Collegeaantekeningen Grondslagen van het Recht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


College 1 – Rect: functies, aard en bronnen

Cursusdoelen:
Aan het eind een idee hebben van de grondbegrippen van het recht, hoe het in elkaar zit. Dat je kritisch vanuit beginselen kunt kijken naar het recht, niet gewoon klakkeloos overnemen maar er vraagtekens bij zetten.

Jurisprudentie: rechtelijke uitspraken.

Bij het tentamen ligt de nadruk op Hoofdlijnen, niet zozeer op achtergronden

The rule of law (nl: democratische rechtsstaat) betekent dat de overheid of overheidsdienaren bij de uitoefening van hun bevoegdheden ook aan het recht gebonden zijn. Als koningin/politieagent/etc ben je nooit zo machtig dat je het recht naar je hand kunt zetten. Iedere uitoefening van staatsmacht is onderworpen aan het recht.
Zelfs de koningin moet zich aan de maximumsnelheid houden en zelfs Mark Rutte moet belasting betalen.

Regering en wetgever zijn samen wetgevende macht, regering en uitvoerders en ambtelijk apparaat zijn samen de uitvoerende macht.

Trias politica
Theorie gebaseerd op montesquieu, als mensen teveel macht krijgen, zullen ze die bijna altijd proberen te misbruiken. Je kunt dan echt genieten van de macht die jij hebt. Macht heeft de neiging om te corrumperen, dat is een menselijke eigenschap. Daarom moet je nooit iemand de volledige macht geven. Je moet de macht dus scheiden/verdelen, montesquieu doet dat in drie machten, de trias politica: de wetgevende macht, uitvoerende macht en rechtsprekende macht.

In Nederland zijn in hoge mate de wetgeving en het bestuur met elkaar verweven, alleen de rechtspraak staat redelijk apart. Het is niet zo dat mensen dan teveel macht krijgen, we hebben in plaats daarvan ‘ checks and balances’. Dit betekent dat machten samen moeten werken om wat voor elkaar te krijgen. Hierdoor kunnen ze nooit in hun eentje de macht grijpen.

Soorten regels:
1. Gedragsnormen: alles wat je wel of niet mag
2. Sanctienormen: bepaling wanneer en welke sancties je krijgt bij overtredingen van een primaire norm. Is iets een norm of regel als er geen sanctie aan verbonden zit?
3. Bevoegdheidsverlenende normen: Iemand krijgt de bevoegdheid om iets te doen (sanctie opleggen, regel opstellen, etc).
Wat je met recht wilt bereiken: Ordening van de samenleving op een rechtvaardige manier.

Recht is een soort concretisering van je rechtvaardigheidsgevoel. H1 Achtergronden zegt daarentegen dat recht niet om de morele waarde van een regel gaat (of het eerlijk, rechtvaardig etc is) maar een regel die via de herkenning te herleiden is als een regel van het Nederlands recht.
Maar wat is nou dus recht?
Recht is een verzameling regels, dat als doel de ordening van de samenleving heeft. Een regel behoort tot het Nederlandse recht als die regel te herleiden is tot één van onze rechtsbronnen.
eigenrichting: het recht in eigen hand nemen.
 

Terminologie
Positief recht ó ideaal recht
zoals het is vastgelegd, het geldende recht ó hoe jij het persoonlijk zou willen zien.
Er bestaat geen term als ‘ negatief recht’.
Een regel is geldend als die aanspraak maakt op gehoorzaamheid, als hij juridisch afdwingbaar is.
Een regel is effectief als hij over het algemeen gehoorzaamd, toegepast en gehandhaafd wordt.
Het verschil tussen rechtsregels en andere regels:
Rechtsregels komen uit een rechtsbron.
Primaire regels: zeggen wat je wel moet of niet mag.
Secundaire regels: regels die gaan over het veranderen of tot stand komen van de primaire regels, regels over regels dus. Zodra er secundaire regels zijn, zijn deze regels rechtsregels en geen gewone regels.
Herkenningsregels bepalen of iets een rechtsregel is of niet.
Drie visies:
1.Positivisme: Het idee dat je alleen aan de herkomst van een regel kunt bepalen of iets een rechtsregel is of niet. Puur naar de herkomst van de regel kijken en niet naar de inhoud.
2.Anti-positivisme:
3.Natuurrecht: Er is iets waardoor je kunt zeggen dat bepaalde dingen zo indruisen tegen ons rechtsgevoel, dat dat nooit recht kan zijn (slavernij, jodenvervolging, etc). Daar kun je wetten over maken, maar dat is zo immoreel dat het gewoon geen recht kan zijn. Moeilijke positie om vol te houden.

Conclusie: Rechten gaat niet alleen over regels zoals ze in het wetboek staan maar ook over de toepassing van regels en rechten heeft ook veel te maken met normativiteit.

 

Objectief recht: het recht, the law
Subjectief recht: de aanspraak die je maakt op iets, the right.

Publiekrecht

Privaatrecht

Functionele rechtsgebieden

Staatsrecht

Burgerlijk recht

Jeugdrecht

Bestuursrecht

Handels- en rechtspersonenrecht

Internetrecht

Strafrecht

Personen- en familierecht

Gezondheidsrecht

Drie onderscheiden:

 

  1. Dwingend recht ó aanvullend recht. Dit onderscheid is alleen van toepassing bij privaatrecht!
    Dwingend recht: rechtsregels waarvan de burgers zelf niet af kunnen wijken. Je mag onderling geen afspraken maken die niet mogen van de wet, je kunt dus wel een contract maken en er in principe alles inzetten, maar bepaalde bepalingen zijn dan niet rechtsgeldig. Zo kun je bvb niet rechtsgeldig afspreken dat je huur in natura betaalt.
    Aanvullend recht: als je niks hebt afgesproken, heeft de wetgeving een aantal regels die als algemeen worden gezien. Als je geen contract hebt getekent of iets degelijks, heb je toch een aantal rechten.
     

  2. nationaal recht ó internationaal recht
    Internationaal recht werkt door in het Nederlands recht.

  1. Formeel recht ó informeel recht. Formeel heeft altijd betrekking op de procedure, materieel heeft altijd betrekking op inhoud.

Formele rechtsbronnen:
Dit zijn de officiële bronnen waar het recht uit voortkomt. Je kijkt hierbij naar de herkomst van regels. Komen de regels voort uit een formele rechtsbron, dan is de regel recht. Die officiële bronnen zijn jurisprudentie, de wet en ongeschreven recht (gewoonterecht en ongeschreven rechtsbeginselen).
- Herkenningsregel: Om te bepalen of een regels een rechtsregel is, kijk je naar de herkomst van die regel. Je kijkt niet naar de inhoud maar naar de herkomst.
- Positivistische visie op het recht.

Materiele rechtsbronnen:
Dit zijn alle dingen die bijdragen aan de inhoud van het recht. Deze term gebruiken we verder niet bij dit vak.

Formeel recht:
Recht wat gaat over procedurele regels. Bvb het strafprocesrecht .
Materieel recht:
Inhoudelijke regels. Beslissen wat je wel of niet mag/moet.

College 2 - Staatsorganisatie

Wetten opzoeken op internet: www.wetten.nl Je kunt zoeken op de naam van een wet, artikelnummer of een exact woord uit die bewuste wet. Belangrijk dat je de zoekwoorden heel precies formuleert.

Vaardigheid van opzoeken in een wettenbundel komt in deze cursus niet aan bod.

Jurisprudentie opzoeken op internet: zoeken.rechtspraak.nl
Nodig: datum van de uitspraak en naam/locatie van de rechtbank. LJN-nummer: landelijk jurisprudentienummer, uniek nummer wat aan een uitspraak wordt meegegeven.

Staatsrecht (HS4, Hoofdlijnen)

Democratie: het volk heeft invloed op de totstandkoming van wetgeving.

Rechtsstaat: Ook de overheid/het hoogste gezag is gebonden aan het recht.

Maar hoe kan het dat degenen die de wet maken, zich ook aan de wet houden en deze niet naar hun eigen hand zetten? Onderscheid tussen de Grondwet en ‘gewone’ wet. De Grondwet bepaalt hoe de gewone wet tot stand komt/gewijzigd wordt. Er is een speciale procedure om de Grondwet te wijzigen, deze procedure staat in de Grondwet zelf. Zwaardere procedure zodat niet iemand die zomaar naar zijn hand kan zetten.
Wijzigen gewone wet: Gewoon wetsvoorstel komt eerst in de Tweede Kamer, die moet het goedkeuren. Vervolgens komt het bij de Eerste Kamer en die mag alleen ja of nee zeggen.
Wijzigen van De Grondwet: een wetsvoorstel indienen, de Tweede Kamer wordt ontbonden, er komen nieuwe verkiezingen (waarbij de kiezer dus eigenlijk indirect stemt op deze verandering), vervolgens moet de ruime meerderheid van de Tweede Kamer het er mee eens zijn.

Grondrechten/Mensenrechten (met als belangrijkste het EVRM, ontstaan na WOII).

De gewone wet kan wel inbreuk maken op de Grondwet, maar alleen als dat in de Grondwet is aangegeven. Er staat dan bvb in de Grondwet dat iedereen de godsdienst mag belijden die en zoals hij wil, zolang hij zich daarbij maar aan de andere wetten houdt.

Berlusconi: voorbeeld van wat eigenlijk niet kan/mag in een rechtsstaat. Daarom is Italië niet voor 100% een rechtsstaat.

Democratie, tweeledig:

  • Formele democratie: volgens de regels. In feite het kiezersoordeel.

  • Materiele democratie: Je moet een debat kunnen voeren, vrijheid van meningsuiting, ook overtuigingen die minder populair zijn, zijn wel bespreekbaar. Beperking daarvan ligt in de Grondrechten. Iedereen moet mee kunnen en mogen denken en het debat moet voor iedereen toegankelijk zijn. Er is vrije pers, vrijheid van meningsuiting, geen censuur, etc.

Machtsevenwicht, twee soorten:

  • Trias Politica (wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht zijn gescheiden)

  • Tegenkrachten en tegenwichten (machtenscheiding met checks and balances). Overheidsorganen hebben elkaar nodig om dingen te doen, zo houden ze elkaar in evenwicht en onder controle. (In NL het geval)

Legaliteitsbeginsel:

  • Formeel legaliteitsbeginsel: Volgens de regels/procedure. De bevoegdheid tot iets is ontleend aan de wet. Alle overheidsoptredens moeten gebaseerd zijn op de wet. Delegatie: acties aan ondergeschikten opdragen. Attributie: niet een bevoegdheid die je zelf al had, maar je creeert hem en geeft hem aan iemand.

  • Materieel legaliteitsbeginsel: Gekeken naar de inhoud. Als je als overheidsorgaan een bepaalde bevoegdheid uitoefent, moet je dit ook op een zuivere manier doen.

 

Nederlandse staatsinrichting:

 

Volksvertegewoordiging
(bij stud.ver. een ALV)

Dagelijks bestuur
(bij stud.ver. de Senaat)

Voorzitter
(bij stud.ver. de Preases)

Centrale Overheid

Parlement = Eerste en Tweede Kamer samen = Staten Generaal
Tweede kamer direct met stemmen gekozen, Eerste kamer getrapt gekozen.

Ongeveer de Regering (koning + ministers
+staatssecretaris)

Minister-president

Provincie

Provinciale Staten (direct met stemmen gekozen)

Gedeputeerde Staten
(gekozen door prov. Staten)

Commissaris vd Koningin (benoemd door regering)

Gemeente

Gemeenteraad (direct met stemmen gekozen)

College van B en W (gekozen door gemeenteraad)

Burgemeester (benoemd door regering)

 

Feitelijke handelingen: fysieke handelingen

Rechtshandelingen: iets wat je doet met het oog op een bepaald rechtsgevolg, je brengt een verandering aan in de juridische positie van iemand. (Docent laat student slagen, waardoor student diploma heeft en andere juridische positie, iemand een vergunning geven, etc.).

Een eenzijdig besluit kun je opdelen in een besluit van algemene strekking (b.a.s.) en een beschikking.

Besluit van algemene strekking b.a.s.: een algemene regeling, een beschikking is een besluit in een individueel geval.

a.b.b.b.: Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (in de algemene wet bestuursrecht).

- Onpartijdigheid

- Zorgvuldige voorbereiding  inlezen, weten waar je het over hebt.

- verbod van détournement de pouvoir  bevoegdheden enkel gebruiken voor doel waarvoor ze bedoeld zijn)

- zorgvuldige belangenafweging en evenredigheid

- motivering

Daarnaast heb je ook nog:
- Rechtszekerheid (legaliteit, geen terugwerkende kracht, duidelijk)

-Vertrouwensbeginselen (burger moet er van uit kunnen gaan dat ze doen wat ze beloven)

Tegen een beschikkingen kun je bezwaar aantekenen, tegen een b.a.s. niet. Zodra je bezwaar aanmaakt (tegen een beschikking), wordt er een besluit gemaakt over of je gelijk hebt of niet, dit wordt aan twee kanten getoetst:

  • Doelmatigheid (volle toetsing)

  • Rechtmatigheid (marginale toetsing)

College 3 - Rechtspraak

Artikel 6, EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten vd Mens):

Geeft de kern weer waaraan fatsoenlijke rechtsspraak moet voldoen.
 

Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen (…)

Hieruit vloeien een aantal rechtsbeginselen voort:

  1. Toegang tot de rechter:
    Iedereen moet altijd toegang hebben tot de rechter, bij elk geschil.
     

  2. Onafhankelijkheid vd rechter:
    De rechter moet onafhankelijk zijn
     

  3. Onpartijdigheid vd rechter:
    De rechter moet onpartijdig zijn
     

  4. Openbaarheid:

    • Interne openbaarheid: Alle processtukken moeten voor beide partijen beschikbaar zijn.

    • Externe openbaarheid: de zitting is in principe openbaar, enkele uitzonderingen (kinderen, jongeren, gevoelige zaken, etc) daargelaten.
       

  5. Hoor en wederhoor:
    Altijd moeten beide partijen gehoord worden en reacties mogen geven: repliek en dupliek, hoor en wederhoor.
     

  6. Hoger beroep en cassatie: Je moet bij belangrijkere zaken altijd in hoger beroep kunnen en in cassatie kunnen gaan.
     

  7. Motiveringsplicht vd rechter:
    De rechter moet zijn/haar uitspraak altijd moeten motiveren
     

  8. Juristenrechtspraak:
    Rechtspraak gebeurt in Nederland altijd door een gediplomeerd jurist.
     

  9. Collegiaal (meerdere rechters, oneven aantal) of unus iudex

Eerste aanleg is in principe altijd bij de rechtbank.

Handelsrecht: al het normale burgerlijk recht, heeft niet per se iets met ‘handel’ te maken.

Kantonsector: kleine zaken, strafzaken betreffende overtredingen.

Wie eist die reist: degene die een zaak aangaat, moet naar de rechtbank die het dichts in de buurt is van degene waarmee je in conflict bent.

Als je een conflict hebt met een overheid, moet je een zetelaanknoping, heb je een conflict met de centrale overheid/het ministerie, geldt woonplaatsaanknoping: dan mag het in je eigen gemeente.

Rechter doet uitspraak, het vonnis.

Grief: redenen waarom je het niet met de uitspraak van de rechter eens bent. Dit stuur je naar de rechter in hoger beroep.

Rechter bij de rechtbank: rechter

Rechter bij het Hof: Rechter/Raadsheer (ook als je vrouw bent)

Rechter bij Hoge Raad: Raadsheer

Als je het niet eens bent met de uitspraak van het Hof (het arrest), kun je in cassatie gaan. Hierbij heb je het alleen over het vonnis en niet meer over de feiten.

Als het gaat over een recht wat ook in het Europese Verdrag van de Rechten vd Mens staat en je bent het écht niet eens met de uitspraak van de Hoge Raad, kun je als particulier ook nog naar het Europese Hof voor de Rechten vd Mens (EHRM).
Als het gaat om een Europees recht, waarbij de Hoge Raad het antwoord niet weet, kan de Hoge Raad om raad vragen bij het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU).

Terminologie
Je hebt altijd twee soorten procedures, afhankelijk van je vordering. Een dagvaarding of een verzoekschrift. Bij deze twee heb je een andere terminologie.

  1. Eerste aanleg:

    1. Bij een dagvaardingsprocedure: de partijen zijn eiser en gedaagde, de uitspraak heet een vonnis.

    2. Bij een verzoekschriftprocedure: de partijen zijn verzoeker of rekwestrant en gedaagde of gerekwestreerde, de uitspraak heet een beschikking.

  2. Hoger beroep:

  3. Bij een dagvaardingsprocedure: de partijen zijn appellant en geïntimeerde, de uitspraak heet een arrest.

  4. Bij een verzoekschriftprocedure: de partijen zijn appellant en geïntimeerde, de uitspraak heet een arrest.

(Problemen van) Rechtsvinding/rechtsvorming

Problemen van rechtstoepassing: invullen van feiten in regels?

  1. Taalproblemen: Verboden om voertuigen mee te nemen in het park, wat valt er nou precies onder een voertuig? Een kinderwagen ook? Een step? Een skateboard? Een rolstoel?
    Er heeft iemand een hartaanval en er moet een ambulance het park in, mag dat?

Met ieder zelfstandig naamwoord dat verwijst naar iets fysieks, heb je dit probleem. Er zijn altijd uitzonderingen, je kunt nooit definiëren wat er precies onder valt.
Wat doet de rechter hiermee? Hier kan je de interpretatiemethoden bij gebruiken.

  1. Normatieve leemte (normative gap): Er zijn vaak problemen waarbij men het recht om een oplossing vraagt, maar waarbij de grote vraag is welke rechtsregel hierop van toepassing is.

Vb: Project X Haren, wie draait voor de kosten op? 16jarig meisje, facebook, dorp, politie, media, jongeren? Het is niet duidelijk welke regels van toepassing zijn en hoe ze gehanteerd moeten worden. Hier kan je de interpretatiemethoden bij gebruiken.

  1. Axiologisch probleem (axiological gap): Wanneer je duidelijke feiten en regels hebt en die passen goed bij elkaar, alleen de uitkomst past hier niet goed bij.
    vb: stel, het is verboden te slapen op het station. Twee mensen opgepakt: een nette, oudere man, zat te wachten op zijn vrouw die vertraging had, heeft heel licht geslapen. Een ander man, een zwerver die in zijn slaapzak op een bankje lag, maar nog niet sliep. Regel is bedoeld voor die zwerver, maar die nette oude man is er de dupe van wanneer je de regel toepast. Oplossing: regels op bepaalde manier interpreteren zodat ze toch tot een gewenste uitkomst leiden Hier kan je de interpretatiemethoden bij gebruiken.

Interpretatiemethoden:
Deze zijn er zodat de rechters de kans hebben om een regel in een concreet geval te interpreteren zodat er een uitkomst uitkomt.

  1. Wetshistorisch: je kijkt naar de geschiedenis van de regel. Wat was de bedoeling van deze regel? (oplossing bij het voertuigen-in-het-park-probleem: park is bedoeld voor rust en veiligheid, rust-verstorende of veiligheids-verstorende voertuigen moeten verboden worden)

  2. Grammaticaal: letterlijk. De alledaagse betekenis van een woord of regel. (oplossing bij het voertuigen-in-het-park probleem: iets met wielen is in het alledaagse taal een voertuig.)

  3. Teleologische (analoog/ a contrario): Kijkend naar het doel van de regel. Kun je afleiden uit de wetshistorie (waarbij deze twee overlappen) of gewoon ‘uit het blote hoofd’.
    - Analoog redeneren: het voorbeeld lijkt op de regel, dus is de regel van toepassing.
    (vb: verboden te roken, staat op een bord met een sigaret met een kruis erdoor: je mag geen sigaret roken maar waarschijnlijk ook geen pijp of sigaar.)
    - a contrario redeneren:
    (vb: verboden te roken, staat op een bord met een sigaret met een kruis erdoor: je mag wel pijp of sigaar roken, want dat staat niet op het bord).

  4. Systematisch.

College 4 – Wetten, moraliteit en legaliteit

Formeel heeft ALTIJD betrekking op de procedure

Materieel heeft ALTIJD betrekking op de inhoud

Wif: wet in formele zin.
Deze ontstaan na gezamenlijk overleg van de regering en de Staten Generaal. Het zijn na hun goedkeuring wel echt wetten en dat je herkent ze omdat er ook altijd het woord ‘wet’ of ‘wetboek’ bij staat.

Wim: wet in materiele zin.
Deze werken naar buiten. Het zijn algemene regels: regels die op een onbepaald aantal gevallen van toepassing zijn. Ze zijn voor iedereen in een bepaalde groep geldend. Er wordt gekeken naar de inhoud. Deze wetten zijn afkomstig van tot regelgeving bevoegd gezag.

Wif en Wif sluiten elkaar niet uit, de categorieën overlappen elkaar.
Wif die niet ook wim zijn, zijn bloot formele wetten.
wim die niet ook wif zijn, zijn bloot materiele wetten.
 

Waarom is het onderscheid tussen wif en wim van belang?
 

  1. Is het een wet in formele zin?

Toetsing: staat er ‘wet’ in?

Ja: een wif. Nee: geen wif

  1. Is het een wet in materiele zin?

Toetsing: is het een algemene wet (voor iedereen in bepaalde groep onbeperkt geldend)? Ja: een wim. Nee: geen wim

  1. Is het een bloot formele wet?

Toetsing: is het wel een wif maar geen wim?

  1. Is het een bloot materiele wet?

Toetsing: is het wel een wim maar geen wif?
Als de grondwet het heeft over ‘wet’, dan is het op één uitzondering na altijd alleen maar een wet in formele zin.

Uitzondering: artikel 16 Grondwet. Zelfde als artikel 1 van wetboek van strafrecht, het legaliteitsbeginsel.
‘Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling’  Alle overheidsoptreden moet gebaseerd zijn op de wet. De overheid moet bevoegd zijn en ze mogen niet met terugwerkende kracht dingen strafbaar stellen. Je kunt iemand alleen straffen voor dingen waarvan hij hoort te weten dat het strafbaar is.
Waarom geen wif? Een gemeente mag ook dingen strafbaar stellen in zijn algemene plaatselijke verordening (APV).

Dus ook een lagere wetgever (gemeente, waterschap, etc) mogen ook dingen strafbaar stellen. Geen misdrijven, wel overtredingen. Dit is de enige waar wet ook wet in materiele zin is, niet enkel wet in formele zin.

Artikel 11: het recht op onaantastbaarheid van het lichaam. Er mag geen inbreuk worden gemaakt op jouw lichamelijke integriteit, behalve krachtens de wet.

Krachtens de wet/de wet regelt/bij de wet: de wif mag de bevoegdheid delegeren aan een lagere wetgever.

!Belangrijk!
Hiërarchie van wetten:

  1. (internationale) Verdragen, ieder verbindende bepalingen (i.v.b.)

  2. Statuut van het koninkrijk der Nederlanden

  3. Grondwet

  4. wet in formele zin (wif)

  5. AMvB. en Kvb

  6. Ministeriële regelingen

  7. Provinciale verordeningen

  8. Alle lagere regelgevingen

Punt 5 t/m 8 (alle punten na wif) zijn bloot materiele wetten

 

Wat als wetten met elkaar in strijd komen?

Dan gelden er voorrangsregels:

  1. Lex superior derogat legi inferior  een hogere wet gaat boven een lagere wet (zie hiërarchie)

  2. Lex specialis derogat legi generali  een bijzondere wet gaat boven een algemen wet

  3. Lex posterior derogat legi priori  een jongere wet gaat boven een oudere wet

Maar ook deze kunnen botsen, dan geldt: Bijzondere oudere wet gaat voor algemene jongere wet. Ook deze voorrangsregels zijn dus hiërarchisch verdeeld. (voorrangsregel 1 weegt zwaarst, regel 3 het minst zwaar)

Toetsing door de rechter:

  • Bij strijd is het onverbindend – maar dit geldt alleen voor dit bepaalde geval, niet voor alle soortgelijke gevallen

  • Toetsingsverboden. Er zijn drie gevallen waarbij de rechter niet mag toetsen.

    • Wetten in formele zin aan het Statuut; de rechter mag wif niet toetsen aan het Statuut of aan ongeschreven rechtsbeginselen  Harmonisatiewetarrest)

    • Wetten in formele zin aan de grondwet; de rechter mag niet toetsen of wif wel in overeenstemming is met de grondwet. Artikel 120 GW.

    • Wat wél mag: de rechter mag wif wel toetsen aan EVRM (een internationaal verdrag, nr 1 in hiërarchie) waarin ook grondrechten staan.

    • Wat wél mag: alle lagere regels mogen wel aan de Grondwet worden getoetst.

    • Wat wél mag: Bloot materiele wetten mogen wel getoetst worden aan rechtsbeginselen  Legesverordening Beerta.

  • Maar wel:

    • wetten in formele zin aan ieder verbindende verdragsbepalingen (met name: grondrechten uit EVRM).

    • Bloot materiële wetten aan rechtsbeginselen (legesverordening Beerta)

Recht en moraal

Er worden drie benaderingen behandeld:

  1. Positivistisme (Hart)
    Aan de hand van herkenningsregels kun je herkennen of iets een rechtsregel is of niet  als hij afkomstig is uit rechtsbronnen. Rechtsbronnen zijn: wetten (wim of wif), jurisprudentie en ongeschreven recht/wet.
    Dit is echter alleen een formeel criterium, je kijkt hierbij enkel naar de totstandkoming van regels en niet naar de inhoud van de regels.
    Kun je over recht spreken als dat recht zo onrechtvaardig is dat het tegen je gevoel in gaat? debat natuurrecht vs rechtspositivisme.

  2. Natuurrecht

Er is een soort hoger recht, ons menselijk recht probeert dat te evenaren. Soort gevoelsrecht, sommige dingen mogen officieel wel, maar voelen niet juist. Benadering van de mensenrechten zoals in UVRM. Dit is alleen een materieel criterium, je kijkt alleen naar de inhoud van wetten.

  1. Anti-positivisme (Dworkin)

Hier liggen bepaalde dingen aan ten grondslag. Het normatieve uitgangspunt va het positieve recht (vb: alle mensen zijn gelijk, je moet je beloftes nakomen, je moet niet kunnen profiteren van je eigen wandaad). Je kunt het positivistische recht niet toepassing in een concreet geval zonder de normatieve uitgangspunten mee te nemen. Dit is vooral toepasbaar in hard cases: hierbij het je het rechtsvaardigheidsgevoel nodig om het recht toe te kunnen passen. Anti-positivisme wil dus formele regels toepassen maar met het natuurrecht/gevoel in het achterhoofd. Zowel formeel als materieel criterium.

College 5 – Materieel strafrecht

Hoe het materiele strafrecht in concrete gevallen kan worden toegepast. Materieel strafrecht laat dus zien wat er allemaal strafbaar is en wanneer het strafbaar is.

Strafrechtelijk legaliteitsbeginsel, materieel:

  • Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling (je mag iemand alleen straffen voor iets wat vóór het plegen van het delict al in de wet strafbaar gesteld was) Als je niet weet wat strafbaar is, kun je er ook niet op aangesproken worden.

    • Lex scripta: wettelijke basis van alle strafbare feiten. Als iets een strafbaar feit is, moet het vooraf in de wet te vinden zijn.

    • Lex certa: de wet moet duidelijk zijn en goed afgebakend. Men moet snappen wat er met de wet wordt bedoeld (geen vage termen).

    • Geen analogie: het moet duidelijk zijn wat er wel en niet onder valt.

    • Geen terugwerkende kracht: het delict moet strafbaar zijn gesteld vóór het delict gepleegd is.

Iemand wordt opgepakt en als hij voor de rechter moet komen wordt hem iets ten laste gelegd. Men komt dus altijd met een tenlastelegging voor de rechter, een tenlastelegging is de aanklacht.

Delictsomschrijving: deel van het wetsartikel dat aangeeft wat het strafbare feit is.

De tenlastelegging is een feitelijke invulling van de elementen die ook in de delictsomschrijving staan. Bvb: bij tenlastelegging van moord zal er in de tenlastelegging omschreven worden dat de verdachte het met voorbedachten rade heeft gedaan en iemand van het leven heeft beroofd.

Al deze elementen moeten bewezen worden en wettig en overtuigend zijn.

Bewijslast: datgene wat je moet bewijzen.

Psychische gesteldheid wel van belang bij bepaling opzet of schuld. Van ergst naar minst erg:

  • Opzet (dolus)

    • Willens en wetens, gepland, met voorbedachten rade.

    • Voorwaardelijke opzet: als je voorbereidingen treft waarbij je het risico hebt dat het anders loopt, en het loopt anders, is dat ook strafbaar. Gevolgen die je niet voor ogen hebt, maar wel voor lief neemt. (vb moord willen plegen en de verkeerde pakken, fiets van junkie kopen en niet snappen dat je kans op heling hebt)

  • Schuld (culpa). Onachtzaamheid. Niet met opzet gedaan, maar je had beter moeten weten/ beter op moeten letten.

  • Bewuste schuld: Bij voorwaardelijke opzet neem je het risico voor lief, bij bewuste schuld. Bij bewuste schuld is de dader zich ook bewust van het risico, mara hij neemt aan dat het wel goed komt.

  • Onbewuste schuld: Niet aan gedacht dat het mis kan gaan.

Ingeblikt: soms zit een elementen al in de delictsomschrijving.

Kort door de bocht gezien:
Wetboek van strafrecht: materieel strafrecht
Wetboek van strafbepaling: formeel strafrecht

Artikel 350. Manier van bij strafbepaling:
!Belangrijk!
Vraag 1. Feit bewezen?

  • Nee  vrijspraak

  • Ja  door naar vraag 2

Vraag 2. Feit strafbaar?  kijk naar rechtvaardigingsgronden!

  • Nee  ontslag van rechtsvervolging (o.v.r.v.)

  • Ja?  door naar vraag 3

Vraag 3. Verdachte ook strafbaar?  kijk naar schulduitsluitingsgronden!

  • Nee?  ontslag van rechtsvervolging (o.v.r.v.) (of soms maatregel, zie uitzondering!)

  • Ja?  rechter legt een straf of maatregel op. Meestal in ieder geval. Het kan zijn dat de rechter ziet dat iemand een straf begaan heeft, het feit is strafbaar en de persoon is strafbaar, maar hij krijgt geen straf. Dit heet een rechterlijk pardon.

  • Uitzondering: een maatregel kan ook weleens opgelegd worden als de verdachte niet als strafbaar wordt gezien, een maatregel is dan bijvoorbeeld een terbeschikkingstelling.

Ontslag van rechtsvervolging komt op hetzelfde neer als ‘vrijspraak’.

Iemand wordt aangeklaagd. Er wordt hem iets ten laste gelegd. Men gaat kijken of dit kan worden bewezen.

Rechtvaardigingsgronden:

Wettelijk:

  • Overmacht – als iedereen onder die omstandigheden datzelfde gedaan zou hebben, ben je niet strafbaar. (vb door rood rijden omdat je iemand met hartaanval naar het ziekenhuis moet brengen)

  • Noodweer –Tegen een ogenblikkelijke (op dat moment), wederrechtelijke (aanvaller heeft er geen recht op) aanranding. Wel aan twee eisen voldoen:

    • Proportionaliteit: jouw reactie moet in verhouding staan tot het gevaar waartegen je je verweert. (vb: niet iemand doden omdat hij je zakje chips steelt)

    • Subsidiariteit: Er moet geen andere manier zijn die minder schadelijk is om je te verweren. (vb: niet iemand in elkaar slaan als je ook gewoon weg kunt vluchten)

  • Wettelijk voorschrift

  • Bevoegd gegeven ambtelijk bevel: als een ambtenaar je een andere opdracht geeft dan normaal strafbaar is, gegeven de situatie.

Buitenwettelijk:

  • Ontbreken van materiele wederrechtelijkheid.

Schulduitsluitingsgronden:

Wettelijk:

  • Ontoerekenbaarheid: geen straf zonder schuld. Als jij geestelijk niet goed in orde bent, kan men je geen schuld in de schoenen schuiven. Is persoonsgebonden, niet delictsgebonden.
    Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van het geestvermogen.
    Culpa in causa: je hebt jezelf in de toestand gebracht waardoor je niet meer toerekeningsvatbaar was, dit telt niet. (bvb je was heel dronken ten tijde van het delict)

  • Overmacht: Psychische overmacht: psychische druk die is ontstaan door een uitwendige oorzaak, de dader kan niet verweten worden dat hij geen weerstand geboden heeft.
    Als overmacht psychische overmacht is, valt het onder schulduitsluitingsgrond.
    Gewetensdrang wordt meestal niet als overmacht geaccepteerd.

  • Noodweerexces: anders dan gewoon noodweer; bij noodweerexces is er geen proportionaliteit. Dit verschilt per persoon. (Vb: vroeger ben je verkracht, nu benadert iemand je op die manier en je gaat helemaal door het lint, dit kan dan als noodweerexces gezien worden.)

  • Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel:

Buitenwettelijk:

  • Afwezigheid van alle schuld (AVAS)
    Als je de moeite hebt genomen om het na te vragen (bij desbetreffende instantie), en het blijkt toch anders, kan het je niet verweten worden. Uitzonderlijk.

Bij overmacht krijg je te maken met het begrip garantenstellung: je mag bepaalde dingen verwachten van iemand met een bepaalde functie (in bepaalde omstandigheden). Wordt per geval bekeken.

Waarom straffen we?
Belonen wordt immers als effectiever gezien dan straffen vanuit pedagogisch uitgangspunt.

  1. Vergelding. Menselijke behoefte aan wraak. Strafrecht is er dan om in goede banen te leiden dat de wraak proportioneel blijft.

  2. Afschrikking.

    1. Speciale preventie: deze verdachte een lesje leren, zorgen dat hij het nooit meer doet.

    2. Generale preventie: iemand als voorbeeld stellen, zodat anderen het nooit gaan doen.

  3. Een mix van vergelding en afschrikking

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3898 2