Samenvatting Applying Social Psychology: From Problems to Solutions (Buunk & Van Vugt)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk A: Toepassing van Sociale Psychologie

Voorbeeld van het toepassen van sociaal psychologische theorieën
Sociale psychologie is een wetenschap die kennis probeert op te bouwen aan de hand van experimenten en metingen. Hoewel sociale psychologie maatschappelijke problemen niet kan verklaren, kan het wel gebruikt worden om oplossingen te zoeken. Aan de hand van een maatschappelijk probleem laat het aankomende hoofdstuk zien hoe een theoretisch model ontwikkeld wordt waarop een interventie is gebaseerd. Dit zal gedaan worden aan de hand van de PATH (Problem, Analysis, Test, Help) methode.
Stap 1 - Probleem: formuleren van een probleem definitie
Het is gebleken dat afgelopen jaren steeds minder mensen donaties geven om HIV/AIDS terug te dringen in risicogebieden als Afrika. Een groep vrijwilligers wil graag een campagne opstarten die ervoor zorgt dat mensen meer geld doneren. Zij hebben echter moeite om te bepalen hoe deze campagne eruit zou moeten zien. Hiervoor hebben zij een sociaal psycholoog ingeschakeld om meer inzicht te krijgen in wat ervoor zorgt dat mensen geld doneren. De psycholoog zal beginnen met de eerste stap van de PATH-methode: het formuleren van een probleem definitie. De psycholoog definieert het probleem als volgt:
Veel mensen in Afrika leiden aan HIV/AIDS en er is niet genoeg financiering om hen te voorzien van adequate vormen van medische of psychologische hulp. Welke factoren bepalen de bereidheid van mogelijke donateurs om geld te doneren voor deze kwestie? Hoe kunnen wij een campagne opzetten die geld opbrengt om mensen met HIV/AIDS te helpen?
Stap 2 - Analyse: vinden van verklaringen voor het probleem
Om de factoren die de bereidheid van mensen om geld te doneren beïnvloeden te definiëren, stelt de psycholoog veel vragen op die beantwoordt kunnen worden door de sociaal psychologische literatuur. Hierbij kijkt hij naar literatuur over altruïsme, pro sociaal gedrag en sociale invloed.
Eerst kijk de psycholoog naar de literatuur over pro sociaal gedrag en formuleert het probleem in termen van twee algemene vragen:
1. Wanneer zijn mensen het meest geneigd om anderen te helpen?
2. Welke attributen van slachtoffers lokken hulpreacties uit?
Na onderzoek te hebben gedaan naar literatuur die deze vragen kunnen beantwoorden, komt de psycholoog tot een conclusie dat er drie verschillende soorten zijn van helpen:
1. Emergency intervention (iemand helpen die slachtoffer is van een overval of ongeluk).
2. Organizational helping (aanbieden om een administratieve taak aan te nemen op verzoek van een manager).
3. Sharing and donating resources (doneren van geld aan een goed doel).
Hoewel er veel minder literatuur te vinden is over de laatste vorm van helpen, komt de psycholoog uiteindelijk bij het model van Shalom Schwartz. Dit is een theoretisch model dat toepasbaar is op alle vormen van helpen. In het model zijn verschillende stappen dat het pro sociale gedrag van menden beïnvloeden. Dit zijn de meest belangrijke stappen:
1. Awareness: er moet een besef zijn dat anderen hulp nodig hebben. De waargenomen nood moet prominent, helder en serieus zijn.
2. Opportunities to help: mensen moet zich ervan bewust zijn dat er mogelijkheden zijn om mensen met HIV/AIDS te helpen.
3. Ability to help: mensen moete hun eigen vaardigheid herkennen om te kunnen helpen. Zo moet benadrukt worden dat zelfs kleine donaties erg gewaardeerd worden.
4. Personal norms: dit zijn gevoelens van morele verplichtingen die ervoor zorgen dat mensen anderen gaan helpen.
5. Responsibility: mensen moeten enigszins een verantwoordelijkheidsgevoel hebben voor het probleem om betrokken te zijn bij het verlenen van hulp.
Daarnaast is in literatuur ook te vinden dat mensen met een ziekte meer sympathie opwekken wanneer zij niet verantwoordelijk worden geacht voor hun lot. De psycholoog concludeert aan de hand hiervan dat één van de hoofddoelen van de campagne moet zijn om het idee de kop in te drukken dat mensen in Afrika met HIV/AIDS zelf verantwoordelijk zijn voor hun ziekte.
Ook moet er een gevoel van empathie opgeroepen worden bij de mogelijke donateurs. Dit gebeurt wanneer mensen zich kunnen identificeren met de slachtoffers. Bijvoorbeeld doordat zij dezelfde leeftijd, functie of waarden hebben.
Wanneer het vrijwilligersteam aandraagt dat mensen verschillend kunnen reageren op slachtoffers of rampen in het buitenland dan dit in hun eigen land. Hiervoor komt de psycholoog bij de Duitse psycholoog Leon Montada. Hij stelt dat helpen niet gerelateerd is aan empathie, maar aan persoonlijke normen en iemands verantwoordelijkheidsgevoel om te helpen. Dit gevoel van verantwoordelijkheid wordt veroorzaakt door schuld van mensen met een bevoorrecht leven, boosheid over de ongelijkheid binnen de wereld en de waarneming dat mensen in arme landen niet verantwoordelijk zijn voor hun lot.
Na terugkoppeling van deze theorie aan het vrijwilligersteam, richten zij zich meer op het onrecht dat HIV/AIDS slachtoffers in derdewereldlanden ontvangen en dat door armoede en ontoereikende gezondheidzorg, hulp voor mensen met HIV/AIDS ten zeerste nodig is. Door deze formuleren neemt de psycholoog de volgende theorie in acht: de theorie over ‘belief in a just world’. Dit is een theorie van de Canadese sociale psycholoog Melvin Lerner, die stelt dat mensen een natuurlijke neiging hebben om te geloven dat zij leven in een eerlijke wereld waar iedereen krijgt wat hij of zij verdient. Zo zijn mensen vooral ontdaan door het onverklaarde leiden van anderen.
Op basis van alle bevindingen verkregen door de sociaal psychologische literatuur, maakt de psycholoog een proces model.
 

Stap 3 - Test: ontwikkelen en testen van het proces model
Een probleem is dat er nog niet genoeg onderzoek is gedaan naar de relatie tussen schuldgevoel en helpen, waardoor het niet mogelijk is om harde uitspraken hierover te doen. Veel kwesties zijn daardoor tweeledig en kunnen niet met zekerheid in de campagne verwerkt worden. Zo is HIV/AIDS een ziekte waarvan mensen zeggen dat het weldegelijk de schuld is van de desbetreffende persoon (het had voorkomen kunnen worden door veilig seksueel contact). Het is dus niet zeker of deze opvattingen zullen werken in de campagne.
Stap 4 - Hulp: interventie programma
Het team van vrijwilligers heeft nu verschillende factoren die het hulpgedrag kunnen verhogen. De campagne zal er als volgt uit gaan zien:
1. Persoonlijke profielen van mensen met HIV/AIDS in Afrika worden gepresenteerd, wie, ondanks hun ziekte, het beste proberen te maken van de situatie, maar klaarblijkelijk medische en psychologische hulp nodig hebben die op dit moment niet beschikbaar is.
2. Benadrukken dat door de beperkte informatie, armoede, en het gebrek aan anticonceptiemiddelen, mensen met HIV/AIDS zich niet bewust zijn van de risico’s van onveilig seksueel contact en mogelijkheden om infectie te voorkomen. Hierdoor kunnen zij niet persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor het oplopen van de ziekte.
3. Gevoelens van morele verplichting worden opgeroepen door zowel het laten zien dat mensen met HIV/AIDS in Afrika ten zeerste hulp nodig hebben als door het gevoel van onrecht oproepen over de armoede in Afrika.
4. De berichten zullen vooral positief zijn om te voorkomen dat er negatieve attitudes worden gevormd ten opzichte van mensen met HIV/AIDS.
5. Er wordt duidelijk gemaakt dat elke donatie, hoe klein dan ook, zal helpen. Ook zal duidelijk gesteld worden waarvoor de donaties precies gebruikt zullen worden.
6. Om de drempel voor mensen om te doneren te verlagen, is doneren via internet mogelijk.
Toepassen van Sociale Psychologie: de weg van probleem tot interventie
De PATH methode helpt sociaal psychologen om relatief snel en gemakkelijk een theoretisch gebaseerd interventie programma te ontwikkelen. Echter zijn er wel wat valkuilen. Zo kan het veel tijd kosten om een probleem te definiëren, en veel beraadslagen om de meest belangrijke elementen van het probleem aan te wijzen. Daarnaast kan het zijn dat er niet veel relevante literatuur of juist te veel relevante literatuur te vinden is over het onderwerp. Als laatste is het moeilijk om te voorspellen of een interventie succesvol wordt of niet. Zelfs als deze in het verleden hebben gewerkt, garandeert dat geen succes voor de volgende keer.
De PATH-methode kan uitgelegd worden in vier belangrijke stappen:
1. Problem: van het probleem naar een probleemdefinitie; het definiëren van het probleem.
2. Analysis: van een probleemdefinitie naar een analyse en verklaring; formuleren van toepasselijke concepten en het ontwikkelen van theorie gebaseerde verklaringen.
3. Test: van verklaringen naar een proces model; ontwikkelen en testen van een verklarings proces model.
4. Help: van een proces model naar interventies; ontwikkelen en evalueren van een programma van interventie.
Stap 1 – Probleem: van het probleem naar een probleemdefinitie
De probleemdefinitie is meestal een stuk uitgebreider dan die in het voorbeeld over HIV/AIDS. Dit komt omdat het team van vrijwilliger al een stap verder waren: ze waren van mening dat er meer aandacht geschonken moet worden aan het HIV/AIDS probleem en startte daarvoor een campagne op. Meestal begint een psycholoog meer bij de basis van een probleem wanneer een probleemdefinitie gevormd wordt.

Hiervoor is het heel belangrijk dat goed beschreven wordt wat het probleem is. Wanneer dit is gebeurd, moeten er nog veel andere vragen gesteld worden: waarom is het eigenlijk een probleem en voor wie is het een probleem? Daarnaast moeten de belangrijkste oorzaken van het probleem in kaart worden gebracht. Ook moet de doelgroep bepaald worden waarop de interventie zal worden toegepast.
Als laatste moeten de ‘key aspects’ gevonden worden. Dit betekent dat een goede probleemdefinitie duidelijk maakt dat het probleem van toegepaste vorm is in plaats van een basisvorm en is geformuleerd in concrete termen. Het is hierbij ook belangrijk dat het probleem sociaal psychologische aspecten heeft en het probleem oplosbaar is. Wanneer een probleem niet gedefinieerd kan worden aan de hand van een paar termen, is het waarschijnlijk niet geschikt voor een PATH analyse.
Stap 2 – Analyse: van een probleemdefinitie naar een analyse en verklaring
Wanneer het probleem is gedefinieerd is termen van één of meer sociaal psychologische constructen, is de tweede stap om te komen met een sociaal psychologische verklaring van het probleem. Hiervoor moet eerst bepaald worden wat de outcome variabele is: welke variabele moet uiteindelijk veranderd worden?
Het is soms niet zo voor de hand liggend waar in de literatuur gezocht naar moet worden. Zelfs wanneer dit wel duidelijk is, kunnen er veel verschillende theorieën zijn. Zo zijn er social exchange en reciprocity theorieën. Deze theorieën benadrukken de rol van egoïsme in helpen. Zo voelen mensen zichzelf goed wanneer zij iets hebben gedaan voor een ander. Daarnaast zijn er empathie-altruïsme theorieën. Het basis idee van deze theorie is dat empathie altruïstisch gedrag motiveert gericht op het verlichten van het leiden van een slachtoffer.
Om te bepalen wat de validiteit is van sociaal psychologische theorieën, is het belangrijk om te bepalen in hoeverre de experimenten die gebruikt zijn voor de theorie, toepasbaar zijn op de echte wereld. Dit refereert naar de externe validiteit van een experiment. Het is mogelijk dat de bevindingen van een onderzoek, door de specifieke onderzoeksvraag of beperkingen in de steekproeven, op een beperkt aantal real-life situaties toepasbaar zijn.
Stap 3 – Test: van verklaringen naar een proces model
Het procesmodel heeft een outcome variabele die beïnvloed wordt. Het model moet voornamelijk variabelen bevatten die beïnvloed kunnen worden en moeten de relatie tussen de variabelen in de vorm van een procesmodel beschrijven. Dit procesmodel is de kern van de PATH methode. Over het algemeen specificeert het model maar een paar mogelijke relaties tussen de variabelen. Dit dwingt onderzoekers om selectief te zijn waardoor niet alles door alles verklaard wordt.
Het is soms moeilijk om in de literatuur te vinden hoe bepaalde variabelen invloed hebben op elkaar. Mocht er niets te vinden zijn over een specifieke variabele, dan is het goed om te kijken naar de meer algemene vorm van de desbetreffende variabele.
Stap 4 – Help: van een procesmodel naar een interventie
Dit is de moeilijkste stap in het proces. Het is belangrijk dat het interventieprogramma vooral factoren bevat die beïnvloed kunnen worden door interventie. Veel sociaal psychologische variabelen als attitudes en sociale normen, kunnen beïnvloed worden door interventies, maar factoren als sekse, persoonlijkheid of andere diepgewortelde trekken of waarden niet.
De stap van testen naar interventie is heel groot. De psycholoog moet zo veel mogelijk interventie programma’s bedenken. Vooral het vormen van de details kost veel werk.
Problemen met het toepassen van theorieën
Het is moeilijk om sociaal psychologische theorieën toe te passen op sociale problemen, omdat veel theorieën ontwikkeld wijn aan de hand van experimenten in laboratoria. De volgende beperkingen zullen nu besproken worden: oversimplificatie, externe validiteit en tegenstrijdig bewijs.
Oversimplificatie
De situatie die onderzocht wordt middels experimenten is bij definitie een reductie en simplificatie van de werkelijkheid. Een laboratoriumexperiment kan nooit de complexheid van variabelen die het menselijk gedrag beïnvloeden omvatten. Vaak wordt er in dergelijke experimenten maar één van de vele variabelen onderzocht.
Externe validiteit
Een andere beperking is dat alle factoren in het echte leven de impact van de variabelen kunnen bedekken die heel duidelijk worden gemanipuleerd in een experiment. Het is hierdoor moeilijk om de bevindingen van bepaalde onderzoeken toe te passen op situaties in het echte leven.
Tegenstrijdig bewijs
Een andere beperking is dat onderzoeken vaak tegenstrijdige bevindingen voortbrengen. Zo kan een effect gevonden worden in het ene onderzoek, maar wordt deze niet gevonden wanneer het onderzoek door iemand anders op een ander moment wordt uitgevoerd. Dit komt vaak voort uit het feit dat de onderzoeken dan iets verschillen op het vlak van hun methodologie. Dit laat dus zien dat wanneer de omstandigheden niet precies hetzelfde zijn, mensen al snel anders kunnen reageren op een soortgelijke situatie.

Hoofdstuk B: De Probleemfase: van een probleem naar een probleemdefinitie
Het vormen van een probleemdefinitie
Wat wordt er precies bedoelt met een probleemdefinitie? Hiermee wordt een duidelijke en precieze beschrijving bedoeld van wat het probleem is, waarom en voor wie het een probleem is. Ook moet de doelgroep (target group) gedefinieerd worden voor de interventie. Daarnaast moet de probleemdefinitie inzicht geven in mogelijke oorzaken en belangrijke aspecten van het probleem, zoals of dit bepaalde probleem een toegepast, concreet en sociaal psychologisch probleem is, en of het probleem een oplosbaar of verlichtbaar probleem is.
In veer onderzoeken binnen de sociale psychologie wordt er weinig aandacht besteed aan het formuleren van het probleem. Een reden hiervoor is dat er veel onderzoek gedaan is naar basale sociale psychologie. Zo wordt er binnen het empathie-altruïsme onderzoek gekeken onder welke omstandigheden mensen geneigd zijn anderen te helpen. Hier wordt verder geen aandacht besteed aan het toepassen van de bevindingen. Daarnaast mist bij onderzoeken waar wel een toegepaste focus is, vaak een systematische probleemanalyse.
Herformuleren van het probleem
In de krant staan altijd krantenkoppen vermeld die in feite vaak een probleem aangeven. Echter is het nadeel dat deze kreten vaak niet goed geformuleerd zijn. Zonder een systematische probleemanalyse is het vaak niet duidelijk wat het probleem is. Globale stellingen moeten concreter worden gemaakt om verder onderzocht te kunnen worden. Ook kan het zijn dat een meer gedetailleerde probleemanalyse het echte probleem kan ontdekken in plaats van het probleem dat geformuleerd is. Wanneer het probleem duidelijk geformuleerd is, is er een scala aan mogelijke oplossingen. In sommige gevallen kan hieruit blijken dat een sociaal psychologische interventie niet toepasselijk is.
De weg van een probleem naar een probleemdefinitie
Zoals blijkt uit bovenstaande is er niet één weg van het probleem naar een probleemdefinitie. Het is belangrijk om er op te letten dat toegepast sociale onderzoekers hun eigen voorkeuren hebben voor onderwerpen en theorieën en daardoor het probleem benaderen op hun eigen manier. Dit kan ervoor zorgen dat de ene onderzoeker zich op een heel ander aspect binnen het onderwerp richt dan een andere onderzoeker. Het is goed om je ervan bewust te zijn dat zulke neigingen een bepaalde kleur kunnen geven aan een probleemanalyse.
Hieraan gerelateerd; het kan zijn dat een psycholoog benaderd wordt door een cliënt met een bepaald probleem. Het is dan aan de psycholoog om te bepalen of het probleem daadwerkelijk een probleem is, of dat het eigenlijk gaat om een ander probleem. Het is dan ook de taak van de psycholoog om zijn of haar cliënt ervan te overtuigen wat het echte probleem is. Wanneer dit niet lukt moet de psycholoog zijn of haar handen van de opdracht af trekken.

 

Bij een gesprek met de cliënt is het belangrijk dat goed doorgevraagd wordt om het echte probleem te ontdekken. Ook is het belangrijk om te kijken uit hoeveel aspecten een probleem bestaat en ook kan het mogelijk zijn dat er meerder problemen spelen. Ga hiervoor op zoek naar het grootste probleem en koppel hieraan de kleinere problemen.
 

De meest relevante vragen zijn:
1. Wat is het probleem?
2. Waarom is het een probleem?
3. Voor wie is het een probleem?
4. Wat zijn de mogelijk oorzaken van het probleem?
5. Wat is de doelgroep (voor de interventie)?
6. Wat zijn de belangrijkste (key) aspecten van het probleem?

  • Is het een toegepast probleem?

  • Is het een concreet probleem?

  • Is het een sociaal psychologisch probleem?

  • Kan het probleem opgelost op verlicht worden?

Een goede inleidende probleemdefinitie is één waarin alle bovenstaande vragen in zijn verwerkt. In een gesprek met een cliënt worden nog veel meer vragen gesteld om een volledige probleemdefinitie te creëren.
Er zijn verschillende redenen waarom het belangrijk is om een goede probleemdefinitie te ontwikkelen. Zo omlijnt het wat er uitgelegd moet worden en geeft het suggesties voor het vinden van de juiste literatuur. Op basis van een goede probleemdefinitie is het makkelijker om door te gaan naar het volgende niveau, het ontwikkelen en testen van een verklaringsmodel. Daarnaast is het bijna onmogelijk om zonder een goede probleemdefinitie goede interventies te ontwikkelen, omdat waarschijnlijk de essentie van het probleem ontbreekt.

 

Belangrijke vragen voor een probleemdefinitie

Wat is het probleem?

De belangrijkste kwestie hier is het bepalen van het centrale probleem dat opgelost moet worden. Om deze vraag te beantwoorden is er inzicht nodig in de oorzaak en achtergrond van het probleem. Met veel probleemdefinities is het niet altijd duidelijk wat de essentie is van het probleem. In een gesprek met een cliënt moet de psycholoog altijd kritisch zijn op wat de cliënt zegt en moet hij of zij open staan voor mogelijk andere oorzaken van een bepaald probleem. Daarnaast kan het zijn dat problemen vaak te breed of algemeen gesteld worden. Op deze manier is het niet mogelijk om het probleem effectief aan te pakken.
 

Waarom is het een probleem?
Dit is een belangrijke vraag die door de psycholoog gesteld moet worden. Hoe uit het probleem zich? Wat zijn de consequenties van het probleem? Wat maakt het problematisch? Wanneer deed het zich voor het eerst voor? Het beantwoorden van de waarom vraag helpt niet alleen bij het specificeren van het probleem, maar het kan ook al richting geven voor een mogelijk interventieprogramma.
Het kan moeilijk zijn met wat voor probleem de cliënt zit. Het is hierbij belangrijk om een fundamentele oplossing te vinden. Cliënten zien soms niet het daadwerkelijke probleem in, waardoor als er voor hun probleem een oplossing wordt gezocht, deze vaak maar tijdelijk werkt.

Ook is het belangrijk om te vragen wanneer het probleem precies ontstaan is. Op deze manier kan de psycholoog een historische analyse maken wat verschillende zaken over het probleem kan toelichten. Ten eerste kan het onthullen dat het voorgestelde probleem niet het daadwerkelijke probleem is. Ten tweede kan een dergelijke analyse wijzen naar een bepaalde tijd wanneer het probleem zich voordeed. Ten derde kan het redenen geven waarom het probleem opeens verergerde.

Voor wie is het een probleem?

Het is belangrijk om te weten wie of alleen de cliënt bij het probleem betrokken is, of dat er nog meer partijen bij betrokken zijn. Meestal zijn andere partijen erbij betrokken. Het is dan belangrijk om te onderzoeken of de probleemdefinitie van de cliënt overeenkomt met die van de andere partijen. Wanneer deze tegenstrijdig zijn is het moeilijk voor een psycholoog om de opdracht te accepteren. Hij of zij moet dan proberen een probleemdefinitie te formuleren waar iedereen zich in kan vinden.
Wat zijn de mogelijke oorzaken van het probleem?
Met deze vraag kan de psycholoog een beeld maken van de achtergrond en de mogelijke oorzaken van het probleem. Daarnaast kan bepaald worden of het probleem een sociaal psychologische dimensie heeft. Zo ja, dan kan dit gebruik worden om een voorbereidend causaal model te maken. Onthoud dat het doel van het vormen van een probleemdefinitie niet het definiëren van de exacte oorzaken is. Het is belangrijk om een impressie te krijgen van het causale model en de mogelijke sociaal psychologisch processen die betrokken zijn. Het maken van een voorbereidend causaal model kan gefaciliteerd worden door het stellen van twee vragen:

  1. Wat veroorzaakt het probleem?

  2. Hoe beïnvloeden deze oorzaken het probleem?

 

Het is ook belangrijk om onderscheid te maken tussen directe (immediate) oorzaken een meer indirecte (distal) oorzaken. Op deze manier kan een model van het causale proces gemaakt worden.

 

Wat is de doelgroep?

Wie moeten er overtuigd worden van het probleem? Van wie is medewerking nodig om het probleem op te lossen? Het selecteren van een doelgroep verkleind het veld van mensen dat meespeelt in het probleem.

Het verklaart het probleem en maakt het meer specifiek. Dit maakt het weer makkelijker om strategieën voor de oplossing te bedenken. Mocht de psycholoog er later in het proces achterkomen dat de doelgroep te moeilijk om kostbaar is, kan hij of zij altijd het probleem opnieuw definiëren. Onthoud dat het PATH model een flexibel model is.
Wat zijn de belangrijkste aspecten van het probleem?
Om de belangrijkste aspecten van het probleem te bevatten moeten de volgende vragen gesteld worden:

  1. Is het een toegepast probleem?

  2. Is het een concreet probleem?

  3. Is het een sociaal psychologisch probleem?

  4. In hoeverre kan het probleem opgelost worden?

 

Is het een toegepast probleem?
Het vinden van en effectieve oplossing voor een probleem is niet het hoofddoel van fundamenteel onderzoek binnen de psychologie, maar het is wel de prioriteit van toegepast psychologisch onderzoek. Het is daarom belangrijk dat de vraag ‘Waarom is het een probleem’ ook een vraag bevat over hoe een bepaald probleem opgelost kan worden. Het is namelijk niet altijd duidelijk aan het begin hoe het interventieprogramma eruit gaat zien.

 

Is het een concreet probleem?

Het is ook belangrijk dat een probleem geformuleerd is in genoeg concrete termen. Al zijn belangrijke aspecten moet goed geoperationaliseerd zijn om nuttig te zijn. Wanneer gedrag geoperationaliseerd is, is het makkelijker te herkennen en aan te pakken. Ook is het goed om de eigenschappen van de doelgroep te specificeren. Dit maakt het makkelijker om te evalueren of een interventie succesvol was of niet. Als laatste moet iemand een specifiek gedrag aangeven dat veranderd moet worden. Hierbij is het noodzakelijk te weten wat het normatieve gedrag is van een bepaalde doelgroep.
Is het een sociaal psychologisch probleem?
Deze vraag wordt, in ieder geval gedeeltelijk, beantwoord door bovenstaande vragen. Hierbij zijn twee vragen waarmee rekening moet worden gehouden: Zijn er andere oorzaken dan sociaal psychologische oorzaken, en zo ja, zijn deze belangrijker dan de sociaal psychologische factoren? Een tweede vraag die gesteld moet worden is wat een sociaal psychologisch perspectief bijdraagt aan het probleem. De primaire interesse van sociaal psychologen is hoe individuen zich gedragen en reageren op hun sociale omgeving. Wanneer problemen voornamelijk economisch of technologisch zijn, is een sociaal psychologische benaderen ineffectief.
Is het probleem oplosbaar?
De sociaal psycholoog moet nagaan of een bepaald probleem oplosbaar is of niet. Dit is afhankelijk van de aarde van het probleem, de efficiëntie van de oplossing, maar is ook afhankelijk van de cliënt. Zo kan het zijn dat een cliënt niet akkoord gaat met een bepaald interventieprogramma vanwege de kosten. Daarnaast moet altijd gecontroleerd worden of een bepaalde oplossing wel ethisch verantwoord is.

Onderzoek voor een probleemdefinitie

Het grootste doel van onderzoek in deze fase is het beter begrijpen van het probleem en zijn mogelijke oorzaken, als het schatten van het succes van een interventie. In deze fase houden we ons nog niet bezig met een empirische test van het causale model of een evaluatie van het interventieprogramma.

Verkennend onderzoek is vaak wenselijk voor het maken van een probleemdefinitie, omdat het zekerheid biedt dat de sociaal psycholoog geen fouten maakt in het identificeren van de oorzaken en/of oplossingen van het probleem.
Er zijn verschillende manieren beschikbaar om informatie te vergaren voor een probleem.
Achtergrond materiaal

Grote sociale problemen verschijnen in de krant en op de televisie en het kan het waard zijn om deze vormen van media te raadplegen. Daarnaast is het aan te raden om ook het internet te raadplegen. Het is goed om te onthouden dat alleen informatie van de cliënt niet genoeg is, aangezien dit incompleet kan zijn. Om meer inzicht in een probleem te verkrijgen moeten verschillende bronnen geraadpleegd worden.

 

Wetenschappelijke literatuur

Het is goed om een ‘review’ uit te voeren voor de wetenschappelijke literatuur die tot nu toe beschikbaar is over een onderwerp. Zo kan PsychINFO, PsychARTICLES of Google SCOLAR geraadpleegd worden.

In de probleemfase is het hoofddoel om zoveel mogelijk ideeën over de mogelijke antecedenten van het probleem te genereren, welke het ontstaan van een causaal model faciliteren.

 

Interviews

Het is altijd goed om interviews te regelen met de mensen die het probleem ondervinden. Dit geeft een beter beeld van hoe mensen het probleem ervaren. Dit helpt bij het definiëren van een probleemdefinitie waar iedereen zich in kan vinden. Deze interviews moeten een paar elementen bevatten zodat zij ook daadwerkelijk nuttig zijn:

  1. Ze moeten relatief ongestructureerd zijn, zodat vrijelijk geïnteracteerd kan worden. Er moeten maar een paar basis vragen zijn, zodat de persoon in kwestie niet een bepaalde kant op wordt gestuurd. Dit zorgt voor de meest objectieve vorm van een interview.

  2. Een ander kenmerk van interviews is het onderzoeken van verschillen in perspectief op het probleem tussen de betrokken partijen.

 

 

Observatie

Het nadeel van interviews is dat uitkomsten tussen mensen sterk kunnen verschillen. Dit kan komen doordat sommige mensen niet de waarheid vertellen. In dat geval kan er gebruik gemaakt worden van observatie. Er zijn verschillende methoden van observatie:

  1. Een meer ongestructureerde observatie: een kleine checklist met aandachtspunten voor een bepaalde setting.

  2. Soms is het beter als mensen zich niet bewust zijn van de aanwezigheid van de psycholoog. Hawthorne effect: mensen gedragen zich beter als ze weten dat ze geobserveerd worden.

 

Voltooien van de probleemdefinitie

Een probleemdefinitie bestaat meestal uit één paragraaf dat de belangrijkste elementen van het probleem beschrijven op een vloeiende en samenhangende manier. Alle vragen worden hier volledig beantwoord, maar niet als opsomming. Er moet duidelijk worden wat het probleem is, waarom het een probleem is, voor wie het een probleem is, wat de hoofdoorzaken zijn, de doelgroep en relevante probleemaspecten.

Hoofdstuk C: De analysefase: vinden van theorie gebaseerde verklaringen voor het probleem

 

In deze fase moet eerste de uitkomst variabele gedefinieerd worden: de variabele die veranderd moet worden. Daarna worden in de divergente fase zoveel mogelijk verklaringen gevonden en worden deze geprobeerd te koppelen aan relevante sociaal psychologische theorieën. Als laatste, in de convergente fase, worden de verklaringen geëvalueerd op hun relevantie, validiteit, en waarschijnlijkheid van het probleem.

 

Specificeren van de uitkomst variabele

Het eerste doel van de analyse fase is het specificeren van de uitkomst variabele om te verduidelijken wat het doelgedrag is voor interventie. Idealiter wordt de uitkomst variabele geformuleerd in termen van de gewenste staat.

In het algemeen onderscheidt literatuur drie verschillende sociaal psychologische variabelen:

  1. Gedragingen en intenties van gedrag

  2. Attitudes en cognities

  3. Emoties en affect

 

Het is in eerste instantie wenselijk dat er maar één uitkomst variabele is. Dit omdat variabelen sterk gerelateerd kunnen zijn aan elkaar waardoor een verandering in de één voor een verandering zorgt in de ander. Wanneer variabelen juist niet gerelateerd zijn komt dat omdat zij een verschillende ontogenetische historie hebben. Hiervoor hebben zij verschillende verklaringen en interventies nodig.

 

Benodigdheden voor de uitkomst variabele

Om een goed doel van invloed te zijn, moet een uitkomst variabele aan de volgende criteria voldoen:

  1. Het moet relevant zijn voor het probleem (relevantie);

  2. Het moer worden beschreven in specifieke en concrete termen (specificiteit);

  3. Het moet in continue termen beschreven worden (continuïteit);

 

Relevantie

De uitkomst variabele moet logischerwijs voortkomen uit de probleemdefinitie. Idealiter moet het de gewenste staat reflecteren.
 

Specificiteit

In het PATH model moet de uitkomst variabele zo concreet mogelijk worden beschreven. Dit is belangrijk, want te algemene uitkomst variabele maakt het moeilijk om een effectief interventieprogramma te ontwikkelen. Je loopt dat het risico dat aspecten van de variabele worden beïnvloed die niet problematisch zijn.
 

Continuïteit
De variabele moet continu zijn zodat het beschreven kan worden in kwantitatieve termen (meer of minder dan …). Ten eerste maakt dit het makkelijker om verklaringen te genereren voor het probleem en het beschrijven van het causale model. Ten tweede maakt een kwantitatieve variabele het makkelijker om een interventieprogramma te evalueren. De staat voor en de staat na de interventie zijn makkelijk te vergelijken.

De divergente fase: genereren van verklaringen

De tweede stap in de analyse fase is het vinden van zo veel mogelijk verklaringen en het identificeren van relevantie oorzaken van het probleem. Hierbij moeten met een paar dingen rekening gehouden worden. Ten eerste maakt de validiteit van de verklaringen op dit moment niet heel veel uit. Het is belangrijker om ervoor te zorgen dat alle aspecten van het probleem worden verklaard. Ten tweede moet de sociaal psycholoog zoeken zich richten op verklaringen voor mogelijke verschillen in de uitkomst variabele.

De verschillende methoden om verklaringen te vinden zijn: vrije associatie (1), het vergaren van verklaringen door empirische technieken als vragenlijsten, interviews en observaties (2), en er kan gezocht worden in de sociaal psychologische literatuur (3).

 

Vrije associatie

Bij vrije associatie is het belangrijk dat er in eerste instantie zo veel mogelijk verklaringen worden bedacht. Vervolgens wordt gekeken naar de validiteit en worden de meest belovende verklaringen gekozen. Daarnaast kan bij vrije associatie het vinden van een verklaring leiden tot het vinden van een andere verklaring die logischerwijs uit de eerste voortvloeit.

Er worden verschillende soorten associatie onderscheiden: probleem associatie, concept associatie en perspectief nemen.

  1. Probleem associatie:

Dit is de meest simpele vorm van associatie. De psycholoog maakt zoveel mogelijk verklaringen voor het probleem door zichzelf de vraag te stellen: waarom is het een probleem. Het kan echter zijn dat op deze manier alleen op het probleem wordt gefocust, waardoor andere mogelijke verklaringen niet te sprake komen. Daarom is het goed om verklaringen te zoeken met een conceptuele en meer abstracte benadering.

  1. Concept associatie:

Een andere manier om verklaringen te vinden is door verder te kijken dan het probleem en fenomenen te bedenken die conceptueel gelijk zijn aan het probleem. Door het gebruiken van concepten kan de psycholoog het probleem vertalen naar een meer abstract, wetenschappelijk probleem.

  1. Perspectief nemen:

Bij perspectief nemen wordt het probleem bekeken door de ogen van de mensen die betrokken zijn bij het probleem. Eerst moeten de individuen die betrokken zijn geïdentificeerd worden en daarna moet de psycholoog zichzelf in zijn of haar schoenen plaatsen.

 

 

Interviews en observaties

Interviews en observaties zijn ook nuttig tijdens de analyse fase. Echter zijn ze in deze fase specifieker, omdat ze voortkomen uit de gekozen uitkomst variabele(n).

Een specifieke interview methode om verklaringen te vinden is het ‘waarom interview’. Dit kan een echt interview zijn met betrokken partijen, maar kan ook een oefening zijn voor de psycholoog om voor zichzelf verschillende verklaringen te bedenken. Deze interviews zijn gedetailleerd dan de interviews die besproken zijn in de probleem fase. Er moet bij deze interviews opgelet worden dat de vragen niet steeds hetzelfde worden gesteld.

Het verklaringsmodel kan in een figuur worden gezet: proces model:

 

 

Hierbij wordt terug bewogen op de causale ketting, bottom-up, van de uitkomst variabele naar een potentieel obstakel. Dit model is nog niet compleet en het kan nog veel waarom vragen creëren. Het is goed om volledig te zijn en niet te focussen op één set van verklaringen. Het concentreren op de meest relevante verklaringen gebeurt pas in de convergente fase.

 

In de analyse fase wordt gebruikt gemaakt van een meer systematische observatie dan in de probleem fase. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen observatie van anderen en zelf-observatie (introspectie). In het geval van een observatie observeert de sociaal psycholoog een proces in een groep of organisatie. Er kan gebruik gemaakt worden van de SYMLOG, een groepsobservatie instrument. Het SYMLOG instrument bestaat uit 26 kenmerken die gegeven worden aan elk groepslid. Bijvoorbeeld: Active, dominant, talks a lot. De psycholoog moet de persoon per item scoren op een driepuntsschaal: 1 = zelden, 2 = soms, 3 = vaak. Deze scores worden dan gecombineerd voor elk groepslid op drie dimensies: dominant-onderdanig, vriendelijk-onvriendelijk, en instrumenteel gecontroleerd-emotioneel expressief. Met deze data wordt een grafische representatie van de groep gegeven.

Bij introspectieve methoden kunnen groepsleden gevraagd worden zichzelf te beoordelen en hoe zij op anderen reageren.

 

 

Sociaal psychologische theorieën

Een derde methode voor het vinden van verklaringen is aan de hand van sociaal psychologische literatuur. Sociaal psychologische theorieën, welke meestal gebaseerd zijn op een groot aantal onderzoeken, specificeren de mogelijke oorzaken van sociale gedragingen als agressie, altruïsme, leiderschap, status, conformiteit en vooroordelen. De twee methoden voor het genereren van verklaringen, associatie en perspectief nemen, geven vaak een idee welke theorieën relevant zijn en welke niet. Onthoud dat in de analyse fase deze theorieën vooral gebruikt worden als heuristiek om een causaal verklaringsmodel te maken. In de volgende fase van het PATH model, de testfase, worden de theorieën grondiger bekeken.

 

Er zijn drie verschillende strategieën om verklaringen te vinden aan de hand van sociaal psychologische literatuur:

 

  1. De thematische (topical) strategie

Deze benadering zoekt uit wat er geschreven is in de literatuur over een bepaald onderwerp. In veel gevallen zijn er studies binnen de psychologische literatuur die direct gerelateerd zijn aan het probleem.

  1. Conceptuele strategie

Deze benadering herformuleert het probleem op een meer conceptueel niveau om verbanden te vinden met relevante sociaal psychologische fenomenen en theorieën.

  1. Algemene theorie strategie

De thematische en conceptuele strategieën zijn inductief in dat ze bottum-up zijn, van probleem naar verklaring. De algemene theorie strategie is deductief. Het beweegt top-down, van een algemene theorie dat op het eerste gezicht niet heel relevant lijkt te zijn voor het probleem. Echter hebben zij een groot bereik aan implicaties over een breed domein van problemen. Zo is het bijvoorbeeld goed om deze strategie te gebruiken voor een relatief nieuw probleem.

 

De convergente fase: het aantal verklaringen reduceren

In de convergente fase wordt het aantal verklaringen gereduceerd zodat alleen de meest aannemelijke verklaringen overblijven. Er zijn drie verschillende stappen in deze fase. De eerste stap is het aantal verklaringen reduceren door de irrelevante en overbodige verklaringen kwijt te raken. Tijdens de tweede stap wordt de theoretische validiteit gecontroleerd van elke verklaring. Als derde stap worden de overgebleven verklaringen gecontroleerd of het aannemelijkheid is dat zij verantwoordelijk zijn voor het probleem.

Hoofdstuk D: De testfase: ontwikkelen en testen van het procesmodel

 

Wanneer er een set van verklaringen geselecteerd is door sociaal psychologen, wordt er door hen een procesmodel opgesteld. Dit model dient als een mal voor het ontwikkelen van interventies.

 

Formuleren van een procesmodel

Een procesmodel is een geïllustreerde representatie van de verklarende variabelen, en hun relaties met elkaar en met het overkoepelende probleem. Elke variabele is gerepresenteerd door een vierkant. De vierkanten (variabelen) in het model zijn verbonden met elkaar door pijlen. De bindingskracht van een pijl geeft aan of er een positieve (+) of negatieve (-) relatie is tussen de twee variabelen. Het formuleren van een procesmodel helpt sociaal psychologen om een gestructureerd beeld van het probleem te geven met zijn onderliggende oorzaken. Het zou ook clues moeten geven over welke interventies gebruikt moeten worden.

 

Ontwikkelen van een procesmodel

Eerst moet er een duidelijke uitkomst variabele zijn. Idealiter is dit al gedaan in de voorgaande fase van de PATH methode, maar het kan zijn dat er twijfels zijn of de uitkomst variabele concreet genoeg is of niet. Daarna moet er een diagram gemaakt worden van het voorbereidende procesmodel. De uitkomst variabele wordt in het rechter vierkant geplaatst en de mogelijke verklaring wordt in het linker vierkant gezet.

 

Dit is een aannemelijk eerste model, maar er zijn verschillende problemen. Ten eerste is meestal de verklaring niet omschreven als een continue of kwantitatieve variabele. Het is onduidelijk hoe deze variabele kan variëren van minder naar mee, en hoe het precies gerelateerd is aan de uitkomst variabele. Ten tweede zijn de variabelen vaak te algemeen omschreven. Een verbeterd model zou meer concrete termen gebruiken om de variabelen te omschrijven. In onderstaand figuur zijn de bovenstaande variabelen geconcretiseerd en zijn relaties gespecificeerd.

 

Dit model is al een grote verbetering ten opzichte van de eerste, maar er missen nog details over het proces dat leidt tot de manifestatie van het probleem. Zo is het niet duidelijk of de variabelen aan de linkerkant een directe of indirecte invloed hebben op het probleem. Daarnaast kan het zijn dat de variabelen die geïntroduceerd zijn in het tweede figuur, veroorzaakt zijn door andere factoren.

 

 

Een nog beter procesmodel zou er als volgt uit zien:

Dit is één mogelijke manier om een procesmodel te ontwikkelen, maar het is zeker niet de enige manier. Over het algemeen neemt het veel tijd en aanpassingen in beslag om een zo precies mogelijk proces model te maken. Het is het wel waard om hier veel tijd in te steken aangezien een goed procesmodel goede aanbevelingen geeft over de aard van de interventies die nodig zijn.

 

 

Heuristieken voor het ontwikkelen van een procesmodel

Hoewel er niet één manier is om een procesmodel te maken, zijn er wel verschillende heuristieken die kunnen helpen. De volgende 11 duimregels kunnen helpen bij het ontwikkelen van een procesmodel:

  1. Maak een lijst van de mogelijke verklaringen en variabelen die betrokken zijn.

  2. Verzeker dat alle variabelen sociaal psychologische zijn, specifiek (in plaats van algemeen), concreet (in plaats van abstract) en continu in plaats van binair.

  3. Verzeker dat deze variabelen gedragingen, attitudes en motivaties beïnvloeden.

  4. Teken de uitkomst variabele aan de rechter kant van het procesmodel.

  5. Beweeg van rechts naar links in het model door jezelf af te vragen welke variabelen de uitkomst variabele beïnvloeden.

  6. Teken pijlen tussen deze variabelen om de richting van de relatie aan te geven.

  7. Verzeker dat de relatie tussen de variabelen niet te ver gezocht is. Zorg anders voor een extra variabele er tussen.

  8. Wanneer je nieuwe variabelen bedenkt, bedenk of zij directe, indirecte, bekrachtigende of afzwakkende effecten hebben.

  9. Wanneer er verschillende variabelen zijn die de uitkomstvariabele beïnvloeden, moeten deze tot in detail uitgewerkt worden en moet bedacht worden of ze gerelateerd zijn aan elkaar. Als dit het geval is, moet er een pijl worden getekend.

  10. In praktijk moet een procesmodel niet meer dan tien variabelen bevatten om bruikbaar te zijn. Daarnaast moet er een goede balans gevonden worden tussen een beknopt, maar gedetailleerd model.

  11. Om een praktisch model te ontwikkelen moeten er niet te veel stappen zijn tussen de uitkomst variabelen en de meest afgelegen variabelen. Er wordt geadviseerd om vier stappen te gebruiken.

 

Testen van het procesmodel

 

Bij het kiezen van de juiste theorie of set van theorieën weet de sociaal psycholoog waarschijnlijk al de empirische achtergrond. Zo staat in de empirische literatuur wat de sterkte en directie is van de relaties tussen de variabelen in het model. Meta-analyses en review artikelen zijn heel handig aangezien zij de resultaten van verschillende onderzoeken samenvatten. Aan de hand hiervan kunnen de correlaties tussen de variabelen gezet worden in het procesmodel (in het onderzoek moet dan ook wel de richting van de relatie onderzocht zijn). Het kan zijn dat onderzoeken elkaar tegen spreken. Er moet dan gekeken worden naar de methodensectie van het onderzoek om te kijken welk onderzoek het meeste lijkt om de situatie waar het procesmodel voor wordt gemaakt.

 

Het kan moeilijk zijn om relevante literatuur te vinden die bewijs geeft voor de relaties tussen de verschillende variabelen. Dit komt ten eerste doordat niet al het onderzoek wordt gepubliceerd. Ten tweede zijn niet alle onderzoeken van dezelfde relevantie en kwaliteit. Ten derde kunnen onderzoeken elkaar tegen spreken in hun resultaten of conclusies. Hiervoor is het het beste om meta-analyses of review artikelen te raadplegen.

 

Je eigen onderzoek doen

Zoals eerder is gesteld kan het mogelijk zijn dat er nog geen onderzoek is gedaan naar een relatie tussen variabelen. Het is ook mogelijk dat een onderzoek van slechte kwaliteit is of niet helemaal dekkend is voor waarover kennis nodig is. In dit geval moet de sociaal psycholoog zelf onderzoek kunnen uitvoeren om deze relatie te achterhalen. Daarnaast zijn veel onderzoeken binnen de sociale psychologie ‘laboratory-based’. Dit betekent dat deze resultaten wel betrouwbaar zijn, maar ze meestal niet goed generaliseerbaar zijn.

In het uitvoeren van onderzoek om validiteit te bewerkstelligen, kan het nuttig zijn om een snelle survey (vragenlijst) af te nemen. Hierbij worden de hoofdvariabelen geoperationaliseerd en gemeten, waarna ze statistische procedures ondergaan. Op deze manier wordt dan de relatie tussen de variabelen vastgesteld.

Hoofdstuk E: De helpfase: ontwikkelen van een interventie

 

Wanneer alle factoren zijn geïdentificeerd die de uikomst variabele veroorzaken, kan er een interventie gemaakt worden. Een interventie wordt gebruikt om de causale factoren te veranderen en daardoor de uitkomst variabele in de goede richting te zetten. Het is soms echter niet nodig om alle causale factoren te veranderen, daarom is de eerste stap in de helpfase het bepalen van de te factoren die veranderd moeten worden. De aanpasbaarheid (modifiability) van de factoren en de effect grootte van de interventie zullen deze keuze bepalen. Daarna moet bepaald worden hoe de doelgroep wordt bereikt en wat de inhoud van de interventie zal zijn. De inhoud van de interventie steunt voornamelijk op empirische bewijzen. De laatste stap in de helpfase is het implementatie proces. Dit hoofdstuk geeft alleen een introductie in het ontwikkelen van een interventie.

 

Voorbereiden van interventie ontwikkeling

Zoals boven is beschreven is het niet altijd nodig, toepasselijk of mogelijk om alle factoren in het verklaringsmodel aan te passen. Daarom kiest de sociaal psycholoog de factoren die aanpasbaar zijn en het grootste effect op de uitkomst variabele hebben. Hiervoor is het handig om alle factoren van het proces model in een balanstabel te plaatsen.

 

Aanpasbaarheid

Er zijn drie vragen die kunnen helpen bij het uitsluiten van factoren die moeilijk te veranderen zijn:

  1. Is de factor een stabiele persoonlijkheidstrek?

  2. Is de factor gerelateerd aan diepgewortelde politieke of religieuze waarden?

  3. Is de factor gerelateerd aan een stabiele milieusituatie?

 

Effect grootte

Om te bepalen welke variabelen het grootste effect hebben op de uitkomst variabele, moet de sociaal psychologische literatuur geraadpleegd worden. Wanneer er geen informatie te vinden is in deze literatuur, zijn er verschillende manieren op de effect grootte te schatten. Zo kan er gekeken worden naar ervaringen in het verleden met gelijkwaardige situaties.

 

De balanstabel

Een balanstabel helpt bij het vaststellen welke factoren gebruikt zullen worden voor de interventie. Een psycholoog zal alle variabelen uit het procesmodel evalueren op hun aanpasbaarheid en effect grootte. Deze ziet er als volgt uit:

 

Variables from the process model 

 

Note With regard to modifiability: ++ = high modifiable; + = medium modifiable; 0 = low modifiable; - = not modifiable; +/0 = depends on another variable.

With regard to the effect size: ++ = large effect; + = moderate effect; 0 = small effect; - = no effect; +/0 = depends on another variable.

Aan de hand van deze tabel kan de psycholoog bepalen welke factoren veranderd moeten worden om de uitkomst variabele te veranderen.

Ontwikkelen van de interventie

Bij het ontwikkelen van een interventie kunnen er drie taken onderscheiden worden:

  1. Het kiezen van het juiste kanaal (channel): bijvoorbeeld op welke manier de doelgroep wordt bereikt.

  2. Het selecteren van de toepasselijke methoden: hoe zal de verandering plaatsvinden bijvoorbeeld.

  3. Het ontwikkelen van de strategieën: het vertalen van de methoden naar concrete aspecten van de interventie.

Het kanaal, de methoden en de strategie moeten altijd rekening houden met de doelgroep. Het is goed om te onthouden dat het ontwikkelen van een interventie een dynamisch proces is: keuzes voor het kanaal, de methoden en de strategie worden altijd in combinatie met elkaar gemaakt.

 

Het kanaal

Het kanaal is het middel waardoor mensen bereikt worden en de bedoelde veranderingen vinden alleen plaats als mensen bloot worden gesteld aan dit kanaal. Voorbeelden hiervan zijn: flyers, tijdschriften, internet, televisie, groepstraining en structurele milieuveranderingen.

Het kanaal wordt gekozen op basis van informatie over de doelgroep, de relevante varabelen, methoden en strategieën. De volgende kwesties moeten meegenomen worden bij het kiezen van een kanaal:

  1. Is het kanaal een effectieve manier om de doelgroep te bereiken?

  2. Is blootstelling middels dit kanaal intensief genoeg om de variabele te veranderen?

  3. Is het kanaal toepasselijk voor de methode en de strategie?

  4. Wat is de impact op populatie niveau van de interventie bij het gebruik van dit kanaal? De impact wordt bepaald door de effectiviteit: het percentage mensen dat meedoet aan de interventie. De impact van een interventie kan berekend worden door de effectiviteit te vermenigvuldigen met de participatie rate van de interventie.

 

De methode

Methoden komen vaak voort uit theoretische kaders. Selectie van een methode hangt af van het balansmodel. Voor elke variabele moet er een interventiemethode gekozen worden. Daarnaast hangt het af in hoeverre de methode past bij de variabele die veranderd moet worden. Sommige kanalen kunnen mensen motiveren door het gewenste gedrag te tonen, maar ze kunnen hen niet leren hoe ze hun gedrag moeten veranderen.

De volgende methoden worden vaak gebruikt in psychologische interventies:

 

 

Het stellen van doelen: het stellen van concrete en specifieke doelen is belangrijk. Doelen sturen aandacht en moeite van mensen, geven hen verwachtingen, en geven hen de mogelijkheid tot feedback op het bereiken van het doel, waarmee motivatie wordt gereguleerd. Het stellen van doelen verandert gedrag door het definiëren van doelen die mensen moeten bereiken in een bepaalde periode.

 

Angst communicatie: kan effectief zijn om bepaalde gedragingen aan te moedigen. Zo laat het de nadelige consequenties zien van het gedrag dat niet gewenst is. Het is alleen effectief (en ethisch verantwoord) wanneer deze nadelige consequenties samen gaan met expliciete richtlijnen hoe deze consequenties voorkomen kunnen worden.

 

Modelleren: refereert naar het leren door observatie van anderen. Kijken hoe anderen zich gedragen en de consequenties hiervan kan mensen leren om een nieuwe gedraging aan te nemen.

 

Enactive learning: de meest effectieve manier van het leren van een vaardigheid is om het zelf te bereiken. In interventies kunnen mensen gestimuleerd worden om een bepaalde vaardigheid uit te oefenen en deze te evalueren.

 

Sociale vergelijking: informatie over hoe het met andere mensen gaat kan iemands gemoedsstand en welbevinden beïnvloeden.

 

Implementatie intenties: intenties om een bepaalde actie uit te voeren in een gespecificeerde situatie. Mensen kunnen gevraagd worden hun intenties voor zichzelf te bepalen middels een doel te bereiken.

 

Straf en beloning: over het algemeen herhalen mensen gedrag dat gevolg wordt door een positieve ervaring (beloning) en vermijden zij een negatieve ervaring (straf). Straf voor ongewenst gedrag werkt het beste wanneer het samen gaat met beloning voor gewenst gedrag.

 

Feedback: is essentieel in het bereiken van veranderingen in gedrag. Mensen moeten weten in hoeverre zij hun doel hebben bereikt om gemotiveerd te blijven.

 

De strategie

Methoden moeten vertaald worden naar een specifieke strategie. De strategie is de daadwerkelijke interventie waar mensen aan worden blootgesteld. Om strategieën te bedenken, kan er een globaal interventieplan gemaakt worden die de methoden, kanalen, doelgroep en variabelen die veranderd moeten worden specificeert. Daarna wordt de strategie bepaald. Dit worden meestal gedaan in twee fasen: een divergente en een convergente fase. In de divergente fase maakt de psycholoog zoveel mogelijk strategieën en in de convergente fase worden al deze strategieën kritisch geëvalueerd.

 

 

Er zijn verschillende manieren om interventies te genereren:

- Directe interventie associatie: Ideeën voor strategieën kunnen gebaseerd zijn op veel verschillende bronnen, zoals wat iemand ziet op televisie, wat logisch lijkt, wat effectief blijkt te zijn in literatuur of wat mensen zelf hebben ervaren.

- Directe methode benadering: Deze benadering bestaat uit het kijken naar strategieën die gebruikt zijn in gelijkwaardige situaties.

- Zwakke strategieën: Deze benadering is om strategieën te bedenken die een ongewenst effect hebben op het probleem. Door te weten wat niet gewenst is, kan gevonden worden wat juist wel gewenst is.

- Interviews: Het interviewen van mensen van de doelgroep kan ideeën genereren voor nieuwe strategieën.

- Inzicht vanuit theorie: Deze benadering bestaat uit het kijken naar relevante sociaal psychologische theorieën.

- Inzicht vanuit onderzoek: Deze benadering bestaat uit het kijken naar relevant sociaal psychologisch onderzoek.

 

De divergente fase resulteert vaak in een waslijst aan strategieën. De keuze voor een bepaalde strategie of een set van strategieën moet gemaakt worden op theoretische en empirische basis. Eerst moet de strategie de condities in acht nemen die onderliggend zijn aan de theorie (bijvoorbeeld relevant zijn voor de doelgroep). Ten tweede is het gewenst dat de gekozen strategie gebaseerd is op empirisch bewijs van laboratorium experimenten of veldonderzoeken. Idealiter moet er bewijs beschikbaar zijn voor de combinatie van het kanaal, de methode, de strategie, de variabele die veranderd moet worden en de doelgroep.

Soms is er geen bewijs voor de effectiviteit van een bepaalde strategie. In dat geval, vooral wanneer de kosten voor een interventieprogramma hoog zijn, wordt aangeraden om de effectiviteit eerste te onderzoeken.

 

Bouwen van het interventieprogramma

Wanneer de strategie(en) zijn gekozen kan de interventie vorm worden gegeven. Als het gaat om visueel materiaal wordt dit vaak gedaan in samenwerking met een professionele graphic designer. Dit zijn een paar duimregels voor het maken van materiaal:

  1. Wees zo specifiek mogelijk in de informatieverstrekking.

  2. Wanneer er verschillende kanalen voor de interventie worden gebruikt moet alles afgestemd worden op het protocol en de planning van de interventie.

  3. Wanneer professionele artiesten betrokken zijn, moeten duidelijke afspraken gemaakt worden in hoeverre zijn vrijheid hebben in het vormgeven van het materiaal.

  4. Het is belangrijk dat alle aspecten van het materiaal afgestemd zijn op de strategie, zodat voor iedereen duidelijk is wat deze strategie is.

 

 

Pre-testen van de interventie

Het voornaamste doel hiervan is om grote fouten in het design te voorkomen. Het hoeft niet noodzakelijk een gedragsmeting te bevatten. Het moet verzekeren dat de doelgroep aandacht zal besteden aan het bericht en deze zal begrijpen. Het format van een pre-test is het blootstellen van het materiaal aan de doelgroep en hun reacties vastleggen en evalueren. Dit kan op verschillende manieren gedaan worden:

  1. Interview. Dit is een vrije manier van het stellen van vragen aan mensen van de doelgroep.

  2. Kwantitatieve assessment. Mensen van de doelgroep beantwoorden gesloten vragen over de interventie in een vragenlijst.

  3. Herinnering. Er kan een herinneringstaak gebruikt worden waarbij gekeken wordt welke aspecten van de interventie door mensen van doelgroep onthouden zijn. Dit kan inzicht geven in welke strategieën het meest opvallend zijn.

  4. Observatie. Mensen van de doelgroep kunnen geobserveerd worden wanneer zij worden blootgesteld aan de interventie.

  5. Expert meningen. Er kan gevraagd worden of de betrokken experts de effecten van de interventie kunnen weergeven.

 

Implementatie van de interventie

Het implementatie proces heeft één belangrijk doel: verifiëren of de interventie gebruikt wordt zoals deze bedoeld is. De implementatie gaat niet over de effecten van de interventie, maar gaat om het zo positioneren van de interventie dat het effecten kán hebben. De grote uitdaging van het implementatie proces is dat de mate waarin de doelgroep bloot wordt gesteld aan de interventie afhangt van de mensen en organisaties die betrokken zijn van de distributie van de interventie. Dus hoewel psychologen een perfect interventieprogramma kunnen maken, is het sterk afhankelijk van de mensen die de interventie bloot moeten stellen aan de doelgroep. Wanneer dit niet of nauwelijks gedaan wordt zullen de effecten heel klein zijn of zelfs niet bestaan.

 

Het implementatie proces

Het implementatie proces kan veel tijd in beslag nemen, omdat communicatie en informatie uitwisseling veel tijd kan kosten. Rogers’ (1983) model van diffusie van innovatie beschrijft hoe grootschalige veranderingen in het gebruik van een innovatie plaatsnemen in tijd. Dit proces staat bekend als het diffusie proces. Het proces bestaat uit vier fasen die beschreven zullen worden aan de hand van een voorbeeld van een flyer voor misbruikte vrouwen om professionele hulp te krijgen.

  1. Verspreidingsfase (dissemination): De huisarts wordt bekend met het bestaan van de flyer en bespreekt het met zijn collega’s.

  2. Adoptiefase: De huisarts raakt gemotiveerd om de innovatie te gebruiken en deelt de flyer uit aan patiënten die mogelijk slachtoffer zijn van huishoudelijk geweld.

  3. Implementatiefase: De huisarts neemt daadwerkelijk deel aan het gedrag om de doelgroep bloot te stellen aan de interventie: hij deelt de flyer uit aan de juiste patiënten.

  4. Continuatie fase: Het uitdelen van de flyer wordt een gewoonte.

 

Vastleggen van de implementatie route

In de implementatie route worden alle mensen en organisaties die betrokken zijn, hun motivaties en barrières om de hun taak uit te voeren in de implementatie, vastgelegd. Het maken van een implementatie route bestaat uit drie stappen:

  1. Vastleggen van de acteurs. De route laat de acteurs zien in de relevante netwerken waarin zij communiceren en de betekenis van hun communicatie.

  2. Bepalen van de motivaties en struikelblokken voor acteurs. De route laat mogelijke problemen en struikelblokken zien voor het uitvoeren van bepaalde taken door de acteurs.

  3. Identificeren van relevante beleidsvoering. Het moet bekend zijn welk beleid wordt aangehouden binnen en bedrijf en welke wetten er zijn. Zo kan erop gelet worden dat deze niet overtreden worden.

 

Het implementatieplan

Het implementatieplan bestaat ui alle stappen die genomen moeten worden om de acteurs te stimuleren om hun taken uit te voeren in de implementatie. In het ontwikkelen van een implementatieplan moet de sociaal psycholoog rekening houden met twee factoren:

  1. Implementatiedoelen: Er moeten doelen gesteld worden zodat elke acteur een positieve attitude heeft ten opzichte van de implementatie of hun taak binnen de implementatie ziet als een deel van hun werk.

  2. Actieplannen: Deze plannen geven aan hoe de doelen precies bereikt kunnen worden.

 

 

De daadwerkelijke implementatie

Deze fase kost veel werkt. Alle betrokkenen (acteurs) moeten benaderd worden om ervoor te zorgen dat zij hun aandeel leveren om het doel te bereiken. Dit kan zijn door hen te motiveren of mogelijke struikelblokken weg te nemen.

 

De evaluatie

Om vast te stellen of het probleem dat geconstateerd was daadwerkelijk op een positieve manier veranderd is, moet er als laatste in de interventiecyclus een evaluatie plaatsvinden. Ten minste drie typen van evaluatie zijn belangrijk:

  1. Effect evaluatie: de mate waarin de variabelen die direct gerelateerd zijn aan het probleem zijn veranderd, wordt geëvalueerd. Op zijn minst moet het effect van de interventie op de gespecificeerde uitkomst variabele geëvalueerd worden.

  2. Proces evaluatie: bestaat uit primaire proces evaluatie en secundaire proces evaluatie. De primaire proces evaluatie refereert naar een vaststelling van de veranderingen in de variabelen die verantwoordelijk zijn voor de veranderingen in de uitkomst variabele. De secundaire proces evaluatie refereert naar een vaststelling van de mate waarin welke effectieve elementen van de interventie daadwerkelijk zijn uitgevoerd.

  3. Kosten-effectiviteit evaluatie: hier wordt bepaald of de kosten opwegen tegen het effect van de interventie.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1740