HC-aantekeningen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


HOORCOLLEGE 1

Tentamen is multiple choice.

De staat

Wat is een staat en waarom moet je daar verstand van hebben, in een juridische opleiding?

1.) Het is een abstract begrip. Je kunt het niet beetpakken, wel te lokaliseren: daar ligt het koninkrijk der Nederlanden, wij zijn een staat. Wat moet je daar mee? Een familie is ook een abstractie, je kunt er niks aan doen, je bent er onderdeel van. Een staat is ook zoiets als een familie, een samenlevingsverband van personen die op een bepaald grondgebied wonen. Je kunt het best vergelijken met zoiets als familie. De familie heeft ook een structuur, je hebt daarin je eigen plaats: ben je jong dan ben je afhankelijk van je familie. Je bent ook afhankelijk van de staat, je ouders moeten je aangeven.

Onze overheid heeft een ‘openbaar lichaam’, een andere term voor openbaar lichaam is ‘rechtspersoon’, een publieke. Dat is een personificatie, van iets wat dood is maak je iets levends. De rechtspersoon staat rechtop door de constitutie, de grondwet: dat is het geraamte. Sterker nog: om te kunnen leven hebben openbare lichamen organen nodig. Wie zitten daarin? Leden, die worden gekozen of benoemd. We maken het staatsrecht levend of levendig door deze etiketten erop te plakken. Grondwet benoemt alle verschillende gezichten, ambten.

Het verschijnsel ‘staat’ is vrij jong. De Nederlandse staat is pas ontstaan in de 16e eeuw. Daarvoor was heel Europa opgedeeld in kleine staatjes. Voor het Romeinse Rijk zijn graafschappen en hertogdommen gekomen. Er ontstonden op een gegeven moment 17 lage Nederlanden. Die zijn geleidelijk in 1 hand gekomen: de keizer van Duitsland is de baas geworden. Toen waren we nog steeds geen staat. Dat zijn we pas geworden toen we de Spaanse koning hebben afgezworen. Toen hebben de Staten Provinciaal zelf de soevereiniteit op zich genomen: we gaan nu ons zelf regeren, in 1588! In 1648 hebben andere landen ook erkend dat wij een staat werden. Toen zijn wij een staat geworden, andere staten zijn ook in die periode ontstaan, bijv. Frankrijk en Engeland. Daarvoor was dat ook niet mogelijk, het probleem was: de hertogdommen en graafschappen stonden o.l.v. alleenheerser, maar er was nog geen publiekrecht. De eigenaar had de regie. Wilde je graan verbouwen op het land van de hertog, moest je een gedeelte aan hem afstaan, logisch want het was zijn grondgebied. Retributie. Geleidelijk is dat verandert: dat je privaatrecht krijgt en publiekrecht, dat je mechanismen krijgt om de staat te besturen.

Aanvankelijk ligt de soevereiniteit (grondslag van machtsuitoefening) ligt bij een vorst, die was de vertegenwoordiger van God op aarde. Daarom heeft hij de macht. Accepteerden we niet meer: we zeiden we accepteren alleen omdat we er mee instemmen.

Staten zijn telkens in beweging. Nu werken we aan een superstaat, de Europese Unie, een landje als Nederland is te klein om problemen op te lossen. Dat heeft zijn grenzen. Waarom hebben we dit gedaan? VS bestaat uit 50 staten is wel een staat en wij zijn een handelsblok jegens de Amerikanen en Zuid-Oost Azië. Europa is echter staat. Het kan ook de andere kant op gaan, denk aan België. Eenheidsstaat gemaakt in 1831 en nu vallen ze uit elkaar.

Je kunt zeggen: de staat heeft een abstractie, maar heeft wel een gezicht.

 

Doel van de staat

Nu wordt makkelijker: de staat is vergelijkbaar met een onderneming. Maar het is geen onderneming, want heeft geen winstoogmerk. De staat streeft een algemeen belang na, daarom luisteren we naar de staat. Toen staten begonnen ging het m.n. om: klassieke staten, omdat er bepaalde klassieke, liberale staatsfuncties werden verondersteld. De staat was er voor de gegoede burger.

Liberalen zeggen: de staat moet klein zijn, ik hecht aan een staat die zich beperkt tot dingen zoals politie en leger. Een socialist zou zeggen (naar de sociale rechtsstaat): ik verwacht van de staat dat hij ook andere dingen voor mij doet, als ik mijn been breek bijvoorbeeld, dat het dan weer helen op gedeeltelijke kosten van de staat, en dat ik een uitkering krijgt. Dat heet een verzorgingsstaat. De staat is dan geen beschermer van burgers onderling, maar een herverdeler: het herverdeelt de schaarse middelen. Je kunt ook zelf een verzekering sluiten, maar je kunt ook zeggen: dat is riskant. Amerikaanse maatschappij is erg liberaal, het is dan niet logisch dat je erop kunt rekenen dat er voor je gezorgd wordt als je ziek bent. Ben je een gegoede burger kun je dat niet regelen. 

U heeft een privebelang om hier te zitten. Na de studie zou je een baan kunnen verwerven die je anders niet zou kunnen verwerven. Het is uw belang om wijzer te worden maar ook een algemeen belang dat u wijzer wordt, daarom betaald de staat mij om u wijzer te laten worden. Heb je een hoog opgeleide bevolking kun je beter concurreren met de rest van de wereld.

Studiefinanciering: als je liberaal bent zou je zeggen: ik doe het zelf wel.

Pathe verdient geld aan films, dus hebben ze er een belang mee. Als u er s avonds komt kunt u mooie films bekijken, maar dit gebouw staat op een hele prominente plek midden in de stad. Het gemeentebestuur (de staat) zegt: Pathe, dat mag wel maar dan gaan wij bepalen of je daar überhaupt wel mag bouwen. Dat is een afweging die moet worden gemaakt en die vragen wij van de staat.

 

Het bestuur

De staat moet worden bestuurd. Als wij zelf de staat zijn, moet de staat richting krijgen. Er moet een gezag zijn dat over ons wordt uitgeoefend en dat moeten wij accepteren. Dat noemen wij de overheid. Dat is ‘over’ ons gesteld en die oefent over ons macht uit. Gezag is gelegitimeerde macht. Dat wij luisteren naar de wetten, komt omdat wij weten dat een politiefunctionaris het niet voor zichzelf doet die bekeuring, maar hij is de verbeelding van de staat door de pet en de strepen op zijn mouw.

Hij is de verbeelding van de overheid, een overheidsdienaar die de staat vertegenwoordigd.

 

Wat doet overheid?

Maakt wetten en regels die het leven eenvoudiger maken, om te voorkomen dat wij elkaar de hersens inslaan. Ook een typische overheidsfunctie is rechtspraak.

Wat een functie van de staat ook is: de staat int geld. Belastingheffing is een hele belangrijke functie van de staat. De wetgever is de regering en de S-G gezamenlijk. Regering is de koning en ministers, die maken samen met de S-G (EK en TK) de wet, en die bepalen welke belastingen worden geheven. Dat gebeurt dus met onze instemming. Dat eist art. 104 Gw ook. Niet dat wij graag belastingen betalen, maar als je de staat wilt laten functioneren heb je daar geld voor nodig.

 

Zwaardmacht

Alleen de overheid mag geweld gebruiken, exclusieve zwaardmacht. Dat mag in relatie tot andere landen maar ook intern in de staat. De staat mag je oppakken en eventueel uitschakelen. Moet wel proportioneel, maar zijn handelingen die alleen de staat mag verrichten. Moet je erkennen.

 

Functies overheid

Worden door verschillende organen vervuld, we kennen 3 overheidslagen: rijksoverheid in Den Haag, hoogste overheid, die overheid daar vindt wetgeving, bestuur en rechtspraak plaats. We kennen alleen centrale rechtspraak. We hebben een 2e openbaar lichaam: provincie. Ook hier worden regels en wetten gemaakt, verordeningen. Wij kiezen Provinciale Staten (PS) en die geven de regels die gelden in de provincie. Gedeputeerde Staten voert dit uit. College van B&W op provinciaal niveau. De derde laag is de gemeente: gemeente Groningen, wij kiezen de gemeenteraad, TK op gemeentelijk niveau. Wie besturen er dan? Dat doet het college van B&W, is een soort regering. Dit is de hoofdstructuur.

Wij kennen geen provinciale en gemeentelijke rechtspraak in Nederland.

 

Wat als je de staat niet accepteert, kan dat überhaupt?

Je bent geboren in een staat en die oefent dan ook invloed op je uit. Je bent automatisch onderdeel van de staat, je kunt er niks aan doen. Er zijn wel nuanceringen: het staatsrecht zelf geeft jou als burger basale rechten die de overheid in acht moet nemen: grondrechten, mensenrechten. Fundamentele rechten die door de overheid niet mogen geschonden. Vrijheid van meningsuiting bijv.

Je houdt dus de grondrechten. De Grondwet begint ermee. Deze rechten heb je binnen het totaal, binnen de staat.

 

Wat je ook hebt: je kunt ook tegen conflicten met de overheid in beroep, je kunt er tegen in. Je kunt bij de rechter klagen tegen de overheid, een ander orgaan van de overheid. De overheid oefent dus geen absolute macht over je uit, mooi geregeld.

Het wordt anders als mensen iets doen tegen de staat in, bijv. op het spoor zitten bij een nucleair vervoer. Voor alle anderen die er wel belang bij hebben dat het vervoer doorgaat, moet de overheid bepalen of het pluspunt van het vervoer afwegen tegen de belangen van de mensen die op het spoor zitten, afweegt. Geven en nemen.

 

Er zijn ook mensen die de rechtsorde van de staat überhaupt niet erkennen, bijv. krakers. Wat moet je daarmee? Of met de Hells Angels? Opsluiten? Ze hoeven niet gewelddadig te zijn. Amish in Amerika.

 

De staat is een gemeenschap van personen op een bepaald grondgebied, waarbinnen gezag bestaat (overheid optreedt waar wij naar luisteren), en andere staten erkennen het.

 

Staatsrecht gaat over nomen: de staat is de producent van recht. Wij luisteren naar de wetten die door de staat worden gemaakt.

Waarom maken we regels?

Omdat je gedrag wilt modificeren, je wilt gedrag sturen. Het heeft een sturingsfunctie: zorgdragen dat mensen doen wat ze moeten doen en wat de staat wil wat ze doen. Het heeft ook een codificatiekant, want je legt vast wat je wilt dat er gebeurt, je biedt rechtszekerheid, een waarborgt. Recht is ‘gestolde werkelijkheid’, een jurist probeert het vast te leggen voor een bepaalde periode. Zouden er geen regels worden gesteld, zou je op elke afzonderlijke situatie afzonderlijk reageren. Het voorkomt willekeur, dit is een belangrijke functie van het maken van regels naast de andere 2 functies. De 4e functie is dan: het levert gelijke behandeling op: voor de wet is iedereen gelijk. Dat wil niet zeggen dat er niet voor een bepaalde categorie personen andere regels zijn. Keerzijde is: de staat produceert het recht, maar de staat is ook zelf gebonden aan dit recht, het legaliteitsbeginsel.

 

Grondwet

Wij concentreren ons op de Grondwet, de constitutie, daarin wordt de staat vormgegeven, het geraamte van het verschijnsel staat. De basisprincipes staan hier in, de belangrijkste organen. Die Grondwet is voor de staat ook bindend. De wetgever mag niet handelen i.s.m. Grondwet. De wetgever mag eigenlijk alles: een onbeperkte attributie van bevoegdheid. Als Gw niks zegt over euthanasie, mag dat geregeld worden ook al staat er niks in de Gw.

Het bestuur, is altijd weer gebonden aan de wet. Het bestuur moet zich altijd baseren op de wet, dat kan niet altijd want niet overal is een wet voor, maar dit is wel het uitgangspunt.

Ontstaat er dan een conflict met het bestuur, kan je naar de rechter en de rechter pakt dan de wet en beoordeelt het gedrag van het bestuur a.d.h.v. de wet. De rechter mag alleen toetsen aan rechtmatigheid, het bestuur heeft ook doelmatigheid: zelf bepalen. Rechter mag niet zeggen: als ik bestuurder was geweest, had ik het wel verstrekt! Nee, een rechter mag alleen zeggen: het is in strijd met het wettelijk voorschrift. De rechter mag niet op de stoel van het bestuur zetten.

Wij vinden dat de wetgever primair moet bepalen hoe je Gw moet uitleggen. Geeft de Grondwetgever een bepaald voorschrift, mag de rechter daar niet tussen zitten: degene die wij democratisch legitimeren, bepalen wat in de Gw staat, daar mag de rechter niet aankomen. De wetgever is de hoogste uitlegger van de Grondwet. Machtsvraag. Maar de wet mag wel worden getoetst aan bepalingen aan de verdragen. Er mag niet getoetst worden aan de Grondwet, maar de wet mag wel aan verdragen getoetst worden, art. 120 Gw.

 

Definitie staatsrecht

Hoe moet je het staatsrecht duiden, als je dit weet: staat is producent van recht, staat is ook gebonden aan recht. Staatsrecht is het recht dat regels geeft over de functies van de staat. Zie je ook in de opschriften van de hoofdstukken van de Gw: bestuur, rechtspraak, etc. Functies worden door staatsrecht beschreven.

Wat het staatsrecht ook doet: beschrijving interne organisatie staat. Hoe zit de staat in elkaar, hoe zit de overheid in elkaar.

Staatsvorm: dat is de structuur van de staat, dat is de verhouding tussen het totaal en de delen: de centrale overheid en de provincies en gemeenten. Elke Gw zal dit beschrijven. Onze is die van een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Wij kennen een top down organisatie met een hiërarchische structuur. Het boek haalt regeringsvorm en staatsvorm soms door elkaar, maar onthoud deze definitie. Amerikanen hebben een andere staatsvorm: federatie. 50 staten die een nieuwe staat hebben gemaakt, een gedeelte van hun soevereiniteit naar boven afgedragen. Of Duitsland, dat is een bondsstaat.

Europa is een optelsom van 28 soevereine, onafhankelijke staten en die hebben een klein stukje overgedragen aan Brussel. Het is een statenbond of een confederatie. Duitsland is een bondsstaat, of een federatie.

 

Verhouding tussen de belangrijkste staatsinstellingen

Machtenscheiding. De echte machtenschending kennen we niet, niet zoals Montesquieu voor ogen had. Amerika heeft dit wel: wetgeving gebeurt door 1 orgaan: er is een strikte scheiding van functies en organen. Dat doen wij niet, wij kennen niet zo’n machtenscheiding zoals Montesquieu heeft beschreven. Wij kennen machtendeling: functie door verschillende organen laten vervullen, samen. Bijv. bij wetgeving: wetten worden gemaakt door regering en S-G samen. Ook zo kun je willekeur voorkomen.

 

Regeringsstelsel

De regeringsstelsel/vorm is de vraag naar hoe de belangrijkste politie organen zich tot elkaar verhouden. Wij hebben een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel: bij ons moeten de minister het vertrouwen van de gekozen volksvertegenwoordiging. Hebben zij dit niet, dan moeten zij opstappen! Dit heet het parlementair stelsel. Ministers moeten het vertrouwen hebben van de SG. Een monarchie met een parlementair stelsel.

Bijv. de Amerikanen: republiek, want geen koning met een presidentieel stelsel. Geen vertrouwensregel. Het congres is niet in staat de minister president naar huis te sturen, ministers ook niet. Zij komen nooit in het congres, het is gebaseerd op tegenwerking. Bij ons is het samenwerking. Heel ander systeem.

Vierde element staatsinrichting: inrichting zelf.

 

Wat doet staatsrecht nog meer?

Geeft regels over verhouding burgers/overheid, de grondrechten.

 

Grondwet

Dat is geen oprichtingsakte geweest van Nederland. We hebben hem sinds 1814, we zijn in 1813 bevrijd van de Fransen. Van 1806 tot 1810 was de broer van Napoleon Bonaparte bij ons Koning. Dat was onze eerste koning. In 1810 heeft de Napoleon zijn broer weggehaald, en zijn we ingelijfd bij Frankrijk. In 1813 is Napoleon verslagen en zijn we zelfstandig geworden. In de Republiek die tot 1795 heeft bestaan, was een belangrijke rol weggelegd voor de Oranje’s, die waren stadhouder. Waren vertegenwoordigers van de Spaanse koning. Ze bleven wel stadhouder, maar in militaire functie. Willem V is gevlucht naar Engeland, in 1814 hebben we zijn zoon koning gemaakt. We zijn opnieuw begonnen en toen hebben ze een grondwet gemaakt. In 1815 was het congres van Wenen en is Europa herverdeeld. Toen kwam België bij Nederland als 1 staat, Koninkrijk was veel groter en we moesten toen een nieuwe Gw maken, maar alle organen van die Gw kennen we nog steeds.

 

Heel veel staat niet in de Gw, bijv. de vertrouwensregel. Maakt het moeilijk.

Het doel van de staat, soevereiniteit, staat er niet in. Gedecentraliseerde eenheidsstaat ook niet. Het moet dus worden uitgewerkt in secundaire wetten. M.n. organieke wetten. Worden door Gw voorgeschreven en bevat nadere uitwerking van bepalingen van Gw. De Gw zegt dat er verkiezingen moeten worden georganiseerd, de Kieswet regelt dit.

 

De EK en TK hebben Reglementen van orde, daarin staat hoe het moet handelen. Ministerraad ook. Staat allemaal in wettenset. Je moet de verhouding tussen de regels snappen.

 

Jurisprudentie

Ook jurisprudentie geeft uitwerking aan de Gw. Moet wel gerelativeerd worden: wat een rechter niet mag is het product van de wetgever, een wet, toetsen aan de Gw. Daar is de jurisprudentie niet belangrijk. In andere staten geldt constitutionele rechtspraak, politieke organen geven zelf uitleg aan de Grondwet. Je mag je wel beroepen op een grondrecht en dat mag de rechter wel toetsen.

 

Wat we ook niet hebben: wij hebben civil law: bij ons is de rechter niet gebonden aan eerdere uitspraken. De rechter moet het geschreven recht uitleggen, we hebben geen jurisprudentieel gewoonterecht, zoals in Angelsaksische systemen.

 

Ongeschreven staatsrecht

Zijn er regels die dezelfde gelding hebben als een geschreven regel maar niet geschreven zijn? 2 criteria: een bepaalde handeling kan zich diverse malen herhalen. De Britten hebben we hier ook last van. De stolling van het recht zit bij hen in de traditie: het gaat altijd zo. Heeft normatieve werking. Je moet dan de overtuiging hebben dat het ook zo moet, er moet een feitelijke voorwaarde zijn (er doet zich iets voor) en men moet de opvatting hebben dat het zo moet. Als dit bij elkaar komt, kan ongeschreven recht ontstaan. Zo aanvaarden wij in Nederland: de vertrouwensregel. Dit is een regel van staatsrecht, wij aanvaarden het als regel van ongeschreven staatsrecht. Heeft normatieve werking. Minister moet aftreden na opzegging getrouwen. Dit accepteren we niet zo snel. Procedure kabinetsformatie doen we altijd op zelfde manier, toch vinden we niet dat het staatsrecht is, niet juridisch bindend, kan ook op andere manier.

 

Interpretatiemethoden

De literatuur is een laatste bron van staatsrecht. Je moet de literatuur lezen en er zitten oordelen in, die moet je met een korreltje zout moet nemen, want veel dingen zijn ingekleurd door wat ik vind. Elk boek heeft zijn eigen invalshoek.

 

HOORCOLLEGE 2

Er zijn 4 periodes te noemen in de ontwikkeling Nederlandse staat en constitutie:

1. Landsheerlijke periode (vanaf 1450)

2. Republiek (1588-1795)

3. Franse tijd (1795-1813)

4. Koninkrijk (1814)

 

1. Landsheerlijke periode (vanaf 1450)

Van oudsher behoorden we toe aan het rijk van Karel de Grote, later kwamen we bij het Duitse Koninkrijk. In de 11e eeuw gingen vorsten gebieden uitdelen en er ontstonden kleinere gebiedjes en hertogdommen, er moest uniformering tot stand gebracht worden, vonden de Bourgondische vorsten

Probleem: we zijn erg gehecht aan onze gewoonten, vroeger ook al. Daarom wilden we graag eigen fiscale systeem, bestuurlijk systeem behoudenleidt tot Groot Privilege, in 1477.

 

Contract met Bourgondische vorst

We wilden onze eigen dingen blijven doen, dat we onderdeel gingen uitmaken van een groter rijk deed niet ter zake, we hadden vrijheden ten opzicht van de vorst.

In 1543 kwamen de 17 gewestelijke Nederlanden onder 1 Habsburgs bestuur, onder leiding van Karel de Vijfde.

In 1549: Pragmatieke Sanctie

De Nederlanden kwamen als aparte, zelfbesturende eenheid binnen Rijk: landvoogd(es) + S-G

 

2. Republiek (1588-1795)

Tijdens de opstand (1568 – 1648) kwamen wij tegen Filips 2 in opstand. Dit kwam doordat:

1.) Afspraak om eigenstandigheid in gebieden te behouden werd niet nagekomen;

2.) Koning Filips 2 wilde met 1 geloof het heilige Roomse Rijk overeind te houden.

De plaatsvervanger van Koning Philips 2 was Willem van Oranje-Nassau, hij was stadhouder en maakte deel uit van de tegenbeweging tegen Philips 2.

In 1579 werd de Unie van Utrecht gesloten, dit was een soort ‘contract’ tussen de 17 gewesten gezamenlijk tegen Philips II. Nederland bestond toen dus uit gewesten, wilden autonoom blijven maar toch ook wat samen doen en dan dien je verdrag te sluiten.

 

Unie van Utrecht is NIET het begin van de Nederlandse staat.

 

1581: Plakkaat van Verlantinghe

De vorst werd ontvallen verklaard om als vorst te heersen, hem werd de soevereiniteit ontzegd.

1588: Soevereiniteit SG. S-G moest op zoek naar nieuwe vorst. SG heeft met die 17 gebieden door Europa gezocht naar nieuwe vorst, maar geen enkele vorst wilde Nederland hebben.

 

Op een gegeven moment heeft de SG de soevereiniteit overgenomen: vanaf toen oefenden zij de soevereiniteit uit. De 17 gewesten waren nog wel autonoom, maar op een paar punten werd er via soevereiniteit door de SG besloten.

 

1648: Vrede van Munster

Toen werd Nederland als staat erkend (als republiek, de andere staten waren vorstenstaten). Vanaf toen was Nederland dus een staat.

 

Kenmerken Republiek

Nederland was een confederatie: verhoudingen tussen onderdelen en geheel is zo dat de onderdelen zelf de baas zijn, het geheel als staat heeft beperkte bevoegdheden en soevereiniteit.

 

Kenmerken federatie

Hierbij gaat het erom dat de bindingen tussen aparte staten heel groot is en de federale overheid de belangrijkste rol heeft. De onderdelen van het geheel zijn minder belangrijk dan het grote geheel. Dit zie je in Duitsland en de VS.

 

Gewestelijke autonomie

Nederland wilde op zoveel mogelijk fronten de autonomie behouden, dus op zoveel mogelijk gebieden de eigen zaakjes regelen. Het wezen van de republiek (eenheid op allerlei fronten), daar was Nederland nog lang niet aan toe.

 

Bestuurlijk stelsel van republiek

De stadhouders waren nog steeds Oranjes, in dienst van de S-G. Er was een Landsadvocaat, ambtelijke functionarissen die een soort rol van een hedendaagse minister-president vervullen.

Waren meestal raadspensionarissen van de Staat van Holland.

In de S-G zaten afgevaardigden van alle gewesten bij elkaar. Zij kwamen bijeen om zaken van buitelands beleid, defensie en geld met elkaar te bespreken. De gewestelijke staten waren daarbij autonoom, er was samen een verbond van 7 gewesten. Ook was er een Raad van State en een Rekenkamer.

 

1795-1813: Franse tijd

In deze periode werd de eenheidsstaat gevestigd. In de Republiek waren er nog de autonome gewesten, die op een paar fronten dingen samen deden maar vooral hun eigen ding deden afzonderlijk van elkaar. Frankrijk was en is heel centralistisch, ze voerden dus direct de eenheidsstaat uit. Alles moet door de Fransen bepaald worden. Dit werd neergelegd in de Staatsregelingen (constitutionalisering), in 1798. Toen werden wij voor het eerst neergezet als het ‘Bataafsche volk’.

Er was een algemeen kiesrecht (voor mannen), en een eenheidsstaat, mensenrechten, machtenscheiding, afschaffing van staatskerk en pijnbank.

 

1814: Koninkrijk der Nederlanden

Fransen weg, hadden neiging om terug te gaan naar republiek. Oranjes waren ondertussen naar Engeland gevlucht.

Kregen geen Willem 6e maar Willem 1e, 1813

 

Grondwet 1814

Koninkrijk der Nederlanden constitutionele monarchie wordt gevestigd. Soevereine vorst krijgt alle bevoegdheden toegedeeld. Staten-Generaal bestaat uit 1 Kamer

De Oranjes worden terug gehaald uit Engeland, ook de Raad van State en Rekenkamer worden terug gehaald. We gaan niet terug naar een republiek.

 

Grondwet 1815

We moesten samenvoegen met de Belgen, daarom werd de Grondwet van 1815 ingevoerd. België wilde echter alleen meedoen als Staten-Generaal werd opgesplitst in 2 kamers.

 

Grondwet 1840 en 1848

In deze grondwetten werd de strafrechtelijke en politieke ministeriele verantwoordelijkheid ingevoerd.

 

Van Staat tot Rechtsstaat

 

1. De absolute, soevereine staat

De standenstaat is een staat met kleine gebiedjes met eigen gewoonten, dat heel hiërarchisch is ingericht. Had je geen titel, was je niet van adel of had je geen geld stelde je niks voor.

Tegen het eind van de Middeleeuwen gaan we de wereld ontdekken. Op dat moment komt de handel op weg en moeten er wegen komen, een geldstelsel, je moet contracten kunnen sluiten en de cultuur kwam ook op gang. Men had behoefte aan orde, rust en veiligheid en wilde dat daar iets voor bedacht werd.

 

Er waren een aantal denkers:

Machiavelli: niet meer naar God kijken, weg van religie en weg van moraal en ethiek. Macht is iets feitelijks wat je nodig hebt. Goede vorst beantwoord naar volk, rust, vrede en veiligheid. Hij mag alles doen om dit bereiken.

Bodin: soevereiniteit is zelfde als de staat. Staat is zelfde als vorst, dus vorst is soeverein. Soevereiniteit werkt alleen, als soevereiniteit absoluut, moet vanuit 1 punt komen, aanvaarde macht.

Hobbes: macht en consent. Moet iets van wederkerigheid zijn tussen staat en mensen. Hij komt met theorie over maatschappelijk verdrag: contract tussen vorst (de staat) en de mensen in de staat. Alle mensen in natuurstaat wille rust, vrede en veiligheid, hiervoor leveren ze hun rechten in bij de vorst. Gehoorzaamheid aan vorst en krijgen ‘protection’ terug van vorst.

 

2. Naar rechtsstaat en democratie

A. Verlichting: mensen gingen meer nadenken. Als je redelijk nadenkt kun je niet accepteren dat er absolute vorstenstaten zijn, waarin absolute macht uitgeoefend wordt, omdat dat niet redelijk is. Vanuit de rede bezien zouden we dit anders moeten doen. Je ziet aan de hand van Locke en Rousseau de wortels van de rechtsstaat en democratie naar boven komen.

B. Vrijheid en gelijkheid: redelijke mensen willen een mate vrijheid hebben en minder ongelijkheid in de samenleving. Mensen zijn individuen die gelijk horen te zijn en zij moeten individuele vrijheid hebben. Dit is het verlichtingsdenken.

C. We gaan naar grondrechten, machtenscheiding en volkssoevereiniteit: dit zijn drie elementen die gekoppeld zijn aan rechtsstaat en democratie. De grondrechten en machtenscheiding zijn rechtsstatelijke principes, de volkssoevereiniteit ziet op democratie.

 

Locke heeft de theorie van Hobbes gemoderniseerd. Er is een ‘state of nature’ maar hier heerst natuurrecht, in tegenstelling tot Hobbes, die stelt dat at mensen wolven zijn, de ‘state of war’. Heerst er een state of nature van natuurrecht dan kan er per definitie geen state of war zijn. Iedere individu beschikt van nature over bepaalde rechten. Het sociale contract, dat ook Locke heeft, ziet er ook anders uit. Bij de state of nature, waar rede en natuurrecht is, kan je nooit alle rechten inleveren omdat je beschikt over grondrechten, de mensenrechten. De staat mag niet aan de rechten op ‘life, liberty and property’ komen. Daarnaast: wil je de vrijheid van de burger vergroten moet je de vrijheid van de staat verkleinen. Deze is vergroot door de 3 belangrijke grondrechten. De vrijheid van de staat kan verkleind worden door de macht te spreiden, de machtenspreiding. Rechtsstaat is gebouwd op de fundamenten: machtenscheiding en grondrechten.

Rousseau ging op zoek naar de legitimatie van de macht: hoe kan je de macht legitimeren? Je moet burgers betrekken bij de staat, mensen zijn zelf de staat. Wanneer kunnen burgers vrij zijn: als ze sociaal contract sluiten met elkaar onderling. Wij gaan ons zelf de wet stellen, zodat je tot wetgeving komt die door iedereen wordt geaccepteerd, dan heb je het over volkssoevereiniteit.

 

3. Theorie van de rechtsstaat

Locke: de theorie van de rechtsstaat is gebouwd op fundamenten van machtenscheiding en grondrechten, daar behoort bij dat je dit dan ook in een basisdocument vastlegt.

De theorie van de rechtsstaat houdt in: er is een constitutie of een grondwet en daarin vindt je terug een systeem van machtenscheiding. In een rechtsstaat heeft de wetgeving een belangrijke positie, de burgers zijn hier via volksvertegenwoordiging bij betrokken. Rule of law, legaliteitsbeginsel: alle handelingen van de staat daar moet een wettelijke basis voor zijn.

Onafhankelijke rechtspraak

 

4. Theorie van de democratie

Wij hebben een vertegenwoordiging, de besten uit bevolking nemen besluiten. De democratie werkt omdat de meerderheid besluiten neemt en de minderheid zich daarbij neerlegt. T.a.v. verantwoording: we vinden het goed dat ministers, staatssecretarissen en koning regeren, omdat ze wettelijke basis moeten hebben om over ons te regeren maar ook omdat ze verantwoording moeten afleggen aan vertegenwoordigd orgaan die wij zelf hebben gekozen. Daarnaast is er openbaarheid: we moeten kunnen zien wat er gebeurd.

 

5. Grondregels staatsorganisatie

De grondregels van staatsorganisatie kun je aan 2 principes ophangen:

- Legaliteitsbeginsel

- Verantwoordingsplicht

 

6. Rechtsstaat (volgens boek)

Kernzin: de rechtsstaat is een staatsvorm die burgers door middel van het recht beschermt tegen machtsmisbruik door staat. Rechtszekerheid/rechtsgelijkheid

De volgende principes:

1.) Grondrechten (vrijheid van burgers tegenover de staat)

2.) Rule of law (legaliteitsbeginsel)

3.) Machtenscheiding

4.) Onafhankelijke/onpartijdige geschilbeslechting

 

Als je het hebt over de rechtsstaat zoals in het boek beschreven, dan heb je het over principes die dus al eeuwen geleden zijn ontstaan. De rechtsstaat gaat er van uit hoe wij ons tegen de staat beschermen, door middel van grondrechten, machtenscheiding. De democratie ziet op: door mee te kunnen doen kunnen wij als burgers overleven, we hebben een zeggenschap over hoe de staat functioneert.

HOORCOLLEGE 3

Democratie

 

Betekent dat het volk over zichzelf regeert. Hoe doe je dat? Hoe moet je dat organiseren? Wat het meest aansprekende voorbeeld is, is dat veel mensen bij elkaar komen op een plein, er een vraag wordt voorgelegd. Deze vorm van democratie is heel moeilijk te realiseren in grote verbanden. We zijn met 16 miljoen. Het is een praktisch probleem.

Er is ook een identiteitsprobleem: het is een directe democratie omdat er geen verschil zit tussen de mensen die het besluit nemen en die zich eraan moeten houden. Er zijn problemen met de vraagstelling: aan wie draag je dat op? Je kunt niet 16 miljoen mensen belasten met de vraag. Iemand zal de vraag moeten verzinnen. Daar heb je toch een soort regering voor nodig.

Nog een probleem van directe democratie: als je met 16 miljoen op een plein staat kun je niet discussiëren. Discussie is heel moeilijk.

 

Vertegenwoordiging is iets anders dan representatie. Bij representatie kiest de achterban jou maar jij hebt vrij mandaat. Bij vertegenwoordiging doe jij alles wat je achterman wil. Thorbecke zei: mensen komen bij elkaar, worden gekozen en als je verschillende belangen met elkaar verenigd en laat botsen dan verschijnt daaruit vanzelf het algemene belang. Optelsom van algemene belangen. Thorbecke hield geen rekening met politieke partijen. Die bestonden toen ook helemaal niet. Werd als ‘vies’ beschouwd, zijn hinderpalen want ze dwingen een parlementariër een bepaald programma uit te voeren. Thorbecke zei: parlementariërs hebben een vrij mandaat: zij stemmen zonder last. Zie Gw. Ze kunnen geen last krijgen van hun kiezers maar ook niet van hun partij. Tot 1983 stond er zelfs in: zonder last en ruggespraak. Ruggespraak: ze mochten niet eens overleggen. Ruggespraak hebben we laten vallen. Natuurlijk is die er. Elke parlementariër maakt een deel uit van die politieke partij. Onze Gw zegt wel: je kunt je zetel kwijtraken in de zin dat je niet meer tot de partij behoort maar de zetel in het parlement houd je altijd, dat is de restfunctie van het vrije mandaat.

 

In Nederland worden bestuurders niet gekozen. Wij kiezen geen bestuurders, geen burgemeester bijv. Die wordt bij KB benoemd. We kiezen alleen volksvertegenwoordigers en hieruit volgt dat wij ook bepaalde bestuurders laten kiezen door deze organen. Dit is de crux.

 

De Staten-Generaal bestaat uit 2 kamers. Dat is onze volksvertegenwoordiging. De SG bestaat uit kamers. De TK kiezen we rechtstreeks, elke 4 jaar. Het EK kiezen we indirect. Op provinciaal niveau hebben we de Provinciale Staten, die we direct kiezen en zij kiezen de leden van de EK, getrapte verkiezingen.

 

Voor de gemeente kiezen we ook in de 4 jaar een gemeenteraad, het vertegenwoordigende orgaan. Per gemeente kiezen wij. Je moet Nederlander zijn, 18 jaar of ouders zijn, niet uit het kiesraad zijn ontzet. Voor de gemeenteraad komt daar iets bij, ook niet Nederlanders hebben kiesrecht. Komt erop neer: EU burgers die heir wonen hebben ook kiesrecht, niet EU-burgers moeten hier 5 jaar lang legaal verblijven. Op het allerlaagste niveau van de gemeente moet een gemeenschap zijn, iedereen moet daar aan mee kunnen doen. Geldt ook voor het gekozen worden. Het recht om te kiezen is het actieve kiesrecht. Recht om gekozen te worden is het passieve kiesrecht.

 

In 1848 mocht ongeveer 1% van de bevolking zijn stem kunnen uitbrengen. Alleen mensen die een bepaalde som geld betaalden. De oudste politieke partij is de ABP. Die stond voor de kleine middenstander. Abraham Kuyper zei: we moeten ons verenigen. Dit was de gereformeerde kant. De hervormde kant en ook de katholieken gingen zich verenigen. Nu is ere en samenwerkingsverband van de protestanten, gereformeerden, hervormden en katholieken. De partijen hebben zich in het systeem geworsteld: wij willen ook mee doen. Uitbreiding kiesrecht 1887: de zittende parlementariërs hebben gezegd: wij begrijpen ook wel dat meerdere bevolkingsgroepen moeten worden vertegenwoordigd. De socialisten waren echter nog niet vertegenwoordigd. Die hebben zich ook verenigd: SDA, nu PVDA. Pas in 1917 algemeen mannenkiesrecht, in 1919 vrouwenkiesrecht.

 

Voor 1917 hadden we een ander kiesstelsel. Een districtenstelsel: die verdelen hun hele land in districten, per district wordt 1 kandidaat gekozen, een meerderheidsstelsel. Voordeel: degene die je kiest ken je ook. District is zo klein, dat je die kent. Nadeel is dat als er bijv. een socialist gekozen wordt, de Christenen, liberalen etc. zich niet vertegenwoordigd voelde.

Systeem van evenredige vertegenwoordiging is eerlijker: je kunt dan zien hoe de verdeling van de voorkeuren is in het land. Evenredig vindt dat zijn weerslag in het parlement. Is 5% van de Nederlands GroenLinks, is ook 5% van het parlement GroenLinks. Maar je kent de mensen niet. Het nadeel van dit systeem is dat je heel veel verschillende stromingen in het parlement. Dat zijn allemaal minderheden. Als je wilt regeren heb je een meerderheid nodig: je moet een coalitie vormen. We hebben nu een coalitie van 2 partijen, die een meerderheid in de TK heeft maar niet in de EK. Onhandig. Je moet dus altijd partijen bij elkaar vegen om te kunnen regeren.

 

Je moet 60.000 stemmen halen om een zetel te halen: je hebt 9 miljoen stemmen / aantal beschikbare zetels (150). Enige uitzondering als je een voorkeursstem hebt: als je een kwart van de kiesdeler haalt, dus 15.000, in je eentje, dan ben je ook gekozen. Je passeert dan de mensen op de lijst. Wat vreemd is: je wordt gekozen doordat je op de lijst staat van een politieke partij. Zo’n parlementariër wordt een gespleten persoonlijkheid: hij moet de taal spreken van degene die hem hebben gekozen en de taal van de fractie. Kan je dat niet, moet je kiezen. Ingewikkeld. Onze Gw beschermd onze parlementariërs wel: ben je gekozen is het jouw zetel. Wel raar want je wordt gekozen op de lijst van de politieke partij. Onze Gw kent de politieke partij niet eens. Er is wel een volksvertegenwoordigend orgaan en parlementariërs maar politieke partijen worden ‘genegeerd’. Elke politieke partij hanteert fractiediscipline. Hoezo vrij mandaat? De fractie legt je op wat je moet doen. Sterker nog, je wilt je kandidaat stellen voor een politieke partij, zal de partij jouw laten tekenen dat als je ruzie krijgt met je partij, je het lidmaatschap opzegt. Elke partij doet dat. Je kunt niet vervolgd worden voor wat je zegt in de Kamer, wel voor wat je buiten de Kamer zegt. Binnen ben je immuun: art. 71 Gw. Wat de Gw ook regelt: parlementariërs, en dat heeft iets te maken met hun onafhankelijkheid: ze hebben een rechtspositie bij wet geregeld. De regering regelt dit niet. SG en regering moeten samen een regeling maken over de rechtspositie van parlementariërs. Ze moeten een deugdelijke vergoeding krijgen, want dan worden ze vatbaar voor giften en andere belangen. Parlementariër moet onafhankelijk zijn.

 

In Nederland hebben hebben we individueel kiesrecht. Daarnaast is er ook een organisch kiesrecht: het collectief spreekt dan. De senaat moet kiezen. Je staat voor een bepaald orgaan. Dat kan, maar daar hebben we niet voor gekozen.

 

Hoe zit de SG in elkaar? De TK kent 150 leden, sinds 1956. De EK kent 75 leden. De primaire opdracht aan de SG (art. 50) is: vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk. Maar wat wordt er dan van hen verwacht? Er is dus een vertegenwoordigende functie, maar er zijn een aantal andere functies voor de manier waarop de kamers werken.

Controle van de regering: de Gw biedt controlemiddelen voor de kamers om de regering te controleren. Maar die opdracht, dat de regering gecontroleerd moet worden, staat er niet in. Er is geen verschil tussen EK en TK voor wat betreft de controlerechten: de EK heeft dezelfde rechten, maar maakt daar veel minder intensief gebruik van. In de TK worden 1000-den vragen gesteld, interpellaties, enquêtes, begrotingen besproken etc. EK doet dat amper; maar heeft wel dezelfde rechten. Dat heeft te maken met een tweede functie van het parlement, en die staat ook nergens. Ons parlement heeft ‘government breaking power’: ons parlement kan een einde maken aan de regeermacht van de regering: ons parlement kan ministers naar huis sturen, o.b.v. de vertrouwensregel. Die zegt: ministers die niet langer het vertrouwen hebben van het meerderheid van de TK, hun ontslag moeten indienen. Die kunnen niet gehandhaafd worden. Dat is de kern van ons systeem. Mag de EK dat ook? Is nog nooit gebeurd. De EK heeft nog nooit de val van een kabinet ten gevolge gehad. Er zijn wel eens kabinetten gesneuveld, maar niet om de vraag of de EK de strop om het hoofd mag leggen. De TK mag dat wel door een motie van wantrouwen. De EK mag dat dus ‘eigenlijk niet’. Wij zeggen: TK heeft government breaking power, dat heeft ook rechtsgevolgen, voor de EK is de theorie een beetje ingewikkelder: EK moet terughoudender zijn en ik zou wel durven te beweren dat het niet mag. Regering moet altijd proberen het vertrouwen te behouden en moet luisteren naar de TK.

 

In de 19e eeuw werden ministers aangewezen door de koningin. Dat is later veranderd door de politieke partijen en de vaste verhoudingen die je kreeg in de TK. Het is logisch dat de koning rekening hield met de verhoudingen in de TK. Door het districtenstelsel hadden we een systeem dat leek op het Britse: of de conservatieven wonnen (rechts) of links won (liberalen + socialisten). Of het ene blok won, of het andere blok. Voor de koning was het heel makkelijk: hij benoemde de winnaars tot ministers. We hadden dus een districtenstelsel waarbij je in een district een absolute meerderheid moest halen, 50% of meer. Dat gebeurde zelden in de eerste ronde. Niemand van de kandidaten haalde in de regel in de eerste ronde een meerderheid. In de tweede ronde had je de 2 beste kandidaten. Tussen beide rondes sprak men af: stel dat een katholiek in het zuiden het beste had gescoord en die moest het opnemen tegen een socialist in het zuiden. De katholieken spraken met protestanten af: stem op mij in het zuiden want dan versla ik het district, dan winnen wij als ‘christenen’. In het noorden gaan we dan wel op jullie protestantse kandidaat stemmen, dan winnen jullie daar. Dat zijn stembusakkoorden. Liberalen en socialisten sprake ook dergelijke dingen met elkaar af.

 

Heeft een hele tijd heel goed gewerkt. Door de evenredige vertegenwoordiging in 1917 hebben we dit opgeblazen: we kregen veel meer partijen in de TK. Hoe ga je dan een regering maken? Er moet een formateur aangewezen worden. Die moest kijken welke partijen konden gaan regeren. Bij de laatste verkiezingen is er echter geen formateur aangewezen door de Koning maar door de kamer zelf. De regering wordt dus haast ‘gekozen’ door de TK. De Koning benoemt nog wel de ministers, maar het hele proces wordt nu geregeld door de TK. Eigenlijk heeft de TK een soort ‘government making power’ gegeven. Dat is wel een beetje raar. Het is wel democratisch maar past moeilijk in ons systeem. EK heeft hier niks mee te maken.

Het parlement controleert en heeft government breaking power (vertrouwensregel) en maakt wetgeving samen met regering. Dit zijn de oudste functies. Wij zijn eraan gewend dat de TK de hele tijd aan het werk is. EK houdt zich primair bezig met wetgeving. Dit is lang niet altijd zo geweest. Toen we begonnen in 1814 werden de SG maar 1x per jaar bijeen geroepen. In november, en op die datum werden de SG door de Koning geopend, Prinsjesdag. Prinsjesdag was vroeger de opening van de SG. De Koning bood dan de begroting aan. Dat is nog steeds Prinsjesdag. Dat is alles wat er gebeurde. Dat was het enige contact. Had de Koning het plan om nog een wet in te dienen, moest die wet worden behandeld, dat gebeurde in december en dat was ons parlement, dat was alles. Onze SG mochten helemaal niks, ze mochten alleen over de begroting stemmen maar daar kon niks aan gewijzigd worden. Zo is het begonnen. Had Koning nog meer haast, schreef hij een verenigde vergadering uit. De verenigde vergadering is TK en EK gezamenlijk, dat is Prinsjesdag. Verder komt een verenigde vergadering nooit voor. Soms zijn er een paar procedures waarin in verenigde vergadering moet worden vergaderd, maar voor de rest komt het bijna nooit voor. Het openen van de zitting doen we niet meer, in 1983 afgeschaft. SG worden geacht permanent bijeen te zijn. Altijd aan het werk. Er is wel een vergaderjaar, maar parlement wordt geacht altijd bij elkaar te zijn.

 

We zien op TV wel eens de plenaire vergadering van de TK: fractiegewijs vergaderd men dan. Op de eerste rij zitten de fractievoorzitters. Er zijn 150 mensen gekozen. Soms is het zo dat je naar de vergadering kijkt dat er maar 8 mensen zitten terwijl onze Gw zegt dat er alleen bij meerderheid besloten en vergaderd kan worden. Maar aan het begin van elke zitting moet je de presentielijst tekenen. Als je tekent kan er vergaderd worden maar er kan niet besloten worden. Voor besluitvorming moet je een fysieke meerderheid hebben. De besluitvorming wordt gedomineerd door de fracties: elk kamerlid is onderdeel van een fractie. Wordt er beraadslaagt, wordt dat fractiegewijs gedaan. Er wordt ook fractiegewijs besloten.

Fracties worden ondersteund door het Rijk. Kamer is opgedeeld in verschillende commissies, die zijn het tegengewicht van een bepaalde minister. Die controleren speciaal die minister, een soort mini parlementje. Ons hele parlement is ingedeeld in commissies. De fracties wijzen steeds kamerleden aan die onderdeel uitmaken van de commissie. Terwijl de plenaire vergadering aan de gang is, zijn er ook commissievergaderingen aan de gang. Daar is men bezig met het voorbereidende werk. Parlementariër wordt van hot naar her gestuurd.

 

In de TK zelf zitten 150 stoeltjes, daarvoor zit de voorzitter en de griffie. Voorzitter is zelf Kamerlid. Stemt ook gewoon mee. In de EK zit ook een voorzitter. In de TK zit ook een ‘vak K’, daar zitten de ministers. Ministers mogen geen lid zijn van de TK. Wil je minister worden mag je geen parlementariër tegelijk zijn. TK en EK hebben dezelfde controlerechten maar de TK is veel fanatieker omdat het rechtstreeks wordt gekozen maar ook omdat de TK veel dichter op de regering staat: de TK heeft de regering ‘gemaakt’. Er is een vertrouwensrelatie. Dat is de stok achter de deur die de EK niet heeft. Bij wetgeving is dat niet zo, daar zijn de rechten van beide kamers verschillend. De EK heeft geen recht van initiatief, kan geen wetsvoorstel indienen. Is afhankelijk van regering. TK kan wel een wetsvoorstel indienen. Komt niet vaak voor, maar het kan wel. Wetsvoorstel gaat altijd eerst naar TK, TK heeft mogelijkheid tot wijziging. Wordt het aangenomen gaat het naar de EK. Maar EK kan niet wijzigen, kan slechts aannemen of verwerpen. Regering kan het ook niet meer wijzigen. Zinloze toestand? EK moet met zekere objectiviteit kijken: vinden we of dit door kan of niet? Slechts weinig wetsvoorstellen worden verworpen. Het is een soort laatste controle. Zo stelt EK zich ook op.

 

HOORCOLLEGE 4

Bij de rechtsstaat gaat het om 2 zaken: het gaat om grondrechten en machtenscheiding, en bij democratie gaat het om volkssoevereiniteit en vrijheid van het bestuur.

 

Regering

Hier zit ook het staatshoofd in, met de ministers, art. 42 Gw. Waar staat in de Gw? In 1983 hebben we een zogenaamde modernisering gehad, zie je o.a. terug in hoofdstuk 1 over grondrechten. Pas 4e hoofdstuk gaat over SG, onze volksvertegenwoordiging. Zou eigenlijk omgedraaid moeten worden.

Art. 24 regelt de troon voor de Oranje Nassau’s. Hierin is voor het eerst sinds 1983 gesproken over het koningschap. Daarvoor over soeverein, etc. De koning is dus een ambt geworden en er is een staatsfunctie te vervullen door hem. Hij is ons staatshoofd. Blijkt ook uit: erfelijkheid. Er zijn geen verkiezingen of benoemingen, we weten wie het was, wie het is en wie het gaat worden.

Het tweede is: het koningschap, ‘in naam van de koning’ in wetten etc. is de uitdrukking van dat iedereen die actief is in de publieke dienst, dat doet in het belang van het land, het is een uitdrukking van continuïteit van het staatsbestuur, samenhang. Iedereen in de publieke dienst is geen dienaar van de koning als persoon, ook niet als functionaris, maar van het land en dus van ons allemaal.

 

I Koningschap

Is ontwikkeld in 1814. Tientallen jaren lang is er een politieke strijd gevoerd tussen koning, ministers en uiteindelijk de SG. De meeste staatsmacht kwam aan het begin aan de koning toe. Uitvoerende macht deed heel veel: ook regels, rechtspreken. De koning werd hier ook naar toe geduwd. De positie kwam later onder druk te staan, in 1840 ging de macht over naar de ministers. In 1848 denkt de TK: wij zijn er ook nog, werd flink getrokken aan de ministers. In 1860 is ons parlementair stelsel gevestigd met een staatsrechtelijk zwaartepunt bij de TK.

Er waren 2 grote problemen waar Willem I last van kreeg: geduvel met België en hij ging daar niet handig mee om, hij had meer emphatisch en sensitief. Het tweede was: er was een groot deel van de inkomsten uit Indie niet terug te vinden in de schatkist, terwijl hij wel steeds mooiere kleren kreeg. Riep weerstand op. De boosheid van de TK over het bestuur richt zich op 2 ministers. Daar zag je de eerste ontwikkeling dat als TK voet bij stuk houdt, de ministers moeten wijken. Ministers moesten vanaf 1840 een handtekening zetten onder elk besluit van de koning. Tot 1840 waren het dienaren van de koning. In 1840 werd het contraseign geregeld. Ze waren hier ook juridisch verantwoordelijk waren t.o.v. SG. Er werd geen volledige ministeriele verantwoordelijkheid ingevoerd, alleen een strafrechtelijke, maar de politieke en staatsrechtelijke betekenis was dat zij een handtekening moesten zetten. Belangrijk element voor macht koning. Moest langs ministers.

Willem I trad ook af, Willem II kwam toen.

 

1848

Invoering politieke ministeriele verantwoordelijkheid en daarom 1 van de belangrijkste Gw wijzigingen die we hebben gehad. Voor alle daden van de regering zijn ministers verantwoordelijk van de TK en EK. Reuzenzwaai in de ontwikkeling. Ministers zijn verantwoordelijk en koning is onschendbaar. De koning was niet onschendbaar van hij leeft op een aparte planeet, maar hij was politiek niet meer aanspreekbaar. Alle kritiek moest zich richten op de ministers. De koning wordt inhoudelijk uit het landsbestuur gehaald, hij werd naast de politiek gezet. Zwaartepunt verplaatste zich staatsrechtelijk naar ministers. Koning kan niet meer in de politiek worden betrokken en moest zijn mond houden. Daarnaast was de homogeniteit belangrijk: de ministers moesten een eenheid vormen t.o.v. de Koning en de TK. Vanaf 1848 was dat een ongeschreven regel van staatsrecht, nu is het opgeschreven.

Hele optreden van de koning zit onder een paraplu van geheimzinnigheid. Er zijn altijd visites met de koning, maar hierover mag niet worden gesproken. Geldt niet alleen voor koning maar ook voor koninklijke familie. Dan hebben ministers een probleem.

Er zijn 2 hoofdfuncties: de magistraatfunctie (wat moet de koning doen? Nu niet veel meer. De koning is voorzitter van de RvS) en de symboolfunctie (ons koningschap, de Oranje’s, spelen een positieve rol in onze samenleving).

 

Grondwettelijke bepalingen

Art. 24 en 25 gaan over troonopvolging. Die is bekend, de kroonprins/prinses, worden onmiddellijk koning(in). Continuiteitsbeginsel: er moet altijd een staatshoofd zijn. Bepalingen over onbekwaamheid koning: art. 34, regeling over regentschap en voogdij. Je moet dit goed regelen, anders wordt de RvS regent.

Als koning buiten staat geraakt: als hij even de weg kwijt is, en dat valt op wordt hij buiten staat verklaard. Moet er ook iets geregeld worden. Het kan ook tijdelijk, art. 36 Gw. Mooi Belgisch voorbeeld over het niet tekenen van een wet over euthanasie.

 

Persoonlijke rechten

Art. 40. Gaat over geld en middelen, zijn belastingvrije uitkeringen. Inkomen zit daarin, zit in kosten voor hofhouding, paarden koetsen paleizen.

Tentamen: regering bestaat onder koning en ministers, zwaartepunt ligt bij de minister en ministerraad.

 

II De minister en ministerraad

Alles wat de Gw zegt staat in art. 43 en 47 Gw. Hoe komen de ministers er? Via de kabinetsformatie. Hadden we vroeger nooit geregeld, belangrijke rol ingeweven voor koningin. Zij ontving fractievoorzitters en zij benoemde formateurs en informateurs. Geen ministeriele verantwoordelijkheid. Je hebt een demissionair kabinet, dus de koning had vrij veel persoonlijke macht. Ministeriele verantwoordelijkheid werd pas achteraf door minister president genomen. We wilden niet langer afhankelijk zijn van de koningin om het kabinet samen te stellen.

Twee jaar geleden is in het Reglement van Orde voor de TK opgenomen in artt. 139a en b de TK de regie neemt over de kabinetsformatie en koning daar geen rol meer inspeelt.

Voordat verkiezingen worden genomen moet er een verkiezingsbesluit worden genomen. Controversiele voorstellen dienen we niet meer bij hen in, uit respect voor de nieuwe kamer.

Art. 44 Gw: het is belangrijk dat de minister aan het hoofd van een ministerie. Ze hebben 2 petten op: ze zijn hoofd van ministerie, maar heeft ook met ministerraad te maken.

Minisers zonder portefeuille. Zijn niet belast met een ministerie, een portefeuille wil zeggen ministerie. Hij heeft geen leiding over een ministerie en woont bij iemand anders in.

Staatssecretaris, art. 46 Gw. Deel taken minister behartigen, zijn geen hoofd ministerie maar ook geen lid van ministerraad. Wat er ook nog staat: hij functioneert onder aanwijzing van de minister, hij krijgt ook alleen maar taken waarvan minister denkt: die kan ik beter zelf niet kan doen. Minister kan zeggen: je doet het niet goed, staatssecretarissen zijn verantwoordelijk voor eigen beleid maar minister blijft verantwoordelijk. Minister blijft altijd baas. Staatssecretaris is verantwoordelijkheid voor zijn taken en bevoegdheden, onverminderd verantwoordelijkheid van minister. Wordt minister weggestuurd, dan moet de staatssecretaris volgen. Hij moet zijn ambt ter beschikking stellen, zodat nieuwe minister kan zeggen: ik wil staatssecretaris wel of niet. Er is ook een regeling gemaakt waarin ministers elkaar vervangen, de staatssecretaris vervangt de minister nooit. Hooguit toen we nog een staatssecretaris voor Europa hadden, nu minister, mocht wel eens wat vertellen.

 

3. De ministerraad

Art. 45. Belangrijk omdat dit het centrale element in ons landsbestuur is geworden. Komt wetgeving er niet door heen, dan wordt het beleid onsamenhangend en is de coördinatie er niet en staat het stil. Onderraden: staat in reglement van orde. Clubjes ministers die dingen uitvogelen.

 

4. De minister president

Is voorzitter van de ministerraad en hoofd van het ministerie van Algemene Zaken. De staatsrechtelijke positie is dat hij alleen primus inter pares is: hij is de eerste onder zijn gelijken. Hij is voorzitter, maar hij is niet meer dan de rest. De feitelijke situatie is dus dat de minister president dat hij qua betekenis en invloed toch wel boven de rest uitsteekt. Staatsrechtelijk is dit echter niet aan de orde!

 

1839: gedwongen ontslag van 2 ministers, zonder dat er een staatsrechtelijk een regel beschikbaar was

1840: GW contraseign: medeondertekening KB’s door minister, ze moeten ook een mening hebben over het besluit en strafrechtelijke ministeriele verantwoordelijkheid.

Ministers verantwoordelijkheid voor rechtmatigheid van het besluit.

1848: GW politieke ministeriele verantwoordelijkheid, homogeniteitsregel en ontbindingsrecht.

Homogeniteit: politieke evidentie. Het bestuur moet 1 zijn. Regel van ongeschreven staatsrecht werd

onmiddellijk aangenomen. Tegenover koning en TK. Hier begon het activisme.

Ontbindingsrecht werd ook ingevoerd. Op hoofdlijn is ons landelijk bestel gedacht als dualistisch

stelsel. Hoorde ook het ontbindingsrecht bij: kabinet had het recht om de TK te ontbinden. Dan moeten er nieuwe verkiezingen komen. Oorspronkelijke functie was wel de ministers positie te geven t.o.v. parlement, dat noem je dualistisch.

 

1866-1868 kwestie-Mijer/kwestie-Luxemburg

Veel conflicten tussen minister en TK. Mijer werd benoemd tot gouverneur generaal van Indie en TK vond dit niets, maar was prerogatief van de Koning en wij zijn als ministers de koning en jullie niet. Wij doen het niet. Toen heeft kabinet TK ontbonden, kwam er een nieuwe kamer. Toen geduvel aan Luxemburg, TK was het er niet mee eens, toen ging kabinet weer ontbinden. Toen is de ongeschreven rechtsregel ontstaan dat het ontbindingsrecht er is, maar, dit kan maar 1x gebruikt worden om 1 conflict. Je kunt niet blijven ontbinden. Er zijn 2 dingen komen vast te staan:

1.) mag de TK zich bemoeien met bevoegdheden van de regering, ook al komen die oorspronkelijk van de koning? Ja. 1848: ministeriele verantwoordelijkheid, dan weet je niet wat de omvang daarvan is want er staat verder niets. Wat ook niet geregeld is: wat als de kamer boos blijft en het niet ziet zitten? Stond er ook niet. Vanaf 1848 20 jaren bezig geweest ontdekken: waar gaat de ministeriele verantwoordelijkheid over? Waar de TK over vindt waar het over moet gaan. De TK maakt dit uit, ook al is dit nog zo idioot, je hebt je erbij neer te leggen.

2.) Als ministers verantwoordelijk zijn en de Kamer heeft een negatief oordeel, wat moet er dan gebeuren? Uit kwestie Mijer (als ministers verantwoordelijk zijn en Kamer heeft negatief oordeel, wat moet er dan gebeuren) en je mag niet ontbinden 2x in hetzelfde conflict: hieruit heeft de staatsrechtwetenschap vastgesteld: we hebben de vertrouwensregel. Een kabinet of minister kan niet aan blijven als hij niet het politieke vertrouwen heeft van de TK. Een minister of kabinet moet ontslag nemen als TK geen vertrouwen meer heeft. De vertrouwensregel is belangrijk als we het hebben over het parlementaire stelsel. Dit is de regel van het parlementaire stelsel, die draait om het politieke vertrouwen. Daarmee is bevestigd dat de politieke macht staatsrechtelijk gekanteld is van koning via ministers naar SG met primaat bij TK. Vertrouwensregel staat niet in Gw wegens Christelijke partijen, want het gezag moet van God komen.

Een partij kan iemand niet verplichten een zetel in te leveren. Staatsrechtelijk is dit de enige manier waarop we kunnen volhouden dat we iemand hebben gekozen en dat de partij er niet tussen door mag komen.

 

Ministeriele verantwoordelijkheid

Art. 42. Aard en omvang: is onbeperkt. Gaat over relatie koning en ministers, daar heeft het de functie de eenheid te bewaren, het is ook de eenheid van de Kroon. Zij moeten ervoor zorgen dat de koning buiten de politiek blijft, koning moet dit natuurlijk zelf ook doen.

Als parlement geen sanctie zou hebben, stelde de ministeriele verantwoordelijkheid niet veel voor want TK kan niet doorbijten. Maar sinds de vertrouwensregel was het andere koek: als minister geen goed antwoord gaf of de TK pikte het niet, waren ze weg. Machtsmiddel. Dat het nu feitelijk heel anders is, is iets anders.

 

Fictie van ministeriele verantwoordelijkheid

In de 20e eeuw heeft zich de verzorgingsstaat ontwikkeld. Minister is hoofd van ministerie en is verantwoordelijk voor alles wat daar gebeurt en wat ambtenaren doen. Wordt toegerekend aan minister, risico aansprakelijkheid. Het is een fictie: je kunt niet alles weten wat er gebeurt, er zijn 1000den ambtenaren en jij bent verantwoordelijk. Dat is het fictieve element: iemand moet verantwoordelijk zijn anders kan de Kamer niet controleren, daar heb je de minister voor nodig.

Inlichtingenplicht: vind je dat de minister verantwoording moet afleggen, gaat het via de inlichtingenplicht. Zo komt de ministeriele verantwoordelijkheid tot stand, zie art. 68 Gw. Geldt ook voor EK: die is volledig controlebevoegd. Dit artikel is een soort paraplu waaronder allerlei middelen hangen hoe de TK de inlichtingenplicht kan operationaliseren. Je kunt het op verschillende manieren inzetten. Er is 1 uitzondering: als de minister het niet kan vertellen in het belang van het land, dan gaat hij het niet vertellen. Wel oppassen dat TK het accepteert: je kunt wel zeggen dat je het niet mag vertellen in het belang van de staat maar wij denken dat het een smoes is! Vertel het of je moet weg.

Art. 68 was oorspronkelijk een recht van de Kamer en sinds 1983 is het een individueel recht geworden.

Je hebt het schriftelijke en het mondelinge vragenrecht, is geregeld in het Reglement van Orde. Waar je het moet indienen (griffie). Er is een mondeling vragenuurtje, is individueel.

 

De motie

Staat ook niet in de Grondwet, wel in het Reglement van Orde. Is een voorstel van de Kamer om een uitspraak te doen. Kamerleden denken dat ze goed in beeld blijven als ze veel moties indienen. Maar als iedereen dat doet… Staatsrechtelijk is een kabinet niet verplicht om een motie uit te voeren. Hoeft niet. Complicatie: doet men dit niet en kan er iets anders gebeuren: u voert niet uit dan heeft u een probleem! Dan zeggen wij het vertrouwen op. De motie kan door het activeren van ministeriele verantwoordelijkheid en vertrouwensregel, afgedwongen worden.

 

Motie van wantrouwen

Wordt nooit als zodanig ingediend, ontstaat doordat er over de uitvoering van een motie weer een debat tot stand komt tussen de minister en de Kamer. De Kamer wil dat de minister zegt: ik vind de motie onaanvaardbaar of ik ga hem uitvoeren. Bij het woord onaanvaardbaar verandert de motie in een motie van wantrouwen. Wordt de onaanvaardbare motie aangenomen, dan moet de minister of het kabinet heengaan. Je hebt een middel nodig om te zien wat voor soort motie het is. Door het gebruik van dit woord, word het een motie van wantrouwen. Kabinetscrisis kan ontstaan.

De pleuris breekt meestal uit in het coalitie kabinet, dan implodeert het kabinet, dan is er geen conflict met de kamer.

 

Eerste en Tweede Kamer

De rechten die de EK heeft op het gebied van wetgeving heeft is minder t.o.v. TK, maar de controle mogelijkheden zijn volledig, zo is men bevoegd de TK naar  huis te sturen. Zal nooit gebeuren waarschijnlijk. Binnen SG ligt het primaat bij de TK. TK is rechtstreeks gekozen, EK indirect, minder zwaar mandaat.

Kiezersdemocratie: slaat op hoe we het staatsrechtelijk hebben geregeld. Onze volksvertegenwoordiging is gekozen door de kiezers, zij horen daarom het laatste en sterkste woord hebben. Onze parlementaire democratie is heel anders gaan functioneren, heeft te maken met de evenredige vertegenwoordiging: je moest een coalitie maken en een regeerakkoord sluiten. Je moet je van de TK verzekeren van een meerderheid. In de loop van de tijd: partij politiek monisme: het staatsrecht gaat meer uit van de dualistische verhoudingen, maar nu meer monistisch.

Risico aansprakelijkheid hebben we omgezet in: alleen als de minister zelf een fout heeft gemaakt gaan we hem wegsturen. Is dit niet het geval blijft hij gewoon zitten. Politiek hebben we de ministeriele verantwoordelijkheid weer ingeperkt.

 

HOORCOLLEGE 5

Hoe besluiten wij tot bepaalde beslissingen? Ons parlementaire stelsel is een product van een ontwikkeling vanaf 1848. Er zijn 2 beslissende partijen: de regering en de SG. Ons parlementaire stelsel regelt de verhouding tussen deze beide partijen. Zij houden elkaar in evenwicht, en dat is de kern van het stelsel: aan de ene kant heeft het parlement de bevoegdheid om de ministers naar huis te sturen, maar het omgekeerde is ook waar: de regering (ministers) hebben de mogelijkheid om parlement naar huis te sturen. Het eerste geval is de vertrouwensregel, het omgekeerde heet ‘ontbinding’, en dat staat wel in de Gw, in art. 64.

Elk parlementair stelsel kent deze verhoudingen. Kenmerkend is dus het evenwicht. Deze hele verhouding is historie, verder niets in de Gw.

De VS besluit op een hele andere manier, geen parlementair stelsel. 2 machten: congres en minister president met ministers. Congres kan deze niet naar huis sturen en het omgekeerde kan ook niet. Tot elkaar veroordeeld. Dit is gebaseerd op tegenwerking, ons systeem op samenwerking.

Dualisme is niet een typisch Nederlands verschijnsel, het boek heeft het fout. Dat er een koninklijke macht, dat komt ook in andere landen voor.

Toen wij in 1814 begonnen met een nieuw koninkrijk, was de koning de spil van de samenleving. De SG waren er wel, maar mochten niks. 1814 – 1840: besluitenregering koning Willem I. Hij deed namelijk alles zelf, een wet moest gemaakt worden in samenwerking met de SG, maar of die er kwamen, bepaalde de koning. Hij kon het ook zelf regelen: een AMvB. Dan deed hij dat gewoon. In het Staatsblad van die tijd waren de meeste besluiten alleen door de koning genomen. Er was een ministerraad vanaf 1923, en waren dienaren van de koning.

De macht is beperkt door de strafrechtelijke ministeriele verantwoordelijkheid in 1840. Minister moest tekenen voor wat koning deed, enorme beperking van macht koning want hij moest altijd een minister tot contra seign bereid te vinden. Ministers moesten betrokken worden bij besluitvorming. Was koning niet blij mee, in 1841 afgetreden.

In 1848 werden de verhouding helemaal anders, revolutie in heel Europa. Onze koning heeft ingestemd met een liberale herziening van de Gw. Er zijn allemaal parlementaire rechten ingevoerd maar ook de politieke ministeriele verantwoordelijkheid: ministers konden worden aangesproken door parlement voor datgene wat de koning deed. Dat is niet logisch, in Amerika is dat bijv. niet zo. Sinds 1848 hebben we een regering: koning handelend onder ministeriele verantwoordelijkheid.

Omdat de koning in 1848 zag dat hij nog meer macht moest afstaan, heeft hij afgedwongen in de Gw dat hij het recht kreeg om de SG naar huis te sturen als er een conflict was, het ontbindingsrecht, om verkiezingen mogelijk te maken. Gedachte erachter: als koning een conflict heeft met SG, kan hij aan volk vragen: is die SG nog wel jullie vertegenwoordiging? Het is een soort referendum: over hoofd volksvertegenwoordiging testen of het nog wel het volk vertegenwoordigd. Na 1848 heeft hij hier veelvuldig gebruik van gemaakt.

Na 1848 benoemde de koning tot ministers personen waarvan hij dacht dat ze goed konden samenwerken met de SG. Kwamen ook vaak uit de SG. Nog geen politieke partijen, maar hij zocht mensen om zich heen die goed zijn beleid konden verdedigen. Hij had een pesthekel aan liberalen. Willem III kwam in 1848 op de troon en moest soms meewerken met Thorbecke, een liberaal, en daar had hij een hekel aan. De koning zocht zelf zijn MP en ministers uit.

Ploeg van ministers en staatssecretarissen is het kabinet, kabinetsformatie. Term nergens in de wet. Vroeger noemde je het kabinet ministerie.

Het kabinet had meestal geen richting, voerde in belangrijke mate de wil van de koning uit. Kabinetscrisis kwam nooit van binnenuit tot stand, kwamen tot stand door conflict met kamer. Conflict Luxemburgse kwestie: onze koning wilde Luxemburg aan Frankrijk verkopen. Heel riskant: 1868, 1870 brak Frans-Duitse oorlog uit. Duitsland werd kwaad: we willen de Fransen niet aan onze grens hebben!

Toen is er gezegd: congres in Londen, verdrag gesloten daar, en daarin heeft de minister van buitenlandse zaken op gezag van onze keuze, dat wij de neutraliteit van Luxemburg zouden respecteren. SG zag dit niet zitten. Conflict: hoe moet je dat oplossen? Wij zouden nu zeggen: kamer stuurt ministers weg. Dat gebeurde niet: de koning ontbond toen de kamer. Hele rare reflex, zouden we nu niet meer doen. In de verkiezingsstrijd heeft de koning een proclamatie laten uitgaan aan het volk met: steun mij vooral! Raar, want hij is toch onschendbaar? Nieuwe kamer had dezelfde opvatting, dus er veranderde niet veel. Heeft toen ook laten blijken dat men het er niet mee eens was. Men nam een motie aan, waarin stond dat het landsbelang werd geschonden door ontbinding van de kamer.

Toen heeft de koning overwogen nog een keer te ontbinden, niet gebeurd. De ministers zijn vervolgens vertrokken. Toen is vertrouwensregel ontstaan: wil koning ontbinden, dan zijn er grenzen! Uiteindelijk als er een conflict is, moeten ministers weggaan. Sindsdien heeft de koning het nog wel een keer geprobeerd, maar in de 20e eeuw was er geen gebruik meer gemaakt van het ontbindingsrecht. Komt nu niet meer voor, het is altijd zo dat als er een conflict is tussen regering en SG, de ministers dan wijken, die gaan weg. Het wordt dus nooit ingezet om de kamer tegen zijn wil weg te sturen. Het laatste woord ligt dus bij de TK. We zijn heel parlementair geworden. Zo kan het parlement altijd druk uitoefenen, en de regering aan het lijntje houden. Kenmerk parlementair stelsel.

 

Na 1887, de Gw herziening, we hadden een districtenstelsel, werd het voor koning veel makkelijker regeringspartijen te krijgen. Je kreeg 2 blokken: een rechts en een links blok. Het winnende blok mocht regeren. Stembusakkoorden. Als de christelijke partijen wonnen, kregen zij de formatieopdracht, wonnen de andere partijen (liberalen en socialisten) gingen zij regeren. Nu hebben we een systeem van evenredige vertegenwoordiging: er kwamen zoveel partijen in de kamer, je kunt niet zien wie de voorkeur heeft van het volk. Dus tot 1917 was uitslag verkiezingen heel maatgevend voor de kleur van het kabinet. In zekere zin had je rechtstreekse verkiezingen voor regering: won het linkse blok, kreeg dat de formatieopdracht. La belle epoque van het parlementaire stelsel.

Is uit elkaar gevallen na 1917.

 

Het eerste kabinet dat tot stand kwam na 1917, kreeg je een verbrokkeling. Toen kabinet aan het einde van de rit kwam, of: de ministers worden benoemd, niet vor 4 jaar, gewoon benoemd. Na 4 jaar kwamen er verkiezingen, in 1922, nu kunnen we het zelfde doen als vroeger: kabinetsbeleid in verkiezingsstrijd. Maar heeft geen zin. Besloten: vlak voor verkiezingen ermee ophouden. Na 4 jaar houden kabinetten er gewoon mee op. Staat nergens in Gw. Hebben wij verkiezingen, dan bieden de ministers hun portefeuille aan. Dat is de belangrijkste reden geworden voor het kabinet om ermee op te houden. Een kabinet wordt demissionair, het heeft geen vooropgezet doel meer. Men zegt: wij wachten de verkiezingen af en dan moet er maar een nieuwe kabinetsformatie komen.

Hiermee kreeg de koning een probleem: die moest weer een rol gaan spelen in de kabinetsformatie, omdat hij de ministers moest benoemen. Toen is een procedure ontstaan die we tot 2011 hebben gehad: koning is adviezen gaan inwinnen, hij wilde er niet op aangesproken worden. De koning handelt op eigen houtje, maar er zijn geen ministers. Vicevoorzitter van de RvS ging hij dan vragen om advies, om zelf de verantwoordelijkheid niet te hoeven hebben. Later ook aan de voorzitter TK en EK. Zo zijn kabinetten tot stand gekomen. Koning probeerde niet zelf beslissingen te nemen maar leiden door advies. Dat leidde tot een formatieopdracht: maak kabinet dat kan rekenen op vruchtbare samenwerking met SG. Een meerderheid in beide kamers dus, dan vruchtbaar samenwerken want er wordt in meerderheid besloten.

Is een hele tijd goed gegaan, behalve vlak voor WOII. Er werd een regeerakkoord gesloten door de ministers zelf en hier bonden ze zich aan. Constituerende beraad: ministers uitnodigen om handtekening te plaatsen onder regeerakkoord. Je tekent voor ondersteuning. 1939: kabinet Colijn was gevallen, WOII voor de deur, de koning heeft zonder consultatieronde een kabinet in elkaar gedraaid. Is niet volgens procedurele regels tot stand gekomen. Kabinet trad aan en werd meteen weggestuurd, procedures waren dus wel belangrijk! Ze kregen gelijk een motie van wantrouwen.

Na WOII is de koning ook fractievoorzitters gaan vragen om advies. Hiermee werd kabinetsformatie geparlementariseerd. Parlement ging meepraten over de kleur van de ministers. Wel vreemd, want het zijn toch ministers van de koning?

Eerst kwam er dus een consultatieronde, dan een benoeming van een informateur. Die ging informeren: welke partijen willen samenwerken? Dan werd er o.l.v. informateur geprobeerd om meerderheid te vormen en die partijen gingen ook een regeerakkoord maken. Kamer ging toen dus zelf regeerakkoord maken. Is richtsnoer van het kabinet: als jullie je hier aan houdt hebben jullie, regering, niks te vrezen! Je smeedt dus vertrouwen.

De laatste slag: bij laatste kabinetsformatie heeft de kamer zelf de formatie gedaan i.p.v. koning. In eigen reglement vastgelegd. TK zegt nu: wij doen het zelf! Koning doet het niet meer. Nu staat er: kamer komt na verkiezing bijeen en wijst formateur of informateur aan. Bij ons bepaalt de TK wie informateur wordt en die werkt voor de TK. Kunnen dus ook tekst en uitleg moeten geven aan de TK.

Allerlaatste fase: staat in de Gw. Ministers worden bij KB benoemd, maar koning heeft er niks meer over te zeggen! We hebben de kabinetsformatie volkomen gedemocratiseerd.

 

Als we als kiezers zeggen: die doet het zo leuk op de TV, die willen wij als minister president! Dan krijgen we bijv. een Groen Linkse president, maar die heeft geen meerderheid. Wat heb je er dan mee gewonnen, met een gekozen MP? Moeten we de vertrouwensregel moet laten varen: als regering niet steunt op de meerderheid wie is dan de baas? Heel moeilijk: hoe moet je het met elkaar verenigen. Zou een stap kunnen zijn i.h.k.v. democratisering.

Wij hebben geen conflictsontbindingen meer, maar toch vinden er geregeld ontbindingen van de TK plaats. Als het kabinet valt, als er strijd is tussen ministers, dan valt het kabinet door interne problemen. Dan maken we geen nieuw kabinet op de verkiezingsuitslag die we al hadden, dan gaan we toch eerst naar de kiezer, voor nieuwe TK en dan pas een nieuw kabinet. Voor 1966 doen we dat anders, maar na de nacht van Schmeltz doen we dat nooit meer. Valt een regering, gaat de TK ontbinden. We hebben een ontbinding met instemming van de kamer: een impasse-ontbinding. We zitten vast, moet opgelost worden.

 

Begroting

Begrotingsrecht parlement is het oudste recht van alle parlementaire rechten. Begrotingsrecht: de regering mag geen geld uitgeven zonder instemming van de SG. Het geld wordt uitgegeven door belastinggeld. Volk moet kunnen meebeslissen over belastingen en ook voor het uitgeven heeft de regering een machtiging nodig, en dat is de begroting. Huishoudboekje van de staat. De begroting bepaald of we een ziekenhuis gaan bouwen of in plaats daarvan een onderzeeër kopen. Begroting wordt bij wet vastgesteld en daarom kan TK er ook wijzingen in aanbrengen. Is de begrotingswet wel een wet? Hij wordt wel in die vorm ingediend, maar het is geen wet, want er staan geen algemeen verbindende voorschriften in, het zijn materieel gezien geen regels in. Maar we hebben geen naam voor besluiten van TK, we noemen dat een wet. Begroting wordt bij wet ingediend en bij wet vastgesteld, beide kamers moeten zich hierover uitlaten. Dat lukt nooit, te weinig tijd tussen derde dinsdag september en 1 januari. EK neemt veel begrotingen vast aan, maar daar hebben ze nog niet over gepraat. Voor 1 januari moet het rond zijn. Daarna worden er nog beleidsdebatten over gevoerd maar dan loopt de begroting allang.

Toen wij begonnen in 1814 met de koning wist hij het zo vast te leggen in de Gw dat de begroting werd gesplitst in 2 delen: er was een vast deel voor 10 jaar, hij had dan alle vrijheid om die vaste uitgaven te doen, 90% van alle uitgaven stond hierop. 10% variabel bleef over, werd voor 1 jaar vastgesteld. SG konden niets met de begroting, alleen ja en amen zeggen. Koning was het centrum. In 1840 invoering strafrechtelijke ministeriele verantwoordelijkheid en toen is ook de gesplitste begroting afgeschaft. Er werd een tweejaarlijkse begroting vastgesteld om macht koning te beperken. In 1848 hebben we de jaarlijkse begroting ingevoerd.

Sinds 1848 was er recht van amendement dus er konden wijzigingen worden aangebracht. Begroting was ingediend door ministers die bij wet elk een begroting hadden. Door verwerpen begroting konden SG invloed uitoefenen op samenstelling regering. Bij verwerping begroting moesten ministers weg, zo vielen kabinetten. Voor het laatst gebeurt in 1919, want je kunt met een motie van wantrouwen hetzelfde bereiken.

Niet alleen de TK is bezig met de begroting, ministers ook, want zij moeten begrotingsdoelen halen. Kamer controleert dat.

Elk bedrag dat in de begroting staat is een maximum, minister mag daar niet overheen. Blijft hij eronder krijgt hij problemen: waarom heb je het niet uitgegeven? Politiek is er een streefgetal, juridisch een maximum.

Je ziet een actieve houding van de regering om de steun te vinden. Doe je dat niet wordt je wetsvoorstel verworpen en loop je het risico op een motie van wantrouwen. Alles wordt in het werk gesteld dat de voorstellen van de regering goed landen.

 

Art 68: recht op individueel antwoord
Als parlementarier heb je recht op antwoord: de meeste worden schriftelijk gesteld. De minister moet hier antwoord op geven. Doet een minister zelf niet maar heeft hij ambtenaren voor. Soms worden mondeling vragen gesteld. Een debat mag niet, alleen vragen en antwoorden.

 

Spoeddebat

Wil je een debat met de minister, vraag je een spoeddebat aan. Zwaarder middel. Je doorbreekt de agenda van de kamer, 30 leden moeten voor zijn.

 

Interpellatie

Is een debat waarbij je de agenda van de kamer doorbreekt, kamer moet instemmen. 30 mensen moeten daarvoor zijn. Trekt aandacht want gaat altijd over iets actueels.

Wil je het echt weten, biedt de Gw nog een slag verder: een parlementaire enquete. Dat is een onderzoek. Beide kamers hebben dit recht, TK vanaf 1848, EK 1887. Krijg je echt geen antwoorden en je hebt een groot maatschappelijk probleem, wordt een aparte enquetecommissie in het leven geroepen door de kamer. Belastend voor kamer want de leden komen uit kamer. Ministers, maar ook anderen, ook u, kunnen onder ede worden gehoord. Soort rechterlijke procedure, je moet dan onder ede verklaren wat jou wordt gevraagd. Kamer wordt dan een soort ondervragingscommissie. Dit is dwingend: je moet verschijnen en antwoord geven.

 

Motie

We hebben een middel om de minister onder druk te zetten, de motie. Die staat nergens, maar de kamer zegt: wij vinden dit. Maar: een motie is niet bindend voor de regering dat heeft te maken met het dualistische systeem. De kamer kan iets vragen aan de regering maar het bindt niet. Regering is niet de loopjongen van het parlement, maar ze liggen dicht bij elkaar.

 

Motie van wantrouwen

Motie wordt gevaarlijk als kamer zegt: doet u niet wat wij willen, zeggen wij het vertrouwen in u op! Een motie van wantrouwen, dan moet een minister weg. Er is rechtsgevolg dus.

Mevrouw Verdonk kreeg zo’n motie maar bleef daarna zitten. In de motie werd niet het wantrouwen uitgesproken, maar sprak afkeuren uit in het beleid van de minister. Ze kreeg toen een andere portefeuille, maar ze had eigenlijk moeten aftreden. We hebben geen rechter aan wie we dit kunnen voorliggen. De kamer had er eigenlijk een motie van wantrouwen tegenaan moeten gooien, maar doe je dit niet als minister perverteer je het staatsrecht. Ze had moeten weggaan en dat het ook de MP tegen haar moeten zeggen.

Niet alleen een kamer kan een motie van wantrouwen uitspreken: regering kan dat ook. Als je die motie aanneemt kamer, dan ben ik weg! Dat is onaanvaardbaar! Dus: deze minister gaat niet samen met deze motie. Dan steek je zelf het hoofd in de strop als minister. Als de kamer het aanneemt, moet minister opstappen, ongeschreven vertrouwensregel.

Ook daarvoor geldt: je weet het nooit helemaal zeker! Laatste keer dat er echt sprake was van een motie van wantrouwen was kabinet Lubbers II, bestond uit CDA en VVD. Steunden het kabinet. Daar zaten ministers die voorstelden om het reiskostenforfait afschaffen om de begroting rond te krijgen. Fractie in TK zei: dat willen wij niet, kunnen wij niet verkopen aan onze achterban. Voorstel lag er, maar VVD fractie was tegen. Eigen fractie steunde de regering niet meer. Wij steunen het niet! Essentieel punt dat voorlag. Motie van wantrouwen? Oppositie moet het kabinet laten vallen, dat is het streven. Beraadslaging werd geheropend en voordat de motie in stemming kwam zei Lubbers: morgen ga ik het ontslag aanbieden. Dit is het opzeggen van het vertrouwen van de kamer in de regering, zonder motie van wantrouwen.

 

HOORCOLLEGE 6

Wij hebben een soort meeregerend parlement gekregen: het heeft de functie om de regering te controleren regeert het toch mee. Er is sprake van dualisme, ze zijn gescheiden entiteiten gebaseerd op verschillende grondslag maar ze doen samen het regeringsbeleid.

Naast een ordening in structuur is er ook ordening nodig in regels: herhaalbare regels toepassen. Dat is een belangrijke functie van wetgeving. Je hoeft niet per geval een besluit te nemen, maar is steeds toepasbaar op nieuwe situaties. De functie wetgeving is ook onderdeel van de rechtsstaatgedachte omdat je willekeur voorkomt. Bovendien is het zo dat het bestuur zich moet baseren op de besluiten. We vinden ook dat de wetgeving een product moet zijn van haarzelf: parlement moet meespreken in wetgeving: legaliteitsbeginsel, democratiebeginsel.

 

Avv’s

Wat verstaan we onder wetgeving? Onze Gw gebruikt het voor producten. Algemeen verbindende voorschriften: wetten in materiele zin. Die dingen die ene algemene regel bevatten, noemen wij avv. De term geeft ook aan wat het is: zo’n voorschrift moet toepasbaar zijn op meerdere personen en situaties, de strekking hebben om te verbinden, regel moet zijn gegeven door een orgaan dat de Gw bevoegd heeft gemaakt over te gaan tot wetgeving.

 

Wie zijn bevoegd tot het maken van avv’s?

De grondwetgever zelf, die staan nl. in de Gw. We hebben niet ‘een grondwetgever’, degene die bij ons de wet maakt, maakt ook de Gw: regering & SG samen. De Gw kan ook veranderd worden.

De Gw geeft de bevoegdheid tot het maken van regels aan de wetgever, zie art. 81 Gw. Daarin is de wetgever helemaal vrij, om te bepalen welke regels hij maakt, als hij maar niet in strijd met de Gw handelt. Wetgever mag niet handelen in strijd met de Gw, maar dit mag de rechter niet bepalen, art. 120 Gw. Bewuste keuze: als ons parlement, de wetgever heeft gesproken is het niet aan een benoemde persoon of die wet in overeenstemming is met de Gw.

Ook de regering kan bevoegd zijn en kan ook op eigen houtje avv’s maken, zelfstandig. Vanuit het dualisme is het goed uit te leggen, vanuit democratie moeilijk.

 

Wet in formele zin

Wet in materiele zin is een andere term voor avv. Een product van de wetgever noemen we een wet in formele zin. Daar waar regering en SG samen handelen, is een formele wet. Het heet een wet omdat er wet op staat. Een wet in formele zin bevat bijna altijd een wet in materiele zin, een avv. Maar er zijn ook bepaalde besluiten die geen algemene regel bevatten, maar toch door regering en SG bepaalt, die we toch wet noemen: de begroting bijvoorbeeld, of: koning uit zijn positie halen, moet gebeuren ‘bij wet’, is geen algemene regel.

 

Attributie en delegatie

Ministers kunnen ook bevoegd zijn tot het maken van regels maar nooit op eigen houtje. Als ze bevoegd willen worden hiertoe moeten ze die krijgen van een hoger orgaan: van de regering of de wetgever. Deze bevoegdheid is gebaseerd op delegatie. De bevoegdheid wordt hem overgedragen door een hoger orgaan. De Gw geeft geen rechtstreekse bevoegdheid tot regels maken, dus geen attributie aan de minister. Alleen als hij de bevoegdheid gedelegeerd krijgt van wetgever of regering is hij bevoegd om regels te maken. Attributie is de toedeling van bevoegdheden door Gw. Toch zijn er heel veel ministeriele regelingen, maar die zijn gebaseerd op een hoger voorschrift die op onderdelen heeft gedelegeerd.

 

Product van de regering is een KB, maar een KB dat algemene regels bevat, daarover moet de RvS worden gehoord en dat moet worden geplaatst in het Staatsblad, net als een wet: dit noemen we een AMvB. Je kunt zeggen: een AMvB is, materieel gezien een algemene regel, RvS over gehoord en geplaatst in Staatsblad. Maar het vreemde is dat deze plicht om de RvS te horen niet in de Gw staat. Er zijn KB’s die wel een algemene regel bevatten waar de RvS niet over gehoord is, formeel is dat geen AMvB. Voorbeeld: Reglement van orde van ministerraad: is een KB want door de regering gemaakt maar nooit advies gevraagd aan RvS. Het is eigenlijk een KB van algemene strekking: dit heet een groot KB. Een klein KB vindt een concrete rechtsvaststelling plaats, geen regel maar iemand wordt bijv. benoemd.

Onthoud: minister is nooit bevoegd zelfstandig regels te maken, art. 89 lid 4 Gw deugt niet, onthoud dit i.p.v. boek.

 

Totstandkoming wet

Hoe een wet tot stand komt staat heel uitvoering in de artt. 81 tot 88 Gw. Normaal gesproken is het zo dat de regering het initiatief neemt tot het indienen van een wetsvoorstel. Het recht is in 1814 toegekend aan de SG, maar toen hadden we maar 1 kamer, en in 1815 is het alleen toegekend aan de TK, niet de EK (boek zegt het verkeerd). De TK mag dat dus ook doen, maar bijna altijd doet de regering het. Logisch want regering heeft ambtenaren achter zich en het is de bedoeling van de regering: men wil dingen te realiseren.

Als voorstel wordt ingediend door de regering, wordt het ingediend bij de TK. Maar niet zomaar: er zijn al heel wat stappen daarvoor afgelegd. Zo’n wetsvoorstel heeft altijd precies dezelfde vorm. Begint met kamernummer, nr. 1 van een wetsvoorstel is altijd de koninklijke boodschap, de mededeling waarom het is ingediend en ondertekend door de koning. Daarin is o.a. de considerans opgenomen: het waarom, de bedoeling. Nr. 2 is het wetsvoorstel zelf, de bepalingen van de wet zelf. Kan ook wijziging van bestaande wet zijn, want dan moet je ook een nieuwe wet indienen. Nr. 3 is de memorie van toelichting.

Elk wetsvoorstel moet eerst naar de ministerraad, want het is onderdeel van het algemene regeringsbeleid. Alle ministers moeten hun oordeel vellen.

De volgende stap moet het verplicht o.g.v. 73 Gw naar de RvS, die kent een afdeling wetgeving en die afdeling gaat iets zeggen over het voorstel. Het is een advies dat formeel wordt uitgebracht bij de regering, maar als RvS heel kritisch is zullen TK en EK dit aangrijpen.

Het wetsvoorstel gaat terug naar de ministerraad om te kijken of het aangepast moet worden en dan pas gaat het naar de TK.

In de TK gaat een commissie aan de slag met het voorstel. Het brengt een verslag uit voor de plenaire beraadslaging van de TK. Daarop komt een antwoord van de minister. Vroeger noemde men dat de memorie van antwoord. Nu heet dat: nota naar aanleiding van het verslag: het antwoord van de regering op het verslag. Rondje wordt vaak nog een keer herhaald en dan wordt de zaak plenair beraadslaagt. Wil je beraadslagen en besluiten in de TK moet daarvoor een quorum, meerderheid, aanwezig zijn. Het kan wel zo zijn dat men de presentielijst getekend is en dan zijn ze wel ‘aanwezig’. Moet er gestemd zijn moet men wel aanwezig zijn.

Voordat er gestemd is de mogelijkheid van art. 84 Gw: het kan worden gewijzigd als het bij de TK ligt: het recht van amendement. Je kunt zelf voorstellen doen om het wetsvoorstel te wijzigen. Een kamerlid dient een amendement in maar daar moet over worden gestemd. Het amendement heeft de helft +1 van de aanwezigen nodig. Niet alleen de kamer kan een wetsvoorstel wijzigen, ook de regering kan dit. Kan heel logisch zijn na kritiek van kamer: dat heet een nota van wijziging.

Is die nota ingediend, dan is het wetsvoorstel veranderd.

Je kunt voor allerlei artikelen stemmen maar tegen het gehele wetsvoorstel. De voorzitter stelt vast bij handopsteken, en dan wordt er gestemd. Ben je het niet met je fractie eens, kun je aantekening vragen om geacht te worden tegengestemd: ‘maar het lid Huppeldepup was voor’, maar meestal stemt men fractiegewijs.

Na de TK moet de EK stemmen: het wetsvoorstel komt geheel in stemming, men kan niet artikelsgewijs stemmen. Stemt het EK voor, dan is het wetsvoorstel nog niet wet. De regering moet het weer bekrachtigen: want regering en SG zijn samen wetgever. Dat betekent dat koning daar een handtekening moet onderzetten gecontraseigneerd door de verantwoordelijk minister. Dan is het wetsvoorstel wet geworden.

Als de regering merkt: dit wordt hem niet, want EK of TK is heel kritisch! Dan kan de regering altijd besluiten het wetsvoorstel in te trekken, art. 86 Gw. Altijd vluchtweg, dan bestaat het niet meer. Dit kan de kamer niet doen.

Wetten moeten worden geplaatst in het Staatsblad, we worden geacht de wet te kennen. Vind je alleen op internet.

 

Initiatiefwetsvoorstel

Als kamer (TK) wil nemen tot een wetsvoorstel, is het een individueel iemand die dat doet, de initiatiefnemer. Wordt aanhangig gemaakt bij TK (wordt niet ‘ingediend’). Gaat niet naar ministerraad. De voorzitter van de TK vraagt advies aan de RvS. De aanhangigmaker schrijft een nader rapport en reageert op de kritiekpunten van de RvS. De aanloop is dus anders.

Het vervolg niet: de voorzitter brengt het wetsvoorstel naar een commissie en die gaat daarover vragen stellen, het antwoord komt van de aanhangigmaker (i.p.v. minister).

Als je het voorstel wil wijzigen, wie kan dat doen? De kamer bij amendement maar de aanhangigmaker kan dat ook doen. De regering kan dat niet doen.

Is wetsvoorstel aangenomen door TK, dan dient de TK het voorstel in bij de EK volgens de Gw. Vanaf dat moment is het voorstel van de TK! De TK moet iemand aanwijzen die in de EK het gaat verdedigen. Kan het voorstel dan worden ingetrokken in de EK? De aanhangigmaker kan dat niet meer want het is dan niet meer zijn voorstel. Merkt de initiatiefnemer dat het heel slecht ligt bij de EK kan hij dat voorleggen aan de TK. Die TK moet dat dan doen.

Stel, de EK neemt het aan. Dan wordt de fase van bekrachtiging belangrijk: de regering heeft er niets over gezegd. De regering moet bepalen of men het wetsvoorstel wel wil bekrachtigen want het geschiedt door SG en regering samen! De regering is niet verplicht te bekrachtigen. Dan komt er geen wet tot stand. De rest is hetzelfde.

 

Grondwetwijziging

Kan regering doen en de TK kan dat ook doen op de manier zoals hierboven. Maar als het wordt aangenomen wordt de TK ontbonden en moet het voorstel nog een keer door beide kamers. Gedachte is geweest in art. 137 Gw: er moet speciaal een ontbinding plaatsvinden zodat het volk zich kan uitlaten over die nieuwe Gw. Werkt als een soort referendum: ik stem nu op de VVD want dat is tegen het voorstel. Zo werkt het niet in de praktijk want we laten de ontbinding altijd samenvallen met de reguliere verkiezingen dus je weet helemaal niet dat er een Gwherziening aan de hand is.

Herziening duurt in de regel een jaar of 8.

In de tweede lezing zijn er geen wijzigingen meer mogelijk! Dan zitten beide kamers in de beide positie als waarin de EK altijd zit: slikken of stikken. Een uitzondering: splitsing dat kan rekenen op instemming en gedeelte wat niet kan rekenen op instemming. Bovendien moet er een 2/3 meerderheid zijn in de tweede lezing.

 

AMvB’s

Regering mag alleen maar regels maken o.b.v. delegatie, dus gekregen van de wetgever, heeft Thorbecke voorgesteld. Heeft hij verloren. Want regering mag wel zelfstandig regels maken. Van die ruimte maakte de koning ook na 1848 intensief gebruikt. Er was 1 barrière: Franse wetten telden door na Napoleon. Veel van die wetten zijn blijven bestaan, zelfs na 1848. Bijv. Wetboek van Strafrecht. Een van die wetten schreef voor dat als de regering straf wilde stellen, in een wet moest staan. Dus als de wetgever regels maakte moest de wetgever ook aangeven welke straf er op overtreding stond. Regering mocht wel regels maken, maar werden die door straffen gehandhaafd, moesten die bij wet worden bepaald.

In 1818 Blanketwet: daarin stelde men straffen op AMvB’s. Gold er een regeling door de regering, werden er straffen opgelegd door de Blanketwet. Koning maakte allemaal geboden en verboden en de straf stond in de Blanketwet. De koning had dus alle vrijheid om te regelen wat hij wilde.

Ging mis in 1879.

Maar: art. 89 lid 2 Gw. Als de koning geboden of verboden wil maken, heeft hij die bevoegdheid alleen maar door delegatie van de wetgever. Er is nog steeds een kleine bevoegdheid om zelfstandig AMvB’s te maken, nl. als bepalingen die zonder straffen worden gehandhaafd. Zie boek.

De regering maakt nog steeds AMvB’s op eigen houtje, zonder wet, maar daar mogen geen geboden en verboden instaan.

De tweede zin: de straf staat in de wet, kan niet gedelegeerd worden.

In koninkrijksverband regelt de regering vaak dingen zelfstandig.

Dat je op allerlei onderdelen gaat delegeren aan de regering is logisch want de wetgevingsprocedure duurt heel lang. De grondwetgever heeft gezegd: ik vind dit onwenselijk. Het is aan banden gelegd. Je kunt in de Gw zien of er mag worden gedelegeerd: ‘de wet bepaalt’ of een vervoeging, dan mag er niet gedelegeerd worden: de bevoegdheid mag niet overgedragen worden aan de regering. De wetgever moet het dan zelf doen en mag niet delegeren.

Staat er een vervoeging van het woord ‘regelen’ of ‘regels stellen’, dan mag er wel gedelegeerd worden.

Staat er in een regeling: ‘bij de wet’, mag er niet gedelegeerd wordt. Dat kan ook de wetgever bepalen: ‘bij AMvB wordt’, dan moet regering het doen en mag er niet verder gedelegeerd worden. Staat er ‘bij of krachtens’, mag er wel gedelegeerd worden. Geldt voor alle soorten regels.

Staat er ‘bij of krachtens AMvB’, betekent dan moet er een AMvB komen maar dan mag de regering wel verder delegeren aan een minister!

Probleem: Gw bepaalt vaak: ‘bij de wet worden regels gesteld’, ‘krachtens een wet’, moet je uit de geschiedenis maar afleiden wat er op gesteld moet worden. Slecht over nagedacht.

Kan wetgever bevoegdheden overdragen aan regering? Wat ook vaak voorkomt: wetgever delegeert onder voorbehoud: bevoegdheid wordt overgedragen aan regering, maar dan wordt er bij gezet dat de AMvB pas in werking gaat na voordraging aan de beide kamers. Dit is voorwaardelijke delegatie of voorhang procedure.

Kaderwetgeving: wetgever geeft kader, regering moet verder invullen. Regering kan verder delegeren, subdelegatie.

AMvB moet in de Staatscourant en de dag erna zijn we eraan gebonden. Gaat veel sneller dan wetgeving. Is op democratisch gebied glibberig, als wetgever alleen zelf algemene normen stelt.

Er zijn ook regels die geen regels zijn. Bestuursorganen kunnen zelf ook regels stellen. Ze hebben er behoefte bij om aan te geven hoe ze gaan besturen. Lijkt een algemene regeling maar is het niet want zij is daartoe niet bevoegd. Dat is een beleidsregel: een regel die de gemeente hanteert. Is de gemeente gebonden aan die ‘regeling’ (aangekondigd beleid)? Nee, het is geen algemene regel die uit zichzelf bindt, deze regel bindt omdat men anders inbreuk maakt op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, want het is algemeen beleid. Het bestuursorgaan bindt eigenlijk zichzelf.

Awb geeft avv’s over beleidsregels: een bestuursorgaan is i.b. bevoegd om beleidsregels te maken maar die moeten zoveel mogelijk lijken op een wettelijk voorschrift. Dit maakt het moeilijk: je kunt van een beleidsregel wel afwijken, van een avv kun je nooit afwijken. Ga je naar het loket van de bijstandsverlener krijg je dat ook. Dit geldt niet voor subsidie!

 

HOORCOLLEGE 7

Decentralisatie

Art. 124 lid 1 Gw: voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur (d.w.z.: lokale of provinciale wetgeving) over de eigen huishouding van de gemeente en de provincies (huishouding: de aangelegenheden van provincies en gemeenten) is overgelaten (dat impliceert dat Gwgever dat de autonomie er was en dat hij er blijft).

Lid 2: regeling en bestuur kunnen worden gevorderd bij of krachtens de wet. Behalve taken die ze zelf in het veld opsporen, zijn er ook taken van bovenaf: een wet. Dit heet medebewind: het verplichte meewerken aan uitvoering van hogere regelgeving van het Rijk. Hoeverre heeft de wetgever gemeenten en provincies ruimte gelaten om die uitoefening van die bevoegdheden zelf een invulling te geven? Bij paspoorten is dat 0, bij bijstandsuitkering is de marge ook heel klein maar kijk je bij ruimtelijke ordening is de ruimte groter, daar kunnen ze de wetgeving toesnijden op plaatselijke of regionale omstandigheden.

In onze Gw staat eigenlijk niks over decentralisatie, heel omfloerst op geschreven in art. 124. Er zijn dan 2 mogelijkheden: lid 1 en lid 2.

 

Deconcentratie

Staat niet in Gw. Vanuit de rijksoverheid worden ministeriele diensten verspreid over het hele land, het landsbestuur gaat overal in de periferie van het land en de provincie zitten. Belastingkantoor is een goed voorbeeld: belastingen vallen onder financiën, en de Belastingdienst heeft kantoren in het hele land en dat noemen we deconcentratie van een ambtelijke dienst van het rijk. Het is niet geconcentreerd in een kolos in Den Haag, maar men heeft dingen uitgeplaatst om dichterbij de mensen te zijn. Voor rijksinspecteurs geldt dit ook, die doen ter plaatse werk voor de minister.

 

Functionele decentralisatie

De hierboven bedoelde decentralisatie is territoriale decentralisatie: naar gebied. Functionele decentralisatie wordt een bepaalde taak van de overheid niet in deconcentratie van ambtenaren ergens uitgeoefend in de regio, maar een taak, functioneel op 1 terrein, wordt door een apart lichaam uitgeoefend. Waterschappen, universiteiten, etc. Doen 1 taak, wel in opdracht van het rijk maar niet verantwoordelijk onder het rijk.

Autonomie: art. 124 lid 1

Medebewind: art. 124 lid 2

Wat maakt dit voor verschil, dit onderscheid? Rechtsgevolgen zijn er nauwelijks, alleen in het geval de gemeente zijn taken totaal verwaarloosd.

Bestuurlijke hoofdstructuur is belangrijk voor provincies en gemeenten, zij maken daar deel van uit, ze hebben belangrijke kenmerken die hetzelfde zijn als het rijk.

 

Gedecentraliseerde eenheidsstaat

Er is staatsrechtelijk geen sprake van een volledige eenheidsstaat.

 

Monistisch/dualistisch stelsel

Kenmerken van Thorbecke: wij moeten (voor provincies en gemeenten) een lokale democratie hebben, als je een direct gekozen gemeenteraad hebt, moet er eigen ruimte zijn (lokale autonomie van 124 lid 1) en 125 regelt het hoofdschap: een raad die rechtstreeks gekozen is, aan het hoofd van het gemeentebestuur staat en i.b. gaat over alle taken. Heb je deze 3 kenmerken, dan is dat een monistisch stelsel. Een van de organen staat aan het hoofd, het ander is ondergeschikt.

Problematisch: 10 jaar geleden hebben wij dit stelsel verlaten omdat dit stelsel ervan uit gaat dat de raad ook daadwerkelijk leiding geeft en aanstuurt. Dit was niet de werkelijkheid. De gemeente werd niet meer bestuurd door de gemeenteraad aan het hoofd, maar eigenlijk door de colleges. Omgekeerd monisme. Hieraan is de gedachte gekoppeld dat dit zo ver van de werkelijkheid stond, dat er een systeemingreep moest komen. Dit is gelukt door de Gw erbuiten te laten. Hierin staat nog: lokale autonomie en democratie, ook in de Gemeentewet, maar ook: hoofdschap van de raad. Want in een dualistisch stelsel staan 2 organen naast elkaar met een eigen legitimatie en bevoegdheden en staat de ene niet boven de andere. Er zit dus een spanning over iets wat we wettelijk in de gemeentewet hebben veranderd en iets wat als uitgangspunt wordt gehanteerd in de Gw. Neemt de wetgever een wet aan i.s.m. de Gw, heft dit gelijk deze strijd op. De wetgever heeft gezegd dat het niet zo is, geen strijd, en die is de enige die onze Gw mag uitleggen. Complicatie: werking dualistisch stelsel in de praktijk wordt niet door iedereen onderschreven.

Gw moet aangepast worden aan nieuwe wettelijke werkelijkheid.

 

Inrichting van het bestuur

Vertegenwoordigende organen

Elke gemeente en provincie heeft 3 organen (ik zal het weer toespitsen op de gemeente): de provinciale staten en de gemeenteraad, vertegenwoordigende organen. De 3 organen zijn werkzaam o.g.v. dualistisch stelsel: naast elkaar, positie college is zwaarder gemaakt. Voor PS blijkt het uit art. 129 Gw.

In Nederland mag je 4x stemmen: Europa, TK, Staten, Raad. Op wie je kunt stemmen wordt door jezelf bepaald, de partijen komen met lijsten en namen. Daar mag je een uitkiezen.

 

Bestuurlijke organen

Bestuurlijke organen zijn: de GS (art. 35 Provinciewet) en B&W (art. 35 Gemeentewet). De vraag is: hoe is die samenstelling geregeld? Art. 35: de raad benoemt de wethouders. Als je dualistisch stelsel hebt, is het gek dat het ene orgaan de samenstelling van de andere bepaald, dat is eigenlijk ook monistisch. Het proces dat voorafgaat aan het benoemen, is het politiek allemaal bepaald door een proces van collegevorming. De politieke fracties moeten met elkaar een college gaan vormen. Vroeger hadden we afspiegelingscolleges: rangorde partijen, A was de grootste, die kreeg 1 wethouder, etc. Verhoudingen in de raad zag je terug in het college. Tot jaren ’60. Toen polarisatietrend: men is meerderheidscolleges gaan vormen, niet o.b.v. aantal zetels maar op programmatische basis: men had vroeger of links of rechts. Heeft hele hoge vlucht genomen, daarom zijn deze processen geproblematiseerd. Als het gelukt is heb je een coalitie met niet vaak een al te grote meerderheid die moet zorgen dat je die coalitie 4 jaren bij elkaar houdt. De raadsmeerderheid benoemt dus de wethouders! De wethouders krijgen alleen stemmen van de coalitiepartners en de andere stemmen blanco: wij zijn het hier niet mee eens.

 

Art. 167 lid 1 Provinciewet en 169 lid 1 Gemeentewet

Complexe bepaling met een aantal noties. Hieruit blijkt dat je niet de vergelijking mag maken met het landelijk model. Daar hebben we ook een dualistisch stelsel maar dat is heel anders. De 3 organen die we kennen: de raad, colleges, de CvK en de burgemeester. Wethouder en gedeputeerden hebben geen enkele zelfstandige positie, ze zijn lid van een college!

In deze artikelen staat het collegialiteitsbeginsel: wethouders en gedeputeerden zijn lid van een college, maar alleen dit college kan besluiten nemen!

Ook portefeuilleverdeling heeft nauwelijks betekenis: het is een taakverdeling binnen het college, maar wethouder mag niet op zijn eigen portefeuille besluiten nemen, dat mag alleen door college. Hij mag wel het veld ingaan om te verkennen en gesprekken voeren, en hij mag wel aan de slag met het besluit, maar geen toezeggingen doen zonder dat de rest het weet.

Waar kun je dit uit opmaken: ‘het college als geheel en ieder apart individueel, is verantwoordelijk richting gemeenteraad’, maar hoe kan dat nu als je geen individuele positie hebt? Dat komt omdat er vervolgens staat: ze zijn voor het collegebestuur als geheel verantwoordelijk. De raad kan zeggen: een van de wethouder is eerstverantwoordelijke, maar uiteindelijk zijn ze dat allemaal. Maar ze zijn ook ieder individueel verantwoordelijk, maar voor het geheel. Een wethouder is nooit verantwoordelijk voor zijn eigen portefeuille.
Wat ook een rol speelt: wethouders kunnen worden weggestuurd o.g.v. verloren vertrouwen, niet o.b.v. hun aandeel in het collegebestuur maar o.b.v. persoonlijk gedrag.

 

Politieke verantwoordelijkheid

Heeft alleen zin als er ook een sanctie achterzit. Als een TK of gemeenteraad geen sanctie middel hebben, gaan de wethouders fluitend verantwoording afleggen: want als men het er niet mee eens is gebeurt er niks, jammer dan, je hebt toch niks om op te treden.

Sanctie: art. 49 Gemeentewet: collegebeleid kan gesanctioneerd worden door raad. Je kunt zo een motie aan je broek krijgen als wethouder. Daarmee heeft de gemeenteraad ook het laatste woord, maar: de meerderheid kan alleen een meerderheid worden als 1 van de collegepartijen ophoudt de zittende coalitie te beschermen.

 

CvK en burgemeester

Rijksorgaan, moet taken uitvoeren, art. 125 Gw. Inventarisatie van de taken die de CvK moet doen staat in een ambtsinstructie. Daarin staan een aantal zaken over veiligheid, overkoepelende rol bij bovengemeentelijke rampen. Ook: aanstellen en ontslag burgemeester, maar kleine rol.

De burgemeester is een gemeentelijke functionaris, geen rijkstaken meer. Je moet zien dat de CvK nog als rijksorgaan optreedt en dan niet aan te spreken door PS, formeel. Tenzij het gaat om bevoegdheden die ook in Provinciewet of Gemeentewet zijn opgenomen, dan toch een aanknopingspunt om ter verantwoording te kunnen worden geroepen. Burgemeester geen rijksorgaan!

 

Aanstellingswijze

Geregeld in art. 131 Gw. De CvK en burgemeester worden bij KB benoemd. Dat is nu het regime waaruit blijkt dat uiteindelijk elke CvK en burgemeester ook alleen maar door kroon ontslagen kunnen worden formeel. In Provinciewet en Gemeentewet zijn regimes opgesteld over de aanstellingswijze over rol gemeenteraad over aanstelling. In 2001 wezenlijk veranderd dan de periode daarvoor. Kroonbenoeming was altijd vanaf 1848 een zuivere kroonbenoeming: gemeenten en provincies kregen een burgemeester of CvK toebedeeld. Er wordt een kandidaat aanbevolen en dat is heel iets anders dan een voordracht. Aanbeveling is niet bindend, maar in de praktijk, vanaf 2001, is elke aanbeveling door alle ministers gevolgd. Aanvankelijk was het de bedoeling dat er 2 namen op een aanbeveling zou komen, maar men is er toe overgegaan om alleen de eerste te publiceren. Het is zo dat de minister maar op 1 manier kijkt, de CvK heeft er geen rol in, niet eens een aantekening. Minister kijkt alleen of er iets over het hoofd is gezien, bijv. strafblad, dan zou de minister kunnen zeggen: ik ga de aanbeveling niet volgen. Dat dit nog nooit is gebeurd betekent in feite dat de gemeenteraad materieel de burgemeester aanstelt. Dit is eigenlijk monistisch.

 

Herbenoeming burgemeester

Bij herbenoeming is de gemeenteraad doorslaggevend, gebeurt ook via aanbeveling. Burgemeester ziet aankomen: ik heb een paar keer op iemands tenen gestaan, etc., gaan burgemeesters hun heil zoeken voor zijn herbenoeming in de zittende coalities. Grote gevaar is: hij denkt zijn herbenoeming daar te hebben afgeregeld, maar als er dan gestemd moet worden in de raad, de afspraak kennelijk niet werd nagekomen zonder dat de burgemeester weet hoe dat komt (want gebeurt anoniem).

 

Verantwoording burgemeester

Burgemeester moet veel dingen doen op het gebied van veiligheid in de gemeente. Sinds de jaren ’60 heeft de burgemeester over die taken verantwoording aan de gemeenteraad, art. 180, over de zaken die aan hem zijn toevertrouwd. Dan is de vraag: is daar ook een sanctie? Bij 169 zagen we dat er een verantwoordingsplicht en inlichtingenplicht is voor wethouders, etc., met als sanctie opzegging van vertrouwen. Verantwoordingsplicht spoort met manier waarop het voor de wethouders is geregeld voor de burgemeester, maar het vertrouwen kan niet in een burgemeester worden opgezegd. Art. 61b lid 2 regelt een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en raad. De raad kan zelf uitmaken wat de burgemeester er zelf ook van mogen vinden, of er sprake is van een verstoorde verhouding. Het maakt niet uit hoe de burgemeester er over denkt. Subjectief criterium: raad kan om welke reden dan ook zeggen er is sprake van verstoorde verhouding. Elke aanbeveling is tot nu toe gehonoreerd!

Burgemeesters weten van de verantwoording en van de mogelijkheid om te worden weggestuurd, maar raden kunnen op een verkeerde manier gebruikmaken van het recht, omdat iemand bijv. te goed is of niet meespeelt met de raad. Dit rammelt aan alle kanten en daarom willen veel gekwalificeerde bestuurders hun naam niet te grabbel gooien en dit risico lopen als burgemeester.

 

Verhouding

De manier waarop het nu gaat om de positie van de burgemeester, zijn de balans en het evenwicht wel voldoende terug te vinden? Raad moet het laatste woord hebben, dit is democratisch goed te verdedigen. Maar het bestuur moet wel goed en ordentelijk functioneren en dat vraagt om een systeem van checks and balances. Krijgt de raad teveel te zeggen over de existentie van de burgemeester waar een burgemeester een belangrijke tegenkracht behoort te zijn maar dit nalaat omdat hij bang is voor zijn hachje, heb je een probleem.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
506