Samenvatting Artikelen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


1. Het effect van duur, timing en context van risico ervaringen bij de overgang van kindertijd naar midden-volwassenheid.

 

Schoon, I., Bynner, J., Joshi, H. et al. (2002). The influence of context, timing, and duration of risk experiences for the passage from childhood to mid-adulthood. Child Development, 73, 1486-1504.

 

Dit onderzoek gaat over het meten van de lange termijneffecten van sociale handicaps (ook sociale risico’s genoemd) op schoolprestaties van kinderen en op de talenten in hun volwassen leven. Twee groepen mensen (geboren in 1958 en 1970) werden van geboorte tot volwassenheid gevolgd.
Kinderen die opgroeien in een gezin met een lage sociaaleconomische status, lopen een risico op allerlei aanpassingsproblemen, zoals slechte schoolprestaties als kind en weinig beroepsvaardigheden en lage sociale status als volwassene. Met dit onderzoek willen ze nagaan of iemands kansen in het leven voorspeld kunnen worden aan de hand van eerdere omstandigheden en ervaringen. Bovendien wordt de historische context meegenomen, door twee cohorten te onderzoeken.
De sociaal-economische status kan naast een sociale oorzaak, ook een genetische oorzaak hebben. Onderzoekers zijn nu van mening dat genen niet de enige verklaring kan zijn, aangezien mensen altijd beïnvloedt worden door hun omgeving. Ecologische onderzoekers maken gebruik van het idee dat de ontwikkeling van een mens een interactie is tussen een veranderende omgeving en de verandering in het individu. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de directe omgeving (het gezin) en de indirecte omgeving (de sociale, economische, culturele context). De directe omgeving vormt de basis voor de ontwikkeling.
Ecologische onderzoekers benadrukken dat verschillen in kansen voor de kinderen komen doordat er verschillen zijn in sociale en financiële mogelijkheden bestaan tussen verschillende socioeconomische lagen in de samenleving.
Er zijn drie groepen variabelen die de ontwikkeling van mensen positief kunnen beïnvloeden, ondanks een verhoogd sociaal risico, als een soort beschermende factoren tegen onheil:

  1. Kenmerken van het individu, zoals motivatie, temperament.

  2. Kenmerken van het gezin, zoals de mate van interesse in en steun aan het kind

  3. Kenmerken van de verdere sociale systemen, zoals de buurt.

Er zijn veel verschillende sociaaleconomische risicofactoren, die niet los van elkaar staan, maar allemaal een rol spelen in het beïnvloeden van een individu. Onderzoeken waarin slechts één risicofactor meespeelde, bleken slecht in het voorspellen van de kansen voor het individu. Onderzoeken waarbij meerdere factoren werden onderzocht, waren een stuk accurater.
Omdat in het onderzoek twee verschillende cohorten zijn opgenomen, is ook de invloed van de sociaalhistorische context onderzocht. Tussen 1979 en 1986, en later tussen 1989 en 1993, was er een enorme toename in werkloosheid in Groot-Brittannië. Doordat vooral de arbeidsmarkt voor jongeren instortte, had het cohort van 1970 ineens een ander toekomstperspectief. Het werd bijzonder moeilijk om zonder opleiding een baan te vinden, wat eerder geen probleem was. Hierdoor werden de schoolprestaties erg belangrijk voor het toekomstperspectief.

 

In figuur 1 van het artikel wordt het onderzochte verband aangegeven tussen verschillende variabelen, namelijk sociale klasse van de ouders, sociaaleconomische risico’s, academische prestaties en sociale klasse bereikt in de volwassenheid. Gekeken wordt of de sociale klasse van de ouders leidt tot een grotere kans op sociaaleconomische risico’s, slechtere academische prestaties en een lagere sociale klasse in de volwassenheid. Ook wordt het verband tussen de academische prestaties en sociale klasse in volwassenheid gemeten evenals het verband tussen risico-ervaringen en academische prestaties. Bovendien werd gemeten hoe sterk risicofactoren en academische prestaties over de tijd constant zijn.

 

Uit de resultaten blijkt dat de sociale klasse van de ouders invloed heeft op blootstelling aan sociaaleconomische risico’s. Er was significant meer sprake van risicofactoren bij de lagere sociale klassen, in vergelijking met de hogere sociale klassen. Blootstelling aan risicofactoren zorgt voor slechtere academische prestaties. Langdurige blootstelling aan risicofactoren had een sterker effect dan kortdurende blootstelling. Een slechtere academische prestatie leidt weer tot een lagere sociale klasse in de volwassenheid.

 

Risico-ervaringen bleken uitzonderlijk stabiel over tijd. Dat wil zeggen dat er een zeer grote kans is dat iemand die in zijn vroege jeugd geconfronteerd wordt met risico-ervaringen, later in zijn jeugd nog steeds daaraan wordt blootgesteld. Ook academische prestaties waren stabiel over tijd, zij het in iets mindere mate dan het geval was bij risico-ervaringen.

 

De conclusie van het onderzoek is dat blootstelling aan sociaaleconomische risico’s in de jeugd van grote invloed zijn op schoolprestaties en de sociaaleconomische klasse waarin iemand terecht komt in zijn volwassen leven. Hoe lager de sociale klasse, hoe meer blootstelling aan risico’s, hoe slechter de schoolprestaties en hoe lager de uiteindelijke sociale klasse van de persoon.

2. Uitingen van de British National Party over moslims na de aanslagen in Londen. Dreiging, homogeniteit en complottheorieën.

 

Wood, C. & Finlay, W. 2008. British National Party representations of Moslims in the month after the London bombings: homogeneity, threat, and the conspiracy tradition. British Journal of Social Psychology, 47: 707-726.

 

Dit onderzoek analyseert zes artikelen die geschreven zijn door twee hooggeplaatste leden van de British National Party (BNP). Deze artikelen zijn geschreven naar aanleiding van de bomaanslagen in Londen op 7 juli 2005 en gaan over moslims en de islam. Twee hoofdthema’s die in de artikelen behandeld worden, zijn het gevaar dat moslims vormen voor Groot-Brittannië en de tweede is gericht tegen de multiculturele samenleving en de liberalen die dit mogelijk gemaakt hebben.

 

De BNP werd na zijn oprichting in 1982 al gauw gezien als een extreemrechtse politieke partij, met racistische en antisemitische standpunten. Nadat in 1999 Nick Griffin gekozen werd tot leider, probeerde de partij zich te ontdoen van het extremistische imago dat het gekregen had. Desalniettemin werden de leiders meerdere malen veroordeeld wegens het aanzetten tot haat en wordt de BNP gezien als een fascistische partij.

 

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen oud racisme en nieuw racisme. Oud racisme wordt gekenmerkt door botheid, vijandigheid en isolering van bevolkingsgroepen. Nieuw racisme gaat uit van gelijkheid, maar benadrukt culturele verschillen en zet deze in een kwaad daglicht. Het uiten van racisme op de oude manier gebeurt vooral in privésfeer en uitingen van nieuw racisme vinden plaats in het openbaar. De BNP gebruikt een mix van deze twee soorten racisme.

 

De geanalyseerde artikelen zijn geschreven door Nick Griffin en Lee Barnes, twee leiders van de BNP. De artikelen zijn columns op de BNP website en zijn geschreven direct na de Londense aanslagen. Onderzocht wordt hoe in deze artikelen moslims worden afgeschilderd als een bedreiging en een homogene gemeenschap, waarbij elke moslim een potentieel gevaar voor de samenleving is.

In een van de artikelen schrijft Lee Barnes dat Groot-Brittannië in oorlog is met een spookleger van moslimterroristen. Hun doel is om de Britse staat omver te werpen en een fascistische islamitische staat te creëren. Hij beweert dat de aanslag een racistische daad is, gericht tegen blanke christenen en de joden die denken dat ze Groot-Brittannië besturen.
 

De term ‘spookleger’ geeft al aan dat het niet duidelijk is wie er tot dit leger behoort en maakt alle moslims zo tot potentiële terrorist. Door de term ‘fascistisch’ te gebruiken voor moslimterroristen, distantieert Barnes de BNP van de beschuldigingen een fascistische partij te zijn.

 

De zinsnede ‘de joden die denken dat ze Groot-Brittannië besturen’, wordt door de onderzoekers als dubbelzinnig gezien. Enerzijds als een verwijzing naar de antisemitische denkbeelden van de moslimterroristen, anderzijds als een verwijzing naar hun eigen, verborgen antisemitische ideeën.

Ook schrijft hij dat de terroristen die de aanslag op hun geweten hebben, niet de stereotype moslimextremisten met lange baarden zijn. Het zijn geïntegreerde moslims, zoals de lokale winkeleigenaar. Integratie is een leugen.

Hierin bouwt Barnes door op het idee dat elke moslim een potentiële terrorist is. Hij beschrijft het principe van ‘Al Taqiya’, het verbergen van de ware intenties van de moslims, als reden voor wantrouwen.

 

De BNP ziet de Koran als oorzaak van het gevaar dat moslims vormen. Griffin beschrijft de Koran als een handboek voor het onderwerpen van andere volkeren, een kwaad boek vol intolerantie en haat jegens ongelovigen. Als de Koran zo kwaadaardig is en alle moslims leven naar wat er in de Koran staat, moeten moslims ook wel kwaadaardig zijn. Volgens Barnes vinden alle moslims zelfmoordaanslagen zoals in Londen gerechtvaardigd en zelfs iets om te waarderen. Griffin noemt een ieder die ontkent dat de Koran terrorisme goedkeurt, een leugenaar.

 

In een door Griffin geschreven artikel, zegt hij dat er weliswaar onbetwistbaar tolerante passages staan in de Koran, maar dat de algehele boodschap van de Koran een boodschap van onverdraagzaamheid en haat. Griffin negeert het feit dat er in de moslimgemeenschap grote verschillen in interpretatie zijn over de algehele boodschap van de Koran en dat verreweg de meeste moslims een veel gematigdere boodschap naleeft dan de fundamentalistische interpretatie. In de moderne interpretatie menen de moslims dat de Koran geweld slechts toestaat wanneer moslims onderdrukt en vervolgd worden en dat geloof niet verspreid kan worden door dwang.

 

Naast moslims, worden ook multiculturalisme en liberalisme als gevaar gezien. Griffin zegt dat de Britse liberale regering verantwoordelijk is voor deze aanslagen, aangezien zij gefaald hebben om de samenleving tegen multiculturalisme te beschermen. Volgens hem heeft de Britse regering de prioriteiten gelegd bij diversiteit, waardoor de blanke burger nu gevaar loopt. Hij spreekt zelfs van anti-blank beleid, beleid waarin de immigranten behandeld worden alsof ze koning van het land zijn en een ieder die het daarmee niet eens is, afgeschilderd wordt als racist. Barnes beweert dat de Britse burgers een keuze moeten maken: zich verenigen tegen moslims en multiculturalisme of lijdzaam toezien hoe het land verandert in een islamitische dictatuur.

 

De oplossing voor dit probleem zien de BNP-leiders in het sluiten van de grenzen. De moslims die al in Groot-Brittannië zijn, moeten volgens hen worden uitgezet en teruggestuurd naar hun vaderland. Sociale netwerken onder moslims moeten ontwricht, zodat ze zich moeilijker kunnen verzetten. Bovendien vinden Griffin en Barnes dat de huidige politieke partijen, die multiculturalisme mogelijk hebben gemaakt, moeten verdwijnen en het overdragen van de macht aan de BNP.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3. De theorieën van minderheden over contact met andere bevolkingsgroepen

 

Hopkins, N. & Kahani-Hopkins, V. 2006. Minority group members’ theories of intergroup contact: a case study of British Muslims’ conceptualizations of ‘Islamophobia’ and social change. British Journal of Social Psychology, 45: 245-264.

 

In de sociale psychologie is veel onderzoek gedaan naar contact tussen verschillende bevolkingsgroepen. Er is veel interesse voor maatregelen die contact tussen verschillende groepen kunnen bevorderen, waardoor vooroordelen verminderen. Het is echter opvallend dat meer contact tussen minderheden en de meerderheidsgroep bij de laatstgenoemde leidt tot minder vooroordelen, maar bij minderheden geen effect op vooroordelen heeft. Dit wordt verklaard door de opzet van de interventies, die in het voordeel werkt voor de meerderheidsgroep. Bij deze maatregelen wordt contact tussen mensen van dezelfde status bevorderd, maar doordat minderheden in het contact al vooroordelen van de ander verwachten, wordt de ander niet als gelijk ervaren. Een alternatieve verklaring ligt in culturele verschillen, waarbij de minderheid belang hecht aan andere factoren in het contact dan de meerderheidsgroep.

 

Een ander vraagstuk is of minderheidsgroepen wel zitten te wachten op deze interventies. Deze maatregelen kunnen door de minderheden worden gezien als een poging om de minderheidsgroep als zwak te bestempelen. In plaats van de minderheden te benaderen als machteloos slachtoffer van vooroordelen, zouden de minderheidsgroepen zelf met acties moeten komen om hun sociale positie te verbeteren.

 

De Social Identity Theory van Tajfel is belangrijk om de positie van minderheden te begrijpen. Volgens de Social Identity Theory streven mensen te allen tijde naar een positief zelfbeeld. Dit is niet alleen een positief beeld van hun individuele identiteit, maar ook van hun sociale identiteit (zoals hun nationaliteit/ras). Om een positief zelfbeeld te creëren, vergelijken mensen zich continu met andere groepen. Als deze vergelijking van de sociale identiteit negatief uitvalt, kunnen ze drie dingen doen om die te veranderen: individuele mobiliteit, collectieve mobiliteit en sociale creativiteit. Bij collectieve mobiliteit probeert de groep als geheel zijn positie te verbeteren. De interventies om vooroordelen tussen bevolkingsgroepen te verminderen, kan leiden tot een vermindering van de collectieve mobiliteit van de minderheidsgroep.

 

Moslims zijn in Groot-Brittannië de laatste decennia het slachtoffer van discriminatie en uitsluiting. De moslims ervaren deze discriminatie niet als racisme (veel moslims zijn Aziatisch of negroïde), maar specifiek als discriminatie tegen hun geloofsovertuiging. In de Britse wet is het aanzetten tot haat op basis van geloof echter niet verboden. Dit wordt gezien als een aspect van de uitsluiting van moslims.

 

In dit artikel worden de ideeën van twee moslimgroeperingen over islamofobie geanalyseerd. De eerste bron is een rapport van Runneymede Trust (RT), gemaakt door een commissie die veel prominente moslims bevatte. De tweede bron is een conferentie van the Muslim Parliament of Great-Brittain (MPGB), een Britse politieke partij die moslims wil verenigen. Er zijn belangrijke overeenkomsten tussen de RT en MPGB. Beiden zijn van mening dat moslims slachtoffer zijn van uitsluiting op basis van hun religieuze identiteit en dat deze vooroordelen onterecht zijn. Ook zijn ze het eens over het feit dat moslims benadeeld worden in de Britse wetgeving. Hun gezamenlijke streven is een betere sociale positie voor moslims. In beide bronnen is er sprake van een streven naar collectieve mobiliteit, niet naar individuele mobiliteit.

 

 

RT analyse:

De RT ziet islamofobie als een ongegronde haat of angst jegens moslims. Zij onderscheiden twee visies op de islam: een open en een gesloten visie. Mensen met een gesloten visie worden geassocieerd met islamofobie. Zij zien moslims als anders, minderwaardig of zelfs als een vijand. De islam zien ze niet zozeer als een religie, maar als een middel voor manipulatie, die kan worden ingezet voor militaire en politieke doeleinden. Mensen met een open visie zien moslims als een diverse gemeenschap, die niet over een kam te scheren is.

 

De RT is het niet eens met de denkwijze dat het Westen en de islam lijnrecht tegenover elkaar staan. Ze benadrukken dat ze elkaar in het verleden positief hebben beïnvloed. Ze richten zich op overeenkomsten tussen de islam, het christendom en het jodendom, in plaats van op de verschillen.

 

In het rapport worden verschillende acties beschreven die moeten bijdragen aan de erkenning van de collectieve identiteit van moslims, waaronder het opnemen van een verbod tot het aanzetten van haat tegen gelovigen in de Britse wet en het vergroten van het percentage moslims in de politiek. De RT benadrukt echter dat het verzet tegen islamofobie zeker niet alleen de taak van moslims is. Naar hun idee is het de verantwoordelijkheid van de machthebbers, aangezien islamofobie ontstaat door de combinatie van vooroordelen en macht.

 

De RT pleit ervoor de open visie, het idee dat moslims een diverse gemeenschap vormen, meer te benadrukken. De ene moslim is de ander niet, etnische verschillen zijn veel belangrijker in het voorspellen van conflicten dan de geloofsovertuiging. De RT moedigt projecten aan waarin moslims en niet-moslims met elkaar in contact komen. Hierdoor zouden harmonieuze sociale contacten kunnen ontstaan tussen de groepen. Dit doel, het creëren van banden tussen moslims en niet-moslims en het middel, het zoeken van de dialoog, wordt door de RT gezien als een uitdrukking van de sociale identiteit van moslims.

 

MPGB analyse

De MPGB ziet islamofobie als de haat van het Westen tegen de waarheid. Allah is de waarheid, de rede van de mens is het onware. De MPGB verdeeld de samenleving hiermee in twee groepen: zij die Allahs waarheid herkennen en zij die dat niet zien. De reden dat de ene groep weigert zich te onderwerpen aan Allah, is omdat zij daardoor gedwongen worden om zich aan de morele gedragscode te houden die daarmee gepaard gaat.

 

In tegenstelling tot de RT, benadrukt de MPGB juist de verschillen tussen het islamitische Oosten en het Westen. Het Westen is altijd al haatdragend geweest tegen de islam. De uitlatingen dat het Westen tolerant, pluralistisch en beschaafd is, zijn pure leugens en een ieder die erin geloofd, is naïef of verkeerd geïnformeerd. Ook het idee van de RT dat er grote overeenkomsten in de drie grote religies zijn, wordt niet erkend door de MPGB. Omdat de islam in tijd ontstond na het christendom, staat het erkennen van de juistheid van de islam gelijk aan het ontkennen van de juistheid van het christendom. Het christendom voert dus een actieve strijd tegen de ‘waarheid’.

 

Nog een groot verschil met de RT is de visie op de overheid. De RT zag de overheid als verantwoordelijk voor het oplossen van islamofobie, de MPGB ziet de machthebbers juist als een instantie die verantwoordelijk is voor het ontstaan van islamofobie. De Britse politici zouden islamofobie gebruiken als propaganda tegen de islam. Ze willen het volk weghouden van de waarheid. Het feit dat de Britse wetgeving moslims niet beschermt tegen het aanzetten tot haat, wordt door de MPGB gezien als bewijs voor deze complottheorie. Op deze manier zou de Britse overheid willen voorkomen dat de moslims zich verenigen als een gemeenschap met een gezamenlijke islamitische identiteit.

 

De MGPB benadrukt het belang van een duidelijke islamitische identiteit. Moslims

moeten zichzelf organiseren om een omgeving te creëren waar deze gezamenlijke identiteit veilig is. Het Westen is in hun ogen namelijk niet te vertrouwen. Ze moeten de rijen sluiten, een eigen gesloten systeem creëren met een sociale zekerheidstelsel, handel binnen de gemeenschap en islamitische scholen. Dit idee staat lijnrecht tegenover het idee van de RT, dat contact tussen moslims en niet-moslims juist wil bevorderen.

4. Depressie en rouw

 

Freud, S. (1917). Rouw en melancholie. In S. Freud. Psychoanalytische theorie 1, pp. 73-91. Amsterdam, Meppel: Boom.

 

In 1917 schreef de grondlegger van de psychoanalyse, Sigmund Freud, het essay Rouw en Melancholie. Hierin vergelijkt hij het rouwproces met depressie. In de tijd waarin hij dit essay schreef, was nog weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar melancholie. Freud benadrukt dat zijn resultaten niet veralgemeniseert kunnen worden, omdat er nauwelijks empirisch bewijs voor is.

 

Rouw omschrijft Freud als de reactie op het verlies van een dierbaar persoon, of een abstract begrip zoals het verlies van vrijheid. Ondanks dat het rouwproces het dagelijks leven van de rouwende ernstig verstoord, wordt rouw niet gezien als een ziekelijke toestand. Aangenomen wordt dat na verloop van tijd de rouw overwonnen wordt.

 

Melancholie en rouw komen in grote mate overeen. Zo is er bij beide sprake van neerslachtigheid, weinig interesse voor de buitenwereld, verminderde activiteit en een verlies van het vermogen om van anderen te houden. Bij melancholie is echter ook sprake van een verlaagd zelfbeeld, die onder andere in zelfverwijten tot uiting komt. In het rouwproces verandert het gevoel van eigenwaarde van de rouwende niet.

 

De verminderde interesse in de buitenwereld en remming van de activiteit van de rouwende, komt volgens Freud doordat het Ik zich geheel overgeeft aan de rouwarbeid die verricht moet worden. Hierdoor is er geen energie voor andere dingen dan rouwen. Die arbeid omschrijft Freud als volgt: De realiteitstoetsing maakt duidelijk dat de dierbare persoon er niet meer is en dat daarom alle verbindingen met deze persoon verbroken moeten worden. De liefde voor die persoon moet opgegeven worden. De rouwende is echter nog niet klaar om de liefde op te geven en verzet zich hiertegen. Daarom gebeurt het verbreken van de libidineuze verbindingen stapsgewijs. Zodra dit helemaal gelukt is, is het rouwproces voltooid en krijgt het Ik zijn vrijheid terug.

 

Ook melancholie beschouwt Freud als een reactie op het verlies van een dierbaar object. In tegenstelling tot rouw is bij melancholie niet altijd duidelijk wat er verloren is.

 

Dit onbekende verlies leidt net als bij rouw tot een innerlijke arbeid. Het grote verschil met rouw is de verlaging van de eigenwaarde. De melancholicus bekritiseert zijn eigen Ik, met als gevolg een gevoel van minderwaardigheid. Volgens Freud zit er een kern van waarheid in deze zelfverwijten en is de melancholicus daardoor realistischer dan mensen zonder depressie. Hoewel de verwijten kunnen duiden op een goede zelfkennis, moet iemand die de slechte kanten van zichzelf voortdurend naar anderen uit, wel ernstig ziek zijn.

 

Wat echter niet in lijn is met de zelfbeschuldigingen, is dat de depressieve patiënt doorgaans geen schaamtegevoelens heeft. Freud verklaart dit doordat de kritiek die de melancholicus over zichzelf uit, met een paar kleine wijzigingen meestal toe te passen is op iemand anders, iemand van wie de patiënt gehouden heeft. De verwijten die men eigenlijk naar dat liefdesobject wil maken, worden teruggericht naar het eigen Ik. Het schaamtegevoel blijft uit, aangezien de verwijten niet over de eigen persoon gaan, maar over de ander.

 

Met deze laatste conclusie, kan het ontstaan van melancholie verklaard worden. De melancholicus had ooit een liefdesband, een libidineuze binding met een bepaald persoon. Deze persoon heeft echter de liefdesband verbroken en als gevolg van deze krenking, wordt het libido teruggetrokken. In een normale situatie richt dit libido zich op iemand anders, waar weer een relatie mee aangegaan kan worden. Bij melancholie richt de libido zich niet op een ander, maar wordt het naar het eigen Ik verplaatst, om zich vanuit het eigen Ik te identificeren met de verloren liefde. Het Ik wordt hierdoor als het ware gesplitst, waarbij het ene deel van het Ik zich identificeert met de verloren liefdespartner en het andere deel dat vervolgens bekritiseert. Een depressie is hiermee dus de agressie jegens de verloren liefde, die terug op zichzelf gericht wordt.

 

Toen Freud dit essay schreef, was het onderscheid tussen unipolaire depressies en manische depressies nog niet bekend. Wel is hem bekend dat niet elke melancholicus manische fases doormaakt. Manie ziet hij als een stoornis die direct gekoppeld is aan melancholie. In deze fase is de worsteling met het eigen Ik naar de achtergrond verschoven, het verlies van het liefdesobject is verwerkt. De energie die het kostte om dit verlies te verwerken (de arbeid), komt ineens weer vrij voor de persoon. Die herwonnen energie slaat om in extreme vrolijkheid en triomf.

 

Vrijwel het gehele proces van de melancholische arbeid, zoals de haat-liefdeverhouding met het verloren liefdesobject en de identificatie met de verloren liefde, speelt zich af in het onderbewuste van de patiënt. Alleen het lage zelfbeeld is voor de patiënt bewust. De melancholicus is zich bewust van zijn zelfkritiek, hij weet alleen niet het meest cruciale gedeelte daarvan: dat zijn kritiek eigenlijk aan een verloren liefde gericht is.

 

 

 

5. De ABC’s van depressie

 

Hyde, J. H., Ezulis, H., Abramson, L. Y. (2008). The ABC’s of Depression: Integrating Affective, Biologica land Cognitive Models to explain the emergence of the Gender Difference in Depression, The American Psychological Association.vol. 115, No. 2, 291-313

 

Er twee keer zo veel vrouwen als mannen depressief, maar tijdens de kindertijd is er nog geen verschil te zien tussen de sekse. Uit onderzoek is gebleken dat de sekse verschillen bij depressie pas ontstaan tussen het 13e en het 15e levensjaar.

 

De schrijvers van het artikel stellen een model voor waarin; affectieve (emotionele reactiviteit), biologische (erfelijke kwetsbaarheid, puberteitshormonen, start van de pubertijd en ontwikkeling) en cognitieve (denkstijl, lichaam bewustzijn, ruminatie) factoren, risico factoren zijn voor het ontstaan van een depressie in relatie tot negatieve levensgebeurtenissen. In het artikel gaat het dus over het verschil tussen de seksen in het ontstaan van een depressie.

 

In het kort de beschrijving van het model:

 

1. Cognitief

Cognitieve risicofactoren voor een depressie zijn:

  • Negatieve denkstijlen

  • Ruminatie

  • OBC

Deze cognitieve risico factoren hebben een wisselwerking met negatieve gebeurtenissen die de symptomen van een depressie verergeren of een periode van depressie uitlokken.

 

2. Affect (emotie)

Affect is een integraal onderdeel van het model, het stelt dat vroege karaktereigenschappen net hoge negatieve emotionaliteit risicofactoren zijn en bijdragen aan een negatieve denkstijl.

 

3. Biologisch

Drie verschillende biologische onderdelen van het model zijn:

  • Erfelijke factoren

  • Hormonen die betrekking hebben op de puberteit (DHEA, estrogeen en testosteron)

  • De start van de puberteit

 

Sociale factoren:

Negatieve levensgebeurtenissen die in verband staan met de risicofactoren hebben ook betrekking op een sociale/interpersoonlijke context (onder andere bij seksuele intimidatie onder leeftijdsgenoten, bij huwelijksproblemen tussen de ouders en een slechte ouder/kind relatie).

 

Er worden in het artikel bewijzen aangedragen voor de juistheid van het model:

  • Een negatieve denkstijl in combinatie met stressoren kan een depressie voorspellen. Verschillen in negatieve denkstijl zijn er niet in de kindertijd maar ontstaan in de adolescentie.

  • OBC en met name zelfbeeld is een aanvullende cognitieve risicofactor die bijdraagt aan sekse verschillen in depressie, die waarschijnlijk wordt beïnvloed door geslachtsintensivering die optreedt aan het begin van de adolescentie, als ook door seksuele intimidatie.

 

Meisjes en vrouwen hebben meer kans om blootgesteld te worden aan negatieve levensgebeurtenissen en hebben met name in de adolescentie, meer negatieve beoordelingen van deze gebeurtenissen. Seksueel misbruik onder leeftijdsgenoten weke toeneemt in de vroege adolescentie is een bijkomende stress factor. seksueel misbruik bij kinderen is een specifieke destructief negatieve gebeurtenis die meer door meisjes wordt ervaren dan door jongens in de kindertijd en adolescentie.

 

De veronderstelling is dat karakter (met name hoge negatieve affectiviteit) een risicofactor is voor de vorming van een negatieve denkstijl. Bewijzen zijn er niet in overvloed maar de verzamelde data ondersteunen deze veronderstelling wel.

 

Het bewijs van de rol van de start van pubertijd en de groei van geslachtshormonen met betrekking tot depressie in de adolescentie is complex. Met betrekking tot de pubertijd zijn er meerdere mogelijkheden:

 

  • De vroege start van de puberteit bij meisjes is een risicofactor voor depressie.

  • DHEA, estrogeen en testosteron kunnen allen een rol spelen bij het ontstaan van een depressie. Maar waarschijnlijk is er geen lineair verband. Ook is het mogelijk dat erfelijke risicofactoren en hormonen elkaar beïnvloeden.

 

Diverse verklaringen:

Een eenduidige oorzaak voor de ontwikkeling van een depressie is er niet zoals er ook geen eenduidige verklaring is voor het verschil tussen jongens en meisjes in het ontstaan van een depressie. Dit wordt ook wel ‘Equefinality’ (het besef dat groepen mensen met dezelfde psychische aandoening deze ontwikkeld hebben via verschillende wegen) genoemd.

 

Het ABC- model biedt de structuur die deze individuele verschillen en diversiteit in wegen naar een depressie een plek geven.

 

Overige teksten

De volgende artikelen ontbreken in deze samenvatting:

  • Wesselink, A. (2003). Uitsluiting en selectie: sociodicee? Pierre Bourdieu over de rol van het onderwijs

  • Moffitt, T.E. (1993). Adolescent‐ limited and life ‐ course persistent antisocial behavior: A developmental taxonomy

  • Moffitt, T.E., Caspi, A., Harrington, H. & Milne, B.J. (2002). Males on the life ‐course persistent and adolescence limited antisocial pathways: Follow‐ up at age 26 years

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
321