Collegeaantekeningen week 8 (Cognitieve Psychologie)


College 8: Taal en taalstoornissen

 

Hoofdstuk 10:

Tentamenstof is hoofdstuk 10 tot halverwege pagina 327.

 

Introductie
Taal wordt bestudeerd door linguïsten en psycholinguïsten. Linguïsten kijken vooral naar de wetten en structuur terwijl psycholinguïsten ook wel naar begrip en productie kijken.

 

Het taalsysteem

Belangrijke concepten zijn semantiek (betekenis), syntax (grammatica), prosodie (intonatie), pragmatiek (opvatting). Als men onderzoek doet naar taal moet er eerst gedefinieerd worden op welk niveau er onderzoek gedaan wordt. Er zijn verschillende niveaus van taal. Een gesprek (discourse) is het hoogste niveau, gevolgd door een zin, een frase, een woord, een morfeem en ten slotte een foneem.

 

Een foneem is de kleinste spraakeenheid die tot een betekenisverschil tussen woorden leidt. Het aantal fonemen in een taal staat niet gelijk aan het aantal letters. Zo telt het Nederlandse alfabet 26 letters, maar 45 fonemen. Het aantal fonemen verschilt dus per taal. Daarnaast verschilt het ook per taal welke fonemen elkaar wel op kunnen volgen en welke fonemen niet.

 

Een morfeem is de kleinste betekenisvolle eenheid in een taal. Er zijn gebonden en vrije morfemen. Een vrij morfeem heeft betekenis die op zichzelf kan staan. Een voorbeeld hiervan is ‘nieuw’ of ‘bezem’. Gebonden morfemen hebben ook betekenis, maar kunnen niet op zichzelf staan, zoals suffixen (achtervoegsels) en prefixen (voorvoegsels). Voorbeelden hiervan zijn de –s en on-.

 

Woorden bestaan uit één of meer morfemen en zijn onder te verdelen in inhoudswoorden (content morphemes) en functiewoorden (grammatical morphemes). Een inhoudswoord is open class. Dat betekent dat hier steeds nieuwe woorden bijkomen. Zo was het woord ‘IPod’ twintig jaar geleden nog onbekend, maar is het inmiddels onderdeel van ons dagelijks taalgebruik. Functiewoorden zijn closed class en nemen dus geen nieuwe woorden op. Functiewoorden zijn kenmerkend voor een taal en hebben vooral een grammaticale functie. Ze duiden de relatie aan tussen verschillende objecten. Voorbeelden van functiewoorden zijn ‘als’, ‘dan’ en ‘in’. Mentale lexicon betekent ook wel woordgeheugen. In het mentale lexicon ligt informatie opgeslagen over onze woordenschat. Daarbij moet je denken aan informatie over uitspraak, betekenis, schrijfwijze en de syntactische rol van een woord.

 

Bij onderzoek wordt vaak gekeken naar de duur van woordherkenning. Omdat we woorden bijna automatisch lezen, wordt de duur van de woordherkenning in onderzoek meestal bepaald door het meten van fixatieduur met oogbewegings-apparatuur. Een andere manier is het meten van de lexicale beslissingstijd. De proefpersoon krijgt dan ‘bestaande’ woorden en ‘onzin’ woorden aangeboden en moet zo snel mogelijk aangeven of het gegeven woord een bestaand woord is of niet. Bij gesproken woorden wordt het woord herkend voordat het woord helemaal is uitgesproken. Bij geschreven woorden verloopt het herkenningsproces gemiddeld ongeveer 6 woorden per seconde.

 

Woordherkenning
Gesproken woorden zijn soms moeilijk te herkennen omdat er weinig pauzes worden gebruikt, die je bij het lezen natuurlijk ziet aan de spaties. Hierom gebruiken we subtiele verschillen in intonatie, kijken we naar de zinsopbouw en de volgorde waarin fonemen voorkomen.

Geschreven woorden hebben grafemen, dat zijn lettercombinaties die een uitspraak aangeven zoals bijvoorbeeld ‘ij’ of ‘sch’. Talen kunnen hier opaque of transparant in zijn. Transparant houdt in dat je het uitspreekt zoals het er staat en opaque betekent dat de uitspraak van het grafeem afhangt van het woord.

Factoren die de leessnelheid beïnvloeden zijn frequentie, leeftijd van aanleren, lengte, regulariteit en orthografische buren. Dat laatste wil zeggen dat er veel woorden van gemaakt kunnen worden door één letter te veranderen.

Modellen voor woordherkenning

Een voorbeeld van een model voor woordherkenning is Morton’s logogen model. Dit model stelt dat er verschillende woordherkenningseenheden zijn die tegelijkertijd zichzelf proberen te herkennen in de input. De activatie van logogen stijgt over de tijd. Ook hebben woorden die vaak voorkomen een lagere ‘herkendrempel’ dan woorden die minder vaak voorkomen. Of dit nu met regels of vanwege regulariteit is, is de vraag. Hier bestaan twee theorieën over. Pinker baseert zijn theorie op regels. Hij denkt dat je brein beslist of het woord regulier is en hoe de vervoegingen dan moeten worden toegepast.

McClelland gaat uit van regulariteit. Dit is een lerend connectionistisch model voor het oplezen van woorden. Dit model bestaat uit 400 inputknopen, 200 ‘hidden’ knopen en 460 outputknopen. De inputknopen verwerken de letters (orthografie) en sturen een activatie naar de hidden knoppen. Deze sturen signalen door naar de outputknopen, die vervolgens klank (fonologie) produceren. Leren speelt bij dit model een belangrijke rol. Als er een fout gemaakt wordt past het model zijn verbindingen aan. 

 

Begrip van taal

Om taal te begrijpen heeft de betekenis veel invloed en niet alleen de tekst zelf. Of een zin klopt wordt vaak bepaald op basis van of het logisch is in de context.

 

Productie van taal

Levelt stelde dat productie van taal begint met lemma (grammatica) die bij het woord hoort. We weten vaak wel of er ‘de’ of ‘het’ voor het woord hoort te staan als we niet op een woord kunnen komen.

Hoofdstuk 11:

Tentamenstof is paragraaf 1,2 (alleen de eerste subparagraaf),6 en 7.

 

Introductie

Het gaat hierbij, net als bij de rest van de stoornissen in het boek, om verkregen stoornissen. Dit houdt in dat een bepaald proces eerst goed werkt en beschadigd raakt.

De meest bekende stoornissen op het gebied van afasie zijn de afasie van Broca en de afasie van Wernicke. Bij afasie van Broca is er geen syntactische structuur meer in wat mensen zeggen. Bij afasie van Wernicke praten mensen juist nog wel vloeiend praten, maar klopt de inhoud niet.

Lezen

Het lezen van woorden kan volgens het leesmodel op drie manieren. De eerste manier is om na visuele waarneming het woord uit te spreken wat weer auditief geanalyseerd wordt en waardoor je het herkent en uitspreekt. Een tweede manier is het woord uitspreken door het scannen van de grafemen. En een derde manier is het woord uitspreken door het eerst in te beelden.

 

Stoornissen
Patiënten met oppervlakte dyslexie (surface dyslexie) kunnen non-woorden wel goed lezen, net als regelmatige woorden. Onregelmatige woorden kunnen zij niet goed lezen. Er gaat dus iets mis bij de derde manier van leren via inbeelding.

Ook bij fonologische dyslexie is de patiënt niet in staat non-woorden te lezen. De patiënt kan echter wel alle bestaande woorden lezen. Er gaat dus iets mis bij de eerste manier, het uitspreken van het gelezen woord.
Iemand die lijdt aan diepe dyslexie is niet in staat non-woorden te lezen. De patiënt kan wel alle concrete woorden lezen, maar bij abstracte woorden en functiewoorden gaat het fout. Ook worden er bij diepe dyslexie veel fouten gemaakt op semantisch niveau. Patiënten geven woorden dan een andere, niet aan de betekenis gerelateerde, vertaling. Er gaat op meerdere plaatsen in het leesmodel iets mis. Er bestaan twee alternatieve verklaringen hiervoor. Ten eerste kan er een lesie in het connectiemodel bestaan. En ten tweede zou diepe dyslexie kunnen komen door lezen met de rechter hemisfeer in plaats van de linker.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
686