Oefenpakket Methodenleer & Statistiek 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


A: Begrippenlijst: Understanding Research (H 1 t/m 5)

 

Hoofdstuk 1

Kritisch denken

Een manier van zeer bewust denken, oordelen en vragen stellen door niet zomaar aan te nemen wat gezegd wordt

Empirisch materiaal

Gegevens over fenomenen die (direct dan wel indirect) gebaseerd zijn op waarnemingen

Aannames

Veronderstellingen die niet bewezen of getest zijn

Argument

Logisch verbonden standpunten die een duidelijk beginpunt en een duidelijke conclusie hebben

Kwantitatieve gegevens

Gegevens in cijfers

Kwalitatieve gegevens

Gegevens in afbeeldingen en woorden

Explorerend onderzoek

Onderzoek naar een nieuw onderwerp waarbij het doel is een algemeen beeld van het onderzochte fenomeen te verkrijgen

Beschrijvend onderzoek

Onderzoek waarbij specifieke details nader worden bestudeerd

Verklarend onderzoek

Onderzoek waarbij een theorie getest wordt of een nieuwe verklaring ontwikkeld wordt

Evaluatieonderzoek

Onderzoek dat gebruikt wordt om te testen of een product, dienst of project in de praktijk de uitwerking heeft zoals bedoeld of niet

Fundamenteel onderzoek

Onderzoek om kennis te verkrijgen, bijvoorbeeld basiskennis uitbreiden door theorieën te vormen en te testen

Toegepast onderzoek

Onderzoek dat erop gericht is een specifiek praktijkprobleem op te lossen en advies te geven op korte termijn

 

Hoofdstuk 2

Onderzoeksplan

Een gedetailleerde opzet om een onderzoek uit te voeren omtrent een bepaalde onderzoeksvraag. Hierbij horen literatuuronderzoek en methodologie.

Generaliseren

Een onderwerp van een specifieke situatie naar een breder veld trekken, zodat het toepasbaar is in vele situaties

Sociaal patroon

Regelmaat of structuur van terugkerende situaties, relaties of gebeurtenissen

Aggregaten

Het onderwerp is toepasbaar op een verzameling eenheden (bijvoorbeeld mensen). Deze eenheden staan niet noodzakelijkerwijs in verbinding met elkaar

Empirisch waarneembaar

Iets dat direct dan wel indirect waarneembaar is door gebruik van onze zintuigen (zicht, gehoor, gevoel, reuk)

Literatuuroverzicht

Een samenvatting van eerder uitgevoerde onderzoeken over hetzelfde onderzoek of dezelfde onderzoeksvraag

Periodieke tijdschriften

Publicaties die met regelmaat verschijnen (bijvoorbeeld dagelijks, wekelijks, maandelijks)

‘Peer review’

Onafhankelijke evaluatie door meerdere geleerden om een onderzoeksrapport te beoordelen

‘Blind review’

Peer review waarbij de onderzoeker die het beoordeelde rapport heeft gepubliceerd, de identiteit van de geleerden die de peer review uitvoeren niet kent, zodat belangenverstrengeling vermeden wordt

Artikelenzoekmachine

Een online zoekmachine die toegang geeft tot een index of database waarmee artikelen gemakkelijk gezocht kunnen worden op titel, auteur of onderwerp

Uittreksel

Korte samenvatting van een artikel

Citaat

Stukje informatie uit een bron die geschreven wordt volgens standaard richtlijnen

Jaargang

Bundel van alle uitgaven van een jaar van een tijdschrift, nummering vanaf jaar 1

Uitgave

Nummer van een tijdschrift, oplopend vanaf de eerste uitgave

Monografie

Gedetailleerd boek over een complex onderzoek of een verzameling van gerelateerde onderzoeken

Leesboek

Boek dat artikelen bevat over een bepaald onderwerp, meestal vereenvoudigd zodat het toegankelijk en bruikbaar is voor leken

‘Edited collection’

Verzameling actuele artikelen over een overeenkomstig onderwerp

Proefschrift

Origineel onderzoeksrapport van een gediplomeerde

Referentielijst

Alfabetische lijst van alle bronnen waaruit geciteerd is of waarnaar verwezen is in een rapport

Bibliografie

Alfabetische lijst van alle gebruikte bronnen, ook die waar niet naar verwezen is in een rapport

Inductie

Onderzoek waarbij het startpunt bestaat uit vele specifieke waarnemingen, en gaandeweg naar een theorie of algemeen idee toe gewerkt wordt (dus van specifiek naar algemeen)

Deductie

Onderzoek waarbij het startpunt een algemeen idee of theorie is, en getest wordt door middel van specifieke waarnemingen (dus van algemeen naar specifiek)

Universum

Brede reeks situaties waarin onderzoeksresultaten toepasbaar zijn

Lineair pad

Relatief vaste volgorde van stappen die doorlopen wordt bij onderzoek, direct op de conclusie af

Non-lineair pad

Voortgang zonder vaste volgorde die vaak teruggrijpt op voorgaande stappen, zodoende indirect afgaand op de conclusie

Variabele

Een eenheid die vele types, waarden of niveaus vertegenwoordigt

Onafhankelijke variabele

De variabele die het startpunt in het onderzoek vormt en invloed heeft op de andere variabele(n)

Afhankelijke variabele

De variabele die beïnvloedt wordt door veranderingen van een andere variabele

Interveniërende variabele

Variabele die een stap tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele vormt

Hypothese

Voorspellende uitspraak over het verband tussen (minstens) twee variabelen

Null-hypothese

Hypothese dat er geen verband is tussen twee variabelen

Oorzakelijke verklaring

Vorm van verklaring waarbij één of meer oorzaken bepaald worden, en waarbij een oorzaak-gevolgrelatie geformuleerd wordt

Gegronde theorie

Ideeën die gebaseerd zijn op waargenomen gegevens

Analyse-eenheid

De eenheid waarin variabelen of andere kenmerken gemeten worden

Analyseniveau

Het niveau waarop verklaringen geplaatst worden, van micro tot macro

Onechtheid

Het voorkomen van een foutief verband, waarbij twee variabelen verbonden lijken te zijn, maar in werkelijkheid beïnvloed worden door een derde factor die over het hoofd gezien wordt

 

Hoofdstuk 3

Wetenschappelijk wanbeleid (Engels: scientific misconduct)

Het overtreden van algemene en fundamentele normen van wetenschappelijk onderzoek

Onderzoeksfraude

Het vervalsen of incorrect weergeven van onderzoeksresultaten

Plagiaat

Het gebruiken van andermans ideeën of woorden, zonder naar die ander te refereren en dus als eigen idee publiceren

Principe van vrijwillige toestemming (Engels: principle of voluntary consent)

De regel dat participanten in een onderzoek altijd vrijwillig en expliciet toestemming geven voor hun deelname

Toestemmingsverklaring (Engels: informed consent)

Een contract waarin participanten van een onderzoek tekenen voor hun toestemming met de deelname, en waarin ze verklaren op de hoogte te zijn van wat het onderzoek inhoudt

Anonimiteit

Het vermijden van het gebruik van persoonlijke gegevens waarmee een persoon geïdentificeerd kan worden bij onderzoeksresultaten

Vertrouwelijkheid (Engels: confidentiality; professional confidentiality = beroepsgeheim)

Persoonlijke gegevens en informatie over een persoon niet publiceren

Uitzonderingspopulaties

Mensen die niet in staat zijn om betrouwbare toestemmingsverklaringen te geven, als gevolg van een gebrek aan cognitieve staat of een gebrek aan vrijheid

Institutional review board / IRB

Een commissie die gevormd is door onderzoekers en andere leden die de invloed van onderzoeksprocedures op menselijke proefpersonen onderzoekt en begeleidt

Ethische gedragscode

Een formeel vastgelegde verzameling van principes die als standaard dient wanneer ethische vraagstukken in de praktijk voorkomen

‘Whistle-blowing’

Het publiceren van andermans fouten wanneer deze niet succesvol gecorrigeerd zijn door mede-experts

 

Hoofdstuk 4

Steekproef

Een klein deel elementen dat geselecteerd is vanuit een populatie

Populatie

Een grote groep elementen die onderzocht wordt, en waaruit een steekproef genomen kan worden

Aselecte steekproef (Engels: random sample)

Een steekproef die getrokken wordt door middel van een willekeurige selectieprocedure

Gemakssteekproef (Engels: convenience sample)

Een niet-aselecte steekproef die wordt getrokken door middel van niet-systematische methodes, en vaak niet representatief is voor de populatie

Quotasteekproef

Een niet-aselecte steekproef die wordt gebruikt om elementen op bepaalde kenmerken in een populatie te selecteren, zodat gewenste categorieën verkregen worden

Doelgerichte steekproef

Een niet-aselecte steekproef waarbij door middel van verschillende methoden elementen geselecteerd worden op specifieke kenmerken, die nodig zijn voor het onderzoek

Sneeuwbalsteekproef

Een niet-aselecte steekproef waarbij extra proefpersonen worden geworven via de netwerken van de deelnemers

Steekproefelement

Een eenheid in een populatie die geselecteerd kan worden voor een steekproef

Doelpopulatie

Een populatie die zeer concreet omschreven is en gebruikt wordt om een steekproef uit te trekken

Steekproefkader (Engels: sampling frame)

Een lijst van alle elementen in de doelpopulatie

Populatieparameter

Een kenmerk van de populatie die geschat kan worden door de gegevens van een steekproef te interpreteren

Steekproefratio

De verhouding van het aantal elementen in een steekproef op het aantal elementen in de populatie

Steekproeffout

De mate waarin de gegevens van een steekproef afwijken van de gegevens van de populatie

Steekproefverdeling

Een weergave van de gegevens van een groot aantal steekproeven samengevat

Enkelvoudige aselecte steekproef (Engels: simple random sample)

Een aselecte steekproef die getrokken wordt op een systematische methode, waardoor de elementen op willekeurige basis in de steekproef terecht komen

Systematische steekproef

Een benadering van de aselecte steekproef, waarbij elementen genummerd worden en eens in de zoveel nummers geselecteerd worden

Steekproefinterval

De grootte van het aantal nummers van de elementen die overgeslagen moeten worden bij systematische steekproeven

Gestratificeerde steekproef

Een aselecte steekproef waarbij meerdere steekproefkaders gebruikt worden binnen een populatie, ieder voor een bepaalde subgroep binnen de populatie

Clustersteekproef

Een aselecte steekproef waarbij de elementen van een populatie op een bepaalde manier gegroepeerd worden, en vervolgens een steekproef van groeperingen getrokken wordt

‘Random-digit dialing’ / RDD

Een computerprogramma waarmee aselecte steekproeven getrokken kunnen worden met behulp van telefoonnummers

Verborgen populatie

Een groep die moeilijk te bereiken is waardoor het lastig is een steekproef te verkrijgen

‘Confidence interval’

De geschatte grootte van het verschil tussen de statistiek van de steekproef en de parameter van de populatie

 

Hoofdstuk 5

Conceptuele definitie

Het definiëren van een variabele of concept vanuit een theorie en assumpties

Operationalisering

Het proces waarbij een conceptuele definitie verbonden wordt aan concrete meetprocedures

Operationele definitie

Het vastleggen van de methode waarop een variabele of concept gemeten wordt

Concepthypothese

De hypothese die op basis van abstracte variabelen opgesteld wordt

Empirische hypothese

De hypothese die aan de hand van concreet meetbare variabelen opgesteld wordt

Betrouwbaarheid

De mate waarin een onderzoek repliceerbaar en consistent is

Validiteit

De mate waarin de methode die gebruikt wordt aansluit bij datgene wat gemeten wordt

Meetvaliditeit (Engels: measurement validity)

De aansluiting tussen de conceptuele en operationele definitie

Indruksvaliditeit (Engels: face validity)

De beoordeling van experts over de validiteit

Inhoudsvaliditeit

Een vorm van indruksvaliditeit waarbij gecontroleerd wordt of alle aspecten van het construct die in de conceptuele definitie genoemd worden, daadwerkelijk gemeten worden

Convergente validiteit (Engels: criterion validity)

De validiteit van de meting in vergelijking met andere metingen van hetzelfde construct

Meerdere indicatoren

Het gebruik van verschillende specifieke metingen van hetzelfde concept

Meetniveaus

Het niveau waarop waarden van een meting gecategoriseerd zijn

Continue variabele

Een variabele die gemeten kan worden in getallen, en oneindig ver opgedeeld kan worden in kleinere getallen

Discrete variabele

Een variabele die gemeten kan worden met een beperkt aantal waarden

Nominaal niveau

Het meetniveau waarbij slechts verschillende categorieën gebruikt worden

Ordinaal niveau

Het meetniveau waarbij verschillende categorieën gebruikt worden, die ook in een logische volgorde geordend zijn

Intervalniveau

Het numerieke meetniveau waarbij verschillende categorieën gebruikt worden, die in een logische volgorde staan en een vaste afstand tussen ieder interval gebruikt wordt

Rationiveau

Het numerieke meetniveau waarbij verschillende categorieën gebruikt worden, die in een logische volgorde staan, een vaste afstand tussen ieder interval gebruikt wordt en sprake is van een absoluut nulpunt

Schaal

Een maat voor de intensiteit, richting of het niveau van een variabele die gebruikt wordt op ordinaal niveau

Index

Een maat die bestaat uit de combinatie van verschillende indicatoren, samengevoegd tot één indicator

‘Mutually exclusive’

Een gemeten eenheid past uitsluitend in één specifieke categorie van een variabele

‘Exhaustive’

Alle gemeten eenheden kunnen in een categorie van een variabele geplaatst worden

Unidimensionaal

Alle eenheden van een index of schaal beschrijven hetzelfde construct of hebben dezelfde dimensie

Likertschaal

Een ordinale schaal die gebruikt wordt om opinies te meten

Borgadusschaal

Een ordinale schaal waarmee de sociale betrokkenheid van personen in relatie tot andere groepen gemeten wordt

Guttmanschaal

Een schaal die gebruikt wordt om verzamelde gegevens te ordenen en patronen te ontdekken

 

 


B: Begrippenlijst: Wetenschapsfilosofie in de context van de sociale wetenschappen (H 1 t/m 4)

 

Hoofdstuk 1

Theorie

Samenhangend geheel van uitspraken over de werkelijkheid

Empirie

Het teruggrijpen op waarneming

Pseudowetenschap

Vakgebieden die de pretentie hebben wetenschappelijke standaarden na te streven, maar toch tekortschieten in het gebruik van systematische methoden

Systematische benadering

Het gebruik van strikte wetenschappelijke standaarden met het doel om wetenschap te laten ontwikkelen en wetenschappelijke kennis zo min mogelijk wordt beïnvloed door persoonlijke overtuigingen

Paradigma

Een gedeelde opvatting van een groep wetenschappers over wat wetenschap inhoudt, waar een theorie aan moet voldoen en op welke manier wetenschap bedreven zou moeten worden

Sociale wetenschappen

Onderzoek naar het doen en laten van mensen, aangeduid in handelingen of gedrag

Gedragswetenschappen

Onderzoek naar individueel gedrag en factoren die dit beïnvloeden

Maatschappij- wetenschappen

Onderzoek naar sociaal gedrag van mensen in groepen en samenlevingen

Ontologie

Ideeën over (sociale) structuren die in de werkelijkheid aanwezig zijn

Epistemologie

Opvattingen over wat als kennis beschouwd wordt en de manier waarop kennis over de werkelijkheid verkregen zou moeten worden

Empirisch-analytische benadering

Een dominante benadering waarbij kennis gebaseerd wordt op logische uitspraken die voortkomen uit zintuiglijke waarneming

Positivisme

Een beweging die ervan uit gaat dat er een positieve ontwikkeling is in de wetenschap: die wordt steeds meer gebaseerd op feiten waarvan de juistheid nagegaan kan worden

Empirisme

Een beweging die ervan uit gaat dat alle wetenschappelijke kennis gebaseerd zou moeten zijn op waarnemingen

Logisch

Samenhangend, consistent en helder

Analytisch

Met een logische opbouw en goed gedefinieerde betekenis van begrippen

Nomothetische kennis

Hierin worden wetten geformuleerd

Variabelen

Kenmerken waarop onderzoekseenheden kunnen verschillen

Reductionisme

Eenheden worden gereduceerd tot waarden, uitgedrukt in variabelen

Waardenvrij

Persoonlijke opvattingen, normen en waarden worden zo veel mogelijk buiten beschouwing gelaten

Derdepersoonsperspectief

Hierbij zijn onderzoekers niet participerend in het onderzoek

Intersubjectiviteit

Streven naar overeenstemming tussen verschillende wetenschappers in het gemeenschappelijk onderzoeksveld

Kwantitatief onderzoek

Onderzoek waarbij de resultaten in cijfers uitgedrukt worden

Interpretatieve benadering

Benadering waarbij onderzoekers pogen te begrijpen wat mensen beweegt

Eerstepersoonsperspectief

Hierbij proberen door de ogen van de mensen die ze bestuderen te kijken

Hermeneutiek

De filosofie van het uitleggen van teksten door schriftgeleerden

Fenomenologie

Filosofie waarbij het wezenlijke van verschijnselen onderzocht wordt

Idiografische kennis

Kennis die het unieke beschrijft

Holistisch

Een benadering om dingen te bekijken als geheel

Waardenverheldering

De betekenis en ervaring van mensen die bestudeerd worden verduidelijken, en dus de betekenissen en ervaringen van onderzoekers betrekken in het onderzoek

Kwalitatief onderzoek

Dataverzameling door observatie of interviews, met als doel de visie van de betrokkenen op gebeurtenissen te bestuderen

Kritisch-emancipatoire benadering

Een benadering die gekenmerkt wordt door maatschappelijke betrokkenheid

Actieonderzoek

Onderzoek waarbij onderzoekers en onderzochten samen een leerproces doormaken

Empowerment

Onderzoek waarbij nadrukkelijk wordt nagestreefd dat de onderzochten meer grip krijgen op hun persoonlijke leefomstandigheden

Wederkerige adequaatheid

Hierbij is er continue reflectie van onderzoekers en onderzochten op de voortgang van het onderzoek

Waardengebonden

Onderzoek is gericht op het ideaal van de onderzoekers; er wordt niet alleen kennis geleverd maar ook nagegaan wat er me gebeurt.

Peer research

Onderzochten participeren als medeonderzoekers

Mixed methods

Het gebruik van verschillende benaderingen

 

 

Hoofdstuk 2

Fundamenteel onderzoek

Onderzoek met het doel om theorieën te ontwikkelen en te toetsen voor de oplossing van kennisproblemen

Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek

Onderzoek met het doel om oplossingen voor praktijkproblemen te ontwikkelen, uit te voeren en te evalueren

Praktijkgericht niet-wetenschappelijk onderzoek

Praktijkgericht onderzoek dat niet voldoet aan de methodologische regels voor wetenschappelijk onderzoek

Empirische cyclus

De theoretische cyclus van logisch op elkaar volgende stappen van fundamenteel onderzoek in ideale vorm

Observatie

De eerste stap in de empirische cyclus: het verzamelen van bestaande kennis op het onderzoeksgebied

Inductie

De tweede stap in de empirische cyclus: het formuleren van een algemene uitspraak op basis van concrete observaties

‘Educated guess’

Een verwachting die beredeneerd is aan de hand van kennis en expertise (in dit geval door de onderzoekers)

Exploratieve hypothese

Een hypothese die voortkomt uit inductie, waarbij nog gezocht wordt naar een verklaring en theorie

Theorie

Een samenhangend geheel van uitspraken waarmee empirische verbanden worden beschreven, verklaard en voorspeld

Deductie

De derde stap in de empirische cyclus: op basis van een algemeen verband (de gevormde theorie) wordt een uitspraak gedaan over een concrete situatie

Hypothese

Een voorspelling over specifieke feiten en gebeurtenissen die de onderzoekers verwachten waar te nemen

Toetsing

De vierde stap in de empirische cyclus: het analyseren van verzamelde empirische gegevens en deze vergelijken met de hypothese, om die te bevestigen, verwerpen of aan te passen

Evaluatie

De laatste fase van de empirische cyclus: het beantwoorden van de vraag of het kennisprobleem is opgelost

Explorerend onderzoek

Onderzoek dat gedaan wordt wanneer nog veel kennis ontbreekt en geen volledige theorie bestaat, en de eerste fasen van de empirische cyclus omvat (van observatie tot de formulering van de theorie)

Toetsend onderzoek

Onderzoek dat gedaan wordt als er wel een volledige theorie en voldoende kennis is, maar geen zekerheid bestaat of de theorie klopt. Dit beslaat de laatste fasen van de cyclus (van theorie tot evaluatie)

De cyclus van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek

Een cyclus die de fasen van besluitvorming beschrijft waarin praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek een rol kan spelen, die bestaat uit probleemanalyse, diagnostisch onderzoek, planvorming en beslissing, procesevaluatie en uitkomstevaluatie

Diagnostisch onderzoek

Een vorm of fase van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek die erop gericht is om de probleemsituatie volledig te onderzoeken en de oorzaken van het probleem te achterhalen

Planvorming en beslissing

Het gedeelte van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek waarin het plan wordt ontwikkeld dat het doel en de middelen beschrijft waarmee de oplossing van het probleem bereikt moet worden

Ex ante evaluatie

Het beoordelen van de uitvoerbaarheid en effectiviteit plannen, voorafgaand aan de interventie

Planevaluatie

De onderzoeksfase voor de ondersteuning en beoordeling van de plannen

Interventie

Het uitvoeren van de plannen in de praktijk

Procesevaluatie / formatieve evaluatie

D onderzoeksfase waarbij de tussentijdse uitkomsten worden gemeten tijdens de interventie, met als doel te beoordelen of de plannen werken zoals bedoeld

Actieonderzoek

Een vorm van procesevaluatie waarbij de onderzoekers nadrukkelijk betrokken zijn in het veranderingsproces, en zich dus niet beperken tot onderzoek doen

Verandering

Het gedeelte van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek dat draait om de eindevaluatie

Uitkomstevaluatie / productevaluatie / summatieve evaluatie

De onderzoeksfase waarbij de vraag wordt beantwoord of het praktijkprobleem is opgelost, dus de beoordeling van de effectiviteit van de plannen

‘Evidence based’

Gebaseerd op deugdelijk wetenschappelijk bewijs

 

 

Hoofdstuk 3

Deductief-nomologisch model

Een model waarbinnen specifieke uitspraken afgeleid kunnen worden uit algemene uitspraken; afgekort het DN-model

Wetmatigheden

Patronen in de werkelijkheid

Aannamen / assumpties

Veronderstelling die niet gebaseerd is op bewijs

Syllogisme

Een strikt logische redenering waarin een conclusie volgt uit twee op elkaar volgende uitspraken

Conclusie

Gevolgtrekking die afgeleid wordt uit algemene uitspraken en assumpties

Deterministisch

Allesbepalend

Probabilistisch

Gebaseerd op waarschijnlijkheid

Populatie

Specifieke groep mensen of elementen

Representativiteit

Mate van relevantie van een kleine hoeveelheid als afspiegeling voor een grote hoeveelheid

 

Hoofdstuk 4

Toetsbaarheid

Mogelijkheid om de juistheid van een uitspraak na te gaan op basis van empirische gegevens

Verificationisme

Het streven naar de bevestiging van uitspraken

Falsificationisme

Het streven naar de weerlegging van uitspraken

Inductieprobleem

De onmogelijkheid om te concluderen dat een algemene uitspraak waar is aan de hand van specifieke uitspraken

Onderdeterminatie

Het probleem waarbij onzekerheid optreedt over de oorzaak van falsificatie, en de onmogelijkheid ontstaat om te bepalen welke uitspraak binnen een theorie onjuist is

Speculatieve uitspraken

Uitspraken waarover gespeculeerd kan worden

Normatieve uitspraken

Uitspraken aan de hand van persoonlijke normen en waarden

Definities

Vastgelegde betekenissen

Maximale informativiteit

Het streven naar het verkrijgen van zo veel mogelijk informatie door het toetsen van een uitspraak

Domein

De grootte van de populatie waarover een uitspraak wordt gedaan

Specifiteit

De hoeveelheid kenmerken die aan de populatie in een uitspraak wordt toegeschreven

Explicitering

Het zo nauwkeurig mogelijk stap voor stap beschrijven van genomen beslissingen en gevonden resultaten in een onderzoek

Repliceerbaar

De mogelijkheid om te herhalen

Objectiviteit

Het buiten beschouwing laten van persoonlijke waarden en normen

Intersubjectiviteit

Manier om de rol van persoonlijke opvattingen te minimaliseren, door personen met verschillende opvattingen elkaar te laten corrigeren

Nulhypothese

Een heel informatieve hypothese die bedoeld is om te falsifiëren

Alternatieve hypothese

De hypothese die het tegenovergestelde van de nulhypothese aangeeft

 

C: Begrippenlijst: Statistics for the Behavioral Sciences
(H 1 t/m 11)

 

Hoofdstuk 1

Statistieken

Rekenkundige procedures die gebruikt worden om informatie samen te vatten en te interpreteren

Populatie

Een groep individuen die in een onderzoek bestudeerd wordt

Steekproef (Engels: sample)

Een groep individuen die geselecteerd is uit een populatie als vertegenwoordigende groep voor het onderzoek

Variabele

Een kenmerk dat kan veranderen en verschillende waarden kan aannemen per individu

Data

Gegevens over metingen en observaties

Datum / score

Één losse observatie of meting

Parameter

Waarde die de gegevens van een gehele populatie beschrijft

Statistiek

Waarde die de gegevens van een steekproef beschrijft

Beschrijvende statistiek

Statistische procedures die gebruikt worden om data samen te vatten en te vereenvoudigen

Inductieve statistiek (Engels: inferential statistics)

Statistische technieken die worden gebruikt om gegevens over steekproeven te generaliseren naar de populatie

Steekproeffout

De grootte van de fout die veroorzaakt wordt door het verschil tussen de statistiek van een steekproef en de parameter van de bijbehorende populatie

Correlatiemethode

Een methode die in de statistiek gebruikt wordt om de samenhang van twee variabelen te bestuderen

Experimentele methode

Een onderzoeksmethode waarbij één variabele beïnvloed wordt, terwijl de andere geobserveerd wordt

Onafhankelijke variabele

De variabele die beïnvloed wordt voor onderzoek en als eerste voorkomt in de tijd

Afhankelijke variabele

De variabele die beïnvloed wordt door de onafhankelijke variabele

Controlegroep

Een groep waarin geen invloed wordt uitgeoefend, en dient als vergelijkingsmateriaal voor de experimentele groep

Experimentele groep

Een groep waarin invloed wordt uitgeoefend om het effect van de invloed van de onafhankelijke variabele te meten

Construct

Interne kenmerken die niet direct geobserveerd kunnen worden, maar wel gebruikt worden om gedrag te beschrijven en verklaren

Operationele definitie

De omschrijving van de onderzoeksmethode om waarneembaar gedrag te meten, en de manier waarop deze metingen gebruikt worden om een construct te beschrijven of verklaren

Discrete variabele

Een variabele die wordt ingedeeld in vaste categorieën, die niet in kleinere waarden opgedeeld kunnen worden

Continue variabele

Een variabele die oneindig ver opgedeeld kan worden in kleinere waarden

Absolute grenswaarden (Engels: real limits)

De grenzen van intervallen van continue variabelen. Een absolute grenswaarde is de scheidingslijn die precies tussen twee intervallen valt.

Bovenste absolute grenswaarde

De hoogste absolute grenswaarde van een interval

Onderste absolute grenswaarde

De laagste absolute grenswaarde van een interval

Nominaal meetniveau

Een meetniveau waarbij losse categorieën worden gebruikt, zonder numerieke waarden

Ordinaal meetniveau

Een meetniveau waarbij de categorieën in een logische volgorde gezet worden

Intervalmeetniveau

Een numeriek meetniveau waarbij ieder interval dezelfde grootte heeft

Ratiomeetniveau

Een numeriek meetniveau waarbij ieder interval dezelfde grootte heeft en een absoluut nulpunt aanwezig is

 

 

Hoofdstuk 2

Frequentietabel

Tabel waarin de frequentieverdeling wordt weergegeven

Frequentieverdeling

De beschrijving van de frequentie waarin bepaalde waarden voorkomen in een populatie

Gegroepeerde frequentieverdeling

Een frequentieverdeling waarbij waarden van een continue variabele in klassen zijn verdeeld

Klasse

Een interval van samengevoegde waarden van een continue variabele

Bereik (Engels: range)

Het verschil tussen de hoogste en laagste waarde op de X-as

Histogram

Een grafiekvorm die gebruikt wordt voor numerieke data, waarbij de frequentie wordt aangegeven met staven

Polygoon

Een grafiekvorm die gebruikt wordt voor numerieke data, waarbij de frequentie wordt aangegeven met punten die verbonden worden met een lijn

Staafdiagram

Een grafiek die gebruikt wordt voor discrete data, van nominaal of ordinaal niveau, waarbij de frequentie wordt aangegeven met staven

Relatieve frequentie

Een waarde die gebruikt wordt wanneer de absolute frequentie niet bekend is, door een vergelijking te maken met een andere waarde (bijvoorbeeld: de waarde is twee keer zo groot als een andere waarde)

‘Smooth curve’

Een globale weergave van het verloop van een frequentieverdeling van numerieke waarden in een grafiek

Symmetrische verdeling

Een verdeling waarbij de grafiek in tweeën gedeeld kan worden zodat de ene kant het spiegelbeeld is van de andere kant

Scheve verdeling (Engels: skewed)

Een verdeling waarbij zich aan de linker- of rechterkant een piek bevindt en die afloopt naar de andere kant

Staart

De aflopende kant van een scheve verdeling

Positief scheef

Een scheve verdeling waarbij de staart naar de positieve waarden afloopt (ook wel rechtsscheef genoemd)

Negatief scheef

Een scheve verdeling waarbij de staart naar de negatieve waarden afloopt (ook wel linksscheef genoemd)

Percentielrang

Een score die aangeeft welk percentage gelijk aan of lager dan een bepaalde waarde valt in een verdeling

Cumulatieve frequentie

De frequenties tot en met een bepaalde waarde bij elkaar opgeteld

Cumulatief percentage

De percentages tot en met een bepaalde waarde bij elkaar opgeteld

Interpoleren

Het schatten van tussenliggende waarden

 

 

Hoofdstuk 3

Centrummaat

Een maat die het midden van een verdeling aangeeft, op de meest representatieve manier

Gemiddelde (Engels: mean)

Het gemiddelde van een verdeling wordt berekend door alle scores bij elkaar op te tellen, en dit te delen door het totaal aantal scores

Gewogen gemiddelde

Het gewogen gemiddelde wordt berekend wanneer verschillende groepen scores niet allemaal even zwaar meetellen; iedere groep telt in een andere proportie mee

Populatiegemiddelde

Het gemiddelde in de verdeling van een populatie

Steekproefgemiddelde

Het gemiddelde in de verdeling van een steekproef

Mediaan

De mediaan verdeelt een verdeling in tweeën, dus 50% van de elementen in de verdeling heeft een score die lager dan of gelijk aan de mediaan is

Modus

De modus is de score die in een frequentieverdeling het meest voorkomt

Bimodale verdeling

Een verdeling met twee pieken, oftewel twee waarden voor de modus

Multimodale verdeling

Een verdeling met meerdere pieken, dus meerdere waarden voor de modus

 

 

Hoofdstuk 4

Spreidingsmaten

Kwantitatieve metingen om de mate van spreiding van de scores in een verdeling aan te duiden

Bereik

Het bereik is het verschil tussen de hoogste en de laagste score in een verdeling

Interkwartielafstand (Engels: interquartile range)

Het verschil tussen het derde kwartiel en het derde kwartiel, dus het gedeelte dat de middelste 50% van de scores in een verdeling omvat

Semi-interkwartielafstand

De helft van de interkwartielafstand

Deviatie

De afstand van een bepaalde score tot het gemiddelde

Standaarddeviatie

De gemiddelde afstand van alle scores tot het gemiddelde

Populatievariantie

De gemiddelde gekwadrateerde deviatie

Variantie

De gemiddelde gekwadrateerde afstand tot het gemiddelde

Kwadratensom (Engels: sum of squares)

De kwadraten van alle deviaties bij elkaar opgeteld

Vrijheidsgraad

Het aantal scores in een steekproef dat onafhankelijk is

Onzuivere statistiek ( Engels: ‘Biased statistic’)

Een statistiekwaarde die niet gelijk is aan de parameter van de bijbehorende populatie

Zuivere statistiek (Engels: ‘Unbiased statistic’)

Een statistiekwaarde die overeenkomt met de parameter van de bijbehorende populatie

 

 

Hoofdstuk 5

z-score

Een gestandaardiseerde waarde die de exacte locatie van een waarde op de X-as van een verdeling aangeeft, door middel van het aantal standaarddeviaties

Originele score (Engels: raw score)

De numerieke waarde zoals die in de oorspronkelijke verdeling is aangegeven

z-scoretransformatie

Het omrekenen van de originele scores naar standaardscores

Standaardverdeling

Een verdeling die samengesteld is met scores die getransformeerd zijn naar standaardscores

 

Hoofdstuk 6

Kans

De proportie waarin een bepaalde score mogelijk is ten opzichte van alle mogelijke scores

Willekeurige steekproef (Engels: random sample)

Een steekproef waarbij ieder element in een populatie een gelijke kans heeft om in een steekproef te komen en waarbij deze kans gelijk blijft voor overgebleven elementen wanneer en één of meerdere zijn geselecteerd

Standaardnormaaltabel

De tabel die de proporties bij z-scores aangeeft

De ‘body’

De grootste oppervlakte onder een verdeling vanaf een bepaalde score

De ‘tail’

De kleinste oppervlakte onder een verdeling vanaf een bepaalde score

Binomiale verdeling

Een verdeling waarbij maar twee waarden van een variabele mogelijk zijn, en de scores van één van die waarden worden weergegeven

Normaalapproximatie

De normaalverdeling die bij een binomiale verdeling hoort

 

 

Hoofdstuk 7

Steekproevenverdeling

De verdeling van de gemiddelden van alle mogelijke steekproeven van een bepaalde grootte die uit een populatie genomen kunnen worden

Steekproeffout

De grootte van het verschil tussen een statistiek van een steekproef en de parameter van de bijbehorende populatie

Centrale limiettheorie

Een theorie waarin gesteld wordt dat een steekproevenverdeling normaalverdeeld is en dat het gemiddelde van de steekproevenverdeling gelijk is aan het populatiegemiddelde

Verwacht steekproefgemiddelde

Het gemiddelde van een steekproevenverdeling, dat gelijk is aan het populatiegemiddelde

Standaardfout

De standaarddeviatie van een steekproevenverdeling

‘Law of large numbers’

Een regel waarin gesteld wordt dat hoe groter een steekproef is, hoe groter de kans dat het steekproefgemiddelde gelijk is aan het populatiegemiddelde

 

 

Hoofdstuk 8

Hypothesetoets

Een methode waarbij gegevens over een steekproef gebruikt worden om een uitspraak te doen over en hypothese over een populatie

Nulhypothese

De hypothese dat en geen verandering of verband optreedt in een onderzoekssituatie, dus dat de onafhankelijke variabele géén invloed heeft op de afhankelijke variabele

Alternatieve hypothese

De hypothese dat er in een experiment een bepaalde invloed waargenomen zal worden van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele

Toetsingsgrootheid (Engels: test statistic)

Een specifieke grootheid die een grote hoeveelheid gegevens over een steekproef samenvat

Significantieniveau

De kanswaarden die aangeven welke resultaten van een steekproef het meest onwaarschijnlijk zijn als de nulhypothese klopt (of: de kans dat er een type I-fout optreedt)

Alfaniveau

Een andere benaming voor ‘significantieniveau’

Kritiek gebied

Het gebied dat bestaat uit de extreme waarden van een steekproef als de nulhypothese waar is; het gebied wordt begrensd door de waarden van het significant niveau

Type I-fout

De fout die ontstaat doordat de nulhypothese wordt verworpen, wanneer deze in werkelijkheid waar is

Type II-fout

De fout die ontstaat doordat de nulhypothese niet wordt verworpen, terwijl deze in werkelijkheid niet klopt

Beta

De kans dat er een type II-fout optreedt

Significantie

De mate waarin een resultaat gebruikt kan worden om de nulhypothese te verwerpen

Directionele hypothese/ eenzijdige hypothese

Een hypothese waarin een verwachting wordt uitgesproken over de verandering van het gemiddelde

Effectgrootte

Een maat voor de grootte van het effect van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele, aangeduid in absolute waarden

Cohen’s d

Een methode om de effectgrootte te meten met behulp van de verandering van het gemiddelde en de standaarddeviatie

‘Power’

De kans dat een incorrecte nulhypothese verworpen zal worden

 

 

Hoofdstuk 9

Geschatte standaardfout

Een schatting van de werkelijke standaardfout, die gebruikt wordt wanneer de standaarddeviatie onbekend is

t-toets

Een hypothesetest die gebruikt wordt wanneer de standaarddeviatie van de populatie onbekend is, en in plaats daarvan wordt de geschatte standaardfout gebruikt

t-verdeling

De verdeling van de waarden die voortkomen uit een steekproef en de vrijheidsgraad

Vrijheidsgraad (df)

Het aantal scores in een steekproef die onafhankelijk zijn en kunnen variëren

Geschatte d

De schatting voor Cohen’s d

Percentageverklaarde variantie (Engels: percentage of variance)

Een maat voor de effectgrootte waarmee het percentage van de spreiding dat veroorzaakt wordt door de onafhankelijke variabele berekend wordt

 

 

Hoofdstuk 10

Opzet met onafhankelijke metingen (Engels: independent-measures design)

Een onderzoeksopzet waarbij aparte steekproeven gebruikt worden om verschillende omstandigheden te onderzoeken, en die te kunnen vergelijken

Tussen-persoonsopzet Engels: between-subjects design)

Een andere benaming voor de opzet met onafhankelijke metingen

Opzet met herhaalde metingen (Engels: repeated-measures design)

Een onderzoeksopzet waarbij dezelfde steekproef gebruikt wordt voor twee verschillende onderzoekssituaties, waaruit dus twee verzamelingen van gegevens komen over een bepaalde variabele, die met elkaar vergeleken worden

Binnen-persoonsopzet (Engels: within-subjects design)

Een andere benaming voor de opzet met herhaalde metingen

Geschatte standaardfout van M1-M2

De geschatte standaardfout die gebruikt wordt bij statistiek met onafhankelijke metingen

Gegroepeerde variantie (Engels: pooled variance)

Een combinatie van de varianties van de verschillende steekproeven bij onafhankelijke metingen

Homogeniteit van variantie

Een assumptie waarmee gesteld wordt dat de varianties van twee steekproeven bij onafhankelijke metingen gelijk aan elkaar moeten zijn

 

 

Hoofdstuk 11

Opzet met herhaalde metingen / binnen-persoonsopzet

Een onderzoeksopzet waarbij dezelfde steekproef gebruikt wordt in verschillende onderzoekssituaties, waaruit dus twee verzamelingen van gegevens komen over een bepaalde variabele, die met elkaar vergeleken worden

Gepaarde steekproef

Een onderzoeksopzet waarbij twee verschillende steekproeven gebruikt worden, en elk element uit de ene steekproef gekoppeld wordt aan een element uit de andere steekproef met overeenkomstige kenmerken

Opzet met gerelateerde steekproeven

Een verzamelnaam voor onderzoeksopzetten waarbij twee steekproeven gekoppeld zijn, zoals de gepaarde steekproef en de binnen-persoonsopzet

Verschilscores

Het verschil tussen twee scores van de afhankelijke variabele (één score voor en één score na tussenkomst van de onafhankelijke variabele) van een individu in een steekproef

Volgorde-effect

Een verandering in de score die veroorzaakt wordt door deelname aan een voorafgaand onderzoek, in plaats van door de onafhankelijke variabele

Individuele verschillen

Kenmerken die per persoon verschillen, zoals leeftijd, geslacht en persoonlijkheid

 

Hoofdstuk 12

Schatting

Een techniek die gebruikt wordt voor verklarende statistiek, waarbij gegevens over een steekproef gebruikt worden om de parameter van de populatie te schatten

Puntschatting

Een schatting op basis van één enkel getal

Intervalschatting

Een schatting die gebaseerd is op een interval van waarden

Betrouwbaarheidsinterval

Een interval dat gebruikt wordt voor een intervalschatting, dat bepaald wordt door een specifiek kansniveau om de betrouwbaarheid te vergroten

Statistische significantie

De waarschijnlijkheid dat de nulhypothese waar is, op basis van statistisch vastgestelde grenswaarden

Klinische significantie / praktische significantie

De waarschijnlijkheid dat een gemeten effect daadwerkelijk relevant i

Oefenvragen Methodenleer & Statistiek 1

  1. Wat is het verschil tussen beschrijvende statistiek en inductieve statistiek?

 

  1. Bij een steekproef hoort een ………; bij een populatie hoort een……….

  1. populatie; parameter

  2. statistiek; parameter

  3. parameter; statistiek

 

  1. Een steekproeffout ontstaat doordat:

  1. Er niet genoeg mensen in de populatie zijn

  2. Er een verschil is tussen de specifieke personen in de steekproef en alle mensen in een populatie

  3. Er een verschil is tussen iedere steekproef

 

  1. De ………variabele heeft invloed op de ……… variabele

  1. onafhankelijke; afhankelijke

  2. experimentele; controle

  3. experimentele; afhankelijke

 

  1. Wat is een quasi-onafhankelijke variabele?

 

  1. Wat is het doel van correlationeel onderzoek?

  1. Het verschil tussen twee groepen meten

  2. De invloed van de ene op de andere variabele meten

  3. Het verband tussen twee variabelen meten

 

  1. Wat is het verschil tussen continue en discrete variabelen?

 

  1. Een onderzoeker wil weten wat de invloed van de hoeveelheid glucose in het bloed op geluksgevoel is. Hij meet concentraties van 2 mmol/L tot 10 mmol/L. Wat zijn de absolute grenswaarden van de concentratie glucose?

 

  1. Er wordt op de Universiteit Utrecht onderzoek gedaan naar het zelfbeeld van eerstejaars studenten. Ze moeten vragen beantwoorden op een schaal van 1 (laag) tot 7 (hoog). Op wat voor niveau wordt er gemeten?

  1. nominaal

  2. ordinaal

  3. interval

 

  1. Er wordt onderzoek gedaan naar de bereidheid van drugsverslaafden in Nederland om zich te laten opnemen in een kliniek. Een groep van 100 verslaafden wordt geselecteerd om vragenlijsten te beantwoorden. Wat is de populatie in dit onderzoek?

  1. De groep van 100 verslaafden

  2. De Nederlandse bevolking

  3. De drugsverslaafden in Nederland

 

  1. Wat zijn de twee doelen van het standaardiseren van scores?

 

  1. Wat betekent een z-score van 1,00?

 

  1. De volgende X-waarden zijn bekend over een steekproef: 4, 5, 6, 6, 7 en 8. Welke z-waarde hoort bij de score 8?

 

  1. Wat is de kans dat een score van 7 in een steekproef komt als μ = 14 en σ = 5?

 

  1. Wat is de staart van een verdeling?

 

  1. Welk kenmerk is onderscheidend van de verdeling van steekproefgemiddelden?

 

  1. Wat is waar met betrekking tot de vorm van de verdeling van steekproefgemiddelden?

  1. Hoe groter de steekproef, hoe meer de gemiddelden verspreid zijn

  2. Hoe kleiner de steekproef, hoe meer normaalverdeeld

  3. Hoe groter de steekproef, hoe dichter de gemiddelden bij elkaar liggen

 

  1. Welk van de volgende kenmerken wordt niet beschreven door de centrale limiettheorie?

  1. Grootte van de steekproef

  2. Vorm van de steekproef

  3. Variabiliteit van de steekproef

 

  1. Wat is het verschil tussen standaarddeviatie en standaardfout?

 

  1. In een onderzoeksrapport staat dat er een significant verschil is tussen een experimentele groep en een controlegroep met t(19) = 3.36. Hoeveel participanten deden mee aan dit onderzoek?

a. 38

b. 19

c. 20

 

  1. In een onderzoek wordt het verschil tussen mannen en vrouwen op agressie gemeten. Er doen 20 mannen en 20 vrouwen mee. De gemiddelde score van de mannen is M = 84 en SS = 1940. De gemiddelde score van de vrouwen is M = 73 en SS = 1480. Bereken de gepoolde variantie.

 

  1. Bereken de t-waarde voor het onderzoek in vraag 21.

 

  1. Wat is het effect van steekproefgrootte op de uitkomst van een hypothesetest?

a. De kans op een significant effect is groter bij een grotere steekproef.

b. De kans op een significant effect is kleiner bij een grotere steekproef.

c. De effectgrootte wordt kleiner bij een grotere steekproef

 

  1. Negen PABO-studenten worden getest op rekenvaardigheid. Ze hebben een gemiddelde score van 13 punten en de kwadratensom is 72.

Hoe groot moet de t-waarde zijn bij een alfaniveau van .05 voor een significant resultaat?

 

  1. Het gemiddelde van alle PABO-studenten is een score van 10. Is er een significant verschil met de negen studenten van bovenstaande vraag?

 

  1. Wat is de effectgrootte voor het verschil van bovenstaande vraag?

 

  1. Wat is de relatie tussen power en alfaniveau?

 

  1. Bereken de kans dat een steekproefgemiddelde groter is dan 100 bij een steekproef van 25 proefpersonen uit een populatie met gemiddelde 90 en standaarddeviatie 10.

 

  1. Bij een gemiddelde van 30 en een standaardafwijking van 8 is een score van 36 normaal. Wat gebeurt er als de standaardafwijking verkleint naar 2?

 

  1. In een onderzoek wordt gevraagd naar de hobby’s van tieners. Ze kunnen kiezen uit sporten, muziek, lezen en overige hobby’s. In wat voor grafiek kunnen de resultaten het beste worden weergegeven?

a. Staafdiagram

b. Histogram

c. Polygoon

 

 

Antwoorden

  1. Beschrijvende statistiek is voor het beschrijven van data, inductieve statistiek voor het interpreteren ervan.

  2. Statistiek; parameter

  3. Er een verschil is tussen de specifieke personen in een steekproef en alle mensen in een populatie.

  4. onafhankelijke, afhankelijke

  5. Een variabele die de afhankelijke variabele beïnvloedt, maar niet gemanipuleerd is.

  6. Het verband tussen twee variabelen.

  7. Een continue variabele kan oneindig opgedeeld worden, terwijl een discrete variabele bestaat uit vaste waarden.

  8. 1,5 en 10,5

  9. Ordinaal

  10. De drugsverslaafden in Nederland

  11. De positie van een score in de verdeling omschrijven, en het vergelijken van de scores met andere verdelingen.

  12. Een z-score van 1,00 betekent dat de score 1 standaardafwijking boven het gemiddelde ligt.

  13. z = 0,63

  14. De staart is het kleinste gedeelte van de verdeling achter het alfaniveau.

  15. 8% (0.0808)

  16. De verdeling van steekproefgemiddelden bestaat niet uit scoren, maar uit statistieken.

  17. Hoe groter de steekproef, hoe groter de gemiddelden bij elkaar liggen.

  18. Grootte van de steekproef.

  19. Standaardafwijking beschrijft de verdeling van scores door het verschil tussen X en μ, de standaardfout beschrijft het verschil tussen M en μ.

  20. 20

  21. De gepoolde variantie is 90

  22. De t-waarde is 3.67

  23. De kans op een significant effect is groter bij een grotere steekproef.

  24. Het alfaniveau ligt op ±2.306

  25. Ja, t (8) = 3.00

  26. De proportieverklaarde variantie (r²) is 0.53. Dit is een groot effect.

  27. Als het alfaniveau groter wordt, wordt de power ook groter. Oftewel: de kans op een significant effect wordt groter.

  28. De standaardfout is 2 en de z-score is 2.50. De kans is dus 0.0062 of 0,6%.

  29. De score van 36 wordt een extreme score, want z = 3.00

  30. Het zijn nominale data, dus in een staafdiagram.

 

Tentamentraining JoHo/Bijlesacademie

Bereid je nog beter voor op de tentamens! De Bijlesacademie organiseert in samenwerking met JoHo voor dit vak een tentamentraining. Met je JoHo-abonnement krijg je 10% korting op de training. Kijk voor data en beschikbaarheid op de website van de Bijlesacademie.

 

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1062