Samenvatting Understanding youth in late modernity (France), deel 2

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


5. Inclusief jeugdbeleid en hervorming

Hervormingsinitiatieven van opleidingen voor jongeren in Westerse samenlevingen worden in grote mate gedicteerd door globalisering en herstructureringen van arbeid. De primaire doelstelling van dergelijke hervormingen gedurende de laatmodernistische periode is het laten aansluiten van de competenties van jongeren op de eisen van de toekomstige arbeidsmarkt. Dit hoofdstuk gaat in op deze hervormingsbewegingen en het onderwijsbeleid dat eruit is voortgekomen en het commentaar vanuit de sociale wetenschappen hierop die politieke perspectieven in twijfel trekken en alternatieven aandragen voor zowel de problematisering van het vraagstuk als voor de oplossingen.

 

Onderwijshervormingen

De economische crisis van de jaren zeventig heeft grote gevolgen gehad op de invulling van het Britse onderwijsbeleid gedurende de laatste dertig jaar. De introductie van marktwerking en individuele verantwoordelijkheid in het conservatieve onderwijsbeleid gedurende de regeringsperioden van Thatcher vormden de opmaat voor het hervormingsbeleid gedurende de jaren negentig. Het conservatieve onderwijsbeleid werd op de volgende uitgangspunten gebaseerd:

  1. Marktwerking werd een cruciale rol toebedeeld in het gestalte geven aan het onderwijsbeleid. Het diende als een controlemechanisme te werken om de effectiviteit van het onderwijsbeleid te toetsen.

  2. De toegankelijkheid van scholen diende verhoogd te worden, net als de keuzemogelijkheden voor scholieren om een specifieke school uit te kiezen.

  3. Scholen verkregen meer autonomie en lokale onderwijsinstanties werden gereduceerd.

  4. De regering kreeg meer zeggenschap over de inhoud van onderwijsprogramma’s. Kwaliteitscontrole en het monitoren van scholen en leraren nam toe.

  5. Selectie- en toelatingsprocedures op scholen werden uitgebreid en vrijgegeven, waarbij scholen zelf de mogelijkheid werd verleend studenten op specifieke criteria toe te laten.

  6. Het onderwijsprogramma voor scholieren in de leeftijdscategorie veertien tot negentien jaar werd hervormd, waarbij het beroepsonderwijs een centrale rol ging spelen.

Na twintig jaar geregeerd te hebben heeft onderzoek uitgewezen dat het conservatieve onderwijsbeleid voor een dramatische toename heeft gezorgd in het aantal jongeren dat met een diploma van school gaat. Er is echter ook kritiek op het neoliberalistische beleid. Onderzoek heeft uitgewezen dat het beleid sociale en economische ongelijkheid in de hand heeft gewerkt, voornamelijk te wijten aan de introductie van marktwerking en keuzevrijheid. Scholieren uit de lagere sociale en economische klassen werden sterk benadeeld doordat zij minder toegang kregen tot goede scholen en hun eigen scholen, vaak in achterstandsgebieden, niet konden concurreren met scholen in welgestelde regio’s.

Het maatschappelijk vraagstuk van raciale ongelijkheid in opleidingsniveau werd weinig tot geen aandacht aan besteed door de opeenvolgende regeringen gedurende de laatste twintig jaar, ondanks dat de sociale en onderwijsverschillen tussen etnische minderheden en de autochtone bevolking toenam. Eén van de primaire redenen voor de toename in sociale ongelijkheid was dat het merendeel van de etnische minderheidsbevolking in achterstandregio’s woont waar het onderwijs kwalitatief lager is.

De regering wees deze kritieken van de hand door de oorzaak van de genoemde problematieken bij de scholieren en hun ouders neer te leggen. De verzorgingsstaat zou een cultuur van afhankelijkheid en desinteresse hebben gecreeerd onder de lage sociale klassen waardoor zij minder geneigd zijn om persoonlijk verantwoordelijkheid af te leggen over de slechte prestaties van hun kinderen. Onder etnische minderheden zou onderwijs geen prioriteit worden geboden en assimilatie in de Britse samenleving tegen worden gehouden. De slechte prestaties van leraren werd, samen met het liberalisme van de jaren zestig, aangevoerd als redenen dat discipline en prestatiedrift op de achtergrond zijn geraakt op scholen.

 

New Labours liberaal onderwijsbeleid

Het regeringsbeleid van New Labour was net zo gericht op het hervormen van Brits onderwijs als de conservatieven. New Labour zette de weg die door de conservatieven was ingeslagen voort door marktwerking, keuzevrijheid, prestatiegerichtheid, een hoge mate van regulering van en controle op de inhoud van leerplannen, verhoogde onderwijsinspecties en kwaliteitscontrole op leraren op beleidsmatig niveau vast te leggen. Een belangrijk verschil was dat er prioriteit werd verleend aan het invoeren van beleid dat sociale ongelijkheid en uitsluiting van jongeren uit de lagere sociale klassen aan zou pakken. Het tegengaan van schooluitval en het verbeteren van de onderwijskwaliteit op scholen in achtergestelde gebieden werden als belangrijke speerpunten aangevoerd om deze negatieve sociale tendensen tegen te gaan.

 

Standaardverhoging

Het beleid van New Labour was gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het Britse onderwijs. New Labour beschouwde dit als essentieel om jongeren later een goede baan te kunnen garanderen en om Groot-Brittannie in de toekomst van een economische concurrentiepositie te kunnen verzekeren op de internationale markt. New Labour ontwikkelde strategische beleidsmaatregelen, zoals de invoering van onderwijsstandaarden zoals de Standards Unit, maar ook praktische interventies zoals de invoering van verplichte reken- en taalvaardigheidlessen op basisscholen. Er werd een doelmatig beleid ingevoerd gericht op de bevordering van het onderwijsniveau in achterstandsgebieden en onder etnische minderheden.

 

Hetegrogeniteit in onderwijsvormen

De fragmentering en diversificering van het onderwijssysteem vormde de kern van New Labours hervormingsbeleid. Als een moderniseringsmaatregel werd het overgenomen van de eerdere conservatieve regeringen en leidde tot een toename van schooltypen, ieder met een eigen status en kwalificaties, tot veertien tegen het jaar 2002. Marktwerking en keuzevrijheid van de ouders werden – en worden – aangevoerd als redenen achter de diversificering van de onderwijssector. Concurrentie tussen scholen werd door het onderwijsbeleid aangejaagd als een mechanisme dat scholen zou motiveren om hun onderwijsstandaarden te verhogen en een algehele verbetering van de kwaliteit van het Brits onderwijs stimuleren.

 

De uitwerking van selectiecriteria in het onderwijs

De voorgaande conservatieve regeringen waren sterk overtuigd dat het principe van selectie een positieve uitwerking zou hebben op het niveau van Britse scholieren en hen zou aanmoedigen om hun potentieel te realiseren. New Labour heeft echter een meer ambigue positie ten opzichte van selectiecriteria in het onderwijs ingenomen. In hun rol als oppositiepartij was New Labour fel gekant tegen de hantering van selectiecriteria door het toelatingsbeleid van scholen, maar na New Labours promotie tot regeringspartij bleef selectie in verschillende hoedanigheden een rol spelen in het onderwijssysteem, zoals:

  • Het behouden van privaat onderwijs zorgt voor het behoud van selectie op basis van socio-economische factoren.

  • De structuur van het middelbaar onderwijs blijft gehandhaafd en middelbare scholen bleven scholieren selecteren op basis van competenties.

  • Binnen scholen worden scholieren eveneens aan selectieprocedures onderworpen en worden zowel ondermaats presterende scholieren als degenen die excelleren in speciale programma’s en leertrajecten ondergebracht.

  • Scholen worden zelf aan de hand van selectiecriteria beoordeeld en ouders willen hun kinderen op de best presterende scholen inschrijven. Hierdoor is een migratie van middenklassegezinnen op gang gekomen die in de hoog gewaardeerde schooldistricten gaan wonen.

  • De toename in het aanbod van beroepsonderwijs heeft geleid tot meer keuzemogelijkheden en een groter onderscheid tussen het academisch leerplan en de leerplannen van het beroepsonderwijs.

 

New Labour en de problematiek van sociale uitsluiting

Maatregelen nemen die sociale uitsluiting van socio-economisch benadeelde jongeren tegen zouden gaan was één van de speerpunten van de Labour-regering. De regering ontwierp een beleidsprogramma dat een grote invloed heeft uitgeoefend op het onderwijsbeleid. Het beleid was op de volgende uitgangspunten gebaseerd:

  1. New Labour vond het moreel en economisch verantwoord om jongeren met een speciale onderwijsvraag te incorporeren in het regulier onderwijsveld. Scholen die speciaal onderwijs leverden zouden blijven bestaan, maar zouden meer gericht worden op het bevorderen van de sociale integratie van hun leerlingen.

  2. Het buitensluiten of weigeren van leerlingen door scholen diende drastisch te worden teruggedrongen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het aantal jongeren dat geweigerd werd door scholen gedurende de jaren negentig dramatisch was toegenomen. De regering beperkte de beslissingsbevoegdheid van scholen hierin en stelde richtlijnen vast waardoor het selectiebeleid van scholen transparanter werd.

  3. New Labours onderwijsbeleid richtte zich op het terugdringen van schooluitval en spijbelen, onder andere door het uitbreiden van thuisscholing en beroepstrainingprogramma’s.

 

Sociale uitsluiting van jongeren en het staatsbeleid van New Labour

Het onderwijsbeleid van New Labour, gericht op het terugdringen van sociale uitsluiting van jongeren, werd gestructureerd door een discours dat de oorzaken van deze jeugdproblematiek lokaliseerde in de private sfeer. Volgens New Labour zouden het persoonlijk falen van jongeren, het gezin of de gemeenschap waar de jongeren onderdeel van uitmaken ten grondslag liggen aan de sociale uitsluiting waar deze jongeren mee belast worden. Dit discours werkte door in het onderwijsbeleid dat sociale uitsluiting actief tegen diende te gaan door middel van wetgeving. Als voorbeeld hiervan kan het regeringsbeleid ten aanzien van jongeren met een speciale onderwijsvraag worden aangevoerd. New Labours beleid was erop gericht om deze jongeren te integreren in bestaande vormen van regulier onderwijs, hetgeen de jongeren een pathologisch profiel van persoonlijke beperking toeschreef. Dit beleid heeft tot controverse geleid binnen de sociale wetenschappen, omdat het de sociale discriminatie van jongeren door de maatschappij als machtsstructuur buiten beschouwing liet. De sociale kernoorzaken die ten grondslag liggen aan de uitsluiting van kwetsbare groepen jongeren werden door het beleid niet aangekaart. Dit geldt eveneens degenen die als ‘probleemjongeren’ werden gekwalificeer, zoals voortijdige schoolverlaters en spijbelaars. Het beleid was gefundeerd op de visie dat dergelijke problemen te wijten waren aan individuele pathologieën of een gebrek aan persoonlijke, morele verantwoordelijkheid. Dit heeft geleid tot de implementatie van technocratische oplossingen voor het terugdringen van sociale uitsluiting die risicogroepen in een vroeg stadium identificeren en meer regulering en interventie door de staat legitimeerden.

Het pathologiseren van het probleem van sociale uitsluiting van jongeren heeft zich ook gemanifesteerd in het regeringsbeleid ten aanzien van het gezin en het ouderschap. Initiatieven om de kwaliteit van opvoeding te verbeten en de ouders meer verantwoordelijkheid te laten nemen voor de schoolprestaties van hun kinderen vestigen de aandacht op het persoonlijk falen van de ouders om hun kinderen volgens de normen en waarden van de sociale middenklasse op te voeden.

New Labour structureert de jeugdproblematiek van sociale uitsluiting binnen het kader van de waarden en normen van de sociale middenklasse. Persoonlijke verantwoordelijkheid speelt hierbij de hoofdrol. Dit heeft geleid tot het implementeren van regulerend en disciplinerend beleid dat ouders en jongeren die een andere sociale positie innemen in de maatschappij dwingt om verantwoordelijkheid te nemen en zich te conformeren aan de sociale conventies van de middenklasse. Deze groepen worden onderworpen aan controlerende en interventionistische maatregelen die op hun beurt beleidsmatig ingrijpen legitimeren.

Deze nadruk op verantwoordelijkheid oefent eveneens effect uit op de rol van de school binnen het sociale uitsluitingsvraagstuk. New Labour stelt sociale uitsluiting deels in stand wordt gehouden door de Britse scholen zelf. De regering benadrukt het belang van goed onderwijs om sociale uitsluiting tegen te gaan en legt de verantwoordelijkheid voor het beschikbaar stellen van kwalitatief hoog onderwijs bij de scholen zelf neer. Armoede en sociale ongelijkheid zouden op zichzelf geen belemmering vormen voor het verhogen van het opleidingsniveau onder jongeren. Een dergelijk perspectief negeert onderzoeksresultaten die aantonen dat sociale klasse hierbij een belangrijke rol speelt en dat sociale uitsluiting niet enkel voorkomen kan worden door het aanscherpen van onderwijsstandaarden op scholen.

Sociale gelijkheid wordt door New Labour in de context van kansbevordering geplaatst. Volgens de ideologie van New Labour dient de regering een kansrijke sociale omgeving te construeren waarbinnen individuen kunnen opklimmen in sociale klasse en er sociale mobiliteit op gang komt. De uitbreiding van de middenklasse was een beleidsdoelstelling van New Labour, het werd gepresenteerd als een haalbaar doel voor iedereen mits men de kans krijgt aangeboden om dit te bereiken. Potentieel belemmerende, structurele factoren als armoede werden niet erkend binnen dit discours.

De ommekeer in ideologie heeft echter ook meer pragmatische redenen van politieke aard. Het traditionele beleid van Labour dat sterk gebaseerd was op het erkennen van klasse-onderscheid werd gedurende de vroege jaren negentig van de twintigste eeuw vervangen door een beleidvoering die de sociale middenklasse meer aan zou spreken. Daarom structureerde New Labour haar beleid binnen het referentiekader van de sociale middenklasse en werd het discours over sociale uitsluiting daarop afgestemd.

 

Alternatieve perspectieven op onderwijs en sociale klasse-ongelijkheid

De sociale wetenschappen hebben het onderwijsbeleid van New Labour bekritiseerd. Op basis van onderzoek naar sociale ongelijkheid in relatie tot gender, sociale klasse en etniciteit hebben verscheidene sociaal wetenschappers de politieke visie van New Labour gediskwalificeerd en alternatieve perspectieven voorgesteld om dit jeugdvraagstuk te structureren.

 

Het belang van klasse-ongelijkheid en onderwijskwaliteit voor sociale ongelijkheid

Gedurende de laatmoderne periode is sociale klasse-onderscheid een marginale rol van betekenis gaan spelen in het sociaalwetenschappelijk onderzoek en theorievorming. Theoretici hebben gesuggereerd dat, binnen de hedendaagse, sterk geïndividualiseerde samenleving, de levensloop van individuen veel minder bepaald wordt door sociale klasse-onderscheid dan in het verleden. Onderzoek naar sociale klasse-onderscheid heeft zodoende weinig invloed uitgeoefend op het sociaalwetenschappelijk, academisc discours of op de beleidsvorming van New Labour.

Recente onderzoeken hebben echter aangetoond dat sociaal klasse-onderscheid nog steeds een belangrijke factor is voor het onderwijstraject en latere levensloop van jongeren. Contemporaine theoretici, beïnvloed door het werk van Bordieu en Bernstein, bestuderen de politieke, sociale en culturele contexten die invloed uitoefenen op de opleidingskansen van jongeren.

 

De middenklasse als sociale machtsstructuur

Internationaal onderzoek, uitgevoerd gedurende de laatste twintig jaar, heeft aangetoond hoe de machtspositie van de middenklasse invloed uitoefent op de structuring van nationale onderwijssystemen. Amerikaans, Australisch en Europees onderzoek heeft inzicht geboden in de complexe processen die geassocieerd worden met sociale reproductie, hoe zij zich manifesteren op alle lagen van de samenleving en gestalte verlenen aan overheidsbeleid.

De eisen en sociale idealen van de sociale middenklasse stonden aan de basis van een Britse beleidsvorming die gebaseerd was op keuzevrijheid en keuzemogelijkheid. Dit, door de normen en waarden van de middenklasse gestructureerd, beleid bevoordeelde de middenklasse op verschillende manieren. Een voorbeeld hiervan is hoe de introductie van marktwerking en selectie binnen het onderwijs de sociale middenklasse een voordeelpositie verleende in de bevordering van de onderwijskansen van hun kinderen. Onderzoek heeft uitgewezen dat:

  • De middenklasse het zich financieel kan veroorloven om het beste onderwijs te selecteren.

  • De hantering van selectiecriteria binnen het voortgezet onderwijs niet heeft geleid tot een hogere selectiepercentage van jongeren uit de arbeidersklasse.

  • De onderwijstrajecten voor veelbelovende scholieren sterk klassebepaald zijn en haast uitsluitend uit scholieren bestaan die afkomstig zijn uit de middenklasse.

  • Het onderscheid tussen het academisch en het beroepsonderwijs sterk klassebepaald is. Het onderwijsbeleid richt het beroepsonderwijs voornamelijk op jongeren die een verhoogd risico lopen op toekomstige werkloosheid.

De sociale middenklasse kan strategieën aanwenden om de kansen van hun kinderen te bevorderen. Ouders behorend tot de middenklasse kunnen economisch, sociaal en cultureel kapitaal inzetten om hun kinderen een voordeel te geven in het onderwijssysteem. Onderzoek wijst uit dat dergelijke klassestrategieën belangrijk zijn voor reproductie van de sociale middenklasse. Het financieel kapitaal van de middenklasse wordt gebruikt om het beste onderwijs te selecteren, hetgeen later tot beter betaalde banen leidt. Het sociaal en cultureel kapitaal geeft kinderen uit de middenklasse toegang tot een sociaal netwerk waar zij later gebruik van kunnen maken om toegelaten te worden tot hoger onderwijs en carrière te maken.

 

De arbeidersklasse en sociale reproductie

Sociaalwetenschappelijk onderzoek naar sociale reproductie heeft zich voornamelijk gericht op de middenklasse en de wijze waarop het invloed uitoefent op het onderwijssysteem. Maar er is weinig wetenschappelijk materiaal over hoe de identiteit en toekomst van leden van de arbeidersklasse tot stand komt. Huidig onderzoek benadrukt het belang van schoolculturen, buurtgemeenschappen en attituden van ouders. Een belangrijke wetenschapper in dit veld is Bourdieu. Deze zegt dat gevoelens en reacties van een individu gerelateerd zijn aan de omgeving. Culturele normen en waarden, met betrekking tot opleiding en toekomstperspectief, hebben veel invloed op de normalisatie van gedrag en attituden. Dit gebeurt via zogenaamde 'pedagogische acties'. Deze worden zichtbaar via institutionele en familiale educatie, en lidmaatschap van de buurtgemeenschap. Deze drie contexten zijn het belangrijkst bij het vormgeven van attituden met betrekking tot opleiding van jongeren. Deze worden nu kort besproken.

  • Scholen kunnen mogelijkheden en dromen van jongeren beperken of juist aanmoedigen. Zij beïnvloeden in sterke mate hoe succes wordt gepercipieerd.

  • Jongeren zien in hun buurtgemeenschap welke mogelijkheden daar zijn voor hun toekomst, en welke rol educatie daarin mogelijk speelt. Ook creëert de buurt een idee over de 'buitenwereld' waaraan zij wel of niet deel willen nemen.

  • Ouders worden vaak verantwoordelijk gehouden voor kinderen die niet (willen) presteren op school. Er moet echter rekening gehouden wordt met het feit dat ouders in de arbeidersklasse vaak zelf negatieve ervaringen hebben gehad op school. Daarbij hebben ze vaak te weinig tijd om heel actief betrokken te zijn bij de opleiding van hun kinderen. De verwachtingen van deze ouders (vergeleken met ouders uit andere sociale klassen) zijn dan ook anders. Ze hechten er meer waarde aan dat het kind zijn best doet, dat ze niet in de problemen raken en dat ze vrienden maken. Ze vinden het belangrijker dat hun kind het naar zijn zin heeft, dan dat het uitzonderlijk goed presteert.

 

Sekseverschillen en onderwijs

Veel wetenschappelijk onderzoek heeft een relatie vastgesteld tussen educatie en sekseverschillen. In de jaren negentig wees wetenschappelijk onderzoek uit op welke wijze onderwijs een rol speelt bij het vormgeven van de mannelijke identiteit bij jonge jongens. Hegemonische mannelijkheid (de culturele legitimatie dat mannen dominant zijn en vrouwen ondergeschikt zijn) beïnvloedt hoe jonge jongens zich gedragen op school. Zij distantiëren zichzelf van vrouwen en homoseksuele jongens, om zo de superioriteit van heteroseksualiteit en het proces van dominantie te handhaven. Ten tijde van publicering van deze onderzoeksresultaten ontstond er sociale onrust als gevolg van de onderprestatie van jongens in het onderwijs in verhouding met meisjes. Vier mogelijke oorzaken werden aangedragen die dit verschil zouden verklaren. Ten eerste zou masculiniteit in een 'crisis' verkeren. Jongens zouden zich heel bewust zijn van het feit dat zij niet in het door mannen gedomineerde werkveld van hun vaders terecht komen. Zij voelen dat hun toekomsten onzeker zijn. Ten tweede zijn jongens slachtoffers geworden van het onderwijssysteem, doordat er meer vrouwelijke onderwijzers zijn en het curriculum zich vooral richt op meisjes. Ten derde zou afwijzing van huiswerk en autoriteit binnen het idee van masculiniteit passen. Tot slot falen jongens als gevolg van verminderde effectiviteit van scholen. Binnen het onderwijs is steeds minder macht voor professionals en steeds meer macht voor managers.

Er is echter ook gegronde kritiek op deze verklaringen. Zo hebben jongens altijd al lager gepresteerd dan meisjes. Ook worden alle jongens in een groep benoemd, terwijl het vooral jongens uit de arbeidersklasse zijn die onderpresteren. Tevens speelt etniciteit een rol. Jongens uit bepaalde etnische groepen presteren minder dan jongens uit andere etnische groepen. Belangrijk is ook sociale ongelijkheid. Wanneer men probeert het verschil te verklaren tussen de sociale groepen van jongens, moet rekening gehouden worden met de sociale context en de materiële condities die de ongelijkheden veroorzaken en in stand houden. New Labour heeft geprobeerd dit probleem op te lossen door remasculinisatie van het onderwijs. Zij proberen binnen het onderwijssysteem meer masculine normen en waarden te stimuleren.

Ook al blijkt uit onderzoek dat verschillen in sociaal en cultureel kapitaal verantwoordelijk zijn voor verschillen in ervaringen en mogelijkheden in het onderwijssysteem, toch blijft het beleid voornamelijk gericht op jongens. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat wanneer meisjes problemen ondervinden, zij zichzelf op andere wijzen uitsluiten van het onderwijs. Zij doen dit bijvoorbeeld door te spijbelen. Jongens maken vaker gebruik van meer expressieve methoden, zoals agressiviteit. Dit wordt dan vaker als een probleem herkend. Hierdoor is er echter maar weinig hulp voor meisjes met problemen in het onderwijs.

 

Etnische verschillen en onderwijs

De relatie tussen etniciteit en onderwijs is onderhevig aan grote spanningen. In de jaren zestig vond men dat etnische groepen te weinig probeerden zich te assimileren aan de Britse cultuur. In de jaren tachtig lag er juist een nadruk op multiculturalisme en het waarderen van de bijdrage die etnische minderheden konen brengen aan de maatschappij. Aan het einde van de jaren negentig wordt niet meer zoveel aandacht besteed aan etnisch-gerelateerde problemen in het onderwijs. New Labour probeert wel onderwijsverschillen als gevolg van etnische verschillen te minimaliseren, maar dit beleid is maar weinig effectief. Het beleid is vooral gericht op assimilatie en inclusie, en niet op de oorzaken van uitsluiting.

 

Ter afsluiting

Volgens huidige politiek heeft Groot-Brittannië in deze moderne tijd behoefte aan hoog opgeleid personeel. Om dat te bereiken moet het onderwijssysteem worden gemoderniseerd en moet beleid ervoor zorgen dat niemand wordt uitgesloten. Maar, huidig beleid creëert juist vaak uitsluiting en zorgt voor nieuwe problemen omtrent de jeugd, etniciteit en sekse. Zij zien uitsluiting als gevolg van pathologie, een gebrek aan sociale verantwoordelijkheid en verplichtingen, en persoonlijke problemen. In plaats van sociale oorzaken aan te pakken, worden individuen juist vaak gestraft voor hun 'problemen'. Het huidige beleid is tegenstrijdig aan wetenschappelijke bevindingen.

6. Jeugdcriminaliteit

Volwassenen hebben zich altijd zorgen gemaakt over jeugdcriminaliteit, zo ook in de laatmoderne tijd. Het eerste deel van dit hoofdstuk richt zich op de politieke reacties op jeugdcriminaliteit vanaf de jaren negentig. Het tweede deel richt zich op hoe de sociale wetenschap zich bezig heeft gehouden met jeugdcriminaliteit.

 

Politieke reacties op jeugdcriminaliteit

Aan het einde van de jaren tachtig vonden grote veranderingen plaats in het jeugdrecht. Er was in die tijd veel sociale onrust met betrekking tot de jeugdcriminaliteit. De conservatieve regering die op dat moment aan de macht was reïntroduceerde en verhoogde de straffen. Toen New Labour aan de macht kwam, ontstond er een heel nieuwe vorm van jeugdrecht. Er kwam meer nadruk te liggen op management en prestaties. Er werden doelen geïntroduceerd, risico-analyses uitgevoerd en beleidsuitvoeringen werden gestandaardiseerd. Dit type beleid, dat gelinkt is aan neo-liberale politieke overtuigingen, wordt gekenmerkt door wat ook wel ´adulteration´ wordt genoemd. Jongeren worden hierbij meer verantwoordelijk gehouden voor hun daden en meer behandeld als volwassenen. Groot-Brittannië hefte daarbij het ´doli incapax´ op, welke kinderen tot hun 14e levensjaar beschermt tegen de wet. De Verenigde Naties waren hierover zeer kritisch en stelde dat Groot-Brittannië de rechten van het kind negeerde. Groot-Brittannië stelde juist dat ze met deze nieuwe maatregelen en met het toekennen van meer verantwoordelijkheid het welzijn van het kind zouden verbeteren. Ze introduceerden nieuwe vormen van preventie, waarbij al vroeg kon worden ingegrepen in de levens van kinderen. Het beleid was vooral gericht op individuen en individuele risicofactoren (zoals hyperactiviteit, slechte schoolprestaties, gebrek aan zelfcontrole, weinig ouderlijk toezicht). Behalve de jongeren zelf krijgen ook anderen meer verantwoordelijkheid, zoals de ouders en de lokale overheid.

 

Ruimtebeleid

Een beeld dat men vaak heeft van jongeren is dat zij maar een beetje rondhangen, niet productief zijn en een bedreiging vormen. Hun impulsiviteit, onvolwassenheid en gebrek aan regels zou leiden tot toekomstig crimineel gedrag. Maar de buurt is juist belangrijk voor jongeren. Hier hebben ze meer vrijheid, hoeven ze niet aan leeftijdseisen te voldoen, hoeven ze niets te betalen. Echter, wanneer zij zich zo in het open bevinden krijgen ze ook meer aandacht van ouderen en de autoriteit. Deze interpreteert hun gedrag op een wijze die past binnen het beeld van een ´politiecultuur´. De politiecultuur bestaat uit twee groepen, wij (de politie) en zij (de rest). De rest bestaat ook uit twee groepen. De eerste groep bestaat voornamelijk uit de blanke middenklasse die de politie steunt en in stand houdt, en voor wie de politie klaarstaat. De tweede groep zijn meestal de buitengeslotenen en sociaal achtergestelden, en degene waar de politie dingen tégen doet. Jongeren vallen vaak in deze laatste groep.

Politieke ruimte wordt nu steeds vaker zo ingericht dat er geen ruimte meer is voor hangjongeren. Bijvoorbeeld door het creëeren van grote winkelcentra die gemonitord kunnen worden en waar jongeren kunnen worden geweerd. Tevens wordt nieuw beleid geïntroduceerd, gericht op het aanpakken van antisociaal gedrag. New Labour ontwierp hiervoor de ASBO (´Anti-Social Behavior Order´). Lokale autoriteit en politie kunnen een ASBO geven aan iedereen ouder dan 10 jaar van wie wordt gedacht dat ze onrust veroorzaken. Het overtreden van de ASBO kan leiden tot vijf jaar gevangenisstraf. Er is veel kritiek op de ASBO maatregel. Er hoeft maar weinig bewijs geleverd te worden om iemand een ASBO te kunnen geven. Hierdoor hebben lokale autoriteiten, en degenen met veel invloed op deze autoriteiten, veel macht. Tevens had het merendeel dat door overtreding van de ASBO in de gevangenis terecht kwam al een verhoogd risico om in de gevangenis terecht te komen. Tot slot zorgt de maatregel ervoor dat ook veel kleine criminelen in de gevangenis belanden en daar de negatieve gevolgen van ondervinden. Met ander, minder streng, beleid zouden zij veel sneller op het rechte pad terecht komen en zou erger worden voorkomen.

Er is steeds meer beleid dat ingrijpt in de levens van jongeren die dreigen de verkeerde kant op te gaan. Dit wordt gerechtvaardigd door te zeggen dat er steeds meer jeugdcriminaliteit is en dat het uit de hand loopt. Wetenschappelijk onderzoek daarentegen toont aan dat jeugdcriminaliteit afneemt dan wel stabiel is.

 

Populisme in jeugdbeleid

Politici maken heel slim gebruik van jeugdcriminaliteit. Door hierop te focussen wordt de aandacht weggenomen van ingewikkelde problemen zoals werkloosheid en staatsschulden. Ze wekken de indruk dat ze de misdaad hard gaan aanpakken, moraal gaan herstellen en sociale disintegratie tegen zullen gaan. Politici leggen niet alleen de nadruk op jeugdcriminaliteit om daadwerkelijk criminaliteit tegen te gaan, maar vooral om politieke geloofwaardigheid te verkrijgen. Jongeren zijn hier het slachtoffer van.

 

Morele paniek

Eerder is al besproken hoe morele paniek gerelateerd is aan de groeiende onrust met betrekking tot jeugdcriminaliteit. Morele paniek is een term geworden die te pas en te onpas wordt gebruikt. Dit terwijl het begrip zelfs in de wetenschappelijke wereld niet goed wordt gedefinieerd. Er bestaat veel onduidelijkheid over hoe men deviantie en moraliteit definieert en hoe de maatschappij hier nu eigenlijk op reageert. De media zijn inmiddels ook verandert en morele paniek komt nu op andere wijzen tot stand. De media zijn veel groter en sneller geworden en er zijn heel veel verschillende actoren bij betrokken. Sociale onrust ontstaat nu vaak heel plots, maar waait ook snel weer over. Jongeren worden door de media veelal negatief afgebeeld. Wanneer dit gebeurt ontstaat er soms een vlaag van morele paniek, maar deze is ook vrij snel weer afgelopen.

 

 

Jeugdcriminaliteit en de sociale wetenschappen

Onderzoek in de sociale wetenschappen met betrekking tot jeugdcriminaliteit wordt gedomineerd door administratieve criminologie. Veelal is deze data gebaseerd op cijfers van het jeugdrechtsysteem. Sinds de eeuwwisseling is de overheid meer en meer geinteresseerd in de invloed van beleid op criminaliteit. Zij heeft veel geld geinvesteerd in beleidsevaluaties. Ook is er meer aandacht gekomen voor de criminele carriere.

In de sociale wetenschappen is te weinig aandacht voor hoe jongeren hun criminele gedrag percipieren. Uit onderzoek is gebleken dat jongeren, zodra zij in contact komen met het rechtssysteem, maar weinig respect krijgen en weinig kansen hebben om een gevangenisstraf te ontlopen. Zodra zij in de gevangenis terecht komen, ervaren ze veel angst, intimidatie en dehumanisatie. Zij grijpen dan gedragsstrategieen aan om het gevangenisleven aan te kunnen. Deze strategieen beinvloeden echter vaak op negatieve wijze hun toekomstige criminele gedrag.

 

De levensloop benadering

Een criminele carriere is het verloop van crimineel gedrag van een individu in een bepaalde periode van zijn of haar leven. Longitudinale studies kijken naar de ontwikkeling van crimineel gedrag, de oorzaken ervan, het voortduren ervan, escalatie van crimineel gedrag en het stoppen met crimineel gedrag (desistance genoemd). Het op deze manier onderzoeken van crimineel gedrag over de levensloop wordt ook wel de levensloop benadering genoemd. De benadering stelt dat vroeg antisociaal gedrag een aanwijzing kan zijn voor later crimineel gedrag. Deze assumptie wordt ondersteund door statistisch significante predictoren zoals vroeg ouderschap, drugsgebruik, slechte schoolprestaties en een slechte psychische gezondheid. Des te meer van deze factoren aanwezig zijn bij kinderen/jongeren, des te groter de kans op later probleemgedrag. Deze risicofactoren kunnen ontstaan als gevolg van problemen in de buurt, problemen op school, individuele problemen of familiale problemen.

De levensloop benadering kent echter ook beperkingen. Zo wordt er veel waarde gehecht aan de link tussen crimineel gedrag en biologische disfuncties. De nadruk ligt te veel op het individu. Een andere beperking is hoe zij delinquentie meten, welke wordt bepaald door het aantal overtredingen dat een individu begaat. Er is daarbij te weinig aandacht voor de sociale context waarin het criminele gedrag plaatsvindt.

Voor toekomstig onderzoek naar criminele carrieres zou meer rekening gehouden moeten worden met de sociale context. De definitie van crimineel gedrag moet beter worden gerelateerd aan de sociale omgeving waarin het plaatsvindt. Veel crimineel gedrag vindt immers plaats in achterstandsbuurten. Maar de mensen die daar wonen percipieren criminaliteit op een heel andere manier dan mensen die nooit in een achterstandsbuurt hebben gewoond. Voor deze mensen is criminaliteit onderdeel van het dagelijks leven. Criminele activiteiten worden als iets normaals beschouwd en hebben voor veel jongeren meer positieve dan negatieve effecten (denk aan geld, sociale inclusie, plezier). Tot slot is het niet zo dat jongeren 'beginnen' met crimineel gedrag en er dan mee 'stoppen'. De realiteit is dat jongeren vaak proberen te stoppen, vervolgens terugkeren naar de criminaliteit, en op deze manier heen en weer bewegen tussen een crimineel en niet-crimineel levenspad.

 

Jongens, meisjes en crimineel gedrag

Jeugdcriminaliteit wordt meestal gepleegd door jongens. Veel wetenschappelijk onderzoek heeft zich daarom gericht op de relatie tussen crimineel gedrag en de mannelijke identiteit. Een mogelijke verklaring is dat er een crisis heerst omtrent de mannelijke identiteit, omdat de traditionele manier van het bewerkstelligen van deze identiteit onderhevig is aan grote veranderingen. De manieren waarop de mannelijke identiteit verkregen kan worden zijn niet of minder toegankelijk, waardoor jongens op andere manieren proberen hun mannelijke identiteit vast te stellen.

Met betrekking tot meisjes spreekt men vaak over dubbele deviantie: zij 'overtreden' niet alleen de normen van de wet, maar ook die van femininiteit. Echter, wetenschappelijk onderzoek toont aan dat meisjes niet proberen om meer mannelijk te zijn, maar om in een andere context hun vrouwelijke identiteit proberen vast te stellen. Een voorbeeld hiervan is bende-activiteiten, die meisjes een zekere status en reputatie biedt en tevens bescherming kan betekenen.

 

Ter afsluiting

Jeugd wordt vrijwel altijd geassocieerd met criminaliteit. Volgens de media is de jeugd gevaarlijker dan ooit. Dit terwijl onderzoek aantoont dat jeugdcriminailteit afneemt dan wel constant blijft. Veel vaker wordt crimineel gedrag door jongeren gezien als een individuele rationele keuze. De politiek reageert hierop met meer en zwaardere straffen, meer surveillances en meer controles. Tegelijkertijd vindt er een proces plaats van responsibilisering. Hierbij worden niet alleen de jongeren meer verantwoordelijk gehouden maar ook de omgeving. De sociale wetenschap heeft nog niet veel alternatieven geboden voor deze beleidsmethoden. Wetenschappers leggen vooral de nadruk op neo-positivisme en administratieve criminologie. Daarnaast besteden zij wel aandacht aan hoe de overheid mogelijk zelf criminaliteit in de hand werkt. Zij kijken daarbij vaak naar de criminele carriere van mensen. Echter, bij het onderzoeken van de criminele carrières wordt te weinig gekeken naar de sociale context.

 

7. Consumptie door jongeren

Een van de kenmerken van de laatmoderne tijd is groeiende consumptie. Consumptie heeft een grote invloed op jongeren. In de laatmoderne tijd zijn zij de groep waar consumptie op is gericht. Zij zijn tevens de drijvende kracht achter nieuwe productie. Dit hoofdstuk kijkt naar hoe consumptie een rol speelt in het leven van jongeren en hoe de overheid en de markt daar op inspelen. Tot slot wordt gekeken hoe deze processen de identiteitsvorming van jonge mensen beïnvloedt.

 

De opkomst van de consumptiecultuur

Consumptie is in de laatmoderne tijd onderdeel van het alledaagse leven. Consumptie valt samen met het ontstaan en ontwikkelen van nieuwe producten en diensten en de opkomst van de zogenaamde consumptiecultuur. Consumptiecultuur is sinds het begin van de negentiende eeuw erg veranderd. Op dat moment komt het industriele kapitalisme op. Er ontstaan nieuwe kapitaalbronnen, welke worden geïnvesteerd in nieuwe technologieen. Dit leidt onder meer tot het introduceren van Fordistische productiewijzen. Deze ontwikkelingen zorgen voor de opkomst van de massaproductie. Nieuwe producten worden geintroduceerd in het leven van de gewone burger, zoals kleding, auto's en innovatieve huishoudelijke producten. Ook ontstaan er nieuwe mediavormen, zoals kranten, dagbladen, radio en televisie. Deze nieuwe media worden onder meer gebruikt om te adverteren over de nieuwe producten.

Vanaf het midden van de twintigste eeuw vinden er grote veranderingen plaats met betrekking tot consumptie en productie. De industriele maatschappij verandert in een post-industriele maatschappij waarin nieuwe productiewijzen ontstaan. Een van deze productiewijzen is het post-Fordisme. Dit betekent dat producten niet langer op grote schaal worden geproduceerd (niet langer massaproductie van hetzelfde product). Er wordt een nadruk gelegd op nichemarketing. Hierbij worden kleine, maar mogelijk winstgevende marktsegmenten getraceerd en bediend. Er worden producten gemaakt op basis van individuele voorkeuren. Er zijn een aantal factoren die deze veranderingen teweeg hebben gebracht:

  • Globalisatie. Traditionele grenzen verdwijnen, waardoor producten over bijna de hele wereld vrij verhandeld en geproduceerd kunnen worden. Specifieke voorbeelden hiervan zijn de val van de Berlijnse muur in 1989 en de opkomst van de Chinese economie en andere Aziatische landen.

  • Nieuwe technologieen (met name nieuwe media hardware, zoals stereos, cdspelers, mp3- en mp4spelers).

  • Enorme uitbreiding van de dienstensector. Deze steunt consumptie en creeert zelfs een nieuwe vorm van consumptie. Denk bijvoorbeeld aan winkelcentra, attractieparken en fastfood. Het kopen van producten en diensten is gekoppeld aan ontspanning. Diensten worden een handelswaar en een belangrijk onderdeel binnen alledaagse consumptie.

  • Nieuwe informatietechnologieen die nieuwe mediamogelijkheden creeeren (zoals het internet en de mobiele telefoon).

 

Jongeren als consumenten

Consumptie is een vorm van socialisatie. Het dringt overal door in het leven van jongeren. Kinderen en jongeren waren uitgesloten van consumptie in de vroegmoderne tijd. Pas sinds het einde van de negentiende eeuw worden er producten speciaal voor kinderen en jongeren gemaakt. Advertenties waren toen nog vooral gericht op de moeders en verzorgers die de producten konden kopen voor hun kinderen. Er ontstaat kinderspeelgoed, babyvoeding en kinderkleding. Deze trends zetten door in het begin van de twintigste eeuw. Na de tweede wereldoorlog ontstaat er een markt speciaal gericht op jongeren. Jongeren hebben op dat moment een groot besteedbaar inkomen. De markt gaat zich ook onderverdelen en gericht producten maken voor de subculturen onder jongeren. Het verkopen van producten is nu direct gericht op jongeren (en niet langer op de ouders die de producten kunnen kopen voor hun kinderen).

 

Consumptie door jongeren in de laatmoderne tijd

Consumptie bestond altijd voornamelijk uit mode en kleding. Tegenwoordig wordt er vooral veel technologie aangeschaft. Mobiele telefoons, computers en digitale televisie zijn onderdeel van het alledaagse leven.

 

De internetgeneratie

Jongeren zijn zeer goed in staat om nieuwe technologieen te integreren in hun dagelijks leven. Sommige wetenschappers hebben het over de Y-generatie. Dit zijn jongeren die geboren zijn tussen de jaren tachtig en negentig, die veel vaardigheden hebben met betrekking tot nieuwe media en volop consumeren. Zij zouden een drijvende kracht zijn achter sociale verandering, welke traditionele grenzen van kennis en macht zouden kunnen doorbreken. Ze zouden veel invloed hebben over hoe het geld in het huishouden zou worden besteed, met name op het gebied van technologie. Dit is echter een ietwat beperkt beeld van jongeren. Jongeren die media en internet gebruiken zijn heel divers. Er zijn grote verschillen in de media- en internetconsumptie wanneer gekeken wordt naar sekse, leeftijd, toegankelijkheid, religie, geografie en etniciteit. Uit wetenschappelijk onderzoek is onder meer gebleken dat kinderen in de middenklasse meer internettoegang hebben dan kinderen uit de arbeidersklasse, dat jongens het internet meer gebruiken dan meisjes (zowel kwantitatief als kwalitatief) en dat kinderen met de leeftijden 9-11 en 18-19 minder internettoegang hebben. Het is daarom ook niet terecht om te spreken over een Y-generatie, waartoe alle jongeren zouden behoren en waarin zij dezelfde media- en internetgebruiken hebben.

 

Overheidsbeleid en nieuwe media

De overheid grijpt maar weinig in in het domein van consumptie. Men is van mening dat consumptie het beste wordt gereguleerd door de markt. Maar angsten in de maatschappij hebben er voor gezorgd dat de overheid meer regulaties heeft ontwikkeld met betrekking tot advertenties en censuur. Daar komt bij dat de overheid het juist steeds belangrijker vindt dat nieuwe technologieen worden geintegreerd in de samenleving. Ook New Labour hanteert een modernistische visie, en is van mening dat Groot-Brittannie deel moet nemen aan het digitale tijdperk om wille van economische groei en sociale inclusie. Zij investeerden zeer veel geld om alle scholen in Groot-Brittannie internettoegang te geven, en leraren te trainen om er effectief mee om te kunnen gaan. Tevens werd geinvesteerd in internetcentra in achterstandsbuurten, nieuwe openbare bibliotheken en meer toegang tot openbare diensten via het internet.

Ook al is er geen eerder vergelijkbaar en vergaand beleid als dat van New Labour, er bestaan essentiele problemen die aan de hand van dit beleid niet worden opgelost. Zo is het idee van internettoegang te beperkt en wordt de context waarin internetgebruik plaatsvindt gengeerd. Verschillen tussen groepen in internetgebruik- en vaardigheden zijn niet alleen het gevolg van internettoegang en geografische locatie. Er moet ook worden gekeken naar hoe nieuwe media worden geintegreerd in verschillende omgevingen en verschillende 'culturen' binnen gezinnen. Tevens kunnen alle scholen wel worden voorzien van internettoegang, maar zij verschillen in hoe zij internetgebruik door studenten toestaan, reguleren en controleren.

Tot slot kan dit type beleid ook zorgen voor meer spanningen en verdeeldheid. Als gevolg van verschillen in economische status zijn sommige huishoudens niet in staat om steeds weer de nieuwe technologieen aan te schaffen. Technologie verandert zeer snel en voortdurend, en gezinnen met beperkte economische bronnen kunnen het zich niet altijd veroorloven om deze trends bij te houden. Hierdoor kunnen gevoelens worden opgewekt van spanningen, ontoerekeindheid en zelfverwijt.

Het beleid probeert jongeren te betrekken in het digitale tijdperk en sociale uitsluiting te voorkomen. Het probleem wordt gedefinieerd als een gebrek aan individuele vaardigheden. Dit sluit echter helemaal niet aan bij de kern van sociale uitsluiting, en het beleid is onterecht gericht op inzetbaarheid en het aanleren van vaardigheden die gebruikt kunnen worden op de arbeidsmarkt.

 

Morele paniek en nieuwe mediatechnologieen

In de laatmoderne tijd zijn zorgen ontstaan over het gebruik van nieuwe mediatechnologieen door jongeren. Zulke zorgen zijn er echter altijd al geweest. In andere tijden was er maatschappelijke onrust over de introductie van bijvoorbeeld videotechnologie en televisie. Echter, een verschil met de huidige zorgen is dat ze de effecten op de jongeren betreffen. Angsten betreffen onder meer:

  • Seksuele uitbuiting (meer toegang tot pornografie via het internet en de mogelijkheid voor pedofielen om anoniem kinderen en jongeren te benaderen).

  • De invloed op de persoonlijkheden van jongeren (denk bijvoorbeeld aan gewelddadige films en games)

  • De invloed op families en gezinnen (men besteedt meer tijd achter de computer en minder tijd met de familie)

  • De mogelijke negatieve effecten op de gezondheid (effecten op het lichaam van straling, en een gebrek aan lichaamsbeweging).

Er is echter maar weinig wetenschappelijk bewijs om deze angsten te verifieren. Er komt zelfs steeds meer bewijs dat het gebruik van nieuwe mediatechnologieen interactie en participatie doet toenemen, zowel in het gezinsleven als in de vriendengroep. Daarbij zijn jongeren zich zeer goed bewust van de risico's van het internet en nemen zij de juiste maatregelen om zichzelf te beschermen.

Toch blijven zulke angsten bestaan. Volwassenen voelen zich door de nieuwe technologieen (die zij niet altijd begrijpen) machteloos over de toekomst, en ze maken zich zorgen over de autonomie van jongeren op het internet. De overheid probeert deze autonomie tot op zekere hoogte wel te beperken en jongeren te beschermen aan de hand van regulaties. Maar de meeste verantwoordelijkheid geven zij nog altijd aan de ouders. Zij hebben echter niet altijd genoeg vaardigheden en hulpbronnen om hun kinderen te 'beschermen'.

 

Consumptie door jongeren en identiteitsvorming

Wetenschappelijk onderzoek naar jeugdconsumptie en identiteitsvorming is gebaseerd op het werk van de Birmingham School (ook wel Centre for Contemporary Cultural Studies). Deze stelt dat vrijetijdsactiviteiten (zoals het luisteren naar muziek, het dragen van bepaalde kleding) vormen van culturele expressies zijn om te kunnen omgaan met de veranderende materiele omstandigheden. Consumptie is voor jongeren een belangrijke manier om hun identiteiten vorm te geven.

 

Paul Willis

Paul Willis heeft onderzocht hoe consumptie bijdraagt aan identiteitsvorming van jongeren. Jongeren consumeren op een zeer creatieve manier, die vrijwel niks te maken heeft met waar het product oorspronkelijk voor gemaakt is. Het is op deze manier dat jongeren hun eigen leven vormgeven. Door hun dagelijkse interactie met elkaar en met de markt, herdefinieren jongeren constant wat het betekent om jong te zijn. Identiteiten van jongeren worden vooral geconstrueerd aan de hand van hun creatieve consumptie, en niet door hun productie. Door niet te accepteren waar het product voor is gemaakt, creeeren jongeren hun eigen belevenis van consumptie, vrije tijd en levensstijl.

Een andere wetenschapper die zich hierin heeft verdiept is Bennett. Hij stelt dat muziek en de omringende activiteiten een belangrijke rol spelen in identiteitsvorming bij jongeren. Muziek leert jongeren hoe ze zich horen te gedragen in een bepaalde sociale omgeving, en het creeert ook bepaalde sociale omgevingen waarin jongeren bijeenkomen om hun identiteit verder vorm te geven.

Het internet speelt ook een belangrijke rol, daar het de mogelijkheid geeft aan jongeren om een virtuele identiteit te creeeren. Met een virtuele identiteit kunnen jongeren hun eigen identiteit verborgen houden en een nieuwe identiteit creeeren in een nieuwe plek, met een nieuw uiterlijk, met nieuwe hobbies, met nieuwe vaardigheden, etc. Jongeren kunnen dan even los zijn van hun eigen identiteit en lichaam, leren hoe om te gaan met anderen, een rol krijgen in een sociale groep, zelfvertrouwen winnen en leren dingen vanuit andere perspectieven te bekijken.

 

Verschillen in identiteitsvorming

Identiteitsvorming verloopt niet bij iedereen hetzelfde. Twee belangrijke factoren die identiteitsvorming beinvloeden zijn sekse en etniciteit.

Uit onderzoek blijkt dat meisjes niet zomaar de ideologie van feminisme overnemen, maar er een eigen betekenis aan geven. Ze consumeren allerlei ideeen over femininiteit, en beginnen dan een persoonlijk proces van toepassing en creativiteit. Meisjes 'consumeren' dus niet zomaar een dagblad voor meisjes en nemen letterlijk over wat er in geschreven staat. Zij consumeren letterlijk het dagblad in de zin dat zij het dagblad aanschaffen. Maar de inhoud wordt geanalyseerd en gebruikt om een eigen betekenis te geven aan hun vrouwelijkheid.

Ook etniciteit beinvloedt identiteitsvorming. Belangrijke structurele componenten van sociale relaties zijn de geschiedenis van de kolonieen, institutionele reacties op andere etniciteiten en globale opinies over bepaalde etniciteiten. Nieuwe technologische mogelijkheden creeeren manieren om andere uitingen van hun etniciteit te bekijken, hun cultuur hierdoor te vergroten en te delen. Er is niet langer alleen een focus op lokale uiting van identiteiten. Jongeren consumeren en produceren hun eigen etnische identiteiten. Dit heeft geleid tot zogenaamde 'nieuwe etniciteiten'. Theorieen hierover zien identiteitsontwikkeling als een onderhandelingsproces, waarin nieuwe etniciteiten actief worden geproduceerd, geconsumeerd en getransformeerd door middel van kleding, stijl, muziek, etc.

 

Economie en consumptie

Wat vaak wordt genegeerd is de relatie tussen de politieke economie van consumptie en het proces van identiteitsvorming. Consumptie is onlosmakelijk verbonden aan productie. Jongeren zijn voor hun consumptie afhankelijk van wat de markt aanbiedt. Ook de economische en geografische posities van jongeren beinvloedt hun identiteitsontwikkeling. Jongeren uit armere gezinnen en achterstandsbuurten hebben minder toegang tot nieuwe mediatechnologieen.

De markt en de vrouwelijke identiteit zijn verwikkeld in een interessante relatie. Meisjes maken gebruik van wat wordt geproduceerd over make-up en kleding en creeeren nieuwe ideeen en trends. Het resultaat is dat vrouwelijkheid vaak gerelateerd is aan make-up, haarstijl en kleding. Dit wordt gerelateerd aan concepten over schoonheid en het 'onderhouden' van deze schoonheid. Een reactie hierop is het fenomeen girlpower. Deze nieuwe femininiteit benadrukt een krachtige vrouw, met een zelfbewuste houding, ambitie, individualisme en assertiviteit. Girlpower komt op tegen het stereotype en laat meisjes zelf nadenken over wat het betekent om een meisje te zijn en wat de mogelijkheden (kunnen) zijn. Sommige overheden stimuleren girlpower om vrouwen meer autonomie, zelfcontrole en verantwoordelijkheid te geven.

Feminisme is meer mainstream geworden, en sommigen stellen zelfs dat girlpower helemaal geen vorm van feminisme is. Het zou simpelweg een andere uiting zijn van het stereotype door de culturele industrieen. Het zou meisjes een idee moeten geven over wat het betekent om een meisje te zijn, maar alleen op een culturele manier en niet op een politieke manier. Het daagt dan ook de bestaande status quo niet uit. Het ziet vrouw zijn als een reflectie van de normen en waarden van de blanke middenklasse, persoonlijk individualisme en collectieve verantwoordelijkheid. De motivatie van girlpower (zoals geuit door bedrijven) is immers niet het introduceren van een nieuwe vorm van feminisme, maar het verkopen van producten die jonge meiden (met veel besteedbaar geld) aantrekt.

 

Ter afsluiting

Consumptie is in de laatmoderne tijd een belangrijke activiteit geworden voor jongeren. Mode, mobiele telefoons en het Internet zijn onderdeel van het dagelijks leven. Sommigen spreken over een Y-generatie, maar gebleken is dat dit een te algemene term is voor een zeer diverse groep jongeren. Er heerst paniek over wat de effecten van mediagebruik zijn op de jongeren. New Labour legt de verantwoordelijkheid hiervan bij de ouders, terwijl die vaak te weinig vaardigheden en hulpbronnen hebben om het gebruik van media door hun kinderen te beheersen. Daarbij stimuleert New Labour juist het gebruik van nieuwe mediatechnologieen, daar het zou bijdragen aan economische groei en sociale inclusie.

Sociale wetenschappen zijn steeds meer gaan onderzoeken wat de invloed is van technologie op jongeren. Gebleken is dat het gebruik van nieuwe mediatechnologieen niet zo schadelijk is als mensen denken. Niet langer worden jongeren als een probleem gezien, maar juist als een drijvende kracht achter nieuwe technologieen. Jongeren zijn niet langer alleen passieve consumenten. Ze zijn creatief en gebruiken producten op manieren die niet door de ontwikkelaar zijn voorzien.

De hoge mate van consumptie door jongeren heeft geleid tot nieuwe markten en strategieen. Consumptie is direct verbonden aan productie, en jongeren kunnen alleen consumeren wat er wordt geproduceerd. Meer aandacht zou besteed moeten worden aan de interactie tussen productie en consumptie, daar het de producenten zijn die bepalen wat 'nieuw', 'cool' en 'innovatief' is.

 

8. Risicogeneratie

 

Door de tijd heen zijn er altijd zorgen geweest over jongeren. In de laatmoderne tijd betreffen deze zorgen nieuwe trends zoals jonge reizigers, raves, binge drinking en drugsgebruik tijdens het uitgaan. In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van deze nieuwe fenomenen onderzocht en hoe deze het jeugdvraagstuk beinvloeden. In het tweede deel wordt gekeken hoe de sociale wetenschap deze fenomenen heeft benaderd.

 

Jonge reizigers

Aan het begin van de jaren tachtig ontstaat een groep New Age reizigers en jongeren die zeer fanatiek een ecologische levensstijl aanmoedigen. Beiden groepen behoorden tot de tegencultuur. Dit is een stroming die zich tegen de gevestige orde keert. Onderwerpen waar zij soms aan gerelateerd waren, waren festivals, anti-kernwapens beweging, krakers beweging en de groei van alternatieve radicale media. Daarbij verworpen zij soms het stedelijk leven en verkozen een meer landelijk leven, waarbij materialisme wordt verworpen en de natuur boven alles ging. Echter, ook de New Age reizigers waren geen homogene groep. Veel van hen waren ertoe gaan behoren nadat zij werkloos en dakloos raakten. Zij kwamen vaak in aanraking met de politie en de staat als gevolg van een onwillendheid te conformeren. Zij waren reden tot morele paniek in de jaren tachtig. In 1994 werd beleid ingevoerd om hun nomadische bestaan strafbaar te stellen. Echter, tegen die tijd waren al weer andere groepen ontstaan die meer directe politieke actie ondernamen.

 

Raves en drugsgebruik

In de jaren tachtig en negentig kwam ook de zogenaamde ravecultuur op. Een rave verwijst veelal naar een feest waarin Acid-House (of andere varianten) wordt gedraaid, en waar vaak drugs zoals ecstasy wordt gebruikt. Ecstasy werd een recreatieve drug die werd geassocieerd met feesten. Ecstasy verhoogde het gemeenschapsgevoel, en de nadruk tijdens raves lag dan ook op samenzijn en dansen in plaats van op romantiek. De muziekindustrie reageerde hierop door aan de hand van lichten en geluid het genot zo hoog mogelijk te maken. Raves waren zeer populair onder jongeren en de politie kon er maar weinig aan doen, omdat de raves steeds groter werden. In de jaren negentig werden raves geexploiteerd en doorgezet in legale clubs en feesten. Clubbing werd het nieuwe raven.

 

Clubben

In de jaren negentig veranderden clubs van plekken voor drinken en daten naar plekken voor raves, alternatieve muziek en ecstasy. Clubbing werd zeer populair en steeds meer jongeren gingen clubben. Het werd een industrie waar zeer veel geld in te verdienen viel. De nadruk bij clubbing lag niet op het oppikken van een romantische partner, maar op het samenzijn en het genieten van de atmosfeer en de muziek. Behalve een enorme groei van het aantal clubs in Groot-Brittannie ontstonden er ook steden waar jongeren vooral heen gingen om te feesten, zoals Ibiza.

 

Angst voor de drugs generatie

Er ontstond angst over het drugsgebruik onder jongeren. Ook al was er maar een klein deel van de jongeren regulier gebruiker, de overheid en de media spraken over de E-generatie. Alle jongeren zouden volgens hen het hele weekend drugs gebruiken. Men was nog niet zeker over de lange termijn effecten van deze drugs, en stelde dat de jongeren hun toekomsten in gevaar brachten. In plaats van angsten over de New Age reizigers heersten er nu angsten in de maatschappij over de ravers, en daarna de clubbers. New Age reizigers, ravers en clubbers zouden representatief zijn voor de morele afbreuk van de jeugd. Jongeren zouden volledig losgeslagen zijn en zich bezig houden met gevaarlijke activiteiten. Raves en het dansen werden door de overheid en de media gebruikt als signalen van een immorele jeugd die de sociale orde bedreigde. Jongeren zouden geen verantwoordelijkheidsgevoel kennen, geen principes hebben, en alleen geld willen uitgeven aan leuke activiteiten.

Het reguleren van de raves en de ecstasy was problematisch. Het tegengaan van raves, of dat zou lukken of niet, zou nog veel meer problemen geven dat het laten begaan van raves. Er werd wel beleid ingevoerd om ze te verkleinen en het aantal raves te doen afnemen. Zo konden de organisatoren een boete krijgen en kon materiaal in beslag genomen worden. Ook konden jongeren op weg naar een rave worden tegengehouden en werd land waarop raves konden worden gehouden beperkt. Het tegengaan van ecstasy gebruik was echter nog ingewikkelder. Overheden hebben altijd moeite gehad met het reguleren van drugsgebruik. Het is vrijwel onmogelijk om ecstasy gebruik volledig tegen te gaan. Men zou dan spreken over het mobiliseren van enorme hoeveelheden hulpbronnen tegen een kleine minderheid jongeren

 

Risicogedrag

De maatschappij maakt zich tegenwoordig minder zorgen over de ravecultuur. Er heersen nu meer zorgen over risicogedrag door jongeren in het algemeen. De meeste zorgen betreffen binge drinking (ook wel comazuipen genoemd) en recreatief drugsgebruik. Met name drugsgebruik zou 'genormaliseerd' zijn onder jongeren. Het feit dat jongeren drugsgebruik zien als een ontspannende activiteit, wekt de indruk dat zij grotere risico's nemen. Ook al zijn jongeren door de geschiedenis heen altijd geassocieerd met risicogedrag en plezier, er is bewijs dat de huidige jeugd door het nemen van illegale drugs meer risico's nemen. Er wordt door sommige wetenschappers ook wel gesproken over de 'risicogeneratie', waarbij ontspanning en vrijetijdsbesteding alleen plezierig is wanneer er risico's in voorkomen.

 

 

Binge drinking

Men maakt zich veel zorgen over binge drinking onder jongeren, daar de media er zeer veel over rapporteert. Echter, hoe groot het probleem werkelijk is, is niet duidelijk. Wel is gebleken dat consumptie van alcohol is gestegen sinds de jaren negentig. Ook zijn jongeren als groep meer alcohol gaan drinken. Daarbij drinken zij tegenwoordig ook meer verschillende soorten alcohol. Met betrekking tot binge drinking blijkt dat dit vooral plaatsvindt onder jongeren tussen de 16-24 jaar oud. Een laatste maatschappelijke zorg is wat de effecten zijn van binge drinking op andere vormen van risicogedrag. Gesuggereerd wordt dat binge drinking heeft geleid tot meer onveilige seks, meer 'date rape' en meer geweld op straat.

 

Normalisering van drugsgebruik

Risicogedrag met betrekking tot drugsgebruik is ook toegenomen. Drugsgebruik, met name cannabis, is een normaal en geaccepteerd onderdeel in het dagelijks leven van jongeren en een belangrijke activiteit in de vrije tijd. Dat het gebruik van cannabis steeds meer een geaccepteerde vrijetijdsbesteding is onder jongeren blijkt uit de volgende wetenschappelijk bewezen factoren:

  • Meer toegang en mogelijkheden tot het verkrijgen van drugs. Onderzoek heeft aangetoond dat grote aantallen jongeren toegang hebben tot drugs.

  • Meer jongeren proberen drugs. Ruim de helft van de jongeren hebben eens in hun leven drugs geprobeerd. Tevens is gebleken dat voor sommige van hen, drugsgebruik een centraal aspect is in hun leven.

  • Meer reguliere drugsgebruikers (onder jongeren). Circa een op de vier jongeren gebruikt drugs regelmatig.

  • Veranderende attituden met betrekking tot verstandig drugsgebruik. Er is een groeiende sociale aanvaardbaarheid voor verstandig drugsgebruik. Jongeren zijn zeer goed op de hoogte van de risico's van drugs, maar accepteren drugsgebruik zo lang het verstandig wordt gebruikt.

  • Drugsgebruik wordt steeds meer sociaal geaccepteerd.

     

Kritische blik op risicogedrag

Ook al is er wetenschappelijk bewijs betreffende een toename in risicogedrag, het bewijs is niet altijd eenduidig en definities kunnen misleidend zijn. Alcoholmisbuik, criminaliteit en binge drinking zijn zeer brede concepten die niet altijd op dezelfde manier worden gedefinieerd. Een voorbeeld hiervan is een studie die jongeren classificeerde als binge drinkers als zij aangaven eens per maand heel dronken te worden.

Tevens gaat het te ver om te zeggen dat drugsgebruik genormaliseerd is. Ook al zijn drugs meer beschikbaar en zijn er meer jongeren die drugs gebruiken, het is nog altijd niet zo dat jongeren die drugs gebruiken de norm representeren. Het aantal jongeren dat drugs ooit heeft geprobeerd stijgt, maar er is nog steeds een zeer groot aandeel jongeren dat nog nooit drugs gebruikt heeft.

Zowel de media als de overheid hebben het beeld gecreeerd dat er probleemjeugd is die niet meer onder controle is. Binge drinking wordt door hen neergezet als een onverantwoordelijke, immorele en irrationele activiteit, welke alleen tegengegaan zou kunnen worden door meer en strengere regulaties.

Hierop heeft New Labour beleid geintroduceerd dat zich richt op het creeeren van een 'cutuur van respect' voor volwassenen. De maatschappij zou terug moeten worden gegeven aan de 'goede' meerderheid. Het probleem ligt volgens New Labour bij de jongeren, die een gebrek aan respect hebben voor de maatschappij. Het beleid richt zich op meer en strengere straffen en meer toezicht. In hoeverre het ook gericht is op onderwijs en culturele verandering is niet duidelijk. Beleid creeert alcoholvrije zones en geeft meer macht aan de politie om jongeren onder invloed te arresteren. Dit beleid geeft weinig aandacht aan de bredere processen en de culturele betekenis van binge drinking in de laatmoderne tijd. Sociale context en culturele waarden kunnen soms participatie in binge drinking verklaren. Imago, levensstijl en culturele grenzen beinvloeden hoe jongeren omgaan met alcohol. Binnen de context waarin jongeren zich bevinden kunnen zij wel degelijk een rationele keuze maken, die binge drinking als gevolg heeft.

Dezelfde misvatting doet zich voor bij het drugsbeleid. Drugsgebruikers worden beschreven als delinquenten. Zij worden gezien als onverantwoordelijk, onbetrouwbaar en het vernietigen van saamhorigheidsgevoelens in de samenleving. Vooral jonge drugsgebruikers zouden een risico zijn en een teken zijn van morele afbreuk van de maatschappij. De overheid gebruikt dit als rechtvaardiging voor meer interventie en meer controlemechanismen.

 

Risicogedrag en de sociale wetenschap

Onderzoek naar jeugdcultuur is sterk beinvloedt door post-structuralistische en post-modernistische benaderingen. Deze hebben sociale theorieen en empirisch onderzoek verworpen. Post-structuralisten verwerpen modernistische beweringen dat structurele factoren het leven van mensen vormgeeft. Zij benadrukken subjectiviteit en diversiteit. Daarbij verwerpen ze algemene theorieen die beweren patronen in de maatschappij te hebben kunnen vastleggen. Zij vinden de sociale wereld te complex om te kunnen simplificeren in een theorie. Mensen begrijpen alleen zichzelf en zij zijn de enigen die hun eigen wereld kunnen begrijpen. De groei van deze benaderingen heeft het wetenschappelijk onderzoek naar de ontwikkeling van de jeugdcultuur in de laatmoderne tijd zeer sterk beinvloedt.

 

De relevantie van subcultuurtheorie in de laatmoderne tijd

Volgens subculturele theorie is criminaliteit niet alleen het gevolg van beperkte legale middelen, maar ook van de beschikbaarheid van illegale mogelijkheden. Het is niet zo dat jongeren de normen, waarden en doelen van de middenklasse verwerpen. Zij hanteren simpelweg andere strategieen om deze te bereiken. Wat het precies betekent om jong te zijn, moet worden gezien in de context van de culturele significantie ervan. Bij het onderzoeken van de ravecultuur heeft het weinig zin om te kijken naar de onderliggende structurele mechanismen. Alleen al omdat de ravecultuur een eclectische mix is van al bestaande jeugdsubculturen (in de muziek die ze luisteren, de kleding die ze dragen, etc.). Jeugdcultuur kan het beste worden begrepen als een serie van discursieve formaties die symbolen, afbeelding en taal gebruikt om nieuwe levensstijlen te creeeren en om buiten de traditionele representatie van normaliteit te gaan.

 

Neo-tribalisme en hybride culturen

Neo-tribalisme en hybride culturen zouden meer kunnen vertellen over de jeugdcultuur. Subculturele theorie (in het geval van raves) is niet langer een goede verklaring, omdat de jeugdcultuur een mix is van elite- en populaire cultuur. Jongeren zijn creatiever geworden, en maken keuzes die grenzen van klasse, sekse en leeftijd overschrijden. Subculturele theorie houdt tevens geen rekening met mogelijke overeenkomsten tussen groepen. Ook is het niet in staat rekening te houden met grote culturele veranderingen. In plaats van deze theorieen introduceert Bennett zogenaamde 'neo-tribes'. Dit zijn groepsbijeenkomsten of evenementen die minder gestructureerd zijn en meer divers in de betrokken relaties. Het gaat meer om een bepaalde atmosfeer die vooral wordt geuit door levensstijl. Deze benadering geeft een beter inzicht in jeugdcultuur, omdat er ruimte is voor keuze en individualisme en rekening houdt met het tijdelijke karakter van deze identiteiten. Het belang van levensstijl verwijst hierbij naar een zelfgekozen manier van leven die gelinkd is aan consumptiepatronen en culturele hulpbronnen.

 

Verdediging van subculturele theorie

Men kan zeggen dat post-structuralistische benaderingen het belang van diversiteit en het gebrek aan regels en grenzen overschatten. Maar subculturele theorie heeft daarin een belangrijke bijdrage geleverd. Bijvoorbeeld wanneer men kijkt naar de gothic cultuur. Waarden en voorkeuren hierbinnen zijn goed identificeerbaar en constant. De leden voelen dat zij dingen met elkaar gemeen hebben en hebben en collectieve identiteit. Subculturele theorie heeft veel bijgedragen aan het in kaart brengen en onderzoeken van deze subcultuur.

Een ander argument ten gunste van subculturele theorie is dat het niet simpelweg gaat om structurele verschillen tussen sociale groepen. Subculturele theorie is ontstaan uit pogingen om de structurele tegenstellingen tussen jongeren te begrijpen; het zag het belang van sociale klasse, geslacht en etniciteit in de vormgeving van de levens van jongeren. Consumptie is natuurlijk belangrijk, maar ligt binnen de grenzen van structurele factoren. Tevens heeft subculturele theorie laten zien dat jongeren wel degelijk ook politiek gemotiveerd kunnen zijn. New Age reizigers en ecostrijders houden zich niet alleen maar bezig met plezieractiviteiten, maar dragen veel ideologische en politieke lading met zich mee.

 

Risicogedrag in de laatmoderne tijd

De laatmoderne tijd wordt gerelateerd aan de risicomaatschappij. Sociale theorieen kijken vooral maar hoe risico's ontstaan en hoe mensen er op reageren. Men onderscheidt drie epistemologische posities met betrekking tot risico's:

  • Realistische positie waarin risico's objectief en meetbaar zijn.

  • Zwak constructionistische positie waarin risico's objectief zijn, maar worden gemedieerd door sociale en culturele processen.

  • Sterk constructionistische positie waarin geen risico's bestaan, en alles een product is van historische en sociaal-politieke krachten.

Het meeste sociaal wetenschappelijk onderzoek wordt gedomineerd door de realistische positie. Risicogedrag zou volgen op basis van rationele keuzes (gevormd door psychodynamische processen). Deze benadering negeert de sociale en maatschappelijke context waarin risicogedrag plaatsvindt.

Een belangrijke factor is de lokale context. Risico's die jongeren daar tegenkomen kunnen het gevolg zijn van structurele en culturele factoren, en kunnen heel reeel of alleen gepercipieerd zijn. Denk aan jonge vrouwen die op de hoogte zijn van gevaarlijke buurten, en jonge jongens die sociale status verwerven door samenkomen en drinken. Op dezelfde manier beinvloeden nog grotere veranderingen ook lokale factoren.

Daar komt bij dat het nemen van risico's helemaal niet altijd slecht is. Babys nemen risico's om zich te leren ontwikkelen. Ook in de adolescentie is het goed voor de ontwikkeling. Het hoort bij persoonlijke groei. Ook in de volwassenheid kan risicogedrag nutig zijn, bijvoorbeeld bij het opstarten van een nieuw bedrijf. Risicogedrag moet dus in context worden geplaatst. Risicogedrag in de vorm van ontspanning wordt vaak gelegitimeerd en aangemoedigd. Zolang men niet constant risicogedrag vertoont, maken anderen zich er meestal geen zorgen over. Echter, wanneer risicogedrag obsessief en verslavend lijkt te zijn, wordt het negatief gepercipieerd.

 

Ter afsluiting

Jeugdcultuur in de laatmoderne tijd is zeer gefragmenteerd. Er zijn nieuwe culturele activiteiten die de traditionele visie van de jeugd uitdaagd. Jeugdcultuur wordt geuit via alternatieve sociale bewegingen. Daarnaast komt er steeds meer risicogedrag, wat volgens sommigen word genormaliseerd, en wat leidt tot de zogenaamde risicogeneratie. Jongeren staan voorop als creatieve en innovatieve kracht die traditionele grenzen verlegd en nieuwe identiteiten creeert. Echter, de media en de overheid noemen de jeugd zelfgeinteresseerd en onverantwoordelijk. Ze zouden doelloos zijn, zonder politieke overtuigingen, en zonder normen en waarden. Daarbij zouden ze soms gevaarlijk zijn en de overheid reageert hierop met zwaardere straffen en meer regulaties.

Sociale wetenschappers hebben maar weinig invloed op de politiek. Raves, clubs en risicogedrag worden gezien als nieuwe expressies en mogelijkheden voor jeugdidentiteiten. Oude verklarende theorieen zijn beperkt, en nieuwe meer flexibele modellen komen op. Het gevaar in zeggen dat we in niewe tijden verkeren is dat oude processen nie tmeer belangrijk lijken. Structurele invloeden zijn nog steeds belangrijk. Ook, ook al is consumptie heel belangrijk in het leven van jongeren, het is gebonden aan structurele factoren. Sociale, poliieke, en economische krachten zijn nog steeds heel belangrijk in identiteitsvorming.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9. Jeugdcultuur in de laatmoderne tijd

 

Al twee eeuwen lang spreekt men van een 'jeugdprobleem'. Deze zou symbool staan voor grotere sociale moeilijkheden en slecht het topje van de ijsberg zijn. Zorgen over de jeugd zijn niet alleen van deze tijd en moeten daarom ook bekeken worden in historisch perspectief. In dit boek is daarom ook gekeken naar de relatie tussen economische, politieke en sociale factoren en ideeen over de jeugd. Gebleken is dat deze factoren heel belangrijk zijn geweest in het construeren van onze kennis over de jeugd als levensfase.

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de huidige kennis over het jeugdvraagstuk. Ook al is er sprake van historische continuiteit, er zijn ook veranderingen die bekeken moeten worden. In dit hoofdstuk wordt bekeken wat voor implicaties deze veranderingen hebben op het jeugdvraagstuk. Tot slot wordt bekeken hoe sociale wetenschapers zouden kunnen bijdragen aan het huidige debat omtrent jongeren.

 

Politiek en het jeugdprobleem

Eerder is al gebleken dat de politieke visie op de jongeren sterk gerelateerd is aan sociale orde. Het is een weerspiegeling van zorgen over de gehele maatschappij. Het is symptomatisch voor de staat waarin de samenleving verkeert en het welzijn van de familie. Hoe men dacht overde jeugd wordt soms dan ook gebruikt om te kijken hoe het er op dat moment voorstnd in de maatschappij. In de premoderne tijd maakte men zich vooral zorgen over de transitionele processen die kinderen ondergingen op weg naar de volwassenheid en onafhankelijkheid. Het was vooral een lokaal probleem en toezicht viel dan ook onder lokale autoriteiten. In de moderne tijd maakte men zich afwisselend zorgen over delinquentie, werkloosheid en integratie. Jongeren werden gezien als 'gevaarlijk' maar ook als kwetsbaar. Dit leidde tot diverse nationale vormen van beleid. Deze verhoogden het toezicht en de controle op jongeren. Ook gaf het meer rechten en meer macht aan diverse professionals om te kunnen ingrijpen in het leven van jongeren om ze te 'beschermen'. Duidelijk is dat jongeren altijd een groep zijn geweest die blijkbaar aandacht vereiste van de overheid.

In de laatmoderne tijd zien we gelijke processen, maar onder andere omstandigheden en andere vormen van toezicht. Er hebben grote veranderingen plaatsgevonden in nationale economieen. Economische restructureringen hebben grote effecten gehad op arbeidsmarkten en werkloosheidpatronen. Jongeren kunnen niet meer gelijk na school aan het werk en de overheid heeft er moeite mee de enorme groei in jeugdwerkloosheid aan te pakken. Daarbij zijn er nog meer belangrijke maatschappelijke veranderingen. Familievormen zijn veranderd en relaties tussen kinderen en hun ouders zijn niet langer hetzelfde. Vanaf de jaren negentig gaan nieuwe technologieen en nieuwe media een belangrijke rol spelen in het alledaagse leven van jongeren. Tegelijkertijd met deze veranderingen blijven zorgen over de jeugd bestaan en komen er zelfs nieuwe zorgen bij. De grootste zorgen betreffen nog altijd jeugdwerkloosheid, voortijdig schoolverlaten en jeugdcriminaliteit. Specifieke zorgen gaan over inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, uitsluiting van het onderwijs, anti-sociaal gedrag en risicogedrag (zoals binge drinking en recreatief drugsgebruik).

Wetenschappelijk bewijs om deze zorgen te rechtvaardigen ontbreekt. Ook al lijken er trends te zijn waar men zich zorgen over zou kunnen maken, veel is twijfelachtig en aanvechtbaar. De realiteit van de problemen is veel complexer dan wordt afgebeeld door de media en de overheid. De jongeren blijven om verkeerde redenen centraal staan in het politieke debat. Beleid richt zich vooral op de onderklasse en op sociale uitsluiting. Het probleem zou liggen binnen de individu zelf en zijn of haar familie. Er wordt helemaal niet gekeken naar onderliggende bredere structuren en processen. Jongeren zouden geen moralen, vaardigheden en verantwoordelijkheden hebben. Oorzaken hiervan zouden liggen in de biologische predispositie, een slechte opvoeding, een slechte cognitieve ontwikkeling of een slechte huishoudelijke 'cultuur'. Ook al zegt men dat beleid is gericht op sociale inclusie, veel jongeren (met name de armste jongeren) zijn nog steeds uitgesloten en worden hiervoor vaak zelf verantwoordelijk gehouden.

Een belangrijk kenmerk van het beleid van New Labour is de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid. Zij willen een vorm van burgerschap waarbij rechten en verantwoordelijkheden aan elkaar verbonden zijn. De effecten van dit beleid verschillen per sociale klasse, daar de jongeren uit lagere klassen gedwongen worden om sociale uitkeringen te combineren met werkverantwoordelijkheden. Tevens introduceerde New Labour meer toezicht, en beperkte de publieke ruimte van de jongeren. Dit verhoogt echter de kans op verdere criminalisering. Jongeren uit de middenklasse stromen vaak door naar het hoger onderwijs, terwijl jongeren uit de arbeidersklasse te maken hebben met minder arbeidskansen. Zij krijgen als oplossing van het probleem meer beroepsopleidingen aangeboden. Omdat het beleid de oorzaken van het probleem niet aanpakt, is het maar weinig effectief.

 

Politieke reacties op het jeugdprobleem

Men kan zich afvragen waarom deze negatieve jeugdperceptie nog altijd centraal staat in het politieke debat. Een mogelijke verklaring is dat de staat zulke grote veranderingen aan het ondergaan is, dat zij de aandacht focust op jongeren om zo maar geen aandacht te hoeven geven aan grotere structurele problemen. In de laatmoderne tijd zijn er veel landen die niet kunnen omgaan met de globalisering en de effecten daarvan op hun maatschappij. Er is meer werkloosheid, mensen leven langer en families zijn meer gefragmenteerd. Mensen kunnen zich gemakkelijker over de wereld bewegen en angst voor terrorisme is alom aanwezig. De autoriteit van de staat wordt continu uitgedaagd. Hulpbronnen zijn beperkter. Er is steeds minder geld beschikbaar voor maatschappelijk werk. De staat is continu op zoek naar manieren om een balans te vinden tussen hun verantwoordelijkheid voor het sociaal welzijn van de burgers en de verdeling van hulpbronnen. New Labour deed dit in de jaren negentif door te focussen op het jeugdprobleem en de oorzaken daarvan te zien als individuele keuzes, slechte opvoedingen en achterstandsbuurten.

De politiek wordt ook sterk beinvloedt door de ethiek. Jongeren, met name de armsten, zouden geen enkel moraal kennen. Jongeren uit de arbeidersklasse zouden niet in staat zijn om normen en waarden van de middenklasse te hanteren. Deze manier van denken wordt gebruikt om stemmen te winnen. Ze beloven beleid dat jeugdcriminaliteit hard gaat aanpakken. Populisten beschrijven de jeugd als de 'ander' die de veiligheid van de middenklasse bedreigd. Dit zou meer interventie en meer controle rechtvaardigen.

Ook de media speelt een belangrijke rol. Ook al vinden er grote veranderingen plaats omtrent jongeren, de media creeert nog altijd een beeld van de jeugd als een probleem.

Tot slot moeten biologische en fysiologische modellen niet worden genegeerd. De puberteit, met theorieen over Sturm und Drang, dragen tevens bij als verklaring voor 'slecht' gedrag bij jongeren.

 

Sociale wetenschappen en het jeugdvraagstuk

Veel sociale wetenschappers zagen jongeren als passieve slachtoffers van hun biologische predispositie en hun omgeving. In het begin van de twintigste eeuw werd er een nadruk gelegd op een minderheid probleemjongeren (vooral jongens). Er was maar weinig aandacht voor de enorme diversiteit die er onder jongeren bestond. Onderzoek naar meisjes bestond vrijwel niet, of het was gericht op seksualisering en de biologische disfuncties die dit zouden veroorzaken. Pas in de laatmoderne tijd kwam hier verandering in.

 

Veranderingen in de sociale wetenschap

De sociale wetenschap is meer aandacht gaan besteden aan de problemen die jongeren tegenkomen. Door te kijken naar hoe jongeren omgaan met het dagelijks leven is er meer kennis gekomen over de jeugd. Wetenschappelijke onderzoeken naar de overgang van school naar werk heeft laten zien hoe sociale veranderingen de levens van jongeren beinvloeden. Eerder is ook al gebleken hoe beleidsevaluaties hebben laten zien dat beleid, in plaats van jeugdproblemen op te lossen, soms juist meer problemen veroorzaakt.

Deze veranderingen in de sociale wetenschap zijn vooral veroorzaakt door de opkomst van de cultuurwetenschappen. Zij hebben zich onder meer gericht op muziekconsumptie, nieuwe media en nieuwe technologieen, jeugdsubculturen en de creatieve bijdrage die jongeren leveren aan de samenleving. Dit wil niet zeggen dat zij niet erkennen dat er probleemjongeren zijn. Met name criminologisch onderzoek heeft zich gericht op de oorzaken van jeugdcriminaliteit.

Gebieden waar nog altijd te weinig onderzoek naar is gedaan zijn jongeren en risico's, jongeren en hun sociale context, jongeren als slachtoffers van criminaliteit en de invloed van structurele factoren op de ontwikkeling van criminele identiteiten. Tevens is er maar weinig bekend over de invloed van criminaliteit op de identiteitsvorming van jongeren.

Veel overheidsonderzoek heeft zich gericht op sociale uitsluiting. Dit onderzoek voegt echter maar weinig toe aan het wetenschappelijk veld, omdat het te beperkt is en geen rekening houdt met sociale factoren. Jongeren zijn echter nauw verbonden aan de globale en lokale ontwikkelingen. Daarbij houden ze er geen rekening mee dat jongeren zich heen en weer bewegen tussen wel en niet buitengesloten zijn.

 

Subjectiviteit in de identiteitsvorming van jongeren

Subjectiviteit is een belangrijke factor in wetenschappelijk onderzoek naar identiteitsvorming bij jongeren. Gebleken is dat sociale actoren belangrijk zijn in het creeeren van subjectieve identiteiten. Subjectieve identiteiten zijn flexibel en zelfvervaardigd via diverse sociale processen en ervaringen. Psychologische factoren worden ook meegenomen in zulk onderzoek. De fysieke en mentale processen die jongeren ondergaan terwijl zij opgroeien zijn van groot belang. Dit type onderzoek is vooral relevant geweest in het onderzoeken van diversiteit in jongeren, met name wanneer gekeken wordt naar geslacht.

Er is nu veel meer onderzoek naar jonge jongens en masculiniteit. Het totstandkomen van de mannelijke identiteit gebeurt aan de hand van een onderhandelingsproces tussen hegemonische mannelijkheid en 'anders' willen zijn. Rekening moet hierbij worden gehouden met seksualiteit en lichaamsveranderingen die de jongens individueel ondergaan. Hoe mannelijk jonge jongens zich voelen, wordt sterk beinvloedt door de sociale relaties die ze hebben en hun uiterlijk.

Tot slot moet er gekeken worden naar de globale en lokale context waarin jongeren zich bevinden. Globalisatie is een belangrijk kenmerk van de laatmoderne tijd. Globalisatie beinvloedt de lokale structuur waar een jongere zich in bevind en neemt of creeert toekomstkansen. Denk aan hoe multinationals nieuwe banen kunnen creeeren, of juist kunnen besluiten hun productie naar het buitenland te verplaatsen en hiermee het aantal arbeidsplaatsen lokaal verminderd. Globalisatie beinvloedt tevens overheden en de hoeveelheid hulpbronnen die een overheid beschikbaar heeft. Tot slot zorgt globalisatie er voor dat jongeren 'nieuwe' werelden kunnen ontdekken. Zij kunnen zien hoe jongeren in andere landen vormgeven aan hun jeugd.

Deze bijdragen aan de wetenschappelijke wereld hebben er voor gezorgd dat jongeren beter tot hun recht komen. Veel onderzoekers zijn zich gaan verdiepen in de individualiteit van de jongeren. Vaak worden grote onderzoeken aangevuld met interviews van jonge mensen. Echter, soms kan zulke zeer gedetailleerde data meer vragen opleveren dan het oplost. De subjectiviteit van de jongeren staat ook weer open voor interpretatie.

 

Sociale klasse en jongeren

Eerder onderzoek richtte zich vaak op de overdracht van de klasse identiteiten tussen generaties. In de laatmoderne tijd hebben deze onderzoeken veel waarde verloren. Post-structuralisme betwistte het belang van klasse, en stelde dat het weinig invloed had op het leven van individuen. Echter, eerder is gebleken dat klasse nog steeds wel belangrijk is. Klassetheorieen kunnen meer inzicht geven in hoe bepaalde patronen in het leven van jongeren ontstaan en worden vormgegeven. Denk bijvoorbeeld aan economische verschillen. De middenklasse kan zijn economisch kapitaal gebruiken om hun kinderen door het onderwijssysteem te loodsen. De arbeidersklasse heeft vaak minder economische hulpbronnen om hun kinderen een goede opleiding te bieden, waardoor zij vaak al vroeg op de arbeidsmarkt belanden.

 

Politiek versus sociale wetenschap

Zoals is gebleken bestaan er grote verschillen tussen hoe de politiek het jeugdvraagstuk weergeeft en wat er binnen de sociale wetenschap bekend is over jongeren. Nu zal worden gekeken hoe de sociale wetenschappers mogelijk bij kunnen dragen aan de politiek.

 

EBP (Evidence-based practice)

Evidence-based practise is de uitvoering van een handeling op een manier die gebaseerd is op de best beschikbare informatie over efficientie en doeltreffendheid. Er zou gestreefd moeten worden naar meer evidence-based beleid. In de jaren zestig kregen de sociale wetenschappen een grotere rol in de beleidsvorming. Deze relatie is echter nog altijd probematisch, omdat de politiek vaak weerstand biedt tegen rationele kennis en vaak de voorkeur geeft aan populisme.

Ondanks dat er veel wetenschappelijke kennis is verzameld over jongeren in de laatmoderne tijd, is de invloed hiervan in het politieke debat miniem. Een reden hiervoor is de relatie tussen politieke ideologie en de wetenschap. Wetenschappelijk bewijs is maar een van de vele bronnen waarop politieke uitingen gebaseerd zijn. Vaak wordt wetenschappelijk onderzoek gebruikt om politieke beslissingen te rechtvaardigen.

 

De toekomst

Een deel van het probleem is dat de sociale wetenschappen niet goed in staat zijn hun kennis te delen en over te brengen. Ze zijn niet in staat sociale verandering te weeg te brengen. Er moeten beter worden nagedacht over wat de relatie tussen de wetenschap en de politiek precies is. Daarbij kan het ook zo zijn dat sociale verandering niet perse via de politiek hoeft plaats te vinden. Het is immers in het alledaagse leven waar veranderingen zich moeten voordoen. Men zou een focus kunnen leggen op lokaal beleid en lokale autoriteiten.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
473