Verplichte artikelen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


A dimensional aproach to developmental psychopathology

Hudziak, Achenbach, Althoff & Pine

 

Verschil tussen volwassenen en kinderen

Er zijn erg veel bronnen van variantie die bepalen hoe psychopathologie geuit wordt. In de DSM wordt er vooral gewerkt met categorische taxonomie. Dit werkt redelijk goed bij volwassen psychopathologie, maar kinderen zitten anders in elkaar dan volwassenen. Kinderpsychopathologie zit dan ook anders in elkaar. Ten eerste zit er verschil in zwaarte, karakter en ontwikkelingsproces. Ten tweede moet je rekening houden met wat normaal is op een bepaalde leeftijd. Iets wat normaal is op een bepaalde leeftijd, kan op een andere leeftijd op psychopathologie duiden. Een derde verschil is dat de assessment bij kinderen van meerdere informatiebronnen moet komen. Bijvoorbeeld de ouders, de leerkracht, het kind zelf etc. Om deze redenen is het belangrijk dat kwantitatieve verschillen crucialer zijn bij kinderen dan bij volwassenen. De categorische aanpak van de DSM is moeilijk toe te passen op kinderen, omdat deze verschillen niet geïdentificeerd worden. Er zou rekening gehouden moeten worden met (1) variaties in typisch en atypisch gedrag over leeftijden heen, (2) sekseverschillen in de uiting van psychopathologie, (3) verschillen tussen bronnen van informatie, (4) de neiging om kinderen meerdere soorten problemen op te spelden.

 

Er zouden dus dimensionele kenmerken meegenomen moeten worden in de DSM om de categorische aspecten aan te vullen. Er zitten voordelen aan categoriseren, maar ook nadelen. Je moet het samen gebruiken met een dimensionele aanpak, om variantie te kunnen herkennen.

 

Leeftijd, sekse, informanten, comorbiditeit

Het menselijke brein veranderd voortdurend. Dat heeft onder andere te maken met leeftijd, sekse en genetica. Verschillende ziektebeelden uit de DSM zouden hier meer rekening mee moeten houden. Een 17-jarige jongen en een 5-jarig meisje kunnen nu eenmaal niet op dezelfde criteria beoordeeld worden. Sekse is belangrijk, omdat ziektebeelden voor mannen af kunnen wijken van die van vrouwen. Veel vrouwen hebben bijvoorbeeld wel ADHD, maar vertonen niet alle kenmerken die nodig zijn om gediagnosticeerd te worden. Leeftijd is belangrijk, vanwege rijpingsverschillen in zowel de hersenstructuren als in gedrag.

Vervolgens komt er veel informatie van verschillende bronnen. Deze zijn het vaak niet met elkaar eens. Je zou kunnen kijken naar het percentage waar ze wel in overeenstemmen en dit gebruiken bij de behandeling.

 

Ten slotte is er het probleem van comorbiditeit. Van veel kinderen wordt gezegd dat zij meerdere ziektebeelden vertonen. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Het gevaar hiervan is dat zij behandeld worden volgens al deze ziektebeelden en hier vaak ook medicijnen voor krijgen die zij eigenlijk helemaal niet nodig hebben.

 

Kortom: er moet een combinatie komen van categorische metingen en dimensionele metingen.

 

Developmental psychopathology: Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)

Sören Schmidt and Franz Petermann

 

Background

Voorheen werd ADHD beschreven als een ziekte typerend voor de kindertijd en adolescentie. Dit is langzamerhand veranderd naar ADHD als een serieuze psychiatrische ziekte in de volwassenheid. De ziekte ADHD laat veel heterogeniteit en comorbiditeit met andere psychiatrische ziekten zien. Comorbiditeit is het tegelijkertijd aanwezig zijn van verschillende stoornissen.

Er zijn wel verschillen tussen de kindertijd en de volwassenheid. In volwassenheid is hyperactiviteit niet een van de hoofdsymptomen bijvoorbeeld. Kinderen hebben vooral problemen op school, terwijl volwassenen meerdere delen van hun functioneren negatief beïnvloed zien door ADHD.

Vandaag de dag zijn er vooral behandelingen voor kinderen en adolescenten, maar onderzoek naar symptomen in de voorschoolse leeftijd en volwassenheid laat zien dat interventies ontwikkelt kunnen worden.

 

ADHD – a lifespan disorder

ADHD wordt gezien als een psychiatrische ziekte op basis van genetische aanleg en neurobiologische deregulatie. Dit leidt tot een neuropsychologisch remmingstekort, wat weer leidt tot specifieke defecten die kenmerkend zijn voor ADHD.

 

Genetics

Tweelingstudies hebben sterk bewijs getoond voor een genetische aanleg als basis voor ADHD. De erfelijkheid zo oplopen tot 76%. Verschillende genen spelen hierin een rol, met name het dopamine receptor D4 gen (DRD4).

 

Neuroanatomy and neurobiology

De defecten zouden ontstaan vanuit het niet functioneren van frontale-corticale-netwerken. Veel symptomen zijn vergelijkbaar met symptomen van patiënten die beschadigingen hebben aan hun frontaalkwab. In een studie van Castellanos et al. Is gevongen dat de activiteit in bijna elk deel van de brein significant was vermindert bij kinderen en adolescenten met ADHD. De uiteindelijke bevindingen laten zien dat er geen fundamenteel ontwikkelingsproces kan worden gezien, zelfs als de regionale breinvolumes van de ADHD-groep kleiner zijn.

 

Method

Er ontstaan twee vragen uit de bevinding dat de psychopathologische kenmerken van ADHD steeds minder specifiek worden met de tijd. Dit terwijl het gebaseerd blijft op dezelfde neuropsychologische disfuncties. De vragen zijn:

  • Tijdens welk deel van de ontwikkeling kunnen kwalitatieve veranderingen worden waargenomen?
  • Wat zijn de redenen voor deze kwalitatieve veranderingen?

Er is hiertoe een brede review gedaan van recente studies. Er werd gekeken naar studies die de voorschoolse leeftijd, de schoolleeftijd/adolescentie en de volwassenheid belichtten. Eerst werden de bevindingen beschreven en vervolgens werden de bevindingen samengevat in een ontwikkelingsmodel en toegepast op de gestelde vragen en de specifieke fenomenen van iedere leeftijdscategorie.

 

Results

ADHD in preschool children; prevalence

Er zijn weinig representatieve internationale data beschikbaar wat betreft de hoeveelheid preschool kinderen met ADHD. De ‘German Child- and Youth Health Survey’ is een studie die dit heeft gemeten. Dit laat zien dat ongeveer 2% van de preschool kinderen ADHD heeft. Eerdere studies in de US laten een percentage van 6 zien.

 

ADHD in preschool children; developmental course

De ADHD symptomen worden doorgaans gemeten door middel van rating scales en gedragsobservaties. Uit een Zweedse studie kwamen de volgende symptomen, die geschikt zijn om ADHD bij preschool kinderen te beschrijven:

  • Problemen met langdurige behouden van de aandacht
  • Snel afgeleid zijn
  • ‘being on the go’
  • Excessief rennen en klimmen
  • Instructies niet opvolgen
  • Moeite met stil zitten

In deze groep wordt er al een hoge comorbiditeit gevonden, in 70% van de gevallen is dit zo. Meestal gaat ADHD samen met oppositional defiant disorder, communicatie stoornissen en angststoornissen. De bevindingen laten het belang van vroege interventie zien en maken de vroege impact van ADHD op de ontwikkeling van een individu duidelijk.

 

ADHD among school children and acolescents; prevalence

Het percentage van kinderen met ADHD varieert van 3.2% tot 15.8%, dit blijkt afhankelijk van welk classificatie systeem er is gebruikt. Het meest worden percentages tussen de 5 en de 7 gevonden. Jongens worden twee tot vier keer zo vaak gediagnosticeerd met ADHD dan meisjes.

 

ADHD among school children and adolescents; developmental course

Er zijn verschillende meetinstrumenten. Vragenlijsten en rating scales zijn gebaseerd op externe bronnen of zelfrapportage. De neurobiologische beoordeling van de aandachtscapaciteit wordt gemetendoor computers. Als je ADHD niet behandeld is er een hoog risico voor verdere negatieve ontwikkeling, dit hangt af van de hoeveelheid comorbide ziekten.

Bij kinderen met ADHD wordt vaak ook oppositional gedrag gevonden, evenals angststoornissen en schoolproblemen. Er zijn ook vaker problemen met leeftijdsgenoten, agressief gedrag en verminderde motivatie. Emotionele problemen verergeren met het ouder worden. Ook gaan ze vaak banden aan met leeftijdsgenoten die dezelfde problemen hebben, dit heeft een verdere negatieve impact. Ook werd er een relatie gevonden tussen riskant verkeersgedrag en ADHD. ADHD, de invloed van de sociale omgeving en de fysieke en cognitieve waardering van het nemen van drugs spelen een rol in het vermeerderde gebruik hiervan. Als mensen met ADHD nicotine nemen blijkt er een relatie tezijn tussen gedragsproblemen en de tabak consumptie. Ook is er een sterk verband tussen te aanwezigheid van hyperactiviteit en de eerste nicotineconsumptie en andere middelen op de leeftijd van 14 jaar. Preventieve behandelingen zijn dus nodig, zodat dit niet kan overslaan naar de volwassenheid.

 

ADHD in adulthood; prevalence

Er worden percentages gevonden tussen de 1 en 7.3% voor de hoeveelheid mensen met ADHD. In de volwassenheid worden er geen verschillen meer gevonden tussen de seksen.

 

ADHD in adulthood; developmental course

De ontwikkeling is extreem heterogeen door de verschillende comorbide ziekten. Er worden sterke relaties gevonden tussen ADHD en middelenmisbruik, ADHD en affective disorders en ADHD en antisociale en borderline persoonlijkheids stoornissen. Er is zoveel overlap omdat de neurobiologische processen hetzelfde zijn. Problemen met de organisatie van het dagelijks leven kan leiden tot problemen op het werk, thuis en in sociale relaties. Problemen met de emotieregulatie kunnen leiden tot meer negatieve sociale interacties en hiermee de kans op comorbide ziekten verhogen. Het lijkt dus wel een negatieve spiraal die beïnvloed wordt door de kenmerken van het individue en de aanwezige hulp.

 

ADHD in adulthood; substance abuse

Er is een verhoogd middelenmisbruik in deze categorie. Patiënten zeggen een betere drive en mogelijkheid tot concentreren hiervan te krijgen. Eerst moet worden vastgesteld of de symptomen een reactie zijn op het middel en niet ADHD specifiek. Verder moet er orden onderzocht welke kwalitatieve sensaties er ontstaan vanuit het middelengebruik. Dit beïnvloed de behandeling.

 

ADHD in adulthood; depressive disorders

Emotionele instabiliteit en emotionele reactiviteit wordt vaak gezien bij volwassenen met ADHD net als extreme reacties op frustrerende gebeurtenissen. Ook zijn er vaak snelle stemmingswisselingen zonder reden. Bipolar affective disorder overlapt het meest met ADHD. Al vinden sommige onderzoeken daar ook tegenovergestelde resultaten voor, Wilens et al. Zegt bijvoorbeeld dat de ziekten duidelijk te onderscheiden zijn.

 

ADHD in adulthood; anxiety disorders

Een over het algemeen verhoogd level van opwinding en hyperfocus kunnen de ontwikkeling van een angststoornis vergemakkelijken. Biederman stelt dat 50% van de volwassenen met ADHD ook een angststoornis heeft.

 

ADHD in adulthood; antisocial personality disorder/delinquency

Volwassenen met ADHD vertonen vaak agressief verkeersgedrag, delinquentie en middelen- en alcoholmisbruik. Voornamelijk delinquentie heeft een sterke relatie met ADHD. De relatie tussen antisociale persoonlijkheidsstoornissen en ADHD was niet significant, maar laat wel een tendency zien.

 

ADHD in adulthood; borderline personality disorder

Er is een duidelijke link tussen ADHD en borderline. Er is een substantiele overlap van diagnostische criteria. In onderzoek werd gevonden dat meer van de helft van de mensen met borderline vroeger ADHD symptomen had.

 

Discussion

Developmental model of ADHD

Er is een model ontwikkelt om de ontwikkeling gedurende het leven te beschrijven. Het helpt om hypothesen af te leiden over leeftijdspecifieke gebreken veroorzaakt door ADHD. Essentiële kenmerken van het model omvatten:

  • Verhoogd risico om ADHD te ontwikkelen
  • Bestaat gedurende het leven
  • Verandert gedurende het leven
  • Alleen geldig in volwassenheid

Veel causale predisposing factoren vormen de kern van de ontwikkelingspsychopathologie van ADHD. Er is een relatie tussen tabakconsumptie gedudrende een zwangerschap en ADHD in de kindertijd. Ook andere ‘giffen’ worden gezien als een risicofactor.

De aanwezigheid van ADHDsymptomen piekt als eerst in de vroege schoolleeftijd, de meeste diagnoses worden dan gegeven. Als men ouder wordt blijken de symptoomcriteria en de comorbide ziekten van preschool volhardend te zijn en te variëren afhankelijk van de veranderende sociale omgeving van het kind.

In de schoolcontext ziet men vaak hogere comorbiditeit bij leermoeilijkheden, ook kunnen school gerelateerde angsten zich ontwikkelen. Comorbide affective disorders komen ook vaak voor. Dit kan worden gezien als een gevolg van de ADHD, maar het kan ook worden toegeschreven aan de specifieke biologische mechanismen die nodig zijn in beide stoornissen. Er is geen causale link tussen aDHD, angst en depressiviteitsstoornissen, maar het laat wel het belang zien van vroege interventie. Met een verhoging van leeftijd, middelenmisbruik en delinquent gedrag wordt het aantal mensen met ADHD hoger. Als men overgaat naar volwassenheid ziet men dat mensen met ADHD vaker problemen veroorzaken in het verkeer.

 

Conclusion

In klinische praktijk is het cruciaal om te weten gedurende welk ontwikkelingsstadium kwalitatieve veranderingen in ADHD plaatsvinden. Twee punten in de tijd lijken aannemelijk. De preschool leeftijd lijkt een belangrijk ontwikkelingsstadium waar de ADHD symptomen voor het eerst worden vastgesteld. De hoge comorbiditeit met andere psychiatrische ziekten en de resulterende deficits in sociale competenties gaan vaak samen met een verminderde kwaliteit van sociale contacten. Er moeten hier preventieve stappen worden genomen om de negatieve effecten van ADHD te keren.

Het tweede punt is de overgang naar de volwassenheid. De ADHD symptomen worden vaak over het hoofd gezien door de hoge comorbiditeit met andere ziekten, maar ze spelen wel een belangrijke rol inde manifestatie van andere ziekten. Hierdoor is ADHD lastig vast te stellen. Bewijs voor ADHD in de kindertijd is een diagnostisch criteria voor ADHD in de volwassenheid.

Een andere vraag die men kan stellen is wat de verschillen in symptoom manifestatie van ADHD in kindertijd en volwassenheid veroorzaakt. Het zelfde neurobiologische model is verantwoordelijk voor ADHD gedurende het hele leven. Verschillen lijken te worden veroorzaakt door omgevings en sociale interactie factoren. Symptomen in de preschool en kinderleeftijd zijn duidelijker dan in de volwassenheid. Gedurende de ontwikkeling zullen verschillende delen van functioneren negatief beïnvloed worden door ADHD en hogere comorbiditeit kan gevonden worden op latere leeftijd. Er is belang van preventieve of vroege therapeutische interventie.

 

Adolescent Friendship as a Dynamic System: Entropy and Deviance in the Etiology and Course of Male Antisocial Behavior

Dishion, Nelson, Winter and Bullock

 

Inleiding

Er is bewijs en theoretische support voor het idee dat volwassen vriendschappen een unieke en significante impact hebben op lange termijn patronen van sociale ontwikkeling. Er is veel literatuur over de positieve effecten van vrienden, maar er is ook een donkere kant van vriendschap. Vriendschap kan bijdragen aan slechte sociale aanpassing en probleemgedrag. Studies naar negatieve beïnvloeding door leeftijdsgenoten zijn goed om de ontwikkeling en het verloop van sociaal gedrag te begrijpen. Dit begrijpen is belangrijk om realistische interventies te ontwikkelen die probleem gedrag verminderen, maar het is ook belangrijk om de rol van vriendschap in de normatieve ontwikkeling te verduidelijken.

 

Er zijn twee benaderingen om de invloed van vriendschap te onderzoeken. De eerste benadering gaat uit van een leerparadigma (‘learning paradigm’). Hierbij ligt er een focus op het bestuderen en identificeren van contingente (toevallige) actie-reactie patronen. Het idee dat de contingente, positieve reacties van vrienden wat betreft geweld de ontwikkeling van probleemgedrag in de adolescentie beïnvloeden is getoetst. Door middel van directe observaties van interacties is dit gedaan. De ‘contingencies’ tussen twee gebeurtenissen kan worden weergegeven door een Zscore. Als dit gebruikt wordt, wordt er ondersteuning gevonden voor de hypothese dat vrienden elkaar wederzijds beïnvloeden door lachen ten opzichte van praten over geweld. Antisociale jongens geven een meer positieve reactie op praten over geweld en ze versterken niet hun normatieve gesprek. Adolescenten passen zich aan aan hun vrienden. Er zijn gebreken aan deze benadering, het gebruik van de Zscore heeft zijn gebreken evenals de manier waarop er wordt gecodeerd en de hoeveelheid gebeurtenissen die de Zscore beïnvloeden.

De andere benadering gaat uit van relaties als een dynamisch systeem. Men gaat hierbij niet alleen uit van ‘contingencies’ tussen gebeurtenissen, maar kijkt ook naar de gehele organisatie van de dyadische uitwisseling. Bij deze benadering wordt er gebruik gemaakt van ‘state-space grids’. Hierin worden de interacties van elke vriendschapsdyade over de gehele sessie weergegeven. Er is gecodeerd in de categorieën; positief, directief, negatief en converseren.

 

De informatietheorie stelt transities in gebeurtenissen als units. Informatiesystemen kunnen variëren van georganiseerd en voorspelbaar tot complex en onzeker. Het algemene idee is dat minder informatie nodig is om reacties te voorspellen in een lage entropie dyade dan in een hoge entropie dyade. Entropie wordt berekent door te kijken naar de distributie van conditionele waarschijnlijkheden binnen een actie-reactie transitie matrix. Een lage entropie dyadische uitwisseling vertelt niks over de inhoud van de uitwisseling, maar alleen over de dynamische interpersoonlijke structuur. Bij lage entropie hebben adolescenten vaak uitgebreide discussies en dit is te zien in veel interactie in de Converseren-Converseren deel van de ‘stage-space grid’. Om begrip te krijgen van negatieve invloed van leeftijdsgenoten is het belangrijk om de inhoud van de interacties te bestuderen en de wisselwerking tussen de inhoud en de dynamische structuur van de interactie. Men moet deze twee dimensies onafhankelijk coderen met hetzelfde codeersysteem. In deze studie is er gekeken naar de structurele dynamieken van de interpersoonlijke processen in relatie tot de inhoud van interacties van jongens, beiden gemeten door een onafhankelijk codeersysteem.

 

Sommige onderzoekers stellend at antisociale kinderen gesloten socialisatie tonen die zich reflecteert in gegeneraliseerde lage sociale vaardigheden en competentie. Kinderen die hun eigen antisociale gedrag op gang brengen laten een groter level van disregulatie en een gebrek aan sociale vaardigheden zien. Je zou verwachten dat jongens die hun eigen antisociale gedrag starten en dit volhouden in de adolescentie meer gedesorganiseerde (hoge entopie) vriendschap interacties laten zien dan jongens die niet antisociaal zijn. Ook kan men aannemen dat de inhoud van vriendschappen tussen antisociale adolescenten gezien zullen worden als meer gewelddadig. Het is interessant om te kijken naar de relatie tussen de entropie en de ‘geweldinhoud’ van de vriendschapsinteracties.

 

De longitudinale data van de OYS studie worden gebruikt om verschillende hypothesen samen te stellen:

  • De dyadische interacties van jongens en hun vrienden op de leeftijden van 14, 16 en 18 zullen een ontwikkelingstrend van maturatie laten zien ten opzichte van een verbeterde ordening en daardoor verminderde levels van entropie.
  • Entropie in vriendschapsinteracties zal longitudinaal twee ontwikkelingstrajecten van mannen onderscheiden (vroege start en blijvend antisociaal versus blijvend aangepast). Door gesloten socialisatie zal de algemene tendens zijn dat jongens met een vroege start van antisociaal gedrag hogere levels van entropie laten zien dan jongens die worden gedefinieerd als goed aangepast.
  • Praten over geweld in vriendschapsinteracties zal longitudinaal twee ontwikkelingstrajecten van mannen onderscheiden (vroege start en blijvend antisociaal versus blijvend aangepast). Specifiek, ‘vroege’ jongens zullen hogere levels van praten over geweld laten zien gedurende adolescentie dan aangepaste jongens.
  • Vriendschappen georganiseerd rond deviantie zullen antisociaal gedrag in de volwassene voorspellen, bovenop de effecten van adolescent antisociaal gedrag, deviant praten en entorpie. Daarom zal er een statistisch betrouwbare interactie plaatsvinden tussen entropie en deviantie in het voorspellen van antisociaal gedrag in de volwassenheid.

Hieronder worden de details van de OYS studie besproken.

 

Methode

Participants

206 jongens die komen uit de vierde klas. Ze waren tussen de 9 en de 10 toen men begon met data verzamelen. Ze zaten op scholen in een gebied waar een hoog crime gehalte was. Ze waren over het algemeen European American en hadden een lagere SES dan gemiddeld. Veel ouders waren werkloos. Minder dan de helft van de families was intact.

 

Interviews and Questionnaires

Jaarlijks waren er ouder en kindinterviews en vragenlijsten. Dit werd ingevuld door de jongeren, de ouders, de leeftijdsgenoten en de docenten.

 

Videotaped Observations

Er waren taken met interactie met leeftijdsgenoten op de leeftijden van 14, 16 en 18 jaar. De jongen die door de ouders en het proefpersoon werd gekozen als de meest frequente vriend werd uitgenodigd om mee te doen. Hiertoe werd er langsgegaan bij de gekozen vriend, om de studie te bespreken. In het lab kregen de jongens de instructie om samen een activiteit te plannen en allebei twee problemen te bespreken die ze hadden met ouders en leeftijdgenoten. De video’s werden gecodeerd door twee onafhankelijke teams.

 

Peer process code

De PPC is ontworpen om de dyadische vriendschapsinteracties te decoderen. Met een focus op interpersoonlijke processen. Dit wordt weergegeven door een 3-bij-3 information grid. Gedragingen: verbaal, non-verbaal en fysiek, en: interpersoonlijk positief, neutraal of negatief. Uiteindelijk konden hier 4 scores uitkomen:

  • Negative engagement; alle codes die een negatieve interpersoonlijke impact hadden en alle neutrale of positieve inhoudelijke codes die een negatief effect hadden.\
  • Directive; twee inhoudscodes die de behoefte van de adolescent beschreven om het gedrag van de ander te controleren.
  • Positive engagement; alle positieve contentcodes en alle neutrale codes die een positief effect hadden.
  • Converse; praten

 

Topic code

Topic Code is ontworpen om de variabiliteit in de onderwerpen van discussie te meten. Als twee mensen die codeerden het erover eens waren dat er een discussie was over geweld en normen dan werd het gecodeerd als een regel-brekend gesprek. Bijvoorbeeld als twee jongens praatten over de gevaren van drugsgebruik, dan werd het gecodeerd als een normatief gesprek. Maar als twee jongens praatten over hun eigen drugsgebruik werd het gecodeerd als regel-brekend gesprek. Twee mogelijke reacties waren lachen of pauzeren.

 

Coder inpression scales

Drug talk werd bekeken vanuit antwoorden van coders op 12 vragen om vast te stellen of het kind of zijn leeftijdsgenoot refereerde naar het gebruik van één van de 6 substanties gedurende de interactie taak.

 

Deviant friendship process

Er waren 3 indicatoren; de duur van het regel-brekend gesprek en de impressie van de coder ten opzichte van drug talk. (worden er maar 2 genoemd in plaats van 3)

 

Entropy

Om de ‘state-space transition’ diagrammen te maken moesten 3 bewerkingen worden uitgevoerd. De eerste was het hercoderen van het gedrag naar één van de vier clusters: positive engagement, negative engagement, directives and converse. Ten tweede moesten meerdere gedragingen aaneensluitend worden ingevoerd. Als derde moest de transition matrix worden gemaakt.

 

Reliability

Dit werd bereikt door random toewijzing van interacties aan coders. Ook werden er twee coders gebruikt, dus konden hun bevindingen worden vergeleken.

 

Antisocial construct

Er waren 4 indicatoren (2 ouderreports, lerarenreport, kinder interview over de telefoon).

 

Developmental trajectory groups

Er werden twee groepen vergeleken om de rol van entropie te bestuderen. Er was een antisociale groep die bestond uit jongens die op zijn minst één keer waren gearresteerd op de leeftijd van 14 jaar en die meer dan twee eerdere arrestaties hadden. De andere groep was nooit gearresteerd.

 

Adult antisocial behavior

Er werden drie schalen gebruikt. Het is een gemiddelde van de scores van de CBCPV, de Elliott Self-report Inventory en drie interviewer impressie items.

 

Analyses

Eerst zijn de twee groepen vergelijken op entropie, deviante vriendschapsprocessen en antisociaal gedrag vaan volwassenen. Vervolgens is er een hierarchische regressie geweest om volwassen antisociaal gedrag te voorspellen vanuit entropie, deviante peerprocessen en de interactietermen. Controlerend voor antisociaal gedrag inde adolescentie.

 

Resultaten

Descriptive Analysis

Om een beschrijving te krijgen van het vriendschaps karakter van de jongens van vroege tot late adolescentie werden hun reacties op twee vragen geanalyseerd:

  • Hoe lang ken je deze vriend?
  • Hoeveel tijd brengen jullie samen door ineen gemiddelde week?

De resultaten hiervan zijn te zien in tabel 2. Dit laat zien dat vrienden elkaar 4 jaar kenden en een gemiddelde van 17 uur deze vriend zagen op een leeftijd van 14 en 16 en 19 uur op een leeftijd van 18. Er waren verschillen tussen antisociale en aangepaste jongens. Er waren geen verschillen bij een leeftijd van 14 jaar, maar bij de andere leeftijden konden de jongens in de antisociale groep hun vrienden minder lang. Ze brachten wel meer tijd met hun vrienden door. De andere groep jongens zag hun vrienden juist minder terwijl ze ouder werden.

 

Friendship dynamics

De eerste hypothese vond sterke support in het onderzoek. Als de jongens ouder werden, werden de vriendschappen meer voorspelbaar en georganiseerd. Antisociale jongens scoorden consistent hoger op entropie dan de andere groep, dit geeft de suggestie dat de interacties van antisociale jongens en hun beste vrienden minder georganiseerd en voorspelbaar waren. Antisociale jongens werden vaker gecodeerd in regel-brekende gesprekken en als meer deviant gecodeerd. Dit veranderde niet gedurende de tijd. Antisociale jongens verhoogden hun deviante vriendschapsprocessen lichtelijk op de leeftijd van 16, de andere jongens niet. De hypothese over entropie en deviante vriendschapsprocessen wordt alleen ondersteund op 14jarige leeftijd. Hoge 14-jarige entropie voorspelde antisociaal gedrag in volwassenen, dit was niet afhankelijk van de betrokkenheid in deviante processen. Wanneer de entropie laag was voorspelde hoog deviante vriendschapsprocessen hoog antisociaal gedrag in volwassenen, in dit geval voorspelde laag deviante vriendschapsprocessen laag antisociaal gedrag in volwassenen.

 

Discussie en conclusie

In deze studie werd gevonden dat antisociale mannen meer gedesorganiseerd waren in hun vriendschapsinteracties. Maar deze hogere entropie voorspelde niet onafhankelijk de continuering van antisociaal gedrag in de volwassenheid. De levels van entropie verminderde juist voor alle groepen in de loop van de volwassenheid en ook werden alle interacties meer georganiseerd.

Ook bleek dat sommige antisociale jongens wel goed georganiseerd waren in hun vriendschapsinteracties. Als ze lage entropie hadden, maar wel deelnamen in hoge levels van deviante gesprekken was de prognose dat hun antisociale gedrag zich niet zou doorzetten. Hierover werd gespeculeerd dat deviantie voor jongens een manier is om respect te krijgen bij hun leeftijdsgenoten.

Er is een belang van relaties in het begrijpen van veranderingen in de ontwikkeling. Hoewel veel vroeg startende antisociale gedragingen blijven in jongens, zijn er soms ook jongens die een vroege start maken met antisociaal gedrag en dit verminderen terwijl ze ouder worden. Ook zijn er ‘late starters’.

De hypothese dat entropie en deviantie zouden interacteren om volwassen antisociaal gedrag te voorspellen werd gesupport op de leeftijd van 14 jaar.

Als de antisociale jongens ouder werden ging de duur van hun vriendschap achteruit, maar de tijd die ze ermee omgingen werd juist meer. Het tegenovergestelde werd gevonden voor de andere groep jongens. Deze bevindingen zijn consistent met observaties van het familiemanagement.

De implicaties van deze bevindingen voor interventies zijn niet triviaal. Er blijkt dat jonge adolescenten die hun peerrelaties organiseren rondom deviantie ook kunnen reageren op groepsinterventies.

Alles bij elkaar blijkt dat de dynamische systeembenadering belangrijk is om de invloed van vriendschap te begrijpen.

Entropie laat ons zien dat vriendschapsinteracties georganiseerd zijn. Er is meer onderzoek nodig om dit te onderzoeken.

 

An Analysis of Bronfenbrenner’s Bio-Ecological Perspective for Early Childhood Educators: Implications for Working with Families Experiencing Stress

Swick, Williams

 

Het ecologische model van Bronfenbrenner biedt inzicht in het begrijpen van families, ook biedt het dingen die we kunnen gebruiken om de relaties met families te versterken. Bronfenbrenners model is van belang omdat het alle systemen waarin de families zijn betrokken omvat. Ook laat het de dynamische aard van familierelaties zien.

 

Key elements

Het model bestaat uit 5 systemen van interactie: microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem en chronosysteem. Elk systeem is afhankelijk van de aard van het leven van de persoon en biedt een grote diversiteit aan opties en bronnen van groei.

 

Microsysteem

Dit systeem bestaat uit de meest directe omgeving, zowel fysiek, sociaal als psychologisch. Het bied het kind een leersetting, het is een referentiepunt ten opzichte van de wereld. De familie is het vroege microsysteem van het kind om te leren hoe te leven. De ouder-kindrelatie kan het welzijn van de persoonlijkheid beïnvloeden, denk aan het aangaan van een gehechtheidsrelatie.

 

Exosysteem

Het zijn de contexten die we indirect ervaren, maar die een directe impact op ons hebben. Ze kunnen een goede invloed hebben (interventie in kindzorg heeft een positief effect op het gezin) en een slechte invloed (stress op het werk heeft invloed op de hele familie).

 

Macrosysteem

Grotere systemen van culturele overtuigingen, sociale normen en waarden, politieke trends en gebeurtenissen in de maatschappij. Het is een belangrijke bron van energie in ons leven. De macrosystemen waarin we leven beïnvloeden onze relaties.

 

Mesosysteem

Mesosystemen zorgen ervoor dat twee of meer systemen waarin een kind, ouders en het gezin leven verbinden. Mesosystemen gaan erover om met elkaar in relatie te zijn in zich altijd uitbreidende cirkels en uitgebreidere relaties. Zonder sterke mesosystemen worden gezinnen een chaos.

 

Chronosysteem

Alle dynamiek van de familie terugleiden naar de historische context. De historische context van relaties binnen het gezin kan verklaren waarom de ouder-kindrelaties nu zijn zoals ze zijn. Dit kan het meer verduidelijken dan er in eerste instantie uit de observaties kwam. Er moet begrip komen voor de context, dan kunnen mensen beter geholpen worden.

 

Applying the bioecological perspective to family stress situations

Hoe stress wordt ervaren is voor iedereen uniek. We kunnen gezinnen helpen door de kennis die we hebben opgedaan, maar we moeten oppassen dat we niet generaliseren. Er zijn drie stressyndromen die serieuze problemen kunnen creëren binnen een gezin:

  • Chemical dependency
  • Geweld binnen het gezin
  • Dakloosheid

 

Chemical dependency

Hieronder valt onder andere drugsmisbruik. Dit is een individuele actie, maar het is ingebed in vele sociale structuren. Gedragingen als gevolg hiervan kunnen het hele microsysteem van een kind verstoren. Dit kan zich uitbreiden naar het exosysteem en het mesosysteem. Er zijn 3 kerninzichten over gezinsrelaties die uitgedaagd worden door chemical dependency:

  • Het patroon verandert de aard en de substantie van de dagelijkse gezinsdynamieken
  • Drugsmisbruik daagt de gezinnen uit om elkaar te beschermen van de gevolgen, zoals geweld
  • De energie binnen het gezin gaat enorm omlaag en dit beïnvloed het nodig hebben van meer gezinssupport

 

‘Early childhood educaters’ kunnen hiernaar handelen volgens 3 kernstrategieën:

  • Het gezin aanmoedigen om de nodige educatie te nemen en de uitdagingen van de verslaving onder ogen te zien
  • Het gezin supporteren met de nodige hulpmiddelen en ervoor zorgen dat het gezin effectief gaat reageren op de moeilijkheden die ze tegenkomen
  • Het bezin betrekken in manieren om een gezonde levensstijl te hanteren met elk gezinslid

 

Family violence

Geweld is een actie met de intentie iemand pijn te doen. Er is meer geweld binnen gezinnen dan op enige andere plaats in de maatschappij. Het heeft flinke invloed op toekomstige interacties. Huiselijk geweld komt tot stand door de persoonlijke en echtelijke historie van de ouders, kinderen en anderen die binnen het gezin van belang zijn. De familie gaat zich meer richten op degene die de macht heeft dan op een sfeer van helpen en delen. Kinderen en volwassenen kunnen emotionele trauma’s oplopen. Kinderen gaan vaak hetzelfde gedrag vertonen, omdat dit gedrag het enige is wat ze te zien krijgen, ze weten dus niet hoe het anders moet. Geweld verandert de manier waarop gezinnen interacteren en functioneren. ‘early childhood professionals’ moeten zich focussen op 3 inzichten die meer begrip tot gevolg kunnen hebben:

  • Geweld is heerszuchtig in gezinnen
  • Huiselijk geweld creëert een psychologie van angst in de slachtoffers
  • Vroege interventie in de vorm van therapie kan van grote waarde zijn om de vicieuze cirkel te doorbreken.

Er zijn 2 strategieën die men kan gebruiken:

  • Aanmoedigen waar maar kan om de ontwikkeling en het gebruik van het zorgende gedrag te stimuleren
  • Ze in contact brengen met professionals die hen kunnen helpen om zich de problemen en uitdagingen te focussen

 

Homelessness

Het is een gevolg van verschillende bronnen, het kan bijvoorbeeld ontstaan door geweld uit de natuur, maar ook door werkloosheid. Mensen die niet letterlijk dakloos zijn, kunnen dit wel echt zijn omdat ze geen keuze hebben om te gaan samenwonen met vrienden of familieleden. Sommige families zijn nog niet echt dakloos, maar staan op het randje en hebben hulp nodig. Door dakloosheid raakt het gezin zijn privacy kwijt, er is geen controle meer over dagelijkse routines, er is een isolatie van support en men verlies onder andere sociale en economische bronnen. Het kan ook gelinkt zijn aan huiselijk geweld. Hoe het gezin anticipeert op dakloosheid hangt af van de mensen die aanwezig zijn om hun te helpen en hoe effectief die hulp is. Elke dakloze familie is uniekk, maar ervaren vaak wel dezelfde problemen. Er zijn 4 inzichten die we kunnen gebruiken om positieve en effectieve relaties te vormen met gezinnen die dakloos zijn:

  • Een empatisch begrip ontwikkelen voor de gezinssituatie
  • Responsief en supportief zijn in de relaties met de ouders en de kinderen
  • Een uitnodigende ecologie creëeren op school of een chilcarecenter etc.
  • Ouders en kinderen sociale en educationele activiteiten bieden

 

How early childhood professionals can be supportive and caring

We moeten eerst proberen om de situaties die de gezinnen ondergaan te begrijpen. Hierbij horen ook alle culturele, sociale, economische en educatie dynamieken. We moeten mensen zien in hen milieu en het niet als een afzonderlijke gebeurtenis beschouwen. Het is van belang dat we ook proberen te kijken door de lens van het gezin of een gezinslid. Er zijn 3 perspectieven op zorg die ons kunnen helpen om gezinnen onder hevige stress te verzorgen:

  • Het perspectief van de ouder en het gezin op de aard en de dynamiek van de stressoren krijgen
  • Manieren ontdekken om de stressoren te ontdekken
  • Vroege interventies bieden die het hele gezin de middelen en bronnen bieden om verzorgende levensstijlen op te bouwen

Ook moeten we proberen om in onze benaderingen om te werken en te relateren met de gezinnen te ‘center’. Gezinnen lijken baat te hebben bij strategieën die zich richten op onmiddellijke crisissen.

We moeten de persoonlijke, culturele en maatschappelijke elementen van de gezinnen in achting nemen. Ook moeten we sensitief zijn voor de talige verschillen, zodat dit geen obstakels vormt. Er zijn 3 gedragingen:

  • Responsiviteit naar de uitgesproken behoeften van de gezinnen, wat zien zij als hun behoeften?
  • Ontwikkelen van een benadering in alle relaties binnen het gezin, zoeken naar mogelijkheden om leiderschap te creëeren in het ouderschap en gezinnen zodat er een lange termijn structuur voor succes ontstaat
  • Continu blijven reflecteren op de relaties, blijven we luisteren en kijken we nog steeds vanuit verschillende perspectieven?

 

Recommendations: a synthesis of helpful approaches for empowering stressed families

Er zijn 5 aanbevelingen, deze zijn gebaseerd op de beschreven inzichten en interrelateren met de 5 systemen van Bronfenbrenner.

  1. Help gezinnen om verzorgende en liefhebbende microsystemen te creëren. In zo’n microsysteem kunnen ouders en kinderen goede banden ontwikkelen die hen meer responsief maken in het omgaan met stress
  2. Assisteer gezinnen in het meer ‘empowered’ worden in de relaties in hun exosysteem. (ouders gaan hun kinderen begrijpen doordat ze uitgelegd krijgen wat hun kinderen ervaren)
  3. Laat gezinnen zien op welke manieren ze mesosystemen kunnen gebruiken om beter te reageren op stressoren. (oudergroepen, supportgroepen, therapeutische programma’s)
  4. Pleit voor sterkere gezin support strategieën in het macrosysteem waarin jonge gezinnen leven.
  5. Help gezinnen te leren van hun persoonlijke, gezins en sociale, historische levens.

 

For better and for worse: Differential susceptibility to environmental influences

Belsky, Bakermans-Kranenburg & van IJzendoorn

 

Vulnerability en susceptibility

Het ene kind heeft meer te lijden onder een negatieve situatie dan het andere kind. Ieder mens is anders, en sommigen zijn kwetsbaarder dan anderen. Veel onderzoekers hebben het over kwetsbaarheid (vulnerability), terwijl gevoeligheid (susceptebility) misschien een betere benaming zou zijn. Het kan zowel om positieve als om negatieve gevoeligheid gaan.

 

Dual risk

Wanneer een kind veel negatieve emotie ervaart, hebben zij een grotere kans op een negatievere ontwikkeling wanneer zij ook een slechte kwaliteit van opvoeding hebben. Dat is een voorbeeld van dual-risk. De risico’s stapelen zich op. Dit is iets anders dan susceptibility. Dit laatste concept bestaat echter wel. Er bestaan genen die een persoon gevoeliger maken voor zijn omgeving. Een voorbeeld is de MAO-A gen voor asociaal gedrag.

 

For better and for worse

Gevoeligheid in de opvoeding komt op veel manieren terug. Kinderen die bijvoorbeeld veel negatieve emoties ervaren hebben meer baat bij een positieve opvoeding, maar een negatieve opvoeding doet ze ook meer kwaad dan andere personen. Het gaat niet enkel om for better of for worse. Het gaat om for better and for worse. Sommige kinderen dragen bijvoorbeeld het gen DRD4 met zich mee. Wanneer deze gekoppeld is aan allel 7-repeat, dan zijn zij extra gevoelig voor de omgeving. Wanneer deze kinderen een kwalitatief slechte opvoeding hadden, waren zij vaker gedesorganiseerd. Echter: wanneer deze kinderen een kwalitatief goede opvoeding hadden, waren zij het minst vaak gedesorganiseerd. Hier zie je terug dat het zowel positief als negatief kan werken.

 

Gaat het echt over gevoeligheid?

Je moet er bij dit soort onderzoeken wel zeker van zijn dat het gaat om verschil in gevoeligheid tussen mensen. Doorvoor moet je dit scheiden van andere types van interacties (zoals dual risk). Vijf stappen hiervoor zijn:

  1. Statistische test voor echte (cross-over) interactie
  2. Testen van de onafhankelijkheid van de susceptibility factor en de predictor.
  3. Testen van de associatie tussen de susceptibility factor en de uitkomst
  4. Vergelijken van de regressieplot met het prototype
  5. Testen van het model, door de susceptibility factoren in te ruilen voor andere factoren.

 

Er is nog veel onbekend over verschillen in gevoeligheid. Zo is er de vraag of de gevoeligheid in alle gevallen optreedt, of slechts in bepaalde gevallen. Een tweede vraag is of de plasticiteit van kinderen continu of discreet is. Een derde vraag is wat de mechanismen hierachter zijn. En ten slotte rijst de vraag of er binnen families ook nog verschillen in gevoeligheid bestaan.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
364