energetische toestant zonder de afleiding optimaal is, bij de afleiding gaat deze verder omhoog en de prestatie omlaag (Uvorm). Wanneer de energetische toestand (door slaapgebrek) te laag is, kan de afleiding dus voor een betere prestatie leiden (energetische toestand gaat omhoog, naar optimaal niveau). Bij een complexe taak werkt het wel weer hinderlijk.

Vaak zijn effecten pas ernstig wanneer meerder stressoren tegelijk aanwezig zijn (onderzocht in lab, in praktijk niets over bekend).

5.4 Werk en rust

's Morgens is er een afname van prestatie gevonden na 2,5 uur werken. 's Middags al na een half uur. Op het werk wordt dit vaak niet gevonden vanwege de regelmatige pauzes (even wat pakken), deze micropauzes bieden de mogelijkheid voor ontspanning en herstel. Daarnaast werken de meeste mensen onder hun opleidingsniveau, waardoor ze de vermoeidheid kunnen opvangen doordat ze meer capaciteit hebben.

Er worden nu eerst werkzaamheden besproken die bijzonder gevoelig zijn voor vermoeidheidseffecten en daarom om speciale maatregelen vragen:

De aard van het werk

Hoe snel vermoeidheid optreed wordt vooral bepaald door de aandacht die vereist is. Er zijn een aantal stadia in de mate van aandacht die werk vereist die worden gekenmerkt door de volgende factoren:

  • Mate waarin het werk continue aandacht vereist (mogelijkheid tot micropauze);

  • De monotonie van het werk en van de omgeving;

  • Het werktempo. Wordt het tempo opgelegd (door machine of andere) of kan de werkende het tempo zelf bepalen;

  • De hoeveelheid regelruimte. Zelf werktempo indelen, zelf werk indelen;

  • De mate van bewegingsvrijheid. Kan de werkende rondlopen (al dan niet in overleg).

Werkonderbrekingen

Behalve de aard van het werk is het optreden van vermoeidheid afhankelijk van de duur van de werkonderbrekingen en het aantal ervan. Er kunnen de volgende werkonderbrekingen onderscheiden worden:

  • Lange rustpauze. Aaneengesloten periode buiten werkplek van 20 minuten of meer.

  • Korte rustpauze. Aaneengesloten periode van minder dan 20 minuten die gebruikt wordt voor koffie of thee, al dan niet op de werkplek.

  • Wisseltijden. Tijd die nodig is om naar de kantine en weer terug te gaan voor een lange of korte rustpauze, al dan niet gecombineerd met verkleden of sanitaire voorzieningen.

  • Werkonderbreking. (herstelpauze). Onderbrekingen tot 5 minuten die min of meer structureel zijn ingebouwd in het arbeidsproces.

  • Micropauze. Periode korter dan 1 minuut waarin de werkende niet belast is en tijd heeft om te herstellen.

De werkonderbreking is belangrijk omdat hij ervoor zorgt dat vermoeidheid minder snel intreedt. Hij moet wel onder de controle staan van de werkende, anders leidt hij niet tot herstel.

Bij het optimaliseren van werkrusttijden probeert men een balans te vinden tussen: het bereiken van een hoge productiviteit en het bevorderen van welzijn en gezondheid.

Als we om wat voor reden dan ook (lawaai, werkdruk) niet in staat zijn tot rust te komen, kunnen we net zo goed of misschien wel beter doorwerken!

Onregelmatige werktijden

Wanneer mensen op onregelmatige tijden (overwerk, ploegendiensten) moeten werken, treedt een aantal effecten op die elkaar versterken. Hoewel zij vaak tegelijkertijd voorkomen, is het belangrijk een onderscheid te maken tussen de volgende factoren:

  • Circadiane ritme. Het doorbreken van het dag/nachtritme.

  • Vermoeidheid. Iemand heeft de heel dag hard gewerkt of heeft continu aan een bepaalde taak gewerkt zonder te pauzeren

  • Slaapgebrek. 's Morgens beginnen met werken na niet geslapen te hebben.

5.5 Prestatieprotectie

Hieronder worden een aantal maatregelen samengevat die genomen kunnen worden om de prestatie te beschermen wanneer werkenden onder de volgende bijzondere omstandigheden moeten werken:

  • ongunstige omgevingsfactoren (trillingen, lawaai, extreme temperaturen)

  • onregelmatige uren (overwerk, ploegendiensten)

  • aan de rand van iemands verwerkingscapaciteit (verkeersleider)

  • onzekere en onbekende situaties (crisismanagement)

Deel 2 - Werken onder druk

6 Stress

6.1 Kan een beetje stress kwaad?

De oorspronkeleijk betekenis van het woord stress verwijst naar een externe druk die op een persoon wordt uitgeoefend. Deze druk leidt tot spanning (strain). Binnen zekere grenzen zijn we in staat deze druk op te vangen en ons aan de situatie aan te passen (adaptatie), en weer te herstellen als de stressperiode voorbij is. Mensen kunnen een bepaalde hoeveelheid stress aan. Het adaptatievermogen wordt bepaald door de persoon zijn eigenschappen (stresstolerantie) en door de beschikbare resources in de omgeving (bijvoorbeeld sociale steun).

In dit boek wordt bij stress onderscheidt gemaakt tussen oorzaken (stressoren, stresssituaties), de toestand (stress, een gevoel van gejaagdheid) en de gevolgen (stressreacties).

Er is belasting die leidt tot verminderd welzijn en verhoogde gezondheidsrisico's en belasting die leidt tot efficiënt en productief gedrag. Het eerste is (negatieve) stess, het eerst optimale belasting.

Bij stress is er altijd sprake van een interactie tussen fysiologische en psychologische processen.

Stress kan ontstaan in een veelheid van situaties. Het meest opvallend is de acute stress die optreedt bij ingrijpende gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen kunnen zowel positief als negatief zijn.

6.2 Soort stresstheoriën

Stresstheoriën zijn in te delen in de volgende 4 categorieën:

  1. Omgevingsfactoren (stressoren) → Deze hebben enerzijds betrekking op de werklast, en anderzijds op de fysieke en de psychosociale kenmerken van de werkomgeving. Fysieke factoren: extern (lawaai, arbeidsomstandigheden) en intern (slaapgebrek, medicatie). Psychosociale aspecten: Arbeidsvoorwaarden en verhoudingen, organisatie van het werk (ploegendiensten, overwerk, autonomie).

  2. Reactiepatroon → Gebasseerd op 'general adaptation syndrom': wanneer het organisme door een schadelijke stimulus wordt bedreigd, treedt er een algemeen patroon van reacties op die het individu moeten beschermen tegen de nadelige gevolgen van de stressor.

  3. Interactie → Stress ontstaat pas wanneer iemand de situatie als bedreigend beoodeeld. Het ontstaan van een reactie is dus afhankelijk van de interactie tussen persoon en omgeving.

  4. Proces → Deze theorien beschrijven hoe stress kan leiden tot langdurige effecten. Nadruk ligt bij het ontstaan van gevolgen op de lange termijn. Wanneer de situatie niet veranderd zullen psychologische en psychosomatische klachten chronisch worden en op de duur tot ziekte leiden.

Stressreacties kunnen op verschillende manieren tot uiting komen: Subjectief (angst, spanning, woede, irritatie), gedrag (hoe omgegaan wordt met de stresssituatie), fysiologische en hormonale reacties (hartslag, ademhaling, cortisol, adrenaline) en ziekte (zowel psychologische – burnout – , als psychosomatische – hoofdpijn -, als ernstige ziekten – hart en vaatziekten -)

6.3 Psychosociale theorieën

De meest gangbare definitie van stress is: Een toestand waarin iemand niet in staat is of zich niet in staat acht aan de door de omgeving gestelde eisen te voldoen. Er moeten nog wat randvoorwaarden aan de definitie worden toegevoed omdat hij niet voldoende dwingend is:

  • de persoon heeft belang bij de situatie: er is iets te verliezen;

  • de persoon kan of wil zich niet aan de situatie onttrekken;

  • er is onzekerheid over de loop van de gebeurtenissen, vooral over een eventuele beloning of verlies.

Het Michigan-model

Het schematische model (Figuur 6.3) laat zien dat het optreden van stressreacties afhankelijk is van de subjectieve omgeving en dat ziekteverschijnselen veroorzaakt worden door acute stressreacties. Verder wordt verondersteld dat persoonlijkheid en sociale steun de relatie tussen werk en gezondheid beïnvloeden.

Er is ook veel kritiek op het model. Je kijkt alleen naar de categorieën, dus oorzaak en gevolg, niet naar het proces dat er achter ligt (doet Karasek-model, hoofdstuk 7, wel). Informatie wordt vaak alleen door de werkende ingevuld op een moment (contaminatie), je kan je afvragen in hoeverre de werkende kan beoordelen welke aspecten van de werkomgeving stress opleveren, stress wordt als subjectieve beleving gezien dus de persoon is het probleem.

6.4 Cognitief-energetisch versus psychosociaal

(cognitief energetische) belastingtheorieën (zoals beschreven in h3, 4 en 5) worden afgezet tegenover de (psychosociale) stresstheorieën (zoals het Michichan-model). Belastingtheorieën zijn gebaseerd op de computermetafoor, die geschikt is om de computationele processen en de verwerkingscapaciteit te beschrijven, maar geen aandacht besteedt aan de invloed op het functioneren van emoties, individuele verschillen en psychosociale aspecten van de werkomgeving. Stresstheorieën leggen daarentegen juist de nadruk op de individuele beleving en de interactie tussen mens en psychosociale omgeving.

Bij beide theorieën staat de discrepantie tussen de eisen van de omgeving en de capaciteit van de werkende centraal en wordt er energie gemobiliseerd om zo goed mogelijk aan de eisen te voldoen. Bij belastingtheorieën staat capaciteit voor de hoeveelheid verwerking van informatie. Bij stresstheorieën gaat het ook om de emotionele verwerking. Dit is afhankelijk van sociale vaardigheden en stresstolerantie.

6.5 Cognitieve belasting is nog geen stress

Een hoge werklast leidt alleen tot stressreacties in combinatie met andere factoren: tekort aan regelmogelijkheden, beperkte bewegingsvrijheid, beperkt werkoverleg, slechte werksfeer, weinig sociale contacten met collega's en weinig ondersteuning van de chef. Stress ontstaat niet door de belasting zelf, maar door de emoties die door de belasting worden opgeroepen. Of een hoge belasting emoties oproept, is echter niet afhankelijk van de hoogte van de belasting, maar van de psychosociale factoren in de werkomgeving van de verwachtingen en de gevoelens van de persoon zelf.

Er kan onderscheidt worden gemaakt tussen emotionele stress en cognitieve stress. Cognitieve stress: overbelasting kan tot problemen leiden waar mensen dan over gaan piekeren, concentratieverlies en het onvermogen doelgericht te denken. Ze worden veroorzaakt door emoties die om aandacht vragen.

Bij zowel belasting als bij stress is er sprake van een discrepantie tussen de eisen van de omgeving en de capaciteit om aan deze eisen te voldoen.

Belasting en stress verschillen op de volgende punten:

  • Energiemobilisatie → Bij cognitieve belasting wordt er energie gemobiliseerd door mentale inspanning, bij stress door negatieve emoties. Deze mobilisatie is niet altijd effectief en kan de prestatie ook verminderen.

  • Gevoelstoestand → Bij cognitieve belasting wordt de situatie als uitdagend ervaren, bij stress als bedreigend.

  • Coping → Het doseren van mentale inspanning hebben we grotendeels onder controle, maar over affectieve verwerking hebben we weinig te zeggen.

  • Na-effecten → Energiemobilisatie bij cognitieve belasting is taakgericht aan keert na voltooien van de taak vrij snel terug naar normaal niveau. Vermoeidheid kan een resultaat zijn, maar gaat niet gepaard met negatieve emoties. Bij stress manifesteren de effecten zich ook buiten het werk en kunnen cumuleren, wat leidt tot ziekteverzuim.

6.6 De fit tussen de persoon en zijn omgeving

Idealiter is er sprake van een goede fit tussen de eigenschappen van de werkende en de kenmerken van de organisatie waar iemand werkt. De functie-eisen sporen met iemands capaciteiten en komen overeen met kennis, kunde en ervaring. De fit kan ook betrekking hebben op de psychosociale aspecten van het werk.

7 Werklast en regelruimte

7.1 Karasek-model

Volgens Karasek kan de werkomgeving met behulp van een beperkt aantal cruciale factoren worden gekenmerkt om de invloed van het werk op welzijn en gezondheid te voorspellen. Zijn model voor werkstress was aanvankelijk gebaseerd op twee factoren: werklast en regelruimte. Later is sociale steun als derde factor aan het model toegevoegd:

  • Werklast → heeft betrekking op de psychologische eisen die het werk aan de werkende stelt en op het uitdagende karakter van het werk.

  • Regelruimte → heeft betrekking op de mogelijkheden die de werkende heeft om zelf te beslissen hoe hij het werk uitvoert (tempo, manier, volgorde).

  • Sociale steun → heeft betrekking op de functionele en informele contacten die de werkende heeft met zijn chef of collega's. Sociale steun dient als buffer voor de werklast zodat deze niet tot stressreacties leidt.

De relatie tussen werklast en regelruimte wordt weergegeven in Figuur 7.1. Sociale steun wordt in paragraaf 7.3 behandeld. Beroepen en functies kunnen in vier soorten werkomgeving worden ingedeeld: omgevingen met actief en passief werk, en omgevingen met werk dat veel of weinig spanning oproept.

  • Actief werk → Hoge eisen, maar veel regel mogelijkheden. Grote productiviteit en grote werksatisfactie. Kwaliteiten worden benut.

  • Weinig spanning → Lage werklast met veel regelruimte. Er is genoeg tijd om optimaal op problemen te reageren.

  • Passief werk → Eisen zijn laag, maar regelruimte is beperkt. Leidt tot apathie en aangeleerde hulpeloosheid. Capaciteiten worden niet benut en persoonlijke inzet is niet vereist en wordt door regels vaak onmogelijk gemaakt.

  • Veel spanning → Het werk stelt hoge eisen, meestal door hoge tijdsdruk, terwijl regelruimte beperkt is. Tempo van de werkzaamheden wordt vaak bepaald door machine of klant.

Relatie tussen specialisatie en beslissingsbevoegdheid

Aan regelruimte zijn twee aspecten te onderscheiden: de mate waarin werkenden hun kennis en vaardigheden in het werk kwijt kunnen, en het al dan niet bevoegd zijn om die kennis te gebruiken en zelf beslissingen te nemen.

7.2 Activiteit versus spanning

In de vier soorten werkomgeving zijn twee dimensies te onderscheiden: van passief naar actief en van weinig naar veel spanning (de diagnonalen). De activiteitdimensie heeft betrekking op de mogelijkheden in het werk actief en creatief te zijn en zich bij het werk betrokken te voelen. De spanningdimensie geeft de kans aan dat het werk tot spanningen leidt, alsook tot angst, depressie etc.

Wat betreft welzijn en gezondheid zien de resultaten van de spanningdimensie er als volgt uit. Veel spanning: meer kans op depressie en uitputting.

Voor de activiteitdimensie geldt: werkenden die in het werk de gelegenheid hebben zich te ontplooien en nieuwe gedragspatronen aan te leren zijn beter gemotiveerd, hebben een hogere productiviteit en een hogere werksatisfactie. Er is bij een actieve baan geen last van ernstige vermoeidheid, zodat ook de vrije tijd actief besteed kan worden.

Ontwikkelingen in de werkomgeving

Omdat de afgelopen 20 jaar een verschuiving heeft plaats gevonden van fysieke naar cognitieve belasting is fysieke belasting niet in het model opgenomen. Daarnaast vindt er een verschuiving plaats van linksboven naar rechtsonder. Meer banen met hoge spanning (hoge eisen, kleine regelruimte) en weinig banen met lage spanning (lage eisen, veel regelruimte). Ook nemen de psychologische eisen toe door een complexere werksituatie, hogere efficiëntie en meer specialistische taakuitvoering.

Bovenstaande leidt tot een ontwikkeling in welzijn en gezondheid, fysieke vermoeidheid en kans op ongelukken zijn vervangen door mentale vermoeidheid, overspannen, burn-out en vitale uitputting.

7.3 Sociale steun

Psychosociale factoren spelen een belangrijke rol bij de relatie tussen arbeid en gezondheid. Specialisaties hebben de efficiëntie van het werk verhoogt, maar tegelijkertijd de regelruimt een de beschikbare tijd voor sociale contacten vermindert. Vaak maakt de inrichting van de werkplek communicatie tussen werkenden moeilijk, zo niet onmogelijk. Sociale steun op het werk blijkt belangrijker te zijn dan sociale steun thuis (deze helpt wel, maar niet genoeg).

Sociale steun leidt tot een derde dimensie in het model van Karasek (zie Figuur 7.2). Weinig sociale steun leidt tot een twee keer zo grote kans op depressie. Tekortkomingen in de ondersteuning door de chef of collega's versterken de effecten van werklast en regelruimte. Deze effecten zijn zo sterk dat ze niet kunnen worden gecompenseerd door psychosociale steun van thuis, het helpt wel, maar niet genoeg.

Onder sociale steun valt ook weroverleg en activiteiten van de ondernemingsraad en de vakbonden.

Johson en Hall (1988) vonden dat werkenden met een hoge werklast, een kleine regelruimte en weinig sociale steun de meeste klachten ondervonden (hart en vaatziekten).

Strainscore: Hoge score betekent hoge werklast en lage regelruimte.

7.4 Kritiek op het model

Relatie tussen kenmerken en uitkomsten

Het model van Karasek gaat uit van een rechtlijnig verband. Echter, Warr stelt dat wanneer een werkkenmerk een bepaalde hoogte heeft bereikt, er geen stijging meer plaatsvindt. Wanneer het salaris stijgt wanneer het heel laag is zal dit een gunstig effect hebben. Wanneer het salaris een bepaalde hoogte heeft bereikt zal een verhoging van het salaris geen invloed meer hebben op de gezondheid. Deze zal dan constant blijven.

Kenmerken als werklast en regelruimte vertonen volgens Warr een omgekeerde U-curve. Wanneer een bepaalde hoogte van werkruimte of verminderde werklast wordt bereikt, zal dit de gezondheid verslecteren. Teveel regelmogelijkheden leiden bijvoorbeeld tot stressreacties.

Sociaal-economische status

Het model van karasek is gebaseerd op cross-sectioneel onderzoek. Hij heeft echter ook aangetoont dat het model van toepassing is bij een homogene groep.

In banen met een lage status kan fysieke inspanning de nadelige invloed van de beperkte regelruimte compenseren. Werkenden hebben dus een hoger gezondheidsrisico naarmate de fysieke belasting afneemt.

Kip-ei probleem

Er is vrijwel geen informatie van de achtergrond van medewerkers en samenstelling van groepen. Mensen worden op een baan aangenomen op basis van hun eigenschappen, maar mensen met bepaalde eigenschappen zijn meer geneigd om op een bepaalde functie te solliciteren (zelfselectie). Daarom is niet na te gaan of een werkende bepaalde eigenschappen of een bepaalde gezondheidstoestand heeft gekregen door het werk, of dat hij die al had bij zijn aanstelling. Daarnaast kan het zo zijn dat de zwakkere medewerkers al zijn uitgevallen (Healthy-worker effect).

Contaminatie

De inventarisatie van stressverwekkende factoren in de werkomgeving is gebaseerd op de beoordeling van dezelfde werkenden aan wie wordt gevraagd of zijn ook psychologische en psychosomatische klachten hebben. Medewerkers met klachten zullen hun werk als meer negatief beoordelen.

7.5 Uitbreiding van het model

Er blijkt een verband te bestaan tussen psychosociale factoren in de werkomgeving en het optreden van klachten als spierpijn in nek, rug en ledematen (bij bijvoorbeeld typen).

Daarnaast kan onvrede over sociaal-emotionele aspecten (hoogte van salaris, waardering voor beroep of functie en baanzekerheid) een belangrijke bron van stress zijn. Tevredenheid kan als buffer dienen.

Volgens Siegrist wordt het optreden van een stressreactie bepaald door de balans tussen inspanning en beloning. Daarnaast kan persoonlijkheid een belangrijke rol spelen in het ontstaan van gezondheidseffecten.

8 Persoon en Omgeving

In dit hoofdstuk worden de persoonskenmerken behandeld die mensen kwetsbaar maken voor werkbelasting en emotionele bedreiging. Sommige werkenden zijn kwetsbaarder omdat zij belastende situaties eerder als bedreigend zien, emotioneler reageren en minder effectief zijn in het oplossen van hun problemen. Hoe mensen omgaan met stressvolle gebeurtenissen noemen we 'coping'.

Coping kan gezien worden als het optimaal gebruikmaken van onze resources om de doelstellingen in ons leven te realiseren.

Figuur 8.1 illustreert dat coping medieert tussen dreiging en stressreacties. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen acute reacties (effecten) en langetermijneffecten (uitkomsten). Hoe mensen de situatie het hoofd bieden wordt beïnvloed door persoonskenmerken en sociale steun. Deze twee moderatoren zijn met elkaar verbonden. In hoeverre iemand sociale steun krijgt zal onder andere afhangen van zijn persoonlijkheid. Sociale steun wordt ook wel gezien als 'coping assistance'. Werkenden die kunnen rekenen op sociale steun (doordat ze er open voor staan en andere ook steunen) zijn beter bestand tegen stress.

8.1 Persoonlijkheid

Temperamenteigenschappen zijn nauwelijks te veranderen. Neuroticisme en angstgeneigdheid zijn eigenschappen die vaak in onderzoek naar werkstress zijn gebruikt:

  • Neuroticisme wordt gekenmerkt door emotionele kwetsbaarheid, pessimisme en een neiging negatief te reageren op problemen;

  • Angstgeneigdheid uit zich bij mensen door heel angstig te reageren. Angst en paniek kunnen een efficiënte taakuitvoering belemmeren en gaan gepaard met fysiologische reacties.

Gedragspatronen kunnen worden aangeleerd en zijn situatiegebonden, temperamenteigenschappen zijn erfelijk en dispositioneel. Daarnaast bepaald temperament hoe iemand emotioneel en lichamelijk op een situatie reageert, gedragspatronen omschrijven de manier van functioneren op cognitief niveau.

Mensen met type-A gedrag worden gekenmerkt door ongeduld, vijandigheid, snelle irritatie, hoge werkdrang, prestatiemotivatie, ambitie en competitie, en een hoge betrokkenheid bij het werk. Mensen met type-B gedrag worden geacht de tegenovergestelde eigenschappen te bezitten.

Drie brede persoonlijkheidsdimensies die hieronder worden besproken zijn temperatment, negatieve en positieve affectiviteit, en gehardheid.

Temperament

Temperament heeft vooral betrekking op de energetische aspecten van het gedrag. Het gaat er hierbij niet om wat iemand doet, maar hoe hij dit doet.

Negatieve en positieve affectiviteit

Negatieve en positieve affectiviteit moeten niet worden gezien als twee polen van dezelfde dimensie, maar als kenmerken die onafhankelijk van elkaar kunnen variëren.

Negatieve affectiviteit (NA) heeft betrekking op een algemeen gevoel van onbehagen en ontevredenheid en omvat een breed scale van neagtieve stemmingen. Het is een brede dispositie om vrijwel voortdurend negatieve emoties te ervaren, ongeacht de situatie. Hoog scoorders zijn weinig tevreden met zichzelf en het leven in het algemeen.

Positieve affectiviteit (PA) verwijst naar iemands energie en de manier waarop hij met de omgeving omgaat.

Gehardheid

Gehardheid richt zich op de kwaliteit van de psychologische aanpassing op de langere termijn. Stresstolerantie kan hierbij worden opgebouwd uit de volgende drie psychologische kenmerken: Betrokkenheid, beheersingsoriëntatie en uitdaging

Resource belief systems

Het gaat om de visie die mensen hebben op hun relatie met anderen, de maatschappij en de rest van de wereld, maar vooral om wat hun eigen positie daarin is en of zij vertrouwen hebben in de manier waarop zij met hun problemen om gaan; of zij geloven in hun eigen kunnen en mogelijkheden → Recource belief systems (vergelijkbaar met onderandere optimisme en self-efficacy).

Er wordt gekomen tot 3 aspecten van deze begrippen:

Vertrouwen in de mensheid

Incasseringsvermogen

Gevoel van controle

8.2 Coping: Proces of stijl

Coping is niet afhankelijk van situatie, is niet af te leren en de stijl ontwikkeld zich niet door de jaren heen. Mensen zijn echter beter bestand tegen stress als zij minder hechten aan favoriete copingsstijlen en zich flexibel aanpassen aan de situatie. Men is coping veel meer als een proces gaan beschouwen. We spreken van copingstrategie in plaats van copingstijl wanneer de keuze voor de manier van coping gezien wordt als mede afhankelijk van de situatie en het soort dreiging.

Coping moet gezien worden als het voordurend ondernemen van cognitieve en gedragsinspanningen om onze doelstellingen te realiseren en de eigen resources te beschermen tegen verlies. De manier van coping speelt een kritische rol wanneer het onzeker is of de capaciteiten van de persoon voldoende zijn om de dreiging het hoofd te bieden. De meeste copingtheoriën wordt coping op twee manieren onderscheiden:

  • Probleemgerichte coping → problemen zo goed mogelijk oplossen

  • Emotiegerichte coping → beheersen van emotionele reacties op stressvolle situaties.

Het meten van coping

Vaak met vragenlijst.

Tweedeling in persoonlijkheidskenmerken

Coping kan worden ingedeeld in stabiele copingstijlen en flexibele copingstijlen, waarbij de eerste een stabiele eigenschap is en de tweede sterk beïnvloed wordt door de situatie.

Adaptief copinggedrag

8.3 Sociale steun

Sociale steun werkt vooral als buffer bij het ontstaan van werkstress. De mogelijkheid tot sociale contacten en een goede werksfeer verminderen de werkbelasting als zodanig niet, maar zorgen ervoor dat de problemen eerder als een uitdaging worden gezien en dat er eerder gekozen wordt voor actieve coping. Daarnaast krijgen mensen door sociale contacten terugkoppeling over hun functioneren. Mensen hebben een fundamenele behoefte aan sociale contacten. Wanneer hier niet aan wordt voldaan kan dit tot verstoring van de energetische toestand leiden. Tot slot verschaffen sociale contacten mensen een identiteit.

Paliatieve reactie: afleiding zoeken om niet aan een probleem te denken.

De mate waarin men sociale steun ervaart is niet gelijk aan het aantal sociale contacten. Het gaat ook om de kwaliteit van de contacten.

Sociale contacten zijn niet altijd positief. Wanneer bloeddruk wordt gemeten dan vindt men bij een lage werklast een hogere bloeddruk voor mensen die veel sociaal contact hadden. Bij een lage werklast is het contact niet nodig en kan als storend worden ervaren. Geboden steun moet dus sporen met wat er nodig is. Anders kan het ook worden ervaren als controle.

8.4 Dispositie en situatie

Persoonlijkheidskenmerken (dispositie) hebben een modererende werking op de invloed van de werkomgeving (situatie) op het functioneren, het welzijn en de gezondheid. De persoonlijkheid kan effect hebben op het werk, op de gezondheid, op de relatie tussen deze twee, of op de coping die tussen het werk en de gezondheid instaat. De invloed van coping en persoonlijkheid op het functioneren is afhankelijk van de sterkte van de omgeving. Deze kan dus in een normale omgeving heel anders zijn dan in een stressvolle.

8.5 Stresstolerantie

Stresstolerantie lijkt bepaald te worden door een combinatie van eigenschappen: temperament, gedragspatroon (gehardheid) en copingrepertoire.

Prestatie nu versus gezondheid later

Stress leidt tot emotionele en lichamelijke processen, die zowel gunstig als ongunstig kunnen zijn voor adequaat optreden in bedreigende situaties. Bij slecht herstel na verhoogde inspanning en emotionele reacties kunnen er echter op de lange termijn gezondheidsklachten ontstaan. Zo kan uiten van emoties op de korte termijn ongunstig zijn, maar op de langere termijn problemen voorkomen.

Cognitief versus emotie

Goed omgaan met stress komt neer op de juiste balans tussen verstand en gevoel, tussen cognitieve en emotionele processen. Emoties moeten onder controle worden gehouden zodat ze niet interfereren, uitschakelen is echter niet mogelijk. Angst behoedt ons vaak om onverstandige dingen te doen.

Gevoel van controle

Stressreacties ontstaan door een gevoel van controleverslies, wanneer resources verloren dreigen te gaan.

Kenmerken van stresstolerantie

Stresstolerantie is te definiëren als het vermogen om onder bedreigende omstandigheden goed te blijven functioneren.. Mensen hebben een gevarieerd copingrepertoire waaruit zij kunnen kiezen. De keuze voor strategie (probleemgericht of emotiegericht) moet aansluiten bij de situatie. Daarnaast is ervaring van belang. Je maakt dan betere keuzes omdat je het al eens hebt gedaan.

De sterkte van emotionele en lichamelijke reacties wordt bepaald door iemands temperament. Je kan een goede strategie hebben en ook de vaardigheden om om te gaan met de stress, maar emoties kunnen denken en doen belemmeren.

Gedragspatronen bepalen hoe mensen de omgeving beoordelen en hun eigen mogelijkheden inschatten.

Mensen met psychosociale vaardigheden zullen eerder steun ontvangen van anderen, omdat zij een groter sociaal netwerk hebben en weten een wie ze het best hulp kunnen vragen.

Proactief gedrag

Onder proactief gedrag wordt verstaan dat mensen hun werk (hun leven) zodanig proberen in te richten, dat zij zoveel mogelijk problemen en dus ook stress voorkomen. Het voorkomen dat stress erger wordt valt hier ook onder en heeft zo aansluiting bij probleemgerichte coping.

8.6 Stresstraining

Er is niet aangetoont of deze trainingen ook op de langere termijn effect hebben. Er zijn twee trainingen die niet primair als doel hebben om de stresstolerantie te verhogen maar daar wel effect op hebben:

  • Efficiencytrainingen → Optimaliseren van functioneren

  • Teamtrainingen → Optimaliseren van effectiviteit van teams.

Outdoortrainingen

De klasieke outdoortraining bestaat uit uitdagende activiteiten, zoals overlevings en orientatietochten, raften etc. Deze trainingen zijn primair bedoelt om iemands stresstolerantie te verhogen en niet om het personeel een leuke week te bezorgen. Of de investering van tijd en geld verantwoord is, is dus de vraag.

Learned resourcefulness

Wanneer men er herhaaldelijk in slaagt succesvol om te gaan met beheersbare stressoren, ontstaat er een groeiproces dat leidt tot een grotere learned resourcefulness. Dit is het omgekeerde van aangeleerde hulpeloosheid.

Proeve van een nieuwe opzet

Een stresstraining heeft de volgende opzet:

  • instructie

  • droogtraining

  • werken onder stress.

9 Psychosomatische klachten

Dat we last hebben van stress, merken we het eerst aan allerlei lichamelijke reacties die psychosomatische (PS) klachten worden genoemd, omdat zij vaak een psychologische oorsprong hebben. Klachten kunnen bestaan uit hartkloppingen, pijn in de borst, benauwdheid, maag- of buikklachten, krampen, trillingen etc.

PS klachten beschermen de persoon tegen schade. Niet elke klacht leidt uiteindelijk tot ziekte, sommige wel. Niet alle klachten worden serieus genomen en sommigen dringen zelfs niet tot het bewustzijn door.

9.1 Hoe ontstaan PS-klachten

PS klachten zijn interne stimuli die ons informatie geven over ons lichaam. Ze worden hetzelfde verwerkt als externe stimuli uit onze omgeving. Waarneming wordt gekleurd door de emotionele toestand waarin we ons bevinden (kraken wordt sneller opgemerkt wanneer je bang bent).

Ook verwachtingspatroon speelt een rol (wanneer mensen informatie krijgen over een ziekteverschijnselen komen de volgende dag meer mensen met deze verschijnselen bij de huisarts). Daarnaast heeft informatieverwerking een beperkte capaciteit. Wanneer je afgeleidt wordt ervaar je minder klachten. Onaangename interne sensaties (als pijn en negatieve emoties) hebben stuurvoorrang, waardoor ze direct de aandacht krijgen, wat ten koste gaat van andere binnenkomende informatie.

Psychosomatische klachtenlijst

Er is een vragenlijst die vraagt naar 35 klachten. Hij kan afgenomen worden met de vraag in hoeverre iemand in het algemeen last heeft van de klachten, of in hoeverre de klachten nu worden ervaren. Onderzoeken met deze vragenlijst laten zien dat het optreden van PS klachten door 3 factoren wordt beïnvloed: fysiologische reactiviteit, persoonlijkheid, en de omgeving.

Fysiologische reactiviteit

De mate waarin iemand op een gebeurtenis reageert verschilt tussen personen. Zo ondervinden personen die geneigd zijn tot hyperventilatie doorgaans meer PS-klachten.

Persoonlijkheid

Negatieve affectiviteit (NA) leidt tot een hogere PS-score. Persoonlijkheid beïnvloed dus in hoeverre PS-klachten worden ervaren.

Werkomgeving

Onder veeleisende en bedreigende omstandigheden neemt de kans op het ondervinden van PS-klachten toe. Ook werkdruk kan tot klachten leiden. Het lijkt er ook op dat klachten toenemen wanneer personen vermoeid worden door het uitvoeren van een belastende taak. Ook het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen tijdens het voorgaande jaar beïnvloed de mate van PS klachten.

9.2 Werkstress en PS-klachten

Vaak wordt zowel werkstress, als PS-klachten en persoonlijkheid door een vragenlijst gemeten die door dezelfde persoon zijn ingevuld → risico op contaminatie. Ook een derde factor die zowel werkstress als PS-klachten veroorzaakt (lage sociaal-economische status bijv.) kan de hoogte van het verband verklaren.

Wanneer voor alle andere factoren gecorrigeerd wordt blijkt dat mensen met een hoge NA-score geen grotere kans hebben op gezondheidsrisico's. Klachtenscore en welbevingen correleren echter wel met objectieve gezondheidsmaten. Blijkbaar wordt het ervaren van PS-klachten beïnvloed door objectieve gezondheid en negatieve affectiviteit. Verklaringen voor dat mensen met een hoge mate van NA vaker klachten ondervinden:

  • Ze besteden meer aandacht aan hun lichaam;

  • Ze zoeken selectief naar informatie die hun negatieve zelfbeeld bevestigen;

  • Lichamelijke sensaties worden negatief geinterpreteerdnegatieve atributie;

  • Ze zijn sowieso geneigd met angst te reageren.

Positief affect (PA) is niet gecorreleerd met PS-klachten.

9.3 PS-klachten en gezondheidsrisico's

PS-klachten zijn vaak een eerste aanduiding van stress, maar er zijn vaak geen duidelijke medische afwijkingen. Toch voelen de mensen zich ziek en verzuimen meer.

Ziek of gezond?

Gezondheid wordt gezien als een toestand van lichamelijk, psychisch en sociaal welzijn. Ervaren spanning is dus niet altijd een teken van een slechte gezondheid. Beter is daarom om Ziek en gezond te zien als uitersten van een gelijdende schaal. Men gaat er daarbij vanuit dat Stress het ontstaan en verloop van ziekte beïnvloed. Ook de waarden en normen die men bij de opvoeding heeft meegekregen spelen en rol bij het moment van beslissen dat men ziek is en gaat verzuimen.

Subjectieve klachten en objectieve gezondheid

Behalve NA zijn er andere psychologische factoren die een rol spelen in de relatie tussen PS-klachten en gezondheid. Er zullen er twee worden besproken:

Confessors en inhibitors

Je kan mensen in twee groepen indelen. Mensen die geneigd zijn om traumatische ervaringen onder ogen te zien (confessors) en personen die deze ervaringen bij voorkeur negeren en verzwijgen (inhibitors). Er wordt verondersteld dat Inhibitors groter gezondheidsrisico lopen omdat zij hun negatieve ervaringen en emoties niet verwerken.

Zelfregulatie

Bij mensen die laag scoren op intern bewustzijn (de mate waarin iemand geneigd is rekening te houden met interne sensaties) leiden negatieve gebeurtenissen vaker tot gezondheidsproblemen.

Personen die de confrontatie aangaan met hun stressgevoelens en PS-klachten, en daarbij een actieve copingstrategie hanteren, hebben een grotere kans op een goede gezondheid dan personen die verschijnselen ontkennen.

9.4 PS-klachten en het stressproces

Wanneer PS-klachten langere tijd onbehandeld blijven kan het bergafwaarts gaan → sociale isolatie, minder zelfrespect → chronische patiëntenrol.

10 Reactiviteit en belasting

In dit hoofdstuk ligt de nadruk op fysiologische reacties. Stress wordt gezien als een patroon van automatische en universele reacties die in principe onafhankelijk zijn van de situatie en het soort stressor, waarbij geen rekening wordt gehouden met persoonlijkheid en coping. De klassieke stress- en belastingtheorieën zijn niet geschikt om de fysiologische reactiviteit op de werkplek te beschrijven.
.

  1. Stresstheorieën zijn gebaseerd op acute reacties in extreme situaties.

  2. Daarnaast is verhoogde activatie niet zonder meer schadelijk.

  3. Stresstheorieën moeten verklaren hoe negatieve psychologische reacties (irritaties, conflicten) die opgeroepen worden door ongunstige psychosociale factoren in de werkomgeving, leiden tot fysiologische reacties, en hoe deze op de lange termijn ongunstig kunnen zijn voor de gezondheid.

  4. Traditionele stresstheorieën maken geen onderscheidt tussen fysieke stress en psychologische stress.

10.1 Evenwicht en ontregeling

Het systeem zal bij activatie veranderen. We hebben hier geen invloed op behalve dat we kunnen beginnen aan een taak en ons daar ook mentaal voor kunnen inspannen. Na inspanning zal het systeem zelf weer terug keren naar de uitgangspositie → Homeostase.

Homeostase is niet een constante onveranderlijke rusttoestand. Juist in rust is er veel variatie in hersenactiviteit en activiteit van organen en hartslag. Wanneer we niets doen gaan onze gedachten alle kanten op, daarom is wachten zo moeilijk.

Voor het grootste deel vindt de regulatie van de fysiologische systemen automatisch en onbewust plaats. Ze worden gestuurd binnen een gesloten kring (closed loop). Regelkringen zorgen ervoor dat elke actie om de activatie te verhogen een reactie oproept (wordt met sensoren geconstateerd) om de activatie weer tot het uitgangsniveau terug te brengen. De gesloten kring kan echter opengebroken worden door toedoen van hogere affectieve en cognitieve processen (mentale inspanning) die het lagere regelsysteem 'overrulen'.

Een activatie kan ook negatief werken wanneer hij te hoog is. Een lage activatie werkt niet goed op de prestatie, een te hoge kan de prestatie ook belemmeren.

Er zijn een aantal vormen van onaangepaste energiemobiliatie te onderscheiden:

  • Overreactiviteit – Er wordt meer energie vrijgemaakt dan nodig (door motivatie of emotie);

  • Training champion – Er is voorafgaand aan de taak zoveel energie gemobiliseerd dat het kruit al verschoten is.

  • Collaterale activatie – Intensieve mentale en emotionele inspanning activeren niet alleen energetische meganismen die functioneel zijn voor de taakuitvoering, maar kunnen ook bijwerkingen hebben, (maag of rugklachten bijvoorbeeld) die energie kosten en de aandacht afleiden;

  • Vertraagd herstel – Na de taak komt lichaam niet tot rust, activatieniveau blijft te hoog, kan tot slijtage en schade leiden.

10.2 Fysiologische reactiviteit

Onder fysiologische reactiviteit wordt het activatiepatroon verstaan dat ontstaat wanneer we mentaal, fysiek of emotioneel belast worden.

Binnen het autonome zenuwstelsel kan het sympatische (maakt lichaam geschikt voor actie) en het parasympatische (zorgt voor verzorging en herstel) onderscheiden worden. Deze zijn elkaar tegengestelden.

10.3 Twee hormonale systemen

De hypothalamus regelt de hormoonhuishouding. Hij geeft signalen door aan de nieren (eigenlijk de bij-nieren).

Deel 3 - Arbeid en gezondheid

12 Werkstress en arbeidsongeschiktheid

12.1 Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid

Er worden steeds hogere eisen gesteld aan medewerkers. Wanneer werkenden een lange tijd moeten werken in een situatie die hun cognitieve en emotionele belastbaarheid te boven gaat, is de kans groot dat zij last krijgen van psychische en lichamelijke klachten. Werkstress speelt dus zo een belangrijke rol bij verzuim en arbeidsongeschiktheid.

Ziekteverzuim

Hoe langer iemand verzuimd, hoe groter de kans dat hij in de WAO terecht komt. Japanners nemen een vrije dag als ze ziek zijn maar werken zichzelf wel vaak dood → Karoshi. Dit wordt veroorzaakt door oververmoeidheid vanwege een te groot aantal arbeidsuren.

12.2 Arbeidsongeschiktheid en gezondheid

Wanneer is iemand ziek, als dit objectief kan worden vastgesteld, of wanneer iemand klachten heeft. Wanneer klachten niet objectief kunnen worden vastgesteld, betekend dit nog niet dat ze niet reëel zijn (psychologische en psychosomatische klachten). Subjectief gevoel van ziekte is een goede voorspeller voor burnout etc. dus in die zin is het niet relevant of het ook objectief kan worden vastgesteld.

“Zieken” kunnen vaak nog prima een andere functie vervullen, ze kunnen alleen niet voldoen aan de eisen die nu gesteld worden.

Wanneer iemand na een tijd van afwezigheid niet meer terug wil naar zijn huidige werkplek kan dit worden veroorzaakt doordat hij zijn werk niet meer aan kan, omdat het tempo te hoog ligt, de werksfeer slecht is of doordat hij de juiste opleiding niet heeft. Veelal is er dan sprake van situationele ongeschiktheid: de werkende is niet meer in staat een bepaald type werk onder die chef in die afdeling op dat moment uit te voeren.

In de discussie over het verband tussen werk en gezondheid wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen causale en conditionele relatie. De causale relatie heeft betrekking op de mate waarin de ziekte of aandoening veroorzaakt is door het werk. De conditionele relatie heeft betrekking op de mate waarin het werk van invloed is geweest op het arbeidsongeschikt worden. Het werk aanpassen is soms genoeg om de mensen die arbeidsongeschikt zijn geworden weer aan het werk te krijgen.

Werken versus niet-werken

Werkenden die om een psychische reden zijn afgekeurd geven vaker aan dat de klachten verband houden met het werk dan werkenden die om een andere reden afgekeurd zijn. Bedrijven selecteren bewust of onbewust op gezonde en flexibele werkenden. Mensen die hier niet aan voldoen hebben het moeilijker om de arbeidsmarkt toe te treden, aan het werk te blijven of weer in te treden.

Mensen die flexibel werken hebben meer klachten dan werkenden met een vaste baan van 8 tot 5 uur.

12.3 Aanpak werkstress

Werkstress verminderd niet alleen het functioneren en het welzijn, maar bedreigt ook de gezondheid. Nadelige gevolgen van chronische stress worden onderschat.

De WAO problematiek is niet zozeer een kwestie van te veel arbeidsongeschikten, als wel van een tekort aan mensgeschikte banen. De kernvraag is wat mensen kunnen gezien hun kennis, vaardigheden, ervaring en psychische gesteldheid.

13 Evaluatie werkomgeving

Het evalueren van de werksituatie bestaat uit het opsporen van belastende en stressverwekkende factoren in het werk en het relateren van deze factoren aan uitkomstvariabelen (functioneren, welzijn en gezondheid). Bij het opzetten van een onderzoek wordt er eerst een werkmodel gemaakt. Op grond van dit model worden de meetmethoden gekozen, wordt er een stappenplan opgesteld en een onderzoeksontwerp gemaakt.

13.1 Vragenlijsten

Voordelen:

  • afname en analyse eenvoudig, goedkoop en snel;

  • geen specifieke apparatuur en expertise nodig bij de afname en verwerking;

  • weinig interferentie met taakuitvoering en gang van zaken;

  • betrouwbaarheid en validiteit goed;

  • goed kwantificeerbaar op groepsniveau (intersubjectiviteit → meerderheid geeft iets aan);

  • goede voorspeller gezondheid.

Nadelen:

  • beïnvloed door persoonlijkheid;

  • beïnvloed door momentane stemmingen;

  • beïnvloed door sociale wenselijkheid en eigenbelang;

  • beperkt inzicht werkende;

  • contaminatie.

Kritiek op de vragenlijstmethode

Antwoorden blijven subjectief. Je kan je afvragen in hoeverre de werkende in staat is de negatieve effecten van de werkomgeving op zijn gezondheid goed in te schatten. Er zal in de meeste gevallen wel een verband zijn tussen de actuele beleving en de kans op nadelige effecten op de gezondheid.

Mensen zijn niet goed in het evalueren van langetermijneffecten, waardoor een beoordeling gedomineerd wordt door de huidige situatie en recent voorgevallen gebeurtenissen. Werkomgeving heeft niet alleen op cognitief, maar ook op affectief en energetisch niveau invloed (waarvan we ons niet bewust zijn).

Contaminatie → een correlatie tussen bijvoorbeeld werk en gezondheid wordt niet alleen bepaald door het bedoelde verband, maar ook door andere factoren. Deze factoren verklaren zowel werk als gezondheid en zorgen dus voor een te hoge correlatie tussen deze twee. Er zijn hierbij vier mogelijkheden:

  • Persoonlijkheid: Elke beoordeling is in zekere mate gekleurd door individuele verschillen. Iemand die hoog scoort op negatieve affectiviteit zal zowel de werkomgeving als zijn gezondheid negatief beoordelen;

  • Eigenbelang: Iemand overdrijft de werkbelasting in de hoop op meer compensatie, of geeft minder cognitieve belasting aan ivm angst voor promotie;

  • Derde factor: Beide worden door derde factor beïnvloed → lage economische status, meer gezondheidsklachten, slechtere arbeidsomstandigheden. Het een veroorzaakt echter niet het ander;

  • Reciproke relatie: Het is ook mogelijk dat mensen met gezondheidsklachten gedwongen worden minder gunstig werk aan te nemen. De relatie is dan dus andersom. Het werk veroorzaakt niet de gezondheidsklachten.

Wanneer je groepen met elkaar gaat vergelijken moet je er rekening mee houden dat ze niet gelijk zijn samengesteld. Mensen met bepaalde kenmerken zullen zelf een bepaald beroep kiezen.

Contaminatie kan op verschillende manieren worden verholpen:

  • Subjectieve beoordelingen zoveel mogelijk aanvullen met objectieve criteria, voor werkkenmerken en voor gezondheidsklachten;

  • Bij het vergelijken van groepen aantonen dat ze niet verschillen in persoonlijkheid of een derde factor;

  • Het is ook mogelijk vergelijkingen te maken tussen condities bij dezelfde werkenden (voor en nameting).

13.2 Checklists

In tegenstelling tot een vragenlijst worden checklists meestal door een deskundige ingevuld: arbofunctionaris, personeelsfunctionaris of een andere deskundige die de functies goed kent. Methoden die gebruik maken van deskundigen worden doorgaans als semi-objectief aangeduid. Zij kunnen hun observaties en beoordelingen vergelijken met andere bedrijven of functies, daarnaast kan er vanuit worden gegaan dat ze een neutrale houding hebben ten aanzien van de functie. Persoonskenmerken spelen dan geen rol.

Checklists bestaan uit een serie items die betrekking hebben op de werkomgeving.

De TOMO (TOetsingslijst Mens & Organisatie) is bedoeld als 'eerste-lijn' instrument voor een globale inventarisatie van het voorkomen van knelpunten. Als blijkt dat er problemen gevonden worden, kunnen deze nader onderzocht worden door een arbodeskundige met een tweede-lijn instrument als de WEBA.

TOMO

4 modules: Taakeisen, Arbeidsverhoudingen, Arbeidsvoorwaarden en Regelruimte.

WEBA

De WEBA wordt gebruikt om na te gaan of er welzijnsrisico's zijn. Hiermee wordt bedoeld: een verhoogde kans op stressreacties en het ontbreken van mogelijkheden om te leren en zich te ontplooien in de functie. Stressreacties ontstaan door een discrepantie tussen regelvereisen (opgaven en problemen) en de beschikbare regelmogelijkheden in het werk. De methode bestaat uit drie fasen:

  • beschrijving van de functie-inhoud: Nagegaan wordt uit welke taken de functie is samengesteld. De werkorganisatie wordt beschreven en er wordt een overzicht gegeven van mogelijke regelproblemen;

  • beoordeling van functie-inhoud: Voor elk van de volgende aspecten wordt een beoordeling gegeven (voldoende, beperkt voldoende, onvoldoende):

  • Maatregelen om de knelpunten te verhelpen

Psychosociale factoren zijn moeilijker vast te stellen dan technische en ergonomische aspecten. Welzijn kan niet objectief vastgesteld worden en er bestaan geen normen of criteria voor.

Voor- en nadelen van de checklist

Checklist is wel semi-objectief, aan de betrouwbaarheid is nog veel te verbeteren.

Je moet je soms afvragen in hoeverre een deskundige de situatie kan overzien. Iemand uit het bedrijf zelf zal de werkomgeving goed kunnen overzien maar kan bedrijfsblindheid hebben voor bepaalde knelpunten.

Voor sommige functies is het heel moeilijk om te zien wat iemand nou precies doet.

Vooral voor werkkenmerken die pas op de langere termijn tot stressreacties leiden bestaat het gevaar de ze door deskundigen onderschat worden.

13.3 Fysiologische reacties

Fysiologische metingen zijn objectief, betrouwbaar en vaak validen, maar ook duur en tijdrovend. Ook is er veel kennis nodig voor het opzetten van het onderzoek en de interpretatie van de gegevens. De meeste psychofysiologische variabelen worden echter beïnvloed door iemands temperament, cognities, attituden en niet te vergeten iemand emoties, deze hebben een sterkere invloed op ons lichaam en dus ook p onze fysiologie dan de cognitieve informatieverwerking. Door individuele verschillen is het belangrijk dat er voldoende controle metingen zijn (vergelijk iemand zijn zware met een lichte werkdag). Daarnaast worden fysiologische metingen vaak ondersteunt door hormonale metingen. Beide metingen kunnen op drie manieren verricht worden:

  • ambulante metingen: de registraties worden verricht terwijl de betrokkene zijn normale werk uitvoert. Iemand kan een hele dag meetinstrumenten met zich meedragen (zijn heel klein);

  • herstelmetingen: de gegevens worden verzameld tijdens rust na afloop van het werk of op een vrije dag;

  • standaardtaken: deze worden voor, tijdens of na een werkdag afgenomen. Er wordt vanuit gegaan dat verstoringen in de toestandregulatie eerder naar voren komen wanneer iemand mentaal (met de taak) belast wordt, dan tijdens rust.

13.4 Werkmodel

Wanneer in een bedrijf klachten zijn over stress of een te hoge belasting:

De onderzoeker moet in zijn bagage een werkmodel hebben waarin de problemen geplaatst kunnen worden en waarmee mogelijke oplossingen gegenereerd kunnen worden.

Er is een pakket van methoden en technieken nodig om de werkomgeving te evalueren.

Bij een werkmodel horen een stappenplan en een onderzoeksontwerp.

Het werkmodel geeft een globaal verband aan tussen de kenmerken van de werkomgeving, het werkproces en de gevolgen voor welzijn en gezondheid. Daaraan worden nog modererende factoren toegevoegd. Persoonskenmerken kunnen bijvoorbeeld ervoor zorgen dat de gevolgen van de belasting worden verzacht waardoor de werkende minder emotioneel reageert. Reacties op de langetermijn worden zo versterkt of verzwakt.

13.5 Stappenplan

Globaal zijn de volgende fasen in een stappenplan van een onderzoek te herkennen:

  • Probleemoriëntatie: Informatie verzamelen en geven over mogelijkheden van het onderzoek. Daarnaast moet draagkracht worden gecreëerd bij management, personeelsfunctionarissen en ondernemingsraad. Doelstelling, kosten en tijd worden besproken;

  • Onderzoeksplan: doelstelling en globale aanpak worden verder uitgewerkt. (1) Er wordt een werkmodel op basis van probleemoriëntatie en literatuur opgesteld. (2) Keuzes van meetmethoden moeten verantwoord worden. (3) Onderzoeksontwerp dat aangeeft bij wie de gegevens verzameld worden, (4) Fasering van het onderzoek in de tijd;

  • Inventarisatie van knelpunten en problemen in het werk;

  • Onderzoek: Nagegaan wordt wat de relatie is tussen stressverwekkende factoren in de werkomgeving en de nadelige gevolgen ervan voor het functioneren en de gezondheid;

  • Maatregelen: Op basis van inventarisatie en onderzoek wordt een samenhangend pakket van maatregelen opgesteld om de stress te voorkomen of de gevolgen te reduceren. Er wordt een plan van aanpak opgesteld;

  • Implementatie: Volgens dit plan van aanpak worden de voorgestelde maatregelen uitgevoerd om de gesignaleerde problemen op te lossen

  • Evaluatie: Nagegaan wordt of de maatregelen zijn uitgevoerd volgens het plan van aanpak en of de veranderingen het gewenste effect hebben gehad.

Bij het opzetten van een onderzoek is het wenselijk een integrale benadering na te streven → probleem vanuit verschillende invalshoeken bekijken.

Wanneer het te onderzoeken probleem moeilijk te definiëren is en het te kiezen onderzoekstraject niet direct voor de hand ligt, verdient het aanbeveling een getrapte benadering te volgen, waarin een aantal onderzoeken na elkaar uitgevoerd worden. We beginnen dan met een beperkt onderzoek bij veel werkenden en eindigen met een uitgebreid, langdurig en specifiek onderzoek bij een beperkte, maar goed geselecteerde groep werkenden (bijvoorbeeld risico en controlegroep).

13.6 Onderzoeksontwerp

Bij het opzetten van het onderzoek is het belangrijk condities of groepen zo te kiezen, dat er enerzijds voldoende meetruimte gecreëerd wordt en anderzijds voldoende controlemetingen beschikbaar zijn. Er zijn globaal drie methoden om controles in te bouwen:

  1. een risicogroep (hoge bloeddruk, veel stressklachten) vergelijken met andere groepen;

  2. een werkconditie die veel stress oproept vergelijken met een conditie die weinig stress oproept;

  3. reacties op het werk vergelijken met metingen tijdens rust (vrije dag of 's avonds).

14 Preventie en interventie

Als iemand zijn werk niet meer aan kan en last krijgt van werkstress, zijn er twee mogelijkheden: (1) het aanpassen van de werkomgeving (verlagen werktempo) of (2) het veranderen van de eigenschappen van de werkende: het vergroten van de belastbaarheid (tijdmanagement) of de stresstollerantie (coping verbeteren).

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van maatregelen die genomen kunnen worden om werkstress te voorkomen, problemen op te lossen en stressreacties te verminderen.

14.1 Stressmanagement

Ons gedrag wordt in sterke mate bepaald door onze omgeving, vooral door ons werk. Een psychosociaal ongunstige werkomgeving leidt tot verhoogde risico's en gezondheidsschade. Deze schade ontstaat niet alleen door een hogere blootstelling, maar ook doordat we ons copinggedrag en onze levensstijl gaan veranderen.

Fysiologische stoornissen en ongezonde gewoonten moeten gezien worden als bijwerkingen van de (soms desperate) pogingen van de werkende om aan de eisen van het werk (en het leven) te voldoen en met stress om te gaan.

Maatregelen die slechts gericht zijn op de belastbaarheid en het gedrag van de werkende hebben maar een beperkte invloed op welzijn en gezondheid. Op lange termijn kunnen er alleen goede resultaten bereikt worden als preventie en interventie gericht zijn op de oorzaken in de werkomgeving die stress oproepen, en daarmee fysiologische stoornissen, negatieve emoties en ongezond gedrag veroorzaken.

Bij de bron aanpakken blijft in praktijk moeilijk te realiseren:

  • stressverwekkende factoren zijn vaak niet goed in kaart gebracht;

  • stressreacties ontstaan door ingewikkelde interacties tussen factoren;

  • psychosociale knelpunten zijn moeilijk te kwantificeren.

De kwaliteit van stressmanagement in bedrijven is niet onomstreden:

  • is teveel gericht op verminderen en verzachten van de effecten van stress;

  • meer gericht op individu dan organisatie;

  • te weinig onderzoek naar inventarisatie en herontwerp van werkomgeving;

  • bestaande stressmanangementprogramma's worden te weinig geëvalueerd op kosten en baten. Te weinig op langetermijneffecten;

  • cursussen gaan niet in op problematiek en hoe de bron aan te pakken.

14.2 Soorten maatregelen

Onderscheidt in maatregelen voor werk en voor werkende. Daarnaast onderscheidt tussen preventie en interventie.

Preventie → het voorkomen van gezondheidsschade

Interventie → het zo snel mogelijk signaleren van problemen, stressreacties of gezondheidsschade, maatregelen nemen om verder schade te voorkomen en bestaande schade herstellen.

Zowel preventie als interventie kunnen op de persoon of op het werk gericht zijn.

Aanpak werkdruk

De nadruk van stressmanagement ligt nog steeds bij persoonsgerichte aanpak. Vooral trainen van sociale vaardigheden en stresstraining blijken effectief.. Persoonsgerichte interventies blijken effectiever dan werkgerichte interventies. Dit komt doordat de onderzoeken naar het korte-termijn effect kijken.

Maatregelen op het gebied van regelruimte en sociale steun helpen alleen als zij ook daadwerkelijk de werkende helpen beter met zijn problemen om te gaan. Een interventie moet dus altijd maatwerk zijn en afgestemd zijn op de behoefte van de werkenden.

Mensen moeten hulp wel durven gebruiken als deze beschikbaar komt.

De manier waarop iemand arbeidsongeschikt raakt heeft ook te maken met situationele factoren. Bijvoorbeeld conflicten op de werkvloer tussen collega's of met leidinggevende. Mediatie tussen werknemer en werkgever kan een oplossing zijn.

14.3 Het centrifuge-effect

De neerwaartse spiraal van het stressproces wordt versterkt door het centrifuge-effect. Wanneer iemand ontevreden is met zijn werk, verliest hij interesse in zijn werk. Als er niets gedaan wordt aan de problemen, zal hij zich ook steeds minder betrokken voelen bij het bedrijf. Hij zal zich terugtrekken van het werk, door een negatieve passieve werkhouding en door steeds vaker en langer verzuim. Meer verzuim zorgt voor grotere afstand tot het werk.

Werkenden komen niet in de wao vanwege een te hoge belasting, maar doordat zij te weinig steun ontvangen bij het oplossen van hun problemen.

14.4 Sociaal-medische begeleiding

Sociaal-medische begeleiding heeft betrekking op de inspanningen van het bedrijf zelf en de arbodienst om samen met de betrokkene naar een oplossing te zoeken voor de problemen en klachten.

15 Kwaliteit van het werk

15.1 Ontwikkeling van werkstressrisico's

Voor een effectieve preventie en interventie van werkstress is het van belang een overzicht te hebben van de werkstressrisico's, en bij welke beroepen en functies zij het meeste voorkomen. Het CBS voert sinds 1974 een onderzoek uit naar de leefsituatie van de Nederlandse bevolking (Permanent Onderzoek leefSituatie (POLS))

Werkenden zijn de afgelopen 20 jaar minder uren per week gaan werken. Dit gold vooral voor vrouwen vanwege deeltijd werken.

Samenvattend kan worden gesteld dat ergonomische en technische aanpassingen over het algemeen de fysieke arbeidsomstandigheden hebben verbeterd, hoewel er in sommige bedrijfstakken nog zeer veel fysieke risicofactoren zijn.

Werkdruk heeft zich gestabiliseerd.

15.2 Werkdruk en controle

Productiekosten worden zo laag mogelijk gehouden. Er wordt gestreefd naar “Lean production”-> Een slanke en platte organisatie met zo min mogelijk mensen in vaste dienst. ICT helpt daarbij. Dit zorgde voor hogere werkdruk en gelijke regelruimte.

Van werklast naar werkdruk

Onder werklast worden de objectieve eisen verstaan die het werkt stelt (tempo, moeilijkheid, complexiteit en verantwoordelijkheid).

Werkbelasting is de hoeveelheid werk en de zwaarte van het werk zoals deze door de werkende ervaren wordt. De werkbelasting neem dus ook toe wanneer de emotionele of fysieke conditie van de werkende niet optimaal is (slecht geslapen, verkoudheid).

Onder werkdruk wordt het gevoel van de werkende verstaan dat hij het werk niet aan kan en de zorgen die hij zich daarover maakt. Wordt dus ook bepaald door wat iemand nog moet doen. Werkdruk is de confnief-emotionele evaluatie van de situatie. Ook over het niet slagen wordt nagedacht.

Belasting leidt pas tot stress wanneer de werkende het als een probleem ziet dat hij niet aan de eisen van het werk kan voldoen. Emoties die ontstaan (als frustratie, angst en zelfs woede) worden opgeroepen door een dreigend verlies van bezit en beloning, maar ook van aanzien en eigenwaarde, wanneer de werkende niet aan de eisen van het werk kan voldoen.

Problemen thuis beïnvloeden dus wel de werkdruk (door piekeren etc ervaren mensen alsof ze het werk niet aankunnen) maar niet de werkbelasting.

Of het werk tot een gevoel van werkdruk leidt, is niet alleen afhankelijk van de hoeveelheid, maar ook van de volgende factoren:

  • psychosociale factoren → steun, beloning, regelruimte....;

  • werken met een effectief copingpatroon → omgaan en voorkomen van hoge belasting gaat beter.;

  • het gevoel van werkdruk is afhankelijk van iemands emotionele gesteldheid;

  • werkdruk wordt ook bepaald door situationele factoren als conflicten met collega's of privéproblemen;

  • regelruimte speelt ook een rol → tempo tijdelijk kunnen verlagen, hulp vragen aan anderen, werkuren aanpassen aan privéomstandigheden.

Controle

Het is een fundamentele behoefte om, het gevoel te hebben, in zekere mate controle te hebben over zijn leven en zijn werk. Controle brengt ook kosten, als grotere verantwoordelijkheid, grotere kans op het maken van fouten die ernstige consequenties hebben.

15.5 De optimale werkomgeving

Het ontwerp van de werkomgeving is doorgaans gebaseerd op Tayloriaanse principes: Om een zo groot mogelijke efficiëntie te bereiken, wordt het werkproces zoveel mogelijk opgedeeld. Dit leidt wel tot een slechte beleving en betrokkenheid bij het werk en de organisatie. Bij herontwerp van functies zouden psychosociale en technische mogelijkheden tegelijkertijd in het ontwerpproces moeten worden opgenomen. Dit principe vormt het uitgangspunt van de socio-techniek.

Optimale stimulatie

Met optimale werklast wordt bedoelt dat de werklast overeen moet komen met iemand kennis en kunde. Zowel een te hoge als een te lage belasting kunnen tot stress leiden.

Draaglijkheidsprincipe

De werkende moet de taak niet alleen één werkdag van 8 uur kunnen uitveroen, maar ook vele jaren lang, het liefst tot aan zijn pensioen. Ook met een lichte verkoudheid of hoofdpijn.

Volledigheid van de functie

Een functie moet uit meerdere taken bestaan die verschillen in het beroep dat ze doen op de kennis en kunde van de werkende. Horizontale volledigheid → behalve uitvoerende taken worden er ook voorbereidende, coördinerende en controlerende taken uitgevoerd.

Vertikale volledigheid → De functie omvat verschillende niveaus van informatieverwerking: kennis, procedures en vaardigheden.

Regelruimte

Afhankelijk van de mogelijkheden in het werk en van het functieniveau moet de werkende tot op zekere hoogte zelf kunnen bepalen in welk tempo, op welke manier en in welke volgorde het werk uitgevoerd. wordt.

Toekomstperspectief en rolonzekerheid

Gaat om zekerheid en duidelijkheid van de functie-uitvoering nu, en in de toekomst.

Terugkoppeling en informatie

Terugkoppeling van informatie over de eigen prestatie van het bedrijf is een van de belangrijkste voorwaarden om efficiënt te kunnen functioneren.

Sociale betrokkenheid en steun

Psychosociale aspecten van het werk bepalen of iemand zich dagelijks optimaal voor het werk wil/kan inzetten: werksfeer, de stijl van leidinggeven, mogelijkheid tot sociaal contact met chef, collega's en klanten.

Ontplooiing en opleiding

15.6 Ontwerp van de werkomgeving

Maatregelen zijn vaan specifiek voor het soort bedrijf, de functie en het soort werk.

Sociotechniek: het werk wordt zomin mogelijk opgedeeld. Taakspecialisatie vindt alleen plaats voorzover dat noodzakelijk is voor een efficiënte productie. Er wordt bij de keuze of een taak door machine of mens wordt uitgevoerd rekening gehouden met de specifieke vaardigheden en behoeften van de mensen (zie ook par 4.4). Er wordt dus zo min mogelijk onderscheidt gemaakt tussen hoofd- en handarbeid en tussen organiserende en uitvoerende taken.

Een ander punt van de sociotechniek is het instellen van taakgroepen. Werkenden werken gezamenlijk in een groep aan een stuk van het arbeidsproces en hebben daarvoor een eigen verantwoordelijkheid. Taakverrijking en roulatie zijn dan mogelijk.

Taakroulatie: Het periodiek wisselen van werkzaamheden door werkenden bij toerbeurt elkaars werk laten overnemen.

Taakverbreding: Het toevoegen van uitvoerende taken die op elkaar aansluiten, wat leidt tot het verbreden van de werkcyclus

Taakverrijking: Het toevoegen van voorbereidende, ondersteunende en organiserende taken aan uitvoerende taken.

 

Access: 
Public
This content is related to:
De neurobiologie van stress en ontwikkeling
Samenvatting Handbook of work stress
Self-determination theory and work motivation (summary)
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1432