Stamplijst Microeconomic Theory: Basic Principles and Extensions (Nicholson, W. & Snyder, C.M.)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1

 

Normatieve analyse

Onderzoeken hoe iets zou moeten zijn

Markt

De verzameling van kopers en verkopers die door mogelijke interacties de prijs bepalen van een product of een reeks producten.

Market definition

Het vaststellen van de kopers, verkopers en de reeks producten die zouden moeten worden verkocht in een bepaalde markt.

Arbitrage

Het beoefenen van kopen tegen een lage prijs op een bepaalde locatie en het wederverkopen tegen een hogere prijs op een andere locatie.

Perfect concurrerende markten

Een markt met veel kopers en verkopers, zodat een individuele (ver)koper geen invloed heeft op de prijs.

Marktprijs

De gehanteerde prijs in een concurrerende markt.

Omvang van een markt

De grenzen van een markt in geografische termen en productsoort.

Nominale prijs

De absolute prijs van een goed, niet gecorrigeerd voor inflatie.

Werkelijke prijs

De prijs van een product gecorrigeerd voor inflatie.

Consumenten prijs index (CPI)

Een maatstaf voor het prijsniveau.

Producenten prijs index (PPI)

Maatstaf voor de totale prijs voor tussenliggende producten en groothandelsproducten.

Hoofdstuk 2

Aanbodcurve

De relatie tussen de hoeveelheid goederen die producenten bereid zijn aan te bieden en de prijs van dat aanbod.

Vraagcurve

De relatie tussen de hoeveelheid goederen die consumenten bereid zijn te kopen en de prijs die zij daarvoor bieden.

Substituten

Twee goederen waarvan een prijsstijging in het ene product als gevolg heeft dat de vraag naar het andere product toeneemt.

Complementen

Twee goederen waarvoor een prijsstijging van het ene goed leidt tot een vermindering van de vraag naar het andere goed (het complement).

Evenwicht (market-clearing) prijs

De prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid.

Marktmechanisme

De neiging van prijzen in een markt om te veranderen totdat vraag gelijk is aan aanbod.

Surplus

Een situatie waarin de aangeboden hoeveelheid groter is dan de gevraagde hoeveelheid.

Tekort

Situatie waarin de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid.

Elasticiteit

Het percentage verandering een variabele als gevolg van 1% verandering in de prijs.

Prijselasticiteit van de vraag

De procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid van een goed als gevolg van 1% stijging in de prijs.

Lineaire vraagcurve

Vraagcurve als rechte lijn.

Oneindig elastische vraag

Het principe dat consumenten zo veel van een goed kopen als mogelijk is tegen een bepaalde prijs, maar voor een hogere prijs verandert de gevraagde hoeveelheid in nul, terwijl voor een lagere prijs de gevraagde hoeveelheid oneindig toeneemt.

Compleet inelastische vraag

Het principe dat consumenten een vaste hoeveelheid goederen kopen ongeacht de prijs.

Inkomenselasticiteit

De procentuele verandering in de vraag als gevolg van 1% verandering in het inkomen.

Gekruiste prijselasticiteit

De procentuele verandering in de vraag van een goed als gevolg van 1% stijging de prijs van een ander goed.

Prijselasticiteit van het aanbod

De procentuele verandering in de aangeboden hoeveelheid als gevolg van 1% stijging in de prijs.

Puntelasticiteit van de vraag

De prijselasticiteit op een bepaalde punt op de vraagcurve.

Boogelasticiteit van de vraag

Prijstelasticiteit berekend over een reeks van prijzen.

Hoofdstuk 3

Theorie van consumentengedrag

Beschrijving van de verdeling van consumenten van het inkomen over verschillende goederen en de diensten die het welzijn maximaliseren.

Marktmand (basket/bundle)

Lijst met specifieke hoeveelheden van een of meer goederen.

Indifferentie curve

Een curve die alle combinaties van verschillende mandjes weergeeft die de consument met hetzelfde level van behoefte bevredigen.

Indifference map

Een grafiek die en reeks van indifferentie curves bevat, die aangeven tussen welke combinaties van mandjes de consument onverschillig is.

Marginal rate of substitution (MRS)

De maximale hoeveelheid van een bepaald goed die een consument bereid is op te offeren om over een extra eenheid van een ander goed te kunnen beschikken.

Perfecte substituten

Twee goederen waarvoor de MRS constant is.

Perfecte complementen

Twee goederen waarvoor de MRS nul of oneindig is. De indifferentie curven zijn gevormd als rechte hoeken.

Bad

Een goed waarvan minder wordt geprefereerd boven meer.

Utility (nut)

Een score die de behoefte bevrediging weergeeft die een consument krijgt van een gegeven marktmandje.

Utility function

Een formule die een nuthoogte weergeeft voor individuele marktmandjes.

Budgetrestricties

Restricties die consumenten onder ogen zien als gevolg van gelimiteerde inkomens.

Budgetlijn

Alle combinaties van goederen waarvan het totaal uitgeven hoeveelheid geld gelijk is aan het inkomen.

Marginal benefit

Een voordeel van de consumptie van een extra eenheid van een bepaald goed.

Marginal cost

De kosten van een extra eenheid goed.

Marginal utility (MU)

De extra tevredenheid die verkregen wordt door het consumeren van een extra eenheid goed.

Cost-of-living index

Een ratio die kosten weergeeft van een bundel goederen op het huidige moment in vergelijking met de kosten van die bundel in een basisjaar.

Hoofdstuk 4

Prijsconsumptiecurve

Een lijn die de nut maximaliserende combinaties van twee goederen weergeeft als gevolg van een verandering van de prijs in een goed.

Individuele vraagcurve

Curve die de hoeveelheid van een goed weergeeft die een consument bereid is te kopen gegeven de prijs.

Inkomensconsumptiecurve

Lijn die de nut maximaliserende combinaties van twee goederen weergeeft als gevolg van een verandering in het inkomen.

Engel curve

Een lijn die hoeveelheid van een geconsumeerd goed weergeeft gegeven het inkomen.

Substitutie-effect

Een verandering in de consumptie van een goed in verband met een verandering in de prijs, waarbij het nutsniveau constant wordt verondersteld.

Inkomenseffect

Een verandering in de consumptie van een bepaald goed als gevolg van een toename in de koopkracht, waarbij de relatieve prijzen constant worden gehouden.

Giffen good

Een goed waarvan de bijbehorende vraagcurve stijgend verloopt, omdat het (negatieve) inkomenseffect groter is dan het substitutie-effect.

Marktvraagcurve

Een lijn die het verband van de hoeveelheid van een goed weergeeft die consumenten kopen met de prijs.

Consumentensurplus

Het verschil tussen wat een consument bereid is te betalen en wat er werkelijk is betaald.

Netwerk externaliteit

Een situatie waarin elke individuele vraagcurve afhankelijk is van de aankopen van een ander individu.

Brandwagon effect

Een positieve netwerk externaliteit waarin een consument een product wenst te bezitten omdat anderen dit ook doen.

Snob effect

Een negatieve netwerk externaliteit waarin de consument een exclusief of uniek goed wenst te bezitten.

Hoofdstuk 5

Probabiliteit

Een waarschijnlijkheid dat een bepaalde uitkomst zich voordoet.

Verwachte waarde

De kansberekening van de gemiddelde uitkomst.

Payoff (betaling)

De waarde die verondersteld wordt bij een mogelijke uitkomst.

Variability

De mate waarin mogelijke uitkomsten van een onzekere toestand verschillen.

Deviation

Het verschil tussen de verwachte uitkomst en de werkelijke uitkomst.

Verwachte nut

The som van alle utilities die een verband hebben met alle mogelijke uitkomsten, gemeten met de kans dat elke uitkomst zich voor zal doen.

Risk avers

De staat waarin een zeker inkomen wordt geprefereerd boven een risicovol inkomen met dezelfde verwachte waarde.

Risico neutraal

De staat waarin er onverschilligheid bestaat tussen een zeker of onzeker inkomen met dezelfde verwachte waarde.

Risk loving

De staat waarin een risicovol inkomen geprefereerd wordt boven een zeker inkomen met dezelfde verwachte waarde.

Risk premium

Een maximale hoeveelheid geld die een risico avers persoon bereid is te betalen om risico te vermijden.

Diversificatie

Het uitoefenen van het verminderen van risico door de bronnen te verdelen over verschillende activiteiten waarvan de uitkomsten niet sterk gerelateerd zijn.

Negatief gecorreleerde variabelen

Variabelen die de neiging hebben om in tegengestelde richting te bewegen.

Positief gecorreleerde variabelen

Variabelen die de neiging hebben om in dezelfde richting te bewegen.

De waarde van complete informatie

Het verschil in de verwachte waarde in de situatie waarin er volledige informatie is vergeleken met de situatie waarin er incomplete informatie is.

Asset (bezitting)

Iets dat een stroom van geld veroorzaakt voor de eigenaar.

Risky asset

Een bezitting die een onzekere stroom van geld verschaft aan de eigenaar.

Riskless (risk-free) asset

Een bezitting die een stroom van geld of diensten verschaft die met zekerheid bevestigd kan worden.

Actual return

De opbrengst die een asset genereert.

Hoofdstuk 6

Theory of the firm

Een uitleg over de manier waarop een bedrijf kosten-minimaliserende productiebeslissingen maakt en hoe de kosten variëren in verhouding tot de output.

Factoren van de productie

De inputs van een productieproces.

Productiefunctie

Een functie die de hoogste output weergeeft die een bedrijf kan produceren voor elke specifieke combinatie van inputs.

short run (korte termijn)

Periode van tijd waarin de hoeveelheden van een of meer productiefactoren niet kan worden aangepast.

Fixed input (vaste input)

Productiefactor die niet kan worden verander.

Long run (lange termijn)

De hoeveelheid tijd die nodig is om alle inputs variabel te maken.

Gemiddelde product

De output per eenheid productie van een bepaalde input.

Marginale product

De extra output die geproduceerd kan worden als de input met een extra eenheid toeneemt.

Arbeidsproductiviteit

De gemiddelde arbeidsproductie voor een hele industrie of voor de economie als een geheel.

Technologische verandering

De ontwikkeling van nieuwe technologieën die het mogelijk maken om factoren van de productie effectiever te benutten.

Isoquant

Een lijn die alle mogelijke combinaties van inputs weergeeft die dezelfde output genereren.

Isoquant map

Een grafiek die verschillende isoquanten combineert, om een productiefunctie te beschrijven.

Marginal rate of technical substitution (MRTS)

Het getal waarmee de hoeveelheid van een productie input kan worden verminderd en vervangen door een extra eenheid van een andere input, zodat de output gelijk blijft.

Returns to scale

De verhouding waarin de output toeneemt bij een toename van de inputs.

Hoofdstuk 7

Accounting cost

De werkelijke kosten plus de afschrijvingskosten van het vaste kapitaal.

Economische kosten

Kosten voor een bedrijf voor het gebruik van economische bronnen, opportunity kosten meegerekend.

Opportunity kosten

Kosten die verband houden met kansen die gemist zijn als de resources van een bedrijf niet zodanig ingezet zijn, om het beste alternatief te gebruiken.

Sunk cost

Uitgaves die gemaakt zijn en niet ongedaan kunnen worden gemaakt.

Totale kosten

Totale economische kosten van een productie, de variabele en vaste kosten.

Fixed cost (vaste kosten)

Kosten die niet variëren met het productieniveau en alleen verwijderd kunnen worden door het sluiten van de fabriek.

Variabele kosten

Kosten die met de output variëren.

Marginale kosten

De toename van kosten als gevolg van een extra geproduceerde eenheid.

Rental rate (huurrente)

De kosten per jaar voor het huren van een eenheid kapitaal.

Isokosten lijn

Een grafiek die alle mogelijke combinaties van arbeid en kapitaal laat zien die gekocht kunnen worden voor een bepaalde prijs.

Economies of scale

Situatie waarin de output verdubbeld kan worden voor minder dan een verdubbeling in de kosten.

Diseconomies of scale

Situatie waarin een verdubbeling van de output meer dan een verdubbeling in kosten vereist.

Economies of scope

Situatie waarin een gezamenlijke output van twee producten groter is dan wanneer de producten elk afzonderlijk in een bedrijf zouden worden geproduceerd.

Kostenfunctie

Een functie die verband van kosten en productie weergeeft in verband met de output en andere variabelen waar het bedrijf controle over heeft.

Hoofdstuk 8

Prijsnemer

Een bedrijf dat geen invloed heeft op de marktprijs en deze dus neemt als gegeven.

Vrije toetreding/uittreding

Toestand waarin er geen speciale kosten zijn die het moeilijk maken om tot een bedrijf toe (of uit) treden of een industrie.

Coöperatief

Een gezamenlijk bezit van een bedrijf door mensen voor gezamenlijk voordeel.

Winst

Het verschil tussen de opbrengst en de kosten.

Marginale opbrengst

De verandering in de opbrengst als gevolg van een extra eenheid productie.

Producentensurplus

De som van het verschil van alle units die geproduceerd zijn door een bedrijf tussen de marktprijs en de marginale kosten van productie.

Zero economic profit

Er is sprake van een normale opbrengst. Er wordt evenveel voordeel behaald als in een andere situatie geïnvesteerd zou worden.

Lange termijn concurrerend evenwicht

Alle bedrijven in een industrie maximaliseren de winst, waarbij geen enkel bedrijf de neiging heeft de industrie te verlaten of toe te treden en de prijs staat vast waar de vraag gelijk is aan het aanbod.

Economische rente

De hoeveelheid die een bedrijf bereid is te betalen voor een input minus de kosten om deze te verkrijgen.

Constante kosten industrie

Een industrie waar de lange termijn aanbodcurve horizontaal is.

Increasing-cost industry

Een industrie waar de lange termijn aanbodcurve omhoog kromt.

Decreasing-cost industry

Een industrie waar de lange termijn aanbodcurve naar beneden kromt.

Hoofdstuk 9

Welfare effects

Winsten en verliezen van consumenten en producenten.

Deadweight loss

Het nettoverlies van het totale (consumenten en producenten) surplus.

Economische efficiëntie

De maximalisatie van het totale consumenten- en producentensurplus.

Marktfalen

Een situatie waarin een ongereguleerde concurrerende markt inefficiënt is, omdat de prijzen geen juiste signalen afgeven aan de consumenten en producenten.

Externaliteit

Een actie ondernomen door een producent of consument die effect heeft op andere consumenten of producenten, waarbij dit effect niet is meegenomen in de marktprijs.

Import quota

Limiet op de hoeveelheid van een goed die geïmporteerd kan worden.

Tarief

De belastingheffing op een geïmporteerd goed.

Specifieke belasting

Belasting van een bepaald bedrag geheven over elke verkochte eenheid.

Subsidie

Betaling die de prijs van de koper reduceert beneden de prijs van de verkoper, oftewel negatieve belasting.

Hoofdstuk 10

Monopolie

Markt met een verkoper.

Monopsonie

Markt met een koper.

Marktmacht

De mogelijkheid van een koper of verkoper om de prijs van een goed te beïnvloeden.

Marginale opbrengst

De verandering in de opbrengst als gevolg van een extra eenheid productie.

Barrier to entry

De conditie die de toetreding van een nieuwe concurrent verhindert.

Natuurlijke monopolie

Een bedrijf dat de hele productie van de markt alleen kan produceren tegen lagere kosten dan wanneer er meerdere bedrijven zouden zijn.

Oligopsonie

Een markt met een paar kopers.

Monopsonie macht

De mogelijkheid van de koper om invloed uit te oefenen op de prijs.

Marginale waarde

Het toegenomen voordeel afkomstig van een aankoop van een extra unit.

Marginale uitgave

Toegenomen kosten als gevolg van het kopen van een extra unit.

Gemiddelde uitgave

De prijs die betaald wordt per unit.

Bilaterale monopolie

Een markt met een enkele verkoper en een enkele koper.

Predatory pricing

Het uitoefenen van prijzen van producten om concurrenten uit de markt te verdrijven en nieuwe toetreders te ontmoedigen, zodat het bedrijf hogere toekomstige winsten kan behalen.

Hoofdstuk 11

Prijsdiscriminatie

Het rekenen van verschillende prijzen aan verschillende consumenten voor hetzelfde goed.

Reservation price

De maximale prijs die de consument bereid is te betalen voor een goed.

Eerstegraads prijsdiscriminatie

Aan elke consument de reservation price toerekenen.

Variabele winst

De som van alle winsten op elke extra unit die geproduceerd wordt, waarbij vaste kosten worden genegeerd.

Tweedegraads prijsdiscriminatie

Het toerekenen van verschillende prijzen per unit voor verschillende hoeveelheden van hetzelfde goed of dezelfde dienst.

Block pricing

Het rekenen van verschillende prijzen voor verschillende hoeveelheden van een goed.

Derdegraads prijsdiscriminatie

Het verdelen van de consumenten in twee of meer groepen met verschillende vraagcurves en verschillende prijzen toerekenen aan elke groep.

Two-part tariff

Een manier van prijzen waarbij de consumenten een toetredingstoeslag en een toeslag wegens gebruik toegerekend krijgen.

Bundling

Twee of meer producten als pakket verkopen.

Mixed bundling

Het verkopen van twee of meer goederen als pakket en individueel.

Pure bundling

Het verkopen van producten alleen in de vorm van een pakket.

Hoofdstuk 12

Monopolistische concurrentie

Een markt waarin bedrijven vrij kunnen toe- of uittreden, waarbij elk bedrijf zijn eigen merk of versie van het gediversifieerde product produceert.

Oligopolie

Een markt waarin alleen een paar bedrijven concurreren met elkaar en de toetreding van nieuwe bedrijven wordt verhinderd.

Kartel

Een markt waarin een paar bedrijven een afspraak hebben en prijzen vaststellen en de productieniveaus aanpassen om de winst te maximaliseren.

Nash evenwicht

Een set van strategieën of acties waarin elk bedrijf de beste strategie kiest, gegeven wat de tegenstander doet.

Duopolie

Een markt waarin twee bedrijven met elkaar concurreren.

Cournot model

Oligopoliemodel waarin bedrijven een homogeen goed produceren en elk bedrijf de output van de concurrenten als vast ziet en alle bedrijven tegelijkertijd hun productieniveau beslissen.

Cournot evenwicht

Een evenwicht in het Cournot model waarin elk bedrijf juist verondersteld hoeveel de tegenstander zal produceren en aan de hand daarvan het eigen productieniveau kiest.

Stackelberg model

Een oligopolie model waarin een enkel bedrijf de output bepaald voordat andere bedrijven dit doen.

Bertrand model

Een oligopolie model waarin bedrijven een homogeen goed produceren, waarbij elk bedrijf de prijs van de tegenstander als vast ziet en dat alle bedrijven tegelijkertijd beslissen welke prijs ze hanteren.

Noncooperative game

Een spel waarin onderhandeling en dwang van een contract niet mogelijk is.

Payoff matrix

Een tabel die aangeeft welke winsten bij welke combinatie van beslissingen ontstaat, gegeven het standpunt van de tegenstander en het bedrijf.

Prisoner’s dilemma

Speltheorie waarbij twee gevangenen apart moeten beslissen om een misdrijf te bekennen. Als een gevangene bekent, ontvang hij een lichtere straf en de tegenstander een zwaardere, maar als niemand bekent zijn de straffen lager dan wanneer een van de twee bekent.

Prijsrigiditeit

Een fenomeen van oligopolistische markten waarbij bedrijven tegenstribbelen om prijzen te veranderen ook al veranderen kosten of de vraag.

Price signaling

Een manier van impliciete samenwerking waarbij een bedrijf een prijstoename kenbaar maakt in de hoop dat andere bedrijven zullen volgen.

Prijsleiderschap

Een patroon van prijsstelling waarin een bedrijf vaker prijsveranderingen aangeeft en andere bedrijven deze prijs volgen.

Dominant bedrijf

Een bedrijf dat een groot aandeel van de totale verkoop bezit en de prijzen vaststelt om maximale winst te behalen, waarbij rekening wordt gehouden met het aanbod van kleinere bedrijven.

Hoofdstuk 13

Spel

Situatie waarin deelnemers (spelers) strategische beslissingen maken die rekening houden met de handelingen en reacties van tegenstanders.

Strategie

Een regel of plan voor een handeling in het spelen van een spel.

Optimale strategie

Strategie die de verwachte opbrengsten maximaliseert.

Coöperatief spel

Een spel waarin deelnemers onderhandelen voor een bindend contract, zodat ze gezamenlijke strategieën kunnen plannen.

Noncoöperatief spel

Een spel waarin onderhandeling en dwang voor een contract niet mogelijk is.

Dominante strategie

Strategie die optimaal is ongeacht de handeling van de tegenstander.

Evenwicht in dominante strategieën

Uitkomst van een spel gegeven wat elk bedrijf het beste als handeling kan kiezen, gegeven de handeling van de tegenstander.

Pure strategie

Een strategie waarin een speler een specifieke keus maakt of een specifieke actie onderneemt.

Gemixte strategie

Een strategie waarin een speler een random keus maakt tussen twee of meer mogelijke handelingen, gebaseerd op een reeks van mogelijke kansen.

Herhaald spel

Een spel waarin acties orden genomen en opbrengsten ontvangen, steeds weer opnieuw.

Tit-for-tat strategy

Een herhaald spel waarin een speler medelevend reageert op een handeling van de tegenstander in het vorige spel, samenwerkt met de tegenstander en tegenwerkt tegen niet coöperatieve spelers.

Dutch auction

Veiling waarin een verkoper begint met het verkopen van een goed tegen een relatief hoge prijs en deze dan verlaagt totdat iemand het wenst te kopen.

First-price auction

Een veiling waarin de prijs gelijk is aan het hoogste bod.

Second-price auction

Een veiling waarin de prijs gelijk is aan het een na hoogste bod.

Winner’s curse

Situatie waarin de winnaar van een veiling slechter af is als gevolg van het overwaarderen van het goed en meer heeft betaald dan de eigenlijke waarde.

Hoofdstuk 14

Derived demand

De vraag voor de input is afhankelijk van en afgeleid van het outputlevel van het bedrijf en de kosten van de inputs.

Gemiddelde uitgave curve

Een aanbodcurve die de prijs per unit weergeeft die een bedrijf betaalt daarvoor.

Marginale uitgave curve

Een curve die de extra kosten beschrijft voor het kopen van een extra eenheid van een goed.

Hoofdstuk 15

Rentepercentage

Het percentage waartegen men kan lenen of uitlenen.

Present discounted value

De contante waarde van een toekomstige verwachte cash flow.

Bond

Een contract waarin een lener instemt om aan de uitlener een stroom geld te betalen.

Perpetuity

Een bond die vaste betalingen verricht van hetzelfde bedrag, elk jaar tot in het oneindig.

Effective yield

Het percentage dat verdiend wordt door te investeren in een bond.

Net present value (NPV) criterium

Een regel die stelt dat iemand zou moeten investeren als de contante waarde van toekomstige cash flows van een investering groter is dan de kosten van een investering.

Discount rate

Het percentage waartegen de waarde van een dollar vandaag wordt bepaald die in de toekomst wordt ontvangen.

Opportunity cost of capital

Het percentage dat wordt verdiend door te investeren in een alternatief project met hetzelfde risico.

Risk premium

Een geldbedrag dat een risk-avers individu zou willen betalen om risico te vermijden.

Diversifieerbaar risico

Risico dat verwijderd kan worden oor te investeren in veel projecten of door veel aandelen te houden bij verschillende bedrijven.

Niet-diversifieerbaar risico

Risico dat niet kan worden geëlimineerd door te investeren in veel projecten of door aandelen te houden bij verschillende bedrijven.

Capital asset pricing model (CAPM)

Model waarin de risk premium voor een investering afhankelijk is van de correlatie van de opbrengsten van die investeringen met de opbrengst van de gehele aandelenmarkt.

Asset bèta

Een constante die de gevoeligheid meet van de opbrengst van een asset als gevolg van beweging in de markt en daarbij het niet-diversifieerbaar risico.

Company cost of capital

Het gemiddelde van de verwachte opbrengst van de aandelen van een bedrijf en de rente die wordt betaald voor de schulden van het bedrijf.

Human capital

Kennis, vaardigheden en ervaring die ervoor zorgen dat een individueel productiever wordt en daardoor een hoger inkomen kan verdienen gedurende zijn leven.

Hoofdstuk 16

Partial equilibrium analysis

Het bepalen van de evenwichtsprijzen en evenwichtshoeveelheden in een markt die onafhankelijk is van de effecten van andere markten.

General equilibrium analysis

Een bepaling van de prijzen en hoeveelheden in alle relevante markten, waarbij rekening wordt gehouden met feedback.

Ruileconomie

Een markt waarin twee of meer consumenten goederen ruilen met elkaar.

Efficiënte (of Pareto efficiënte) allocatie

Een allocatie van goederen waarin niemand er op vooruit kan gaan tenzij iemand er op acheruit gaat.

Vraagoverschot

De gevraagde hoeveelheid van een goed is groter dan de aangeboden hoeveelheid.

Aanbodoverschot

De aangeboden hoeveelheid is groter dan de gevraagde hoeveelheid.

Technische efficiëntie

Toestand waarin bedrijven inputs combineren om een gegeven output zo goedkoop mogelijk te produceren.

Production possibilities frontier

Een lijn die de combinatie van twee goederen weergeeft die geproduceerd kunnen worden met een vaste hoeveelheid input.

Marginal rate of transformation

De hoeveelheid van een goed dat opgegeven moet worden om een extra eenheid te kunnen produceren van een tweede goed.

Comparative advantage

En situatie waarin land 1 een voordeel heeft over land 2 in het produceren van een goed omdat de kosten voor het produceren van het goed in land 1, in verhouding met het produceren van andere goederen in land 1, lager is dan de productiekosten van het goed in land 2, in verhouding met de kosten voor het produceren van andere goederen in 2.

Absolute advantage

Een situatie waarin land 1 een voordeel heeft over land 2 in het produceren van een goed omdat de kosten van productie in land 1 lager is dan de kosten van productie in land 2.

Publiek goed

Een non-exclusief, niet-rivaliserend goed dat goedkoop ter beschikking kan worden gesteld en het gebruik ervan moeilijk is te verhinderen voor anderen.

Hoofdstuk 17

Asymmetrische informatie

Een situatie waarin een koper en een verkoper verschillende informatie bezitten over een transactie.

Adverse selection

Een vorm van marktfalen die ontstaat wanneer producten van verschillende kwaliteit worden verkocht tegen een enkele prijs als gevolg van asymmetrische informatie, zodat te veel van het lage kwaliteit goed kan worden verkocht en te weinig van het hoge kwaliteit goed.

Market signaling

Een proces waarin verkopers signalen afgeven aan kopers om informatie te verschaffen over de kwaliteit van het product.

Moral hazard

Wanneer een partij van wie de acties niet geobserveerd worden, invloed kan hebben op de kans dat een betaling op een bepaald moment zich voordoet.

Principal-agent problem

Een probleem dat zich voordoet wanneer agenten (managers) hun eigen doelen nastreven in plaats van die van de principalen (aandeelhouders).

Agent

Een individueel die werkt voor een principaal om het doel van de principaal te bereiken.

Principaal

Een individueel die een of meer agenten in dienst heeft om een doel te bereiken.

Efficiency wage theory

Een uitleg voor het voordoen van werkloosheid en loondiscriminatie waarbij wordt erkend dat arbeidsproductiviteit wordt beïnvloed door de loonprijs.

Shirking model

Principe dat werknemers de neiging hebben o de ontwijken als een bedrijf de marktevenwichtsprijs betaal, omdat ontslagen werknemers ergens anders aangenomen kunnen worden voor dezelfde prijs.

Efficiency wage

Een loon dat een bedrijf betaalt aan een werknemer om ontwijking te demotiveren.

Hoofdstuk 18

Exernaliteit

Een actie die ondernomen wordt door een producent of consument die effect heeft op andere consumenten of producenten, maar waar geen rekening mee is gehouden in de marktprijs.

Marginale externe kosten

Een toename in kosten door het verhogen van de output van andere bedrijven met een eenheid.

Marginale sociale kosten

De som van de marginale kosten van de productie en de marginale externe kosten.

Marginaal extern voordeel

Het toegenomen voordeel dat effect heeft op andere partijen als het bedrijf de output toe laat nemen met een eenheid.

Marignaal sociaal voordeel

De som van de marginale private voordelen plus de marginale externe voordelen.

Emissions fee

Een toeslag die afhankelijk Is van de uitstoot van een bedrijf per unit.

Tradeable emissions permits

Een systeem van verhandelbare limieten, die verdeeld wordt over bedrijven en de maximale uitstoot weergeeft die gegenereerd kan worden.

Stock externality

Een opeengehoopt resultaat van acties door een producent of consument, waarbij geen rekening mee is gehouden in de marktprijs, dat effect heeft op andere producenten of consumenten.

Social rate of discount

Opportunity kosten voor de maatschappij als een geheel voor het ontvangen van economische voordelen in de toekomst in plaats van het nu.

Property rights (eigendomsrechten)

Legale regels die vertellen wat mensen of bedrijven mogen doen met hun bezittingen.

Coase theorem

Het principe dat partijen kunnen onderhandelen zonder kosten voor een gezamenlijk voordeel en het resultaat efficiënt zal zijn ongeacht de verdeling van de property rights.

Common property resource

Een bron waarvan iedereen vrijelijk gebruik kan maken.

Publiek goed

Een non-exclusief, niet-rivaliserend goed: de marginale kosten voor het ter beschikking stellen aan een consument is nul en mensen kunnen niet uitgesloten worden van gebruik.

Niet-rivaliserend goed

Een goed waarvoor de marginale kosten voor het ter beschikking stellen aan een extra consument nul is.

Niet-exclusief goed

Goed waarvan mensen niet uitgesloten kunnen worden voor gebruik, waardoor het lastig wordt betaling af te dwingen.

Free rider

Een consument of producent die niet betaalt voor een non-exclusief goed met de verwachting dat anderen dit wel zullen doen.

 

Access: 
Public
This content is related to:
Samenvatting Microeconomic Theory: Basic Principles and Extensions (Nicholson, W. & Snyder, C.M.)
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
913