Collegeaantekeningen SBR-1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1 23 april 2013

Het hoorcollege van deze week gaat over staatsleer en staatsgeschiedenis. Het recht hoeft niet uitdrukkelijk betrekking te hebben op staten, maar kan ook betrekking hebben op andere entiteiten. Het staatsrecht heeft echter wel betrekking op een staat. Het staatsrecht heeft verschillende functies. Deze zijn de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie. In dit college zal er worden gekeken naar de relatie tussen de staatsleer en de staatsgeschiedenis. Verder zal het onderscheid tussen de ontwikkelingen in Europa en in Nederland worden bekeken.

Europa.

Respublica Christiana

De betekenis van Respublica Christiana is een publieke zaak die zich kenmerkt door zijn christelijkheid. Er kan kortom worden gezegd dat er een maatschappij was die zich kenmerkte door christelijk te zijn. Deze Respublica Christiana stond formeel onder leiding van de keizer en de paus, het werd het Heilige Roomse Rijk genoemd. Het Romeinse Rijk brokkelde in het Westen af en het enige wat overbleef in de donkere Middeleeuwen was de kerk. Deze kerk had echter geen leger. In 800 creëert Karel de Grote in samenwerking van de Paus opnieuw een keizerrijk, zijn imperium. Tijdens de Respublica Christiana waren er twee juridische visies op de maatschappij:

  1. De theocratische visie: de keizer en de koning zijn heerser over hun eigen rijk, zij hoeven met niemand anders rekening te houden en hebben de hoogste en enige macht. Zij zijn door God benoemd (het droit divin).

  2. Het feodale stelsel/ het natuurrecht: de koningen geven privileges aan steden, zodat zij militair worden geholpen, zij geven hiervoor in ruil land te leen, maar worden hierdoor wel in hun recht en macht beperkt. Ook koningen zijn aan het dwingend recht gebonden en het droit divin is dus beperkt.

Reformatie.

Tijdens de Reformatie hield de christenheid in zijn oorspronkelijke vorm op te bestaan. Met het uitkomen van Il principe van Machiavelli in 1515 betekende het einde van de middeleeuwen. Machiavelli stelde dat de enige legitimatie van een goede vorst is dat hij slagvaardig is. De hervorming binnen de Rooms Katholieke Kerk begon in 1517. Luther spijkerde in dit jaar zijn stellingen aan de slotkerk van Wittenberg. Er kwam een scheur binnen de RKK, de Reformatie genaamd. Aan de ene kant stonden de katholieken, aan de andere kant de protestanten.

Luther was van mening dat er sprake was van de leer van twee rijken: hij stelde dat er naast het goddelijk rijk, op aarde ook een wereldlijk rijk bestond. Dit was het rijk van de vorst. De onderdanen van de vorst moesten luisteren naar de vorst en hoefde niet te kijken wat God hiervan vond.

Calvijn was van mening dat ook het aardse gezag onderworpen was aan wat door God geboden is. Het aardse volk had recht op verzet tegen de vorst als hij zich hier niet aan hield. Dit kan worden herkend in het Plakkaat van Verlatinge (1581).

De conceptuele uitweg uit de godsdiensttwisten was de soevereiniteit van de vorst. Bodin zei in 1576: ‘La souverainité est la puissance perpétuelle et absolue d’une république.’ Hij was van mening dat de vorst bepaalde opvattingen voor de staat moest opschrijven en dat het volk zich hier aan moeten houden, geen God of Paus mag zich hier nog mee bemoeien. De soeverein vorst heeft dus niet bepaalde soevereine rechten, hij heeft dé soevereiniteit. In 1648, met het tekenen van de Vrede van Westfalen, werd de soevereiniteit in de praktijk gebracht, doordat er soevereine staten ontstonden die gelijkwaardig waren en verdragen met elkaar konden sluiten.

Soevereine vorstenstaat en Verlichting

Soevereiniteit is bij Bodin een scheppend beginsel. De soevereiniteit leidt tot een nieuwe dynamiek. Er wordt werk gemaakt van de centralisering van het overheidsgezag. De soevereiniteit ligt echter volgens Bodin wel bij één persoon, de vorst. Dit leidt tot absolutisme (de vorst heeft dus alle macht). De rechtvaardiging van de soevereiniteit was voor de vorst het droit divin, hij was door God aangesteld. Voor de onderdanen was dit droit divin echter steeds minder vanzelfsprekend. De grond voor de soevereine vorstenstaat was namelijk ook de grond voor de ontkerkelijking, de secularisatie. De mens komt centraal te staan in deze tijd. Waar vroeger de kerk voor de mens dacht, kwam nu het verstand van het individu centraal te staan, er werd een beroep op de rede gedaan. Filosofen hadden hierover vier verschillende visies:

  1. Thomas Hobbes:

Hobbes was de eerste die staat ondubbelzinnig vanuit de individuele mens verklaart. De wil en de rede van de mens staan centraal, niet langer het goddelijke natuurrecht. Hobbes vindt dat staten dienen te zorgen voor een vrije samenleving. Hobbes heeft een negatief mensbeeld, hij is van mening dat de mens van nature slecht is. In een natuurtoestand zou er ook sprake zijn van een state of war. De oplossing voor deze state of war is een maatschappelijk verdrag waarbij een overheid wordt opgericht. De ratio hiervoor is de orde en veiligheid. Dit alles is te vinden in zijn ‘Leviathan’.

Behalve voorvechter van een sterke staat, was Hobbes ook geestelijk vader van de moderne rechtsstaat.

  1. John Locke

Net als bij Hobbes staat bij Locke de mens centraal. Locke heeft daarentegen een veel positiever mensbeeld. De staat is er echt voor de mens, hij is de bestrijder van het goddelijk recht van de koning. Locke is van mening dat de mens in natuurtoestand niet in een state of war leeft. De overheid die bij een maatschappelijk verdrag wordt opgericht is er alleen om het strikt noodzakelijke te doen, als nachtwaker. De samenleving is verder vrij. Men heeft het recht om zich te verzetten tegen een overheid die zich niet aan de regels van het dwingende natuurrecht houdt. De mens is volgens hem ‘baas over eigen lot’.

 

  1. Montesquieu.

Net als bij Locke is vrijheid het levensbeginsel van een staat. Montesquieu is minder normatief over het ideaaltype regeringsvorm. De republiek en monarchie moeten samen strijden tegen tyrannie, in plaats van tegen elkaar. Montesquieu was van mening dat men zich moest focussen op de inrichting van de staat zelf, door middel van een trias politica, de machtenscheiding. Ook moest er sprake zijn van een systeem van checks and balances.

 

  1. Rousseau.

Rousseau was een dromer over democratie. Volgens hem was de natuurtoestand geen probleem, maar was de maatschappij zelf het probleem. Hij keert de vooronderstelling dat mensen in natuurtoestand een bedreiging voor elkaar vormen om: ‘De mens wordt vrij geboren maar is overal in ketenen.’ De centrale vraag in zijn ‘Contrat Social was: Hoe vinden we een samenlevingsvorm die lijf en goed van iedere deelgenoot beschermt, en waardoor iedereen, in de vereniging met allen, toch even vrij blijft als tevoren? Het antwoord op deze vraag was volgens Rousseau dat de mens zich volledig moet toevertrouwen aan een maatschappelijk verdrag, waardoor hij voortaan niet meer leeft naar eigen wil, maar naar gemeenschappelijke wil, de volonté générale,van het geheel. De soevereiniteit moet bij het collectief van burgers moeten komen te liggen, niet langer, zoals bij voorgaande filosofen, bij de individu. Kortom: hij wil dus niet zoals Locke een kleine overheid oprichten, maar juist een totale overheid.

Uiteindelijk verdwijnt de soevereine vorstenstaat overal in Europa. Dit kan echter op verschillende manieren zijn gegaan, zowel een evolutionaire als revolutionaire manier.

 

Drie Revoluties

  1. Glorious Revolution,1688

Na decennia lang van oorlog gaan de partijen samenwerken in plaats van elkaar bestrijden met oorlog. William en Mary kwamen op de troon en hiermee werd de constitutionele monarchie in Engeland gevestigd. Het leidend beginsel van deze Glorious Revolution was de sovereignty of parliament, het parlement krijgt van William rechten. De inspiratiebron voor deze revolutie waren de gedachtes van Montesquieu, met zijn gedachtes over vrijheid.

 

  1. Amerikaanse Revolutie, 1776-1789.

De Amerikaanse Revolutie was Locke in de praktijk uitgevoerd. Men maakte gebruik van het recht op verzet en nam grondrechten op in de nieuwe grondwet. In deze grondwet kwamen de ideeën van Montesquie naar voren, er kwam een scheiding van de machten. De Amerikaanse Revolutie kan worden gezien als een democratische revolutie. Niet alleen kwamen de strijders op tegen de absolute overheid, maar de burgers gingen zelf de overheid vormen. De Amerikaanse vrijheid is dus niet alleen de ‘safeguard against government’, maar ook een ‘share in government’.

 

  1. Franse Revolutie, 1789

Tijdens de Franse Revolutie kwam er een radicale overgang van vorstensoevereiniteit naar volkssoevereiniteit. Deze revolutie kan worden gezien als Rousseau in de praktijk. Er moest worden gedacht als collectief. De Franse Revolutie zette de ‘democratie’ door zijn bloedige karakter lange tijd in een kwaad daglicht.

 

Nederland

Opstand en onafhankelijkheid

De 17 Nederlanden zijn tijdens de middeleeuwen onderdeel van het Heilige Roomse Rijk. Door een combinatie van huwelijkspolitiek en veroveringen in Europa worden de Lage Landen verenigd onder eerst Bourgondiërs en daarna Habsburgers. In 1549 verordonneert Karel V dat de 17 gewesten voortaan steeds als een en ondeelbaar worden overgeërfd, dit word ook wel de Pragmatieke Sanctie genoemd. Dit centraliseringproces stuit op steeds meer verzet onder lokale edelen en besturen, vooral was er veel verzet onder de ‘Spaanse Koning’ Philips II. Na verloop van tijd wordt dit verzet ook religieus van aard. Philips II is namelijk streng katholiek, terwijl de Nederlanden juist steeds meer protestants werden.

De Opstand, ook wel bekend als de Tachtigjarige Oorlog is een conservatieve revolutie. Belangrijke jaartallen in deze opstand zijn:

  • 1568: Begin oorlog onder leiding van stadhouder Willem van Oranje.

  • 1579: Holland, Zeeland, Utrecht, Gelre en Groningse Ommelanden sluiten de Unie van Utrecht.

  • 1581: Philips II wordt afgezworen in het Plakkaat van Verlatinge. Eerst werd altijd gezegd dat de macht van de vorst van God kwam en werd de schuld dus ook nooit bij deze vorsten neergelegd. Het verzet werd altijd op de ‘slechte raadgevers’ geschoven (zoals Alfa). Na het Plakkaat van Verlatinge werd de vorst er wel zelf verantwoordelijk voor gehouden.

  • 1588: Staten-Generaal staken zoektocht naar nieuwe landsheer en dopen 7 Provincies tot Republiek

  • 1648: Vrede van Münster (onderdeel Vrede van Westfalen). De onafhankelijkheid van de Republiek wordt formeel door Spanje erkend.

 

Franse tijd en vestiging Koninkrijk

Na decennia van verval houdt in 1795 de Republiek op te bestaan. De stadhouder, Willem V, vlucht naar Engeland. De Bataafse Republiek wordt dat jaar, met militaire steun van voorbeeld de Franse Republiek gesticht. In 1798 komt er een staatsregeling voor het Bataafse volk. In deze staatsregeling zijn invloeden van Locke, Montesquieu en Rousseau terug te vinden. In 1806 werd de Bataafse Republiek het Koninkrijk Holland en werd het een vazalstaat van Frankrijk. Koning van het Koninkrijk Holland werd Lodewijk Napoleon, de broer van Napoleon. Napoleon was niet tevreden over de werkzaamheden van zijn broer en besloot in 1810 het koninkrijk in te lijven bij zijn Franse keizerrijk. In 1813/1814 werd het Koninkrijk der Nederlanden soeverein onder leiding van de eerste koning, Willem I.

 

Hoorcollege 2 29 april 2014

Deze week zal het hoorcollege gaan over politieke instituties. De regering bestaat uit de koning en de ministers. De Staten-Generaal bestaat uit de Eerste en de Tweede Kamer (parlement). De regering en de Staten-Generaal tezamen zijn de wetgever. In dit college staan de drie functies van het staatsrecht centraal. Allereerst zal de constituerende functie worden besproken, hierna de attribuerende functie en als laatst de regulerende functie.

Constituerende functie.

Regering

De Grondwet constitueert en erkent de regering. De term regering is nog een tamelijk recent begrip. Dit is historisch te verklaren. Waar nu wordt gesteld dat er sprake is van een besluit van de regering, werd vroeger gesteld dat er sprake was van een koninklijk besluit. Koning Willem I had ministers die nog geen ministeriele verantwoordelijkheid droegen. Vanaf het moment dat de ministeriele verantwoordelijkheid is ingevoerd, kan de koning niet meer zonder weten van de ministers besluiten nemen en wordt de term regering gebruikt. De regering is echter geen college, de koning en de ministers vergaderen niet met elkaar.

 

De samenstelling van de regering is te vinden in artikel 42 lid 1 van de Grondwet:

De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers’.

 

De wijze waarop de dragers van dit ambt worden aangewezen verschilt.

Het ambt van koning wordt krachtens artikel 24 van de Grondwet erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau. De overgang van het koningschap vindt plaats bij overlijden(art 25 Grondwet) of bij afstand(artikel 27 en 28 Grondwet).

De koning kan je vinden in verschillende ‘hoedanigheden’. Allereerst heb je het ambt koning (art. 42 GW). Ook heb je de koning als persoon (bv. art. 34 en 41 GW). Tot slot wordt soms met Koning ook wel de regering bedoeld (bv. art. 81 lid 1 GW). De koning die koninklijk gezag heeft is teven deel van de regering (bv. art. 42 en 47 GW) en staatshoofd.

 

De ministerraad is het intern orgaan van de regering. Art. 45 GW:

Lid 1: de ministers vormen te zamen de ministerraad

Lid 2: de minister-president is voorzitter van de ministerraad

Lid 3: de minsterraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid.

 

De ministerraad hoort homogeen te zijn, wat wil zeggen dat een minister niet mag handelen tegen besluiten van de ministerraad in.

 

Het ambt van minister wordt krachtens artikel 43 juncto 48 Grondwet benoemd. De benoeming van een minister is bij koninklijk besluit en voor dit koninklijk besluit geldt de ministeriele verantwoordelijkheid. De minister-president tekent zijn eigen benoemingsbesluit (art. 48 Grondwet).

 

Er zijn verschillende soorten ministers.

  • Gewone ministers: zij zijn hoofd van een ministerie (art. 44 lid 1 GW)

  • Ministers zonder portefeuille: zij zijn geen hoofd van een ministerie (art. 44 lid 2 GW)

  • (gevolmachtigd minister). Dit zijn geen echte ministers, maar eigenlijk een soort ambassadeurs van delen van het koninkrijk buiten Nederland (zoals Aruba en Sint Maarten)

  • (minister van staat). Dit is een eretitel. Dit is voor mensen die een hele grote politieke functie hebben vervuld en daarom een ‘extra’ gezag hebben. Deze mensen hebben vaak een adviserende functie.

 

Een staatssecretaris (art. 46 lid 2 GW) treedt in zijn plaats op in de gevallen waarin de minister het nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzing. Ook is de staatssecretaris uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd verantwoordelijkheid van de minister.

 

 

Staten-Generaal.

Ook de Staten-Generaal wordt door de Grondwet geconstitueerd en erkend. In artikel 50 van de Grondwet staat: De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.’

 

De samenstelling van de Staten-Generaal bestaan uit de Eerste en de Tweede Kamer (artikel 51 van de Grondwet). De Tweede Kamer bestaat uit 150 leden, de Eerste kamer uit 75 leden.

Artikel 53 lid 1 stelt dat de leden van beide kamers worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen. De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt(artikel 54 Grondwet.). De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten.

Men stelt vaak dat het politieke primaat bij de Tweede Kamer ligt. Dit komt omdat de Tweede kamer in artikel 51 Grondwet als eerst wordt genoemd en rechtstreeks door het volk gekozen wordt.

 

Attribuerende functie

Bij de attribuerende functie gaat het om de vraag welke bevoegdheden de Grondwet toekent aan deze ambten.

 

Regering

Allereerst heeft de regering regeringsbevoegdheden. Dit zijn bevoegdheden die gezamenlijk aan Koning en aan de ministers toekomen. Een voorbeeld hiervan is dat de Koning een besluit signeert en dat de minister dit besluit contrasigneert.

Ook kan de regering legio bevoegdheden hebben. Een voorbeeld hiervan is art. 42 lid 1 Grondwet. Naast de wetgevende macht heeft de regering ook deels uitvoerende macht. Ook in artikel 90 e.v. heeft de regering legio bevoegdheden met betrekking tot buitenlandse betrekkingen en in artikel 104 e.v. over financiën.

De Koning en ministers beschikken afzonderlijk over weinig grondwettelijke bevoegdheden. De Koning heeft alleen afzonderlijke bevoegdheden als staatshoofd. Ministers krijgen normaal gesproken bevoegdheden door delegatie door algemene maatregelen van bestuur. De Grondwet zelf kent de ministers weinig bevoegdheden toe.

 

Staten-Generaal.

De Staten-Generaal kent een tweetal bevoegdheden:

  1. Samenwerkingsbevoegdheden.

Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen bevoegdheden die alleen de Tweede Kamer heeft en die beide kamers hebben. Samenwerkingsbevoegdheden die alleen de Tweede Kamer heeft zijn bijvoorbeeld terug te vinden in artikelen 82, 84 en 188 Grondwet. Samenwerkingsbevoegdheden die Beide Kamers bezitten in de artikelen 81, 91 van de Grondwet.

 

  1. Zelfstandige bevoegdheden. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen bevoegdheden die alleen de Tweede Kamer heeft en die beide kamers hebben.

Zelfstandige bevoegdheden van de Tweede Kamer zijn terug te vinden in artikel 78 a Grondwet. Zelfstandige bevoegdheden van Beide Kamers in artikelen 60, 70 Grondwet.

 

Regulerende functie

Bij de regulerende functie zijn twee vragen van belang:

  1. Op welke wijze begrenst de Grondwet deze ambten?

  2. Hoe verhouden deze ambten zich tot elkaar?

 

 

Machtenscheiding en machtsevenwicht.

De machtenscheiding staat nergens in de Grondwet expliciet genoemd. Men kan deze wel herkennen in de hoofdstukindeling van de Grondwet. Om een goed machtsevenwicht te waarborgen is er een systeem van checks and balances. De ambten controleren elkaar en houden elkaar in evenwicht. Dit kan worden gezien als een moderne invulling van de trias.

 

Parlementair stelsel

Er heeft in Nederland een evolutie van de regeringsvorm plaatsgevonden. De uitkomst van deze evolutie is de constitutionele monarchie met een parlementair stelsel.

In de periode 1814-1840 was Nederland aanvankelijk vooral een constitutionele monarchie. De ideeën van Montesquieu waren in deze periode erg van belang. Met de invoering van de strafrechtelijke ministeriele verantwoordelijkheid begon het proces van demonarchalisering. 1848 was het revolutiejaar. In dat jaar ontwerpt Thorbecke een dualistisch politiek bestel. Het ontbindingsrecht wordt ingevoerd en ook de politieke ministeriele verantwoordelijkheid. Er is voortdurend politieke strijd. In de periode 1866-1868 trekt het parlement aan het langste eind. De vertrouwensregel wordt gevestigd. In 1917 verandert met invoering evenredige vertegenwoordiging het bestel weer van karakter, het ontbindingsrecht is niet langer een politiek wapen van de regering.

 

De vertrouwensregel is de regel dat één of meer ministers of staatssecretarissen, behoudens Kamerontbinding, ontslag aan de Koning aanbieden als de Tweede Kamer in meerderheid blijk geeft van onvoldoende vertrouwen in hem/kabinet.

 

Gevolgen evenredige vertegenwoordiging.

Wat zijn nou eigenlijk de gevolgen van het kiezen van een evenredige vertegenwoordiging? Allereerst is er altijd sprake van een structurele uitslagloosheid. Dit wil zeggen dat je na de verkiezingen nooit weet welk kabinet er gaat komen. Er is namelijk een noodzaak tot coalitievorming. Dit neemt is vaak erg moeilijk en duurt lang. Je hebt dus een lange duur van de formatie. Doordat ‘iedere stem’ eigenlijk telt is er sprake van een verdergaande fragmentatie van de kamer. Er kunnen steeds kleinere partijen in de kamer komen. Tot slot zijn er vaak tussentijdse crisissen, waardoor veel kabinetten niet de volle tijd uitzitten en er weer nieuwe verkiezingen moeten komen.

 

Hoorcollege 3 6 mei 2014

Het legaliteitsbeginsel

Het legaliteitsbeginsel heeft als functie dat het de burgers beschermd tegen willekeurig overheidsoptreden. Maar wat houdt dit nu eigenlijk in? In het boek wordt gezegd dat de burger beschermd wordt tegen ieder overheidsoptreden. Maar dit is niet helemaal juist. Het moet wel gaan over belastend ingrijpen van de overheid. Wat is nu belastend? De klassieke opvatting is dat dit inhoudt dat de overheid ingrijpt en in vrijheid en in eigendom van burgers. Dit kan worden vergeleken met het Fluoridering II arrest.

Fluoridering II-arrest

Er was sprake van een wet in formele zin, de Waterleidingswet. Die Waterleidingswet regelde dat bij AMvB eisen konden worden gesteld aan drinkwater en dat men stoffen aan water mochten worden toegevoegd. De minister kreeg het goedkeuringsrecht voor dit toevoegen van bepaalde stoffen aan het drinkwater. De gemeente Amsterdam besloot fluor toe te voegen aan water. De minister heeft dit goedgekeurd. Uiteindelijk komt deze zaak bij de Hoge Raad. De Hoge Raad zoekt uit of er wel een goedkeuringsrecht aan de minister mocht worden gegeven. De Hoge Raad oordeelt dat dit goedkeuringsrecht niet bij de minister had mogen komen. De wetgever had bij de wetshistorie namelijk niet zo’n vergaande maatregel op het oog om fluor aan het water toe te voegen. De wetgever moet er bij ieder ingrijpende maatregel aan te pas komen. Dit is om de burger te beschermen, wat de rechtsstaat gedachte is.

 

Begunstigend optreden

Naast voor belastend optreden is ook voor begunstigend optreden een wettelijke basis nodig. Met een gunst van de overheid komt namelijk vaak een last mee. De Algemene wet bestuursrecht eist dat er voor subsidies van de overheid ook een wettelijke basis nodig is. Dit is te vinden in titel 4.2 subsidies, in het bijzonder artikel 4:23, eerste lid Awb. Voordat je subsidie (gunst) krijgt moet je vaak aan bepaalde eisen/voorwaarden voldoen (last).

 

Bevoegdheid tot vaststelling van AVV.

De vraag is wie regels mag opstellen die voor alle burgers bindend zijn. Deze regels worden ook wel avv’s genoemd. Dit zijn algemene, naar buiten werkende, burgers bindende regels. Deze regels kunnen gelijk worden gesteld aan de wet in materiële zin. Het primaat van het opstellen van regels die voor de burgers bindend zijn ligt op grond van de rechtsstaatgedachte bij de wetgever. In een aantal gevallen hoeft de wetgever dit niet zelf te doen maar kan hij bevoegdheden delegeren.

 

De zelfstandige bevoegdheid tot vaststelling avv’s

De grondwetgever, de Wet in Formele zin en de kroon(de regering) kunnen zelfstandig avv’s opstellen. De kroon kan dit alleen waar het gaat om zelfstandige algemene maatregels van bestuur. De regering stelt dit AMvB dan op zonder wettelijke grondslag. Het vaststellen van AMvB’s is te lezen in artikel 89 van de Grondwet. Lid 2 van dit artikel moet a contrario worden geredeneerd. Voorschriften die je niet door straffen wenst te handhaven, hebben geen wettelijke basis nodig. Zo kan de regering dus zonder wettelijke grondslag zelfstandig AMvB’s opstellen. Ook art 5.4 Awb eist dat er voor art. 5.4 Awb eist dat er voor iedere bestuurlijke sancties ook een wet in formele zin moet zijn.

 

Meerenberg-arrest, HR 13.1.1879.

Het Meerenberg arrest geeft aan dat ook de Kroon alleen is bevoegd als daar een specifieke wettelijke basis voor is. Eigenlijk was de Hoge Raad in de 19e eeuw dus rechtsstatelijker en democratischer. De erkenning van de ZAMvB is eigenlijk dus een stap terug. Deze is ingevoerd bij de Grondwetsherziening van 1887.

 

Bevoegdheid tot vaststelling avv’s op grond van delegatie

De Grondwet maakt delegatie mogelijk. Hiervoor zijn een aantal termen van belang die dit mogelijk maken. Er mag worden gedelegeerd als er in het wetsartikel de term: ‘regelen’, ‘regels’ en ‘regeling’ of ‘bij of krachtens’ staat.

 

Het onderscheid tussen delegatie en uitvoering.

Om te kijken of er sprake is van delegatie of uitvoering moet worden gekeken naar de discretionaire vrijheid. Indien er sprake is van discretionaire vrijheid, dus de vrijheid om zelf eisen te stellen aan voorschriften, kan worden gesproken van delegatie. Indien men strikt gebonden is aan de wet, en dus geen discretionaire vrijheid heeft, wordt dit uitvoering genoemd. Het gevolg van de Grondwetsherziening is dat er ook delegatie mogelijk is buiten een overheidsverband.

 

HR 25.01.1926 Jaminarrest.

Er was een Arbeidswet. Artikel 10 stelt dat er voorschriften omtrent vrouwenarbeid mogen worden gesteld bij AMvB. Dit was er, namelijk het Arbeidsbesluit. In dit AMvB werd weer gedelegeerd naar inspecteurs. Een inspecteur stelde in een voorschrift dat er verwarmingen moesten komen waar vrouwen werkten. Hoge Raad: Bij AMvB delegeren, dus door de inspecteur’s voorschriften, mocht niet. Ook kon niet aan uitvoering worden gedacht, omdat door de wet niet bepalingen werden gesteld over verwarming, maar over het vrouwenarbeid. Er was dus sprake van verboden delegatie en niet van uitvoering.

 

HR 11.01.1977 Bromfietsvalhelmarrest NJ 1977, 467

Er is een Wegenverkeerswet. Daarin stond toen dat bij AMvB regels konden worden gesteld ten aanzien van het verkeer op wegen. De minister kreeg een goedkeuringsrecht. Er was een verbod om zonder door de minister goedgekeurde helm aan het gemotoriseerde verkeer mee te doen. De vraag is of dit soort nadere regels over wanneer je een helm goedkeurt regelgeving is of uitvoering. De Hoge Raad stelt dat er sprake is van uitvoering van het verbod zoals het in het AMvB was opgenomen.

 

De kamers als wetgever

In Nederland hebben we te maken met kaderwetten. Dit zijn wetten die binnen een bepaald kader een algemene wet bieden. Voorbeelden hiervan zijn de Kaderwet Zbo’s, adviescolleges, AWB (Algemene wet op het binnentreden), Awb Awgb en WOM. Deze regels zijn in algemene wetten weggelegd, maar er is geen hiërarchie van formele wetten. Wel gelden de derogatieregels: Bijzonder wetten gaan voor algemeen wetten en jonge wetten gaan voor oude wetten.

Er komen echter steeds minder regels in formele wetten te staan. Dit komt door deregulering, privatisering en het moderne wetgeven. Door deregulering zijn er in toenemende mate wetten afgeschaft. Bij privatisering gaat het erom dat de ‘markt’ sommige taken van de overheid overneemt (zie bv. de NS). Bij het moderne wetgeven wil met meer flexibiliteit hebben. Er staat slechts kernpunten in wet, de rest van de regels wordt gedelegeerd aan andere organen.

 

Rol Tweede Kamer

De Tweede Kamer is medewetgever en controleur. Zij zijn medeverantwoordelijk voor de wetten die op tafel komen en moeten ook andermans verantwoordelijkheden controleren. Hiervoor hebben ze een aantal instrumenten. Voor de wetgeving hebben ze het amendementsrecht (artikel 84 Grondwet) en het recht van initiatief(artikel 82 lid 1 Grondwet). Om de controlerende functie uit te oefenen heeft de Tweede Kamer controle-instrumenten. Zo hebben zij de mogelijkheid om schriftelijk vragen te stellen(artikel 68 Grondwet) en kunnen zij moties indienen(artikel 67 lid 2 Grondwet). Ook heeft de Tweede Kamer een waarborgrol. Echter laten zij wel een aantal steken vallen en kan men ernstige bedenkingen bij de rol van de Tweede Kamer als beschermer hebben. Dit kan komen door minder kamerervaring, minder juristen in de Kamer, de rol van de media.

 

Rol Eerste Kamer

De Eerste kamer heeft geen amendementsrecht of recht op initiatief. Zij kunnen wel novelles indienen. Dit is een wijzigingswet terwijl het oorspronkelijke wetsvoorstel nog geen kracht van wet heeft. De Eerste Kamer is er voor rechtsbescherming, rechtszekerheid, en het waarborgen van grondrechten in wetten die worden opgesteld. De Eerste Kamer heeft zogezegd (art. 85 GW): slikken of stikken, wat betekent dat zij wetsvoorstellen alleen maar mag aannemen of verwerpen.

 

Hoorcollege 4 13 mei 2014

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over de rol van de rechter. Dit college wordt in gedeeld in drie vragen: Wie, Wat en Hoe? Allereerst zullen we kijken welke rechterlijke organen er zijn. Hierna kijken we wat de bevoegdheden zijn van rechterlijke ambten en als laatst Hoe het constitutionele recht de rechter reguleert? De rol van de rechter is echter minder gemakkelijk in kaart te brengen dan politieke instituties

 

Rechtspraak.

Rechtspraak is een overheidsfunctie die toeziet op een concrete beslissing van een geschil of berechting van een strafbaar feit, door een overheidsambt dat in een met bijzondere waarborgen omklede rechtsgang en op grond van rechtmatigheidscriteria een bindend oordeel uitspreekt. Dit is de definitie die in Kortmann te vinden is.

 

Allereerst moet het dus gaan over ‘een concrete beslissing van een geschil’. Er is dus geen sprake van wetgeving. Echter is er de laatste tijd is er een discussie gaande over rechtsvorming door rechterlijke organen. Het tweede element is het ‘door een overheidsambt (…) in een met bijzondere waarborgen omklede rechtsgang’ . Dit houdt in dat rechtspraak kan worden uitgeoefend door de rechterlijke macht en andere gerechten. Het onafhankelijkheidscriterium, te vinden in artikel 6 van het EVRM, is hierbij een doorslaggevend criterium. Ten derde moet de rechtspraak toetsen op grond van het rechtmatigheidcriteria. Zij mogen dus niet toetsen op grond van het doelmatigheidscriteria. Als de rechter dit zou doen zou hij toetsen of iets politiek wenselijk is. De rechter is echter juist onafhankelijk omdat hij geen politieke rol speelt. De rechter toets ook niet alleen meer op de wetmatigheidcriteria. Dit is lange tijd wel zo geweest in de klassieke opvattingen. De rechter zou de mond van de wet zijn. Nu heeft het woord rechtmatig het woord wet vervangen. De rechter is zelf ook recht gaan vormen, zoals bijvoorbeeld de algemene rechtsbeginselen. Deze staan niet in de wet maar hier toetst de rechter wel aan.

 

Wie oefenen de functie rechtspraak uit?

We hebben in Nederland een rechterlijke macht. Dit is de een institutie die rechtspraak uitoefent. Dit is te vinden in artikel 112 lid 1 en 113 lid 1 van de Grondwet. In artikel 116 Grondwet juncto artikel 2 van de RO is te vinden dat de rechterlijke macht bestaat uit de Hoge Raad, het Hof en de rechtbank. Alleen de Hoge Raad wordt in de Grondwet genoemd in artikel 118.

In artikel 112 lid 2 Grondwet staat dat er ook gerechten bestaan die niet tot de rechterlijke macht behoren. Dit zijn de bijzonde bestuursrechters. Dit zijn de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

In artikel 115 van de Grondwet staat dat men voor bepaalde bestuursrechterlijke geschillen in plaats van naar de rechter te stappen, naar het bestuur zelf kan gaan. Dit administratief beroep, ook wel Kroonberoep, was echter alleen mogelijk voor zover daarna beroep op onafhankelijke rechter openstaat. Belangrijk arrest hierbij is het arrest Benthem. Hierin werd een einde gemaakt aan het beroepen bij het bestuur zelf. Dit bestuur zou namelijk een ‘partijdige rechter zijn, omdat de Kroon, de regering, niet onpartijdig is. Dit is in strijd met artikel 6 van het EVRM.

Begin twintigste eeuw maakt men het toch mogelijk om onpartijdige bestuursrechter in te stellen, zoals te vinden in artikel 112 lid 2 van de Grondwet.

 

 

Schema rechterlijke macht en bijzondere bestuursrechters

 

Regeerakkoord Rutte II

In het regeerakkoord van Rutte II staat een belangrijke zin met betrekking tot de bijzondere bestuursrechters: ‘De Raad van State wordt gesplitst in een rechtsprekend deel en een adviserend deel. Het rechtsprekend gedeelte wordt samengevoegd met de CRvB en het CBb.

 

Deze splitsing is materieel echter al een feit. Het rechtssprekende bestuurlijke deel moet krachtens dit regeerakkoord dus worden samengevoegd. De vraag die speelt is of er nu integratie in rechterlijke macht moet plaatsvinden of dat er een concentratie bij één bestuursrechtelijk hof moet komen. Hierover zijn de meningen verdeeld. Het zou belangrijk zijn voor de rechtseenheid om maar een hoogste rechter te hebben, in plaats van drie verschillende bestuursrechters. Ook is het van belang voor de onafhankelijkheid, omdat de CRvB en de CBb zich niet aan deze in de Grondwet geformuleerde onafhankelijkheid hoeven te houden.

 

Wie stelt rechters aan?

De gewone leden van de rechterlijke macht worden aangesteld bij koninklijk besluit, dus door de regering(artikel 117 lid 1 van de Grondwet). In artikel 5c van de Wrra staat echter dat de gewone leden worden aangesteld op aanbeveling van de rechterlijke macht zelf bij de regering. De leden van de Hoge Raad worden bij koninklijk besluit, door de regering, aangesteld uit voordracht van de Tweede Kamer(artikel 118 lid 1 van de Grondwet). In artikel 5c lid 6 van de Wrra staat dat de Hoge Raad zelf aanbevelingen mag doen wie er wordt aangesteld.

De vraag is of dit de facto coöptatiestelsel, het feitelijk zichzelf aanstellen,vanuit staatsrechtelijk oogpunt wel wenselijk is.

 

Rechterlijke onafhankelijkheid

In essentie is de rechterlijke onafhankelijkheid te vinden in de machtenscheiding. Er moet een onafhankelijke en onpartijdige derde zijn. Echter is deze onafhankelijke en onpartijdige derde, de rechter, niet zelfstandig, hij is gebonden aan de wet en het recht.

Er moet dus sprake zijn bij een rechter van persoonlijke onafhankelijkheid (artikel 117 Grondwet). Een rechter wordt benoemd voor het leven. Het ontslag van de rechter vindt plaats op eigen verzoek of door de Hoge Raad. Verder regelt krachtens dit artikel de wet de overige rechtspositie.

Ook moet er dus rechterlijke onpartijdigheid zijn. Een rechter moet schijnen onpartijdig te zijn en niet zijn voorkeuren te uiten.

 

Naast de personele onafhankelijkheid en rechterlijke onpartijdigheid bestaat er ook nog de zakelijke/institutionele onafhankelijkheid. Als politiek moet men niet te veel het werk gaan doen van de rechter. Belangrijke rol hierin speelt het sub iudice-beginsel. Op het moment dat iets onder de rechter is en de rechter nog een uitspraak moet doen, moet de politiek hier over zwijgen. Ook de bestuursstructuur van de rechter is van belang. De rechtbanken zijn afhankelijk van het ministerie van veiligheid en justitie, omdat er anders geen geld zou zijn. Toch mag de minister geen invloed hebben op de uitspraken van de rechters.

 

 

Wat zijn de bevoegdheden van de rechterlijke ambten?

Allereerst hebben de rechterlijke ambten de bevoegdheid om van een geschil kennis te nemen. In de burgerlijke rechtspraak moet er sprake zijn van een onrechtmatige daad. Als dit er is kan de burgerlijke rechter zich ontvankelijk verklaren. Dit wordt de objectum litis-leer genoemd. De grondslag om kennis te nemen in strafrechtelijke geschillen is te vinden in artikel 113 Grondwet. Voor de bestuursrechtspraak is dit te vinden in artikel 112 lid 2.

Daarnaast hebben rechterlijke ambten ook toetsingsbevoegdheden. Ze mogen wetten toetsen, niet aan de grondwet maar wel aan internationale wetten. Ook kunnen zij vragen voorleggen aan het Europees Hof van Justitie(artikel 267 VWEU). Ook hebben ze uitspraakbevoegdheden.

De Hoge Raad heeft de bevoegdheid om uitspraken van lagere rechters te vernietigen. De Hoge Raad spreekt cassatierechtspraak. De oorspronkelijke functie hiervan was waarborging van de heerschappij van de wet. In artikel 79 wet RO staan de cassatiegronden. In artikel 81 Wet RO staan de cassatiedoelstellingen.

 

Hoe reguleert het constitutioneel recht de rechter?

Het uitgangspunt voor het reguleren is de binding aan de wet en het recht. Van belang hiervoor zijn de legaliteit en de machtenscheiding. Dit is terug te vinden in artikel 107 van de Grondwet:

‘De wet regelt het burgerlijk recht, het strafrecht en het burgerlijk en strafprocesrecht in algemene wetboeken, behoudens de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten.’

In artikel 11 Wet AB staat hiernaast ook : ‘De regter moet volgens de wet regtspreken: hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet beoordelen.’

Echter is niet alle recht in de wet te vinden. Er is een verschil tussen rechtsvinding in de wet en rechtsvorming. In artikel 81 Wet RO staat dat de Hoge Raad in het belang van rechtseenheid en rechtsontwikkeling oordeelt. Dit kan worden gezien als een standpunt vóór rechtsvorming.

 

 

Hoorcollege 5: De Internationale rechtsorde

 

 

Terugblik: toetsing

Art. 120 Gw omvat het toetsingsverbod. Het artikel stelt onder andere dat toetsing van wetten in formele zin aan de Grondwet is verboden. Uit het arrest HR: Harmonisatiewet blijkt dat toetsing aan het Statuut of aan fundamentele rechtsbeginselen eveneens verboden is.

Art. 93 jo. 94 Gw stellen dat toetsing van wetten in formele zin aan internationale verdragen en besluiten die naar hun aard eenieder kunnen verbinden (zie ook HR: Spoorwegstaking) en die bekend gemaakt zijn wel mogelijk is. Dit verzacht de werking van art. 120 Gw.

Op grond van het arrest Van Gend en Loos en Costa/ENEL kan gesteld worden dat het EU-recht uit zijn aard direct doorwerkt en dat de rechter hier dus aan kan toetsen.

 

Onderscheid

Er valt een onderscheid te maken tussen twee categoriën:

  1. Internationaal recht (waartoe ook het EVRM behoort), voor doorwerking zoals vereist voor art. 93 en 94 Gw geldt het arrest HR: Spoorwegstaking;

  2. Het EU-recht: zie Costa/ENEL en Van Gend en Loos.

 

De verhouding tussen internationaal en nationaal recht

In 1648 kwam de dertigjarige oorlog met de vrede van Westfalen tot een eind. Om een dergelijke oorlog nooit meer plaats te laten vinden is een nieuw stelsel gecreëerd. Dit stelsel kenmerkt zich door interne soevereiniteit (de heerser heeft de onbegrensde macht om over de eigen rechtsorde te beschikken) en door externe soevereiniteit (andere staten onthouden zich van inmenging in de interne aangelegenheden van andere staten). Laatstgenoemde veronderstelt ook de aanwezigheid van internationaal recht dat gedrag van staten reguleert.

In beginsel zijn internationaal recht en nationaal recht gescheiden systemen. Iets wat in het internationaal recht rechtmatig is, hoeft dit in nationaal recht niet te zijn. Dit blijkt onder andere uit de voorrangsregels, die per staat kunnen worden gegeven door de Grondwet.

 

Totstandkoming verdragen

Allereerst vinden op internationaal niveau onderhandelingen plaats (bij bilaterale verdragen: twee staten, bij multilaterale verdragen: meer staten). Vervolgens vindt de sluiting plaats. Hiervoor is het Weens Verdragenverdrag van belang (art. 11 jo. 7).

Voor Nederland (dus op nationaal niveau) is bij de sluiting ook de grondwet van belang (art. 90 Gw bepaalt dat de regering verdragen kan sluiten). Als het verdrag gesloten is, volgt bekendmaking (art. 95 Gw en art. 16-20 Rgbv). Vervolgens vindt goedkeuring (kan zowel stilzwijgend als uitdrukkelijk (dmv WFZ) plaats door het parlement (art. 91 G; art. 2-15 Rgbv; art. 81-88 Gw).

Op internationaal niveau vindt bekrachtiging plaats, waarna de volkenrechtelijke binding tot stand komt (art. 14-16 WVV). Het verdrag zal vervolgens in werking treden.

 

Art. 91 Gw

Lid 1

  • Goedkeuring door Staten Generaal is soms vereist;

    • Kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend (art. 3-5 Rgbv);

  • Soms geen goedkeuring door de SG vereist (art. 7 Rgbv): bijvoorbeeld bij uitvoeringsverdragen.

Lid 3

Als een internationaal verdrag een wijziging van de Gw betekent (dus indien er sprake is van strijdigheid met de Gw), moet dit verdrag met gekwalificeerde (dus ⅔) meerderheid worden aangenomen. Vgl. ook art. 137 Gw.

Deze procedure is gevolgd toen het Statuut van Rome (Statuut ISH) werd bekrachtigd. Dit verdrag zorgde namelijk voor opheffen van de internationale strafrechtelijke immuniteit van het staatshoofd.

 

Kadi-zaak

Kadi is puissant rijk en heeft banden met verschillende hooggeplaatste Saudische figuren. Op 28-9-2001 wordt zijn naam door de VN Veiligheidsraad op de lijst geplaatst met personen met bevroren tegoeden op grond van verdenking van banden met Bin Laden.

Nederland is nu ook verplicht de resolutie te volgen en de tegoeden van Kadi dus te bevriezen. Dit is in strijd met EU-regelgeving (oa. het beginsel van vrij verkeer van personen en goederen). Vervolgens stelt de EU een resolutie op waarin de VN-resolutie geïmplementeerd is.

Kadi gaat tegen deze resolutie in beroep, en stelt dat zijn grondrechten geschonden zijn (hij stelt oa. dat hij niet voldoende informatie gekregen heeft). Het gerecht oordeelt echter dat de resolutie uiteindelijk afkomstig is van de VN en dat de EU zich hieraan heeft te houden.

Vervolgens gaat hij tegen de uitspraak in beroep. Het HvJEU oordeelt nu dat ook een VN resolutie geen afbreuk mag doen aan fundamenten van de EU.

 

Europese Unie

In de uitspraken in de zaken Van Gend en Loos en Costa/ENEL wordt duidelijk dat EU-recht voorrang heeft boven- en rechtstreeks werkt in nationaal recht, omdat de EU een supranationale, nieuwe, autonome rechtsorde vormt.

Bepaald wordt dat doel van de EU is dat er een gemeenschappelijke markt gevormd wordt. Hiertoe is vereist dat alle staten op dezelfde wijze gevolg geven aan EU-regelgeving.

Het is lastig de EU te kwalificeren als statenbond, dan wel als bondsstaat. Het heeft kenmerken van beiden in zich. Er is bijvoorbeeld aan de ene kant sprake van overdracht van soevereiniteit naar de EU, maar op bepaalde terreinen blijven de staten hun eigen soevereiniteit behouden.

 

Nederland staat open voor EU-recht, maar aan de andere kan is het rechtssysteem juist zeer gesloten, omdat de EU in de Grondwet überhaupt niet voorkomt.

 

Structuur EU: art. 13-19 VEU

Commissie: bestuur van de EU. De commissie heeft in principe het initiatiefrecht tot het totstandbrengen van wetgeving. De commissie heeft een soort vertrouwensrelatie met het parlement: in principe kan het parlement door de commissie worden weggestuurd. Onafhankelijke professionals.

Raad: samen met het parlement maakt de raad de wetten. Bestaat uit vakministers uit lidstaten.

Parlement: samen met de raad maakt het parlement de wetten. Controleert de commissie. Wordt direct gekozen door EU-burgers.

Europese Raad: geen wetgeving, maar stippelt de beleidslijnen uit. Bestaat uit regeringsleiders.

Hof: waakt over naleving van verdragen.

 

Nationale rechter: kan dmv stellen préjudiciele vragen betrokken worden in het uniesysteem.

Nationale parlementen: worden in toenemende mate belangrijk gevonden. De raad wordt ook door de parlementen gecontroleerd, omdat deze bestaat uit de vakministers (ministeriële verantwoordelijkheid ten opzichte van de parlementen). Ook de Europese Raad wordt op dezelfde manier door de parlementen gecontroleerd.

 

Eurocrisis

Met de sluiting van het verdrag van Maastricht wordt de euro het sluitstuk van de eenwording van de markt in de EU.

Vanaf 2008 worden echter fouten in dit systeem zichtbaar: economieën zijn niet te vergelijken en niet per se gebaat bij een gelijke munt. Om de hierdoor ontstane crisis te bestrijden en verdere crises te voorkomen is onder andere het ESM verdrag gesloten, is er een stabiliteitsverdrag en een bankenunie gevormd.

 

Verhouding parlement-EU

Er is sprake van een tweetal schijven. Op een tweetal manieren worden de SG betrokken bij de EU:

  • Via nationaal recht: bijvoorbeeld de ministeriële verantwoordelijkheid en de instemming zoals bedoeld als art. 91 Gw.

  • EU-recht: art. 12 VEU: bijvoorbeeld de kaartprocedure (de gele kaart procedure moet leiden tot heroverweging).

 

 

Hoorcollege 6: Grondrechten

 

Historische ontwikkeling van de grondrechten

In 1215 worden de eerste grondrechten in de Magna Charta opgetekend in Engeland. In 1776 worden de VS onafhankelijk, en is voor het eerst het verlichtingsdenken van Locke (en ten dele van Hobbes) terug te zien in. In 1789 wordt in Frankrijk de déclaration des droits de l’homme et du citoyen getekend. Ook in dit document, dat geïnspireerd werd door de Declaration of Independence, zijn de grondrechten terug te vinden.

 

In de periode 1814-1983 waren de grondrechten verspreid in de Nederlandse Grondwet terug te vinden. Na 1983 werden de de grondrechten echter vooral in hoofdstuk 1 ondergebracht.

 

Op Internationaal en Europees niveau kwamen de mensenrechten vooral na de Tweede Wereldoorlog tot bloei (in deze periode werden het IVBPBR, EVRM en het EU-grondrechtenhandvest getekend).

Hoe de internationale grondrechtenbepalingen voor een waarborg zorgen, verschilt per land en per systeem.

 

Dragers van grondrechten

Uitgangspunt is dat het individu het subject van grondrechten is. In sommige gevallen gelden ze echter slechts voor een bepaalde groep (bijvoorbeeld slechts voor Nederlanders of juist voor buitenlanders).

In beginsel zijn grondrechten niet inroepbaar voor overheidsorganen of -lichamen. Slechts op art. 6 EVRM (eerlijk proces) wordt een beroep door de rechter sporadisch aanvaard.

De overheid is te allen tijde gebonden aan de grondrechten. Ook de rechter is dus verplicht tot juiste toepassing van de grondrechten. Deze verplichting geldt dus voor de gehele trias in alle rechtsgebieden.

Personen in een bijzondere relatie tot de overheid (zoals ambtenaren, militairen of gedetineerden) kunnen in principe een beroep doen op de grondrechten. Wel gelden er specifieke bepalingen voor dergelijke groepen.

 

Categorieën grondrechten

Nationaal versus internationaal: indeling op basis van bron.

Klassiek versus sociaal: materiële indeling.

Klassiek: vereisen onthouding door de overheid. Deze normen zijn in rechte afdwingbaar. De klassieke grondrechten omvatten bodemnormen (bijvoorbeeld verbod op marteling), vrijheidsrechten, gelijkheidsbepalingen, politieke grondrechten, procedurele normen.

Sociaal: Vereisen inspanning van de overheid. Deze grondrechten zijn in principe in afdwingbaar in rechte.

 

Leer van de positieve verplichtingen

Over het algemeen vereisen klassieke grondrechten onthouding van handelen door de overheid. Het kan echter ook zo zijn dat de overheid op basis van een klassiek grondrecht tot handelen verplicht kan worden. Een dergelijke kwestie deed zich voor in het arrest EVRM: Ärzte für das Leben.

 

Werking van grondrechten

De kernvraag is wanneer een individu zich met succes op een grondrecht kan beroepen.

 

Allereerst zal de reikwijdte van het betreffende grondrecht vastgesteld moeten worden. Vergelijk hiertoe de arresten HR: Kerk van Satan, Verfbommetje, Antroposofische huisarts, AOW-gewetensbezwaren.

Voor het vaststellen van de reikwijdte is de redelijke uitleg van grondrechten vereist. Bepaalde vrijheden worden niet geacht te allen tijden te bestaan. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het EVRM, is de reikwijdte van de grondrechten in de grondwet vaak beperkt. Echter: het EVRM heeft weer ruime beperkingsmogelijkheden. In Nederland is de beperkingssystematiek beperkter.

Vervolgens moet onderzocht worden of het betreffende grondrecht beperkt mag worden:

Is de inbreuk op het grondrecht gerechtvaardigd? Zie hiervoor het hieronder beschreven beperkingssysteem.

In beginsel zijn grondrechten zo geformuleerd dat ze beperkbaar zijn. Slechts enkelen zijn absoluut geformuleerd en dus niet te beperken.

 

Er is onderscheid te maken in een tweetal systemen:

  1. Grondwettelijk beperkingssysteem:

Het grondwettelijk beperkingssysteem is sterk op legaliteit gebaseerd. Beperking is slechts mogelijk indien de Grondwet dat via een specifieke clausule mogelijk maakt.

Een dergelijke clausule kan op verschillende wijzen voorkomen:

  • Competentievoorschriften (slechts met een bepaalde hoedanigheid);

  • Doelcriteria (slechts met een bepaald doel is beperking mogelijk).

  • Procedurevoorschriften;

  • Kernrechtmethode (zoals vastgesteld in HR: APV Tilburg en HR: APV Nuth)

Alleen indien er sprake is van een uitdrukkelijke delegatie (vgl. Drugspand Venlo), is een lagere regelgever bevoegd tot beperking. Dit is de leer van de bijzondere beperking (een beperking is specifiek gegeven om een een grondrecht te beperken).

Algemene beperkingen zijn beperkingen op grond van regelgeving die niet specifiek tot beperking in het leven is geroepen.

  1. Verdragsrechtelijk beperkingssysteem

Allereerst moet in de beperking zijn voorzien bij wet (Sunday Times criteria: kenbaar en voorzienbaar).

Vervolgens moet de beperking geclausuleerd zijn en ten derde moet de beperking noodzakelijk zijn in een democratische samenleving (pressing social need).

 

Let op dat in art. 53 EVRM bepaald wordt dat het hoogste beschermingsniveau voor gaat.

 

Kernrechtmethode

Op basis van een APV werd art. 7 Gw in Tilburg beperkt. De HR moest zich vervolgens uitspreken over de vraag of de lagere overheid op basis van inhoud drukwerk mag verbieden. Hierover werd geoordeeld dat slechts de formele wetgever tot beperking achteraf bevoegd is.

Wel mogen in een APV beperkingen gesteld worden aan de mogelijkheden tot verspreiding na drukken.

In Nuth werd op basis van deze uitspraak de mogelijkheid tot verspreiden dusdanig beperkt dat er geen sprake was van enige zelfstandige betekenis van art. 7 Gw. Die HR overwoog dat dit niet toegestaan was.

De kernrechtmethode wordt slechts bij art. 7 Gw toegepast.

 

Handvest van grondrechten EU

Is alleen van toepassing op handelingen van de EU instellingen en indien de EU lidstaten uitvoering geven aan EU-recht.

 

Horizontale werking van grondrechten

Grondrechten kunnen tussen burgers op twee manieren werken:

Directe werking: in dit geval hebben grondrechten dezelfde werking als wanneer ze verticaal toegepast worden. Slechts in beperkte gevallen worden ze direct toegepast (HR: verplichte Aidstest). In een dergelijk geval wordt de formele wet waarop de beperking gebaseerd wordt vaak onrechtmatige daad in de zin van art. 6:162 BW.

Indirecte werking: in dergelijke gevallen (die veel vaker voorkomen) worden grondrechten gebruikt om open privaatrechtelijke normen toe te passen. Zie het arrest HR: Turkse werkneemster.

 

Hoorcollege 7

 

Uitgangspunten decentralisatie

Decentralisatie: houdt in dat regeling en bestuur niet vanuit een centraal gezag plaatsvindt, maar worden uitgevoerd door het rijk en een veelheid van andere publieke lichamen of organen die binnen hun toevertrouwde bevoegdheden opereren.

Deconcentratie: decentralisatie vindt plaats wanneer een bestuursbevoegdheid gericht aan een ondergeschikte ambtenaar wordt geattribueerd. Ten aanzien van de gedeconcentreerde ambten blijft de ministeriële verantwoordelijkheid (art. 42 Gw) gewoon bestaan. Een voorbeeld is te vinden in de inspecteur van de belastingdienst.

 

Territoriale decentralisatie: gebiedscorporaties. Op een bepaald territoir worden bevoegdheden uitgeoefend.

Voorbeelden:

●       Gemeenten

●       Provincies

●       Waterschappen (ook functionee)

 

Functionele decentralisatie: in het leven geroepen ter behartiging van een bepaald belang, met een bepaald doel.

Voorbeelden:

●       Waterschappen

●       Openbare lichamen voor beroep en bedrijf (bijvoorbelde de Nederlandse Orde van Advocaten).

 

Staatsvorm en regeringsvorm

Staatsvorm: heeft betrekking op de verticale verhouding tussen:

●       De centrale en de decentrale ovverheid;

●       Federale overheid en de deelstaten

Staatsvorm geeft de mate van decentralisatie aan.

●       Gecentraliseerde eenheidsstaat: op basis van een constitutie is het gezag centraal georienteerd.

●       Gedecentraliseerde eenheidssstaat: er is sprake van decentralisatie, maar uiteindelijk heeft het centrale gezag de macht. Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Grondslag is gelegen in een constitutie. Decentrale organen zijn in vergaande mate autonoom.

●       Federatie/bondsstaat: verschillende staten vormen op grondslag van een constitutie een bond. Deze verschillende staten zijn gelijkwaardig.

●       Confederatie/statenbond/doelcorporatie: grondslag is gelegen in een verdrag. Belangrijkste bevoegdheden worden centraal neergelegd. De deelstaten zijn soeverein en behouden een recht tot secessie. Een voorbeeld is de NAVO.

Regeringsvorm: heeft betrekking op horizontale verhouding binnen een overheidsverband: Centrale vraag is of er sprake is van een vertrouwensregel.

●       Conventioneel: er is sprake van een sterke eenheid tussen regering en parlement en dus van een monistisch stelsel. Er is geen sprake van een vertrouwensregel.

●       Presidentieel: de president is zelf eveneens gekozen en heeft daarmee een eigen mandaat. De regering staat los van het parlement. Er is geen vertrouwensregel.

●       Parlementair: alleen het parlement heeft een eigen mandaat. De regering is daarmee aangewezen op samenwerking. Er is sprake van een vertrouwensregel.

 

 

Koninkrijk der Nederlanden

Bestaat uit Nederland (daartoe behoren als openbaar lichaam de BES-eilanden) en Aruba, Curacao en Sint Maarten.

In deze hoedanigheid heeft het Koninkrijk een andere staatsvorm. Zie hiervoor ook het statuut.

 

Statuut

Het statuut kan gezien worden als de grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden.

Op basis an art. 3 Statuut lijkt het Koninkrijk een federatie (bepaalde bevoegdheden die op Konnkrijksniveau worden geregeld worden hier opgesomd), maar het heeft ook kenmerken van een eenheidsstaat (centraal toezicht) en confederatie (uittredingsmogelijkheid voor Aruba).

Ook de verschillende rijksorganen orden in het Statuut genoemd.

 

Decentralisatie in Nederland

Vooral op sociaal terrein zullen binnenkort veel taken van centraal niveau worden overgeheveld naar decentraal niveau.

●       Territoriiaal: decentrale overheden zijn slechts bevoegd tot regeling en bestuur binnen hun territoir.

●       Gedecentraliseerd: lagere overheden hebben autonome (art. 124 lid 1 Gw, ze zijn bevoegd tot zelfstandige regeling en bestuur voor zover het algemeen belang in het geding is, achter de voordeur geen bevoegdheden) bevoegdheden.

●       Eenheidsstaat: geen door constitutioneel recht gewaarborgde autonome sfeer van de decentrale overheden. Centrale regelgeving staat hiërarchisch hoger dan decentrale regelgeving.

○       Medebewind: medewerking aan uitvoering van hogere regelingen wanneer die dat vorderen (art. 124 lid 2 Gw).

○       Toezicht: art. 132 lid 2 Gw, kan zowel voor- als achteraf.

 

Relevantie onderscheid autonomie en medebewind

Allereerst is de vraag tot hoever de bevoegdheden van de lagere overheden gaan. Bij medebewind is dit duidelijk gegeven.

Vervolgens is het onderscheid van belang voor de plicht tot medewerking aan hogere regelgeving.

Ten derde is het onderscheid van belang in het kader van de taakverwaarlozingsregeling in art. 132 lid 5 Gw.

 

Dualisering

Voor 2002 was het provincie- en gemeentebestel zeer sterk monistisch (conventioneel). Om dit te revitaliseren heeft men ervoor gekozen om de bestuurlijke ambten (college, gedeputeerde staten) te scheiden van de controlerende ambten (gemeenteraad, provinciale staten). Hiermee werd de regeringsvorm veel sterker parlementair.

 

Bevoegdheden gemeenteraad

De gemeente controleert het bestuur (college) en heeft een verordenende bevoegdheid.

 

Controle

Inlichtingenplicht: vastgelegd in art. 169 lid 2 en 3  en art. 180 Gemeentewet. Zowel actief (op verzoek) als passief.

Verantwoordingsplicht: art. 169 lid 1, 180 lid 1 Gemeentewet. In het beginsel is het college collectief verantwoordingsplichtig (collegialiteit). Daarnaast is elk van zijn leden afzonderlijk verantwoording schuldig.

Vertrouwensregel: gericht op de persoon (dus niet op het ambt). Ten aanzien van wethouders geldt art. 49 Gemeentewet. Zie voor de burgemeester art. 61b Gemeentewet.

 

Verordenende bevoegdheid

De hoofdregel is dat de Raad bevoegd is. In de praktijk komt dit erop neer dat het college voorbereid en de volksvertegenwoordiging de regels vaststeld.

De verordenende bevoegdheid vloeit voort uit medebewindsvordering of uit de gemeentewet.

Aan de verordenende bevoegdheden zijn verschillende grenzen:

1.     Territoriale grens: buiten het grondgebied bestaat geen bevoegdheid.

2.     Benedengrens: de gemeente mag niet achter de voordeur verordenen. Slechts in de publieke sfeer bestaat de verordenende bevoegdheid (HR: Wilnisser visser).

3.     Bovengrens: er mag geen strijd met hogere regelgeving zijn.

a.     Posterieure verordening regelt iets wat al geregeld is in hogere regelgeving: 121 Gem.w.

                                               i.          Regelen verordeningen en hogere regeling hetzelfde onderwerp en hebben ze hetzelfde motief? (HR: Emmense Baliekluivers)

1.     Zo nee: regeling is toegestaan.

2.     Zo ja: is de hogere regeling uitputtend bedoeld?

a.     Zo ja: aanvulling niet toegestaan.

b.     Zo nee: aanvulling in lagere verordening is toegestaan.

b.     Anterieure verordening regelt iets wat later geregeld wordt door een hogere reglgeving: 122 Gem.w.

                                               i.          Regelen verordeningen en hogere regeling hetzelfde onderwerp (Emmense Baliekluivers)?

1.     Nee: regeling is toegestaan.

2.     Ja: regeling is niet toegestaan. Uitputtendheid is hier irrelevant.

Voor de beoordeling hiervan is het onderwerp: object en motief van belang.

4.     Zijgrens: de bevoegdheden van andere gedecentraliseerde mogen niet in het geding komen.

 

Bevoegdheden college

Burgemeester: eigen bevoegdheden.

Wethouders: geen eigenstandige bevoegdheden. Verantwoordelijkheden worden in mandaat uitgevoerd. In het kader van collegialiteit is het college als geheel aansprakelijk.

 

Het college verleent, veelal in medebewindswetgeving vergunningen etc. Daarnaast is het belast met het voeren van dagelijks bestuur.

De burgemeester heeft verschillende bevoegdheden in het kader van de openbare orde.

 

Hoorcollege 8

 

Thema deze week is staatsrecht in beweging. Tijdens het hoorcollege zijn verschillende actuele staatsrechtelijke kwesties besproken. Enkele voorbeelden:

 

Wilders

Mag Wilders naast zijn kamerlidmaatschap lid zijn van het Europees Parlement? De Kiesraad is hier niet tegen, maar art. 7 Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement bepaalt dat deze twee functies niet met elkaar verenigbaar zijn. Wilders wil deze bepaling dan ook aanvechten.

 

Goedkeuring van verdragen

Procedure

Allereerst vinden onderhandelingen plaats. Vervolgens komt de Staten Generaal pas in beeld. Slechts in geval van een behandelvoorbehoud kan de SG nog invloed uitoefenen op de binding aan een verdrag. Ten slotte wordt het verdrag volgens de procedure van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen bekendgemaakt.

Als een verdragsbepaling afwijkt van de Grondwet, moet op basis van art. 91 lid 3 Gw dit verdrag met gekwalificeerde meerderheid worden overgedragen

 

Voorstel

Kees van der Staaij heeft ervoor gepleit dat ook EU-verdragen volgens bovenstaande procedure moeten worden goedgekeurd, omdat er sprake is van vergaande soevereiniteitsoverdracht.

 

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
487