Hoorcollegeaantekeningen 7

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


College 7: Denken & Stoornissen van denken

Hoofdstuk 8

Denken

Denken is een interne mentale activiteit die gericht is op het bepalen van adequate acties. Denken is bijna altijd doelgericht en rationeel en regelt dingen als: problemen oplossen, redeneren, beoordelen, beslissen en plannen. In bepaalde gevallen is denken niet doelgericht en irrationeel, zoals bij dagdromen en fantaseren. Dankzij ons denkvormogen zijn we in staat tot plannen. We kunnen ons een voorstelling (mentaal) maken van hoe iets zal verlopen als we een bepaalde handeling zouden uitvoeren.

Denken is een activiteit van het werkgeheugen. Binnen het werkgeheugen wordt beperkte informatie vastgehouden om hier operaties op uit te kunnen voeren en om mentale voorstellingen te maken. Ook wordt er een selectie van informatie gemaakt vanuit het lange termijngeheugen. Als laatste vindt er integratie plaats tussen gedachten, sensorische informatie, herinneringen, regels en modellen.

 

Klassiek onderzoek naar denken als: probleem-oplossen

·         Introspectie. Hierbij ging het om denken met en zonder ‘mentale beelden’. Kun je iets denken zonder het je voor te stellen? Volgens Gilhooly denken mensen in beelden.

·         Behaviorisme: Hierbij draaide het om ‘trial-and-error’, dit houdt in dat men leert van fouten maken. Behavioristen deden liever geen onderzoek naar denken. Thorndike stelde dat men tegen een probleem aan loopt, iets probeert om het probleem op te lossen, dat gaat goed of fout, en daar leert men weer van.

·         Gestaltpsychologie: Hierbij was het ‘twee-touwtjesprobleem’ belangrijk. Men moest nieuwe toepassingen van probleem-elementen en analogieën vinden waardoor er een flexibelere toepassing van kennis ontstond, dit is productief denken. Bij reproductief denken kunnen blokkades ontstaan, namelijk ‘functional fixedness’ en ‘mental set’. Het ‘box’ probleem, waarbij een persoon zonder de pen van het papier te halen de 9 stippen moet verbinden in 4 rechte lijnen, heeft geleid tot de uitspraak ‘think out of the box’.

·         Informatieverwerkings-model: Newell en Simon kwamen met een ‘general problem solver’ waarbij een aantal stappen doorlopen moesten worden. Ten eerste is specificatie van de probleemruimte nodig waarbij de begin- en eindtoestand, de oplosbeperkingen en relevante operatoren vastgesteld moeten worden. Hierna vindt er een selectie van operatoren plaats om het doel of subdoel te bereiken. Vervolgens is er de uitvoering van een operator, waarbij het doel wordt benaderd. Tenslotte is er een evaluatie van de nieuwe toestand. Als het doel niet bereikt is moet er opnieuw een selectie en uitvoering van operatoren plaatsvinden. 

 

Problemen

Slecht gedefinieerde problemen zijn problemen waarbij de begin- en eindtoestand en/of de oplossingsstappen(operatoren) onbekend zijn. Vaak is dit het geval bij verschijnselen. Bijna alle problemen die zich in het dagelijkse leven voordoen zijn slecht gedefinieerde problemen.

Bij goed gedefinieerde problemen zijn de begin- en eindtoestand en/of de oplossingsstappen wel bekend. Voorbeelden hiervan zijn de ‘Tower of Hanoi’ en het ‘hobbits-orcs’ probleem. Rekenen en schaken zijn voorbeelden van goed gedefinieerde problemen waarbij de eindtoestand vaak niet bekend is.

 

Oplosstrategieën

Er zijn bepaalde modellen om tot oplossing van een probleem te komen, zoals algoritmes en heuristieken. Algoritmes zijn regels die bij consequente toepassing altijd naar de juiste oplossing leiden. Algoritmes worden toegepast bij goed gedefinieerde problemen. Heuristieken zijn vuistregels die meestal, maar niet altijd tot een oplossing leiden. Ook is er geen zekerheid over de oplossing. Heuristieken worden juist gebruikt bij slecht gedefinieerde problemen.

Met een heuristische methode is het makkelijker om het overzicht te houden over een bepaald probleem, terwijl bij een algoritmische methode vaste regels toepast moeten woorden waardoor dit overzicht minder is. Heuristieken worden tegenwoordig vaker gebruikt, omdat ze minder bewerkelijk zijn dan algoritmen.

 

Probleem oplossen

Problemen kunnen op verschillende manieren effectief worden opgelost. Bij reductie van een probleem definieer je de sub problemen door terug te redeneren vanuit de eindtoestand. Je gaat als het ware van globaal naar specifiek. Op deze manier kan men eerst sub problemen oplossen. Ook is expertise van groot belang voor het effectief oplossen van problemen. Bij expertise ontwikkel je een groot kennisbestand dat niet alleen op regels, maar ook op kennis en ervaring is gebaseerd. Intelligentie tot slot zorgt voor flexibiliteit in het representeren van een probleem. Een analogie is hiervan een voorbeeld, hierbij wordt een nieuw probleem opgelost door de oplossing van een eind probleem.

Creatieve oplossingen ontstaan bewust door reductie, analogieën en nieuwe probleemrepresentaties, maar kunnen ook onbewust opkomen.

                                             

Deductief en inductief redeneren

Je kunt deductief en inductief redeneren. Bij deductief redeneren ga je van een algemene regel naar een meer specifieke regel. Een voorbeeld is de algemene regel ‘alle zwanen zijn wit’. Je ziet één zwaan, is hij wit? àJa. Met deductief redeneren is het mogelijk tot een conclusie te komen die met 100% zekerheid waar is. Dit kan echter alleen als men zich aan de regels van deductief redeneren houdt. Premissen en operaties moeten zo opgesteld worden dat hieruit logisch geldige conclusies kunnen volgen, door het gebruik van redeneerschema’s .

Bij inductief redeneren ga je van een specifieke regel naar een meer algemene regel. Hierbij bekijk je altijd een beperkt aantal observaties en daarna neem je een algemene conclusie aan. Deze conclusie is altijd onzeker. Een voorbeeld van inductief redeneren is als je 10 witte zwanen ziet zwemmen en je vervolgens zegt: ‘Alle zwanen zijn wit’. àJe weet niet zeker dat er nergens een zwarte zwaan is. Het lastige hiervan is om in te schatten hoeveel informatie nodig is om een conclusie te kunnen trekken. De onzekerheid kan gekwantificeerd worden met kansen of met probabilistische modellen. Een voorbeeld hiervan is Bayes’ theorema.

 

Deductief redeneren volgens logica

Deductief redeneren vindt plaats volgens syllogismen. Dit zijn redeneringen met premissen en een conclusie die verlopen volgens de propositielogica. De vorm modus ponens (Als X dan Y, X, dus Y) en modus tollens (als X dan Y, niet Y, dus niet X) hebben beide een geldig deductief redeneerschema.
Maar er zijn ook ongeldige redeneerschema’s. Deze zijn praktisch aantrekkelijk, maar leiden tot ongeldige conclusies. Vormen van deze ongeldige redeneerschema’s zijn: AC: bevestiging van de consequens Y (als X dan Y, Y, dus X) en DA: ontkenning van de antecedent X (als X dan Y, niet X, dus niet Y).

Deductief redeneren is dus vrij lastig in tegenstelling tot inductief redeneren, maar leidt wel tot meer geldige conclusies dan bij inductief redeneren.

 

Inductief redeneren

Het redeneren en beslissen in alledaagse situaties is vaak inductief. We gebruiken hierbij simpele redeneringen            en beperkte informatie, omdat meer informatie te veel tijd kost. Inductief redeneren is in de meeste gevallen dus economischer vanuit cognitief oogpunt. In professionele situaties is het soms zelfs nodig om inductief te redeneren. Denk hierbij aan medische en psychologische diagnoses of beslissingen in rechtszaken.

Een zekere mate van onzekerheid die hierbij ontstaat is acceptabel. Het meeste van deze onzekerheid kwantificeren we door middel van waarschijnlijkheden (kansen).

Dit kwantificeren kan met bovengenoemd Bayes’ theorema. Dit theorema zegt dat er een model voor het kwantificeren van je ‘geloof’ ontstaat nadat je de feiten geobserveerd hebt. Dit ‘geloof’ hangt af van hoeveel de feiten over je hypothese zeggen en hoe waarschijnlijk de hypothese bij voorbaat was. Dit laatste heeft te maken met de base rate fallacy wat inhoudt dat we vaak vergeten om rekening te houden met de kans bij voorbaat.

Andere fouten die vaak gemaakt worden bij het toekennen van kansen zijn:

·         Availability heuristiek: overschatten van de kans op een gebeurtenis waar gemakkelijk voorbeelden van zijn te bedenken.

·         Representativity: wanneer er sprake is van veel afwisseling vinden we dit representatief voor toeval.

·         Anchoring bias: een (willekeurig) uitganspunt beïnvloedt een oordeel.

·         Overconfidence: teveel vertrouwen hebben in het eigen oordeel.

·         Framing: de formulering van de vraag beïnvloedt de uitkomst

 

Hoofdstuk 9

Laesies in het prefrontaal gebied

Bij laesies in het prefrontaal gebied ontstaan er diverse problemen. De cognitieve functies en motorische vaardigheden lijken normaal, maar de patiënten hebben last van veel klachten op cognitief gebied. Voorbeelden hiervan zijn aandachtsproblemen, geen informatie vast kunnen houden, het vertonen van sociaal onaangepast gedrag, geen inzicht hebben in de eigen prestaties, geen inzicht hebben in het denken van anderen en problemen hebben met plannen en organiseren.

 

Frontal lobe syndrome

Bij het frontaalkwab syndroom vertonen mensen ongeveer dezelfde klachten. Alle kennis is nog wel aanwezig in de hersenen, maar het probleemoplossend vermogen is ernstig verstoord. Dit komt omdat de prefrontale cortex zorgt voor het plannen en organiseren van informatie.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
506