Ontwikkelings- en onderwijspsychologie Oefenbundel
TentamenTests bij Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie - Psychologie - UL - B1
Tentamen 1 - Vragen
1. Wat wordt er bedoeld met apoptose (apoptosis)?
a. Apoptose beschrijft het ontwikkelingsproces van de bevruchte eicel.
b. Apoptose is een ander woord voor celmigratie waarbij cellen zich gaan groeperen.
c. Apoptose beschrijft hoe groepen cellen hun locatie zoeken.
d. Apoptose is het selectief afsterven van bepaalde cellen tijdens de prenatale periode.
2. In de Vreemde Situatie Procedure (‘Strange Situation Procedure’) wordt Bill geobserveerd. Hij is erg van streek als moeder weggaat. Als moeder terugkomt na een korte afwezigheid is hij erg boos en slaat haar. Het kost moeite om hem te troosten. Bill vertoont tekenen van:
a. Veilige gehechtheid (‘secure attachment’)
b. Vermijdende gehechtheid (‘avoidant attachment’)
c. Afwerende of ambivalente gehechtheid (‘resistant or ambivalent attachment’)
d. Gedesorganiseerde gehechtheid (‘disorganized attachment’)
3. Een onderzoeker zal hoogstwaarschijnlijk gebruik maken van een cross-sectioneel design als hij/zij het volgende wil onderzoeken:
a. Het algemene patroon van leeftijdsgebonden veranderingen (‘age-related changes”) op een bepaald kenmerk.
b. Het patroon van stabiliteit en verandering in de ontwikkeling van individuele kinderen op een bepaald kenmerk.
c. Hoe verandering op een bepaald kenmerk tot stand komt.
d. Hoe individuele verschillen stabiel blijven over langere tijdsperioden.
4. Lees de volgende casus goed door: “Charlotte reageert positiever op haar moeder dan op andere mensen. Ze glimlacht en lacht vaker in de aanwezigheid van haar moeder dan in de aanwezigheid van andere mensen. Ze laat geen separatie-angst (‘separation distress’) zien en is niet actief op zoek naar haar moeder wanneer haar moeder even weg is”.
In welke fase van de ontwikkeling van een gehechtheidsrelatie bevindt Charlotte zich volgens Bowlby?
a. Pre-attachment
b. Attachment-in-the-making
c. Clear-cut attachment
d. Reciprocal relationships
5. Welke van de onderstaande beweringen over sensitieve perioden in de prenatale ontwikkeling is juist?
a. De sensitieve perioden van de meest belangrijke orgaansystemen vallen gelijktijdig.
b. Teratogenen hebben het meest ernstige effect op de prenatale ontwikkeling net voor de ontwikkeling van een orgaansysteem.
c. De sensitieve periode van een orgaan is de periode waarin de basisstructuren van dit orgaan worden gevormd.
d. De sensitieve periode van de ontwikkeling van de ledematen valt enige weken voordat de ledematen zich beginnen te ontwikkelen.
6. Welke van de onderstaande uitspraken over prosociaal gedrag bij “preschoolers” (ongeveer 3 a 5 jarige kinderen) is waar?
a. Preschoolers laten bijna nooit prosociaal gedrag zien zonder expliciete instructie van volwassenen.
b. Er is geen verband tussen het prosociale gedrag van preschoolers en hun gedrag op latere leeftijd.
c. Prosociaal gedrag bij preschoolers gaat meestal samen met lagere niveaus van altruïsme in de volwassenheid, doordat prosociale preschoolers de neiging hebben om tegen de verwachtingen van hun ouders in te gaan als ze adolescent zijn.
Add new contribution