Hoorcollegeaantekeningen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

 

Wat is…?

De punten waarop mensen van elkaar verschillen worden de individuele verschil variabelen genoemd. Persoonlijkheid is het meer psychologische deel van deze variabelen. In het boek wordt een definitie van persoonlijkheid gegeven en een belangrijk deel van deze definitie is dat ze het hebben over ‘organized en relatively enduring’. Dit geeft aan de persoonlijkheid iets relatief stabiels is. Historisch gezien ligt het accent voornamelijk op het uiterlijke vertoon van persoonlijkheid. Tegenwoordig probeert men meer te komen tot de ‘werkelijke’ persoonlijkheid.

 

Karakter is niet hetzelfde als persoonlijkheid. Het kan worden gezien als een deel van persoonlijkheid. Karakter symboliseert iets typisch. Binnen psychologie wordt het zien als het typische van een persoon. Karakterbeschrijvingen wijzen naar iets wat ‘te veel’ of ‘te weinig’ is en is moraliserend.

 

Temperament kan je ook opvatten als een deelverzameling van een persoonlijkheid dat ook een deel overlapt met karakter. Galenus bracht persoonseigenschappen terug naar ‘warm, koud, droog, vochtig’ naar voorbeeld van het opdelen van de natuur in vuur, lucht, water en aarde en het opdelen van de lichaamsvloeistoffen in geel gal, zwart gal, bloed en slijm. Hij bedacht op basis van het laatste model (van Hippocrates) vier persoonlijkheidstypes: cholerisch, sanguinisch, flegmatisch en melancholisch. Elk heeft zijn eigen eigenschappen. Tegenwoordig wordt temperament meer gezien als de aspecten van de persoonlijkheid die zijn aangeboren en als goed zichtbaar zijn bij kinderen.

 

Als laatste onderdeel van individuele verschillen is er intelligentie wat deels overlapt met temperament, karakter, persoonlijkheid en een deel niet-psychologische individuele verschillen.

 

Persoonlijkheid binnen de psychologie

Binnen vele domeinen wordt er ook gekeken naar persoonlijkheid. Allen het dispositioneel domein is specifiek voor persoonlijkheidspsychologie. Twee vragen die belangrijk zijn binnen dit domein zijn: wat zijn eigenschappen en wat zijn de meest relevante eigenschappen van persoonlijkheid?

Over de eerste bestaan twee opvattingen. De eerste opvatting is dat eigenschappen verborgen (interne) kenmerken zijn van mensen die bepalen hoe mensen zich gedragen. Dit impliceert dus een causaliteit. De tweede opvatting zegt niets over causaliteit en ziet eigenschappen slechts als samenvattende termen voor gedrag.

Ook de tweede vraag kan verschillend worden beantwoord. Er zijn veel theoretische modellen die proberen aan te geven wat de ‘hoofdeigenschappen’ zijn. In onderzoek wordt ook gekeken naar de meest relevante eigenschappen.

Theoretische modellen die biologisch/fysiologisch eigenschappen proberen samen te vatten zijn die van Eysenck, Gray en Zuckerman. Eysenck’s model heet het hierarchisch model van persoonlijkheid en wordt ook wel het PEN-model genoemd. Op basis van fysiologische metingen onderscheidde Eysenck drie eigenschappen: psychoticism, extraversion, neuroticism. Deze eigenschappen overkoepelen alle andere (lagere orde) eigenschappen. De eigenschappen E en N sluiten ook aan op de temperamenten van Galenus.

 

Gray’s theorie kan gezien worden als een herinterpretatie van het PEN-model. Zijn model heet het reinforcement sensitivity theory. In dit model zijn twee onderdelen opgenomen: het BAS en het BIS. Het BAS is het behavioral activation system. Dit is het beloningsmechanisme dat gevoelig is voor positieve prikkels en de neiging om op die prikkels af te gaan. Dit kan tot impulsief gedrag leiden. Ook zegt Gray dat deze mensen beter leren door beloning. Het BIS is het behavioral inhibition system. Dit wordt gezien als het strafmechanisme. Deze mensen zijn gevoelig voor negatieve prikkels en zullen deze dan ook proberen te vermijden. Dit type mens zal angstig zijn en beter leren door bestraffing.

De laatste theorie besproken is die van Zuckerman. Zuckerman heeft het vooral over sensation seeking als fysiologische dimensie van persoonlijkheid. Mensen die hier ook op scoren gaan op zoek naar nieuwe ervaringen. Verdere aspecten van deze eigenschap zijn het zoeken naar avontuur, ervaringen, disinhibitie en een vatbaarheid voor saaiheid.

Hoewel sensation seeking een smal begrip is, is dit wel een belangrijk deel binnen modellen. Eysenck deed deze eigenschap af als onderdeel van P. Toch zijn er belangrijke aanwijzingen om toch goed naar dit begrip te kijken. Zo is deze eigenschap 60% genetisch bepaald, wat een stuk hoger is dan andere eigenschappen. Verder gaat het samen met lage niveaus MAO (remt hormonen als dopamine als er te veel komt) en scoren mannen en jongeren hoger op deze eigenschap van vrouwen en ouderen.

Sensation seeking heeft te maken met impulsiviteit en dus ook met het BAS van Gray en N en E van Eysenck. Deze hebben op hun beurt weer te maken met het cholerische type van Galenus.

 

Hoorcollege 2

 

Psycholexicaal onderzoek

Binnen het dispositionele domein van psychologie bestaan er een aantal belangrijke a-theoretische modellen. Psycholexicaal onderzoek is bijvoorbeeld a-theoretisch. Dit onderzoek is gebaseerd op de lexicale hypothese. De kern van deze hypothese is dat als een eigenschap er toe doet, bedenken mensen er een woord voor. Hoe belangrijker een eigenschap is, hoe meer woorden er voor bestaan.

 

Allport en Odbert

Allport en Odbert deden in 1936 voor het eerst psycholexicaal onderzoek. Ze pakten het woordenboek en deelden woorden in in vier categoriën: personal traits, temporary states, social evaluation en metaphorical and doubtful. De categorie personal traits omvatte 4504 woorden. Met zowel temporary states en social evalutations kunnen mensen ook worden beschreven maar temporary states gaat vaak, zoals de naam van deze categorie al zegt, over een tijdelijke staat en social evaluations hebben vaak een subjectieve lading.

 

Adjectieven

Er zijn allerlei woordklassen die je kan gebruiken om eigenschappen van mensen te beschrijven. Veruit het meest gebruik in lexicaal onderzoek zijn persoonlijkheidsbeschrijvende adjectieven. Volgens sommige psychologen is het de meest natuurlijke manier van het aangeven van persoonlijkheid. Daarnaast heeft het praktische voordelen. Het aantal woorden om te bestuderen voor een onderzoek wordt ingeperkt en dit soort woorden bevat weinig subjectiviteit.

 

Reductieprocessen

Zelfs als je alleen maar adjectieven neemt, krijg je nog lange lijsten met woorden. Onderzoekers proberen deze lijsten in te korten. Dit doen ze vaak op basis van synonimiteit, familiariteit en relevantie. Het nadeel van het reduceren van een woordenlijst door middel van synonimiteit is dat een eigenschap minder belangrijk kan lijken dan dat hij daadwerkelijk is, omdat eigenschappen die belangrijk zijn veel woorden hebben om beschreven te worden. Het voordeel van familiariteit is dat wanneer mensen een woord niet kennen en begrijpen, het ook geen zin heeft om er naar te vragen. Als laatste reductiemethode bestaat er reduceren op basis van relevantie. Het nadeel is dat dit subjectiviteit kan opleveren. De ene onderzoeker vindt het ene woord relevant en de andere de ander.

 

Een statistische methode om te kijken of eigenschappen wel echt een overkoepelende eigenschap aangeven is factoranalyse. Je hebt hiervoor de scores van veel proefpersonen nodig en de correlaties tussen variabelen. Het doel is om te kijken welke variabelen sterk met elkaar correleren. Vervolgens ga je deze statistieken interpreteren. Er wordt gekeken naar welke variabelen met een factor (overkoepelende eigenschap) correleren. Deze correlaties heten factorladingen.

 

In het kort wordt lexicaal onderzoek dus gedaan door een lange lijst met persoonlijkheidsbeschrijvende termen te verzamelen en daar items van te maken. Deze wordt afgenomen bij veel personen en vervolgens wordt met behulp van factoranalyse bepaald wat de belangrijkste factoren van persoonlijkheid zijn.

 

Cattell

Cattell gebruikte Allport en Odberts traits. Deze reduceerde hij naar 171 clusters en daarvan maakte hij weer 35 traits. Dit deed hij allemaal op zijn eigen gevoel. Met deze 35 traits maakte hij een vragenlijst en nam deze af. Hiermee reduceerde hij de 35 traits naar 12 factoren met factoranalyse. Hij vond echter dat er 4 factoren nog ontbraken die wel relevant waren en voegde deze er dus weer aan toe. Hiermee maakte hij een vragenlijst die de 16PF wordt genoemd. Dit onderzoek is nooit gerepliceerd.

 

Big five

Een onderzoek dat wel gerepliceerd is, is dat van Norman. Hij beschreef vijf factoren: extraversion, agreeableness, conscientiousness, emotional stability en culture. Dit heet het Big five model.

 

Het Big five model vindt in vele talen enigszins steun. Toch is er ook kritiek op dit model. Ten eerste is het een a-theoretisch model. Eysenck uitte deze kritiek en gaf daarbij aan dat hij vond dat er eerst een theorie moet zijn en dan pas een model kan komen. Ook gaf hij aan dat agreeableness en conscientiousness lagere orde factoren zijn van psychoticism.

 

Een tweede punt van kritiek is dat het model niet praktisch relevant is. Alle relevante eigenschappen zijn ondergesneeuwd en te relevant. In vragenlijsten wordt dit opgevangen door facetten te maken. Dus binnen een algemene eigenschappen, minder algemene eigenschappen te ondervragen. Het is echter wel zo dat deze facetten vaak subjectief worden gemaakt en er vaak geen ondersteuning voor is.

 

Het derde punt van kritiek is dat het model niet allesomvattend is. Er zijn verschillende theorieën over welke eigenschappen dan ontbreken. Volgens Ashton en Lee mist de hoofdeigenschap honesty-humility. Zelf hebben ze hier weinig data voor verzameld maar ze komen er veel terug op andermans woorden. Hierdoor hebben ze ook veel publicaties. Almagor et al. wilden zelfs twee factoren toevoegen. Positive valence (sophisticated vs mediocre) en negative valence (sincere vs corrupted). Ook Barelds & De Raad hebben nagedacht over dit punt van kritiek. Zij wilden een nieuwe structuur van eigenschappen. Op basis van meer dan alleen adjectieven en door inkorting van lijsten zo veel mogelijk te beperken, kwamen zij tot 2331 personality descriptive sentences. Deze vragenlijsten hebben zij door proefpersonen laten invullen en na factoranalyse hielden ze 8 hoofdeigenschappen over: virtue, competence, emotional stability, agreeableness, conscientiousness, hedonism, extraversion, intellect/conventionality.

 

Als vierde kritiekpunt verschillen de labels voor hoofdeigenschappen terwijl ze misschien hetzelfde inhouden. Al verschilt de vijfde factor vaak inhoudelijk en per land maar wordt hij wel eens hetzelfde label gegeven. Costa en McCrae bedachten een five-factor model met als vijfde factor openness-to-experience. Dit is geen lexicale persoonlijkheidsfactor en daarom hebben ze het geen toevoeging genoemd op de Big Five maar het zelf een naam gegeven. Dit model is ontstaan na analyse van de 16PF. Het is een vragenlijstonderzoek en geen lexicaal onderzoek. De makers van deze vragenlijst vonden twee factoren en voegde daar openness-to-experience aan toe omdat dat volgens hen ontbrak. Dit werd de neo-pi vragenlijst. Wegens financiele redenen hebben ze later agreeableness en conscientiousness toegevoegd. Dit werd de neo-pi-r.

 

Het laatste kritiekpunt is dat de Big Five niet universeel is. Er is overeenstemming gebaseerd op subjectieve interpretatie maar niet door middel van een statistische vergelijking. De Raad et al. vergeleken 14 trait taxonomisch psychometrisch. Ze vonden dat honesty/humility niet statistisch universeel is. Ook culture/intellegence/de vijfde factor was niet universeel. Zelfs emotional stability bleek niet universeel, het verschilt per cultuur hoe neuroticisme wordt geinterpreteerd. Helaas zijn tot op heden vooral lexicale studies in het weten gedaan. De studies die op andere plekken in de wereld zijn gedaan tonen vaak ook grote afwijkingen. Zoals de lexicale studie naar de Big Five in de Fillipijnen. Deze resultaten tonen de grootste afwijking van de westerse resultaten.

 

Bekende persoonlijkheidstests

Een aantal bekende persoonlijkheidstest zijn EPQ, NEO-PI-R, MMPI-2 en MBTI. Zoals besproken is de NEO-PI-R gebaseerd op het five-factor model. Deze test heeft 30 facetten maar deze zijn niet wetenschappelijk onderbouwd. Ook zijn de vragen vaak erg lastig en dus alleen geschikt voor hoogopgeleiden. De MMPI-2 is het meest gebruikt. Deze vragenlijst bevat echter veel (567!) vragen. Ook kan er alleen geantwoord worden met akkoord/niet akkoord. Met lastige vragen en vragen met ontkenning e.d. is dit moeilijk in te vullen en weet je niet meer precies wat je meet als onderzoeker. Ook is er een grote itemoverlap.

Hoorcollege 3

 

Definitie

Intelligentie kan worden gedefinieerd als het geheel van cognitieve of verstandelijke vermogens dat nodig is om kennis te verwerven en daar op een goede wijze gebruik van te maken, ten einde problemen op te lossen die een vast omgeschreven doel en structuur hebben. Deze definitie valt het beste onder academische intelligentie en sluit het beste aan op wat IQ-testen meten. Volgens mensen is intelligentie een belangrijke eigenschap. Daarom schatten mensen zichzelf vaak te hoog in op deze eigenschap.

Intelligentie hangt samen met de lichamelijke en psychische gezondheid, schoolprestaties en beroepssucces. Ook is intelligentie redelijk stabiel en is ongeveer 50-55% erfelijk. Het deel dat niet erfelijk bepaald is, wordt bepaald door de omgeving. Dit weten we door de resultaten van tweelingonderzoeken. Een groot onderzoek is the landmark minnesota twin study door Segal.

 

Theorieen

Er bestaan veel theorieen over intelligentie. Veel theorieen zijn hierarchisch van aard. Zo stelt de theorie van Vernon, die gebaseerd is op de theorie van Hebb, dat er drie soorten intelligentie zijn. Bovenaan staat intelligentie A, wat genotypische intelligentie aangeeft. Deze intelligentie is aangeboren. Daarna komt intelligentie B, wat de interactie met aanleg-omgeving aangeeft. Deze intelligentie is dus meer aangeleerde intelligentie. Als laatste is intelligentie C. Dit is de intelligentie die een intelligentietest meet en wordt dus beinvloed door alle bovenstaande factoren.

 

Een andere theorie is die van Spearman. Spearman stelt dat er een algemene intelligentiefactor is waar specifiekere aspecten van intelligentie deel van uitmaken. ‘G’ geeft hier de algemene intelligentiefactor aan. De S-factoren zijn de specifieke factoren. Als deze twee positief samen hangen heet dat positive manifold. Gardner vond dat er geen G bestaat, maar eerder verschillende soorten intelligentie. Hij stelde dat er acht soorten intelligentie zijn: linguistische, ruimtelijke, logisch-wiskundige, muzikale, lichamelijke, interpersoonlijke, intrapersoonlijke en naturalistische intelligentie. Dit zou volgens hem belangrijk zijn in het onderwijs en het onderwijs zou er op aangepast moeten worden. Echter is deze theorie niet goed onderbouwd en meer gebaseerd op Gardner’s eigen ervaring. Uit onderzoek blijkt dat deze intelligenties vaak met elkaar samenhangen en zijn daarom moeilijk te onderscheiden. Ook zijn sommige intelligenties, zoals bijvoorbeeld intrapersoonlijke intelligentie, moeilijk te meten. Intrapersoonlijke intelligentie gaat over het processen in jezelf waarnemen en dergelijke. Dit is lastig te meten.

 

Behalve theorieen over intelligentie zelf zijn er ook theorieen over de aspecten van intelligentie. Guilford ontwikkelde de structure of intellect theory. Wanneer een taak wordt aangeboden kan dat volgens hem vragen naar drie verschillende onderdelen van intelligentie: operatie, inhoud en product. Operatie (cognitieve activiteit) vraagt om cognitie, geheugen enzovoort. Inhoud gaat over taken met figuren, symbolen en semantiek. Product gaat over hoe de test wordt aangeboden en daarmee over eenheden, klassen, relaties en systemen. Hij kwam door alle onderdelen van deze drie aspecten te vermenigvuldigen tot 120 intelligentie aspecten. Dit zijn te veel aspecten om goed te kunnen meten en dus geen heel praktisch model.

 

Cattell’s theorie was een stuk bruikbaarder. Cattell onderscheidde twee soorten intelligentie: fluid en crystallized. Fluid intelligentie gaat over flexibiliteit in denken en het vermogen tot abstract redeneren. Dit correspondeert met intelligentie A. Crystallized intelligentie gaat over de mate waarin een accumulatie van kennis en vaardigheden heeft plaatsgevonden gedurende de levensloop en deze intelligentie correspondeert met intelligentie B. Dit model wordt vaak gebruikt. Verbale vraagstukken zijn bijvoorbeeld crystallized en vragen waarbij je logisch moet redenering zijn fluid.

Intelligentietests

Er bestaan vele intelligentietests. De meest bekende voor volwassenen zijn de WAIS-IV (meest gebruikt in Europa), GIT-2, SON-R 6-40, Raven SPM en de KAIT. Voor kinderen heb je de SON-R 6-40, WISC-III, RAKIT-2 en de NIO. De meeste tests bestaan uit subtests en bevatten zowel fluid als crystallized vraagstukken. Ook bestaat er een verschil tussen speed- en poweronderdelen. Speedonderdelen zijn eenvoudig en gaat op tijd en poweronderdelen hebben vaak geen tijdslimiet en zijn oplopend in moeilijkheidsgraad.

 

IQ

IQ is de score die wordt gegeven aan het eind van een test. In de klassieke definitie is IQ de mentale leeftijd gedeeld door de chronologische leeftijd keer 100. Het probleem met deze definitie is echter dat het moeilijk is de mentale leeftijd vast te stellen en deze vorm van IQ van origine is gemaakt om intelligentie bij kinderen te meten. Na 15 jaar is er geen groei meer in mentale leeftijd waardoor ouderen worden benadeeld in hun score.

Tegenwoordig wordt IQ bepaald door normscores toe te kennen op basis van individuele ruwe scores. Dat wil zeggen IQ  = score/gemiddelde score leeftijdsgenoten * 100. Wel kan er bij de meeste tests maar tot een IQ van 145 gemeten worden.

IQ = Mentale leeftijd/chronologische leeftijd x 100. Klassieke definitie.

Resing en Blok maakten een classificatie van intelligentiescores. Zo is een score hoger dan 130 zeer begaafd en een score van 80-89 beneden gemiddeld. Onder een score van 50 krijg je categorieen van zwakzinnigheid.

Wanneer er met de recente vorm van IQ wordt gewerkt zijn normgegevens belangrijk. De gegevens moeten actueel zijn en de onderzoeksgroep moet heterogeen, groot en representatief zijn. Buitelandse normgroepen mogen nooit worden toegepast al gebeurt dit wel. Zelfs bij de RAVEN die enkel uit één (fluid) onderdeel bestaat en dus universeel gebruikt kan worden, mogen geen buitenlandse normgroepen worden gebruikt. Zoals eerder gezegd moeten de gegevens ook actueel zijn en regelmatig worden herzien vanwege het flynn effect. Dit is het effect dat het IQ van de populatie stijgt over de tijd.

 

Er bestaan een aantal problemen met IQ-scores. Zo kunnen normgroepen niet representatief zijn omdat alleen slimmere mensen zich aanmelden voor het onderzoek. Ook de harde grenzen van normtabellen kunnen een probleem opleveren omdat wanneer je van de ene groep naar de andere groep gaat (doordat je bijvoorbeeld 1 dag ouder bent en daarmee in een andere normgroep valt) je IQ ineens flink kan veranderen. Dit geldt vooral bij kinderen en mensen op hoge leeftijd. Als laatste bestaat er natuurlijk altijd de onbetrouwbaarheid van de test en een standaardmeetfout. Hierdoor kan het zijn dat je op de ene intelligentietest hoger scoort dan op de andere. Daarom is het belangrijk de client nooit het exacte IQ te melden.

 

Hoorcollege 4

 

Persoonlijkheid en relaties

Dit onderwerp is belangrijk bijvoorbeeld door echtscheidingen. Echtscheidingen gaan vaak gepaard met veel psychische klachten zowel bij de ouders als kinderen. Eerstelijnspsychologen krijgen dan ook veel te maken met relatieproblemen. Dit is een van de meestvoorkomende klachten. Voor zowel mannen als vrouwen staat op 1 botsende karakters als reden van scheiden wat aangeeft dat persoonlijkheid een grote rol speelt binnen relaties.

 

Individuele persoonlijkheidseigenschappen

Mate selection (partnerkeuze)

Buss deed internationaal onderzoek naar partnervoorkeuren. Allereerst vonden mensen mutual attraction belangrijk. Ten tweede dependable character. Op de derde plek stond emotional stability. Op de vierde pleasing disposition. Op plek 6/7 sociability en op de plek 9/10 refinement/neatness. Dit laat zien dat heel veel terug te brengen valt naar karakter. De big-five factoren zijn ook toe te passen op deze top 10. Zo lijkt dependable character bijvoorbeeld op conscientiousness/virtue.

Dit onderzoek is wel 20 jaar oud. Uit een recenter onderzoek bleek dat persoonlijkheidskenmerken eigenlijk altijd vrij belangrijk worden gevonden. Een andere conclusie die getrokken kan worden is dat mensen zoeken naar iemand die aardig, betrouwbar, stabiel en gezellig is. De beschikbaarheid van dit soort mensen is helaas niet heel groot.

Ook eigen persoonlijkheid is belangrijk. Als je bijvoorbeeld kijkt naar introversie/verlegenheid vind je dat mensen die introvert zijn vaak minder contacten hebben en het heeft negatieve gevolgen op de mate value omdat mensen verlegen mensen als minder sociable inschatten. Ook is het een vrij makkelijk waarneembare eigenschap. Extraversie heeft ook nadelen: extraverte mensen gaan sneller vreemd. Neuroticisme is net als verlegenheid een eigenschap die minder wordt gewaardeerd. Samen met introversie geeft dit een onveilige hechtingsstijl aan.

 

Marital succes (in een relatie)

Persoonlijkheidseigenschappen worden belangrijk gevonden maar statistisch gezien is het moeilijk om iemand te vinden die alle gewenste eigenschappen heeft. Wat dan?

 

Wat we zeker weten is dat neuroticisme invloed heeft op succes van een relatie. In een longitudinaal onderzoek van Kelly & Conley werden getrouwde koppels gevolgd. Vanaf het begin heeft neuroticisme een negatief effect op de relatie en het leidt meer tot scheidingen.

In Nederlands onderzoek werden samenwonenden en gehuwden onderzocht. Wat voor invloed hebben persoonlijkheidseigenschappen op de relatiekwaliteit? Wederom hangt neuroticisme negatief samen met de relatiekwaliteit. Zelfwaardering en emotionele stabiliteit hebben een duidelijk positief verband. Introversie hangt ook negatief samen met de relatiekwaliteit en extraversie positief.

 

Bij aanvullend onderzoek naar problematische relaties werden er te veel goede relaties gevonden. Dit kan door selection bias komen, omdat koppels met een goede relatie sneller willen deelnemen aan een onderzoek. Bij een gematcht onderzoek werden er verschillen in neuroticisme gevonden, sociale angst en zelfwaardering.

Waarom hebben neuroticisme en introversie zo’n negatieve relatie met relatiewaardering? Dit heeft meerdere redenen. Ten eerste is er violation of desire. Op het eerste gezicht leek de persoon anders. Ten tweede is er slechtere communicatie omdat neurotische mensen vaak angstig en onzeker zijn en dus gaan vragen om bevestiging etcetera. Mensen die introvert zijn vertonen juist te weinig interactie en partners ervaren gebrek aan intimiteit. De derde reden is het vulnerability-stress-adaptation model van Karney en Bradbury. De enduring vulnerabilities is persoonlijkheid en de adaptieve processen zijn conflicthantering, communicatie en coping.

 

Als laatste reden zijn er positive illusions. Je hebt de neiging om jezelf, je partner en je relatie positief te vertekenen. Dit heeft een beschermende functie en blijkt daarom positief samen te hangen met relatiekwaliteit. Neurotische mensen hebben minder positieve illusies.

 

Combinaties van persoonlijkheidseigenschappen

Mate selection

Er bestaan verschillende modellen over het kiezen van een partner. Zo heb je de similarity attraction hypothese, de complementarity selection hypothese en het filtermodel. De eerste stelt dat mensen voorkeur hebben voor mensen die op ze lijken (Byrne). Mensen worden bevestigd in hun persoonlijkheid. Naarmate mensen meer op elkaar lijken, is er een grotere romantische aantrekkingskracht. Dit heet ook wel homogamy.

 

De tweede hypothese, de complementarity selection hypothese, stelt het tegenovergestelde. Deze theorie stelt dat mensen iemand zoeken die ze aanvullen. Kijk bijvoorbeeld naar dominant en submissieve partners. Volgens de theorie zou het evolutionaire voordelen hebben om een aanvullende partner te hebben.

Het laatste model is het filtermodel. Dit is een integratie van de vorige twee theorieën. In eerste instantie worden mogelijke partners geselecteerd op similarity van bijvoorbeeld sociale status en opleiding en binnen deze groep wordt gezocht naar een complementaire partner. Helaas is er weinig onderzoek met dit model gedaan.

 

Nederlands onderzoek naar partnervoorkeuren met betrekking tot personality similarity laat zien dat mensen massaal kiezen voor een complementaire partner wanneer hiernaar gevraagd wordt maar er weinig bewijs voor wordt gevonden als dit nader onderzohct wordt. Bij een speeddating onderzoek van Penke et al. werden er grote discrepanties tussen vooraf gerapporteerde voorkeuren en de werkelijkheid gevonden.

 

Marital succes

Lykken en Tellegen deden tweelingonderzoek naar persoonlijkheden en relaties. Zij vonden dat de persoonlijkheid van tweelingen en hun partners 0 correlatie hadden en ook dat de partners van de tweelingen in hun persoonlijkheid niet op elkaar leken. Hieruit bleek dat partnerkeuze wat betreft persoonlijkheid een willekeurig proces is. Opvallend is wel dat de stellen die langer bij elkaar waren meer op elkaar leken in persoonlijkheid naar hun idee. Ook bleek dat relatiekwaliteit weinig verband houdt met personality similarity.

Heeft persoonlijkheid dan geen enkele rol? Wel wanneer mensen elkaar al langer kenden voordat ze een relatie kregen.

 

Jaloezie

Binnen het begrip jaloezie is het belangrijk dat het altijd gaat om drie personen. De definitie voor jaloezie is: feelings of jealousy are experienced in response to a threat to, or the actual loss of, a valued, mostly sexual, relationship with another person, due to an actual or imagined rival for one’s partner’s attention. Het verschil met afgunst is dat het bij afgunst gaat om maar twee personen. De ander heeft iets wat jij wil hebben.

 

Er zijn verschillende typen jaloezie. Zo kan je seksuele jaloezie onderscheiden van emotionele. Buunk onderscheidde drie typen trait jaloezie: reactieve jaloezie, angstige jaloezie en preventieve jaloezie. Verschillende eigenschappen hangen ook samen met jaloezie. Zo hangt introversie positief samen met alle drie de typen jaloezie net als neuroticisme. Vriendelijkheid correleert negatief met angstige en preventieve jaloezie en conscientiousness positief met reactieve jaloezie.

 

Er zijn verschillende ideeen over de functionaliteit van jaloezie. Evolutionair gezien kan het een relatie beschermen en is er voor mannen een factor van paternity certainty. Voor vrouwen zou het het verlies van investeringen veiligstellen en zo zorgen voor een grotere overlevingskans van het kind. Mannen en vrouwen verschillen weinig in scores op de typen jaloezie. Wel zijn mannen sneller jaloers in seksuele situaties en vrouwen in emotionele situaties. Er zijn verschillende uiterlijke kenmerken waar mannen en vrouwen op letten als het gaat om jaloezie. Mannen letten daarnaast ook op sociale status en dominantie.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
913