Hoorcollege- en werkgroepaantekeningen (PKG) 14/15

Collegeaantekeningen 2014 - 2015; kwaliteit onbekend



College 1 (10-11-14)

 

Inleiding diagnostiek & traits

Psychopathologie, oftewel een psychische stoornis, kan iedereen overkomen. Het is vaak lastig om vast te stellen waar de grens tussen normaal en abnormaal ligt. De klinische psychologie gaat hierover.

 

Het DSM is een soort handboek met ruim 400 verschillende stoornissen. Men kan meerdere stoornissen hebben, maar stoornissen kunnen ook clusteren. Met behulp van de DSM worden stoornissen gediagnosticeerd. Maar wanneer zijn de symptomen ernstig genoeg om de diagnose te stellen?  Door de vele bijwerkingen van antidepressiva kunnen deze niet aan iedereen die zich bijvoorbeeld wat somber voelen gegeven worden.

 

Wat heb je aan een diagnose? Wat brengt dit voor de toekomst? Kun je bijvoorbeeld ooit genezen?

Wat zijn hier de voor en nadelen van?

Voordelen: - Doordat er een diagnose is gesteld kun je leren omgaan met de stoornis, erover lezen en de oorzaken van je gedragingen begrijpen. Daarnaast kun je door de diagnose besluiten hulp te zoeken

 

Helpt het als je een therapeut ziet? Hoe bepalen we welke behandeling werkt en welke niet? Dit bepalen we door onderzoek te doen.

 

Kun je helemaal genezen van een psychische stoornis zoals een bipolaire stoornis? Dit verschilt per persoon.

 

De meningen over hoe vaak psychopathologie voorkomt zijn verdeeld. Volgens de een is meer dan de helft van de Amerikanen op een bepaald moment in hun leven mentaal ziek. Vaak gebeurt dit op jonge leeftijd (adolescentie of jonge volwassenheid)en minder vaak op oudere leeftijd. Anderen vinden dit heel overdreven: we zien gewoon dingen te snel als stoornissen, bijvoorbeeld concentratie problemen. Voor deze normale levensgebeurtenissen krijgen mensen veel te snel medicijnen voorgeschreven. Onderzoek of mensen inderdaad te snel medicijnen werden voorgeschreven werd gedaan door studenten: zij keken alleen naar beschrijvende kenmerken, daardoor konden zij dit onderzoek doen zonder afgeronde opleiding. Hun onderzoeksresultaten zijn ook vergeleken met die van professoren en wat daar uitkwam was dat zij eerder minder psychologische stoornissen zouden opsporen dan meer.  Het kan dus inderdaad zo zijn dat de stoornissen zo vaak voorkomen. En dat dit aantal dus niet overdreven is.

 

Een stoornis kan zich uiten op een lichamelijke of een cognitieve manier. Bijvoorbeeld bij depressie: gewicht verliezen (lichamelijk) of gedachten dat je dood wilt (cognitief).

Criteria

 

Of je een stoornis hebt wordt bepaald aan de hand van een lijst van seinen en symptomen. Seinen zijn: iets wat je kunt zien, symptomen zijn: iets wat subjectief is, bijvoorbeeld de gedachte dat je dood wilt. Deze lijst van seinen en symptomen samen kunnen een syndroom vormen.

Drie verschillende factoren kunnen symptomen veroorzaken die bij een stoornis horen.

-biologische factoren (bijv. genetische aanleg)

-sociale factoren (bijv. stress)

-psychologische factoren (bijv. persoonlijkheid)

Naast het hebben van deze seinen en symptomen bestaat er ook nog de tijd criteria: de stoornis moet minstens een bepaalde tijd aanhouden en het dysfunctioneringscriterium:de stoornis moet een beduidende invloed hebben op je functioneren. Bijvoorbeeld: een fobie wordt alleen als fobie gezien als het je functioneren ernstig beïnvloedt.

 

Je hebt een stoornis als je een syndroom met een specifieke duur hebt, er hoop is op verbetering, er een prognose kan worden gesteld en een behandeling kan worden gedaan.

 

Depressie is de meest voorkomende mentale stoornis. Stoornissen komen in erge mate en minder erge mate voor. Sommige mensen hebben meerdere stoornissen in hun leven. Het verschilt per land hoeveel procent van de mensen een psychische stoornis heeft.  Hoe dit komt weten we niet precies.

 

Medisch model

 

Medisch model: patiënt --> seinen en symptomen --> diagnose --> prognose --> behandeling

Als men een psychische stoornis wil vaststellen komt er nog een extra stap bij. Tussen de stap seinen& symptomen en diagnose, hebben we te maken met het proces van classificeren ( met welke stoornis hebben we te maken?) . Classificeren is een lastig proces, want vaak is het onderscheid tussen verschillende stoornissen lastig te bepalen. Het is niet zoals bij lichamelijke ziektes, dat je aan de hand van een bloedonderzoek kunt zien wat voor ziekte je hebt.

 

sensitiviteit= De sensitiviteit van een test is het percentage terechte positieve uitslagen onder de mensen waarvan de testresultaten zeggen dat ze een stoornis hebben.

Stel je hebt een test voor bijvoorbeeld depressie. Je voert deze uit op een populatie waar de kans op depressie 50% is. Als je een onderzoek gaat doen zal 95% van de 100% mensen waarvan jij vindt dat ze een depressie hebben, dit ook werkelijk hebben. 

 

Specifiteit = Uit je test resultaten blijkt dat zoveel procent van je populatie een bepaalde stoornis niet heeft. De vraag is nu, hoeveel procent van deze mensen ( waarvan jij zegt dat ze de stoornis niet hebben), heeft de stoornis echt niet.

De specificiteit is ook 95%. 5% van de mensen waarvan jij zegt dat ze de stoornis niet hebben, zal de stoornis toch hebben.

De vraag is dan echter als je een positief test resultaat hebt, wat is dan de kans dat de iemand de stoornis echt heeft? Het is mogelijk dat uit een test blijkt dat het percentage van de bevolking die bijvoorbeeld depressie heeft veel hoger is, dan in de werkelijkheid.

Onderzoek is heel onzeker, want je weet nooit zeker of het resultaat klopt.

Er is ook veel variatie in verschillende stoornissen.

Hoe weet je wie een stoornis heeft en wie niet?

Je kunt een stoornis vinden door observaties en gesprekken voeren, maar ook door testen uit te voeren.

 

Er zit veel tijd tussen het ontstaan van een stoornis en contact met een professional. Mensen kunnen met veel symptomen lang leven. Maar het is ook zo dat een derde van de mensen die naar een professional gaat, in werkelijkheid niks heeft.

 

Mensen worden steeds vaker gediagnosticeerd en er worden dus ook steeds vaker medicijnen voorgeschreven. Terwijl het aantal mensen dat werkelijk een stoornis heeft gelijk is gebleven. Dit komt door commerciële doeleinden. Verder heeft het ermee te maken dat de medicijnen tegenwoordig minder nadelige effecten hebben, waardoor mensen sneller medicijnen nemen. Er zijn echter nog steeds veel bijwerkingen, bijvoorbeeld bij antidepressiva.

 

Wat is normaal gedrag? En wat abnormaal? We weten niet echt welk gedrag abnormaal is. We definiëren abnormaal als iets wat afwijkt van de norm. De norm die gehanteerd wordt verschilt echter per land.

 

Tegenwoordig wordt beoordeeld of gedrag abnormaal is aan de hand van het samenspel van de vier D´s van abnormaliteit. De vier D´s zijn:

1.deviance- Extreem afwijkende gedragingen

2.distress- Gedrag en gevoelens die een onprettig gevoel (distress) veroorzaken bij het individu zelf of de personen in haar/zijn omgeving

3.disability – Gedrag en gevoelens die het individu belemmeren in het functioneren in het dagelijks leven.

4.danger - gevaarlijke gedrag naar je zelf toe vertonen of naar anderen

 

Ondanks het feit dat de 4 D’s veel meer duidelijk bieden in het beoordelen van abnormaal gedrag, blijven er vragen bestaan. De 4 D’s liggen namelijk ieder afzonderlijk op een continuüm. Waar trek je de grens? et De i

 

In psychologie willen we lichamelijke markeringen vinden die er op wijzen dat mensen een stoornis hebben.

In de DSM – V is een stoornis de onbekwaamheid om je aan te kunnen passen. Dit leidt bijvoorbeeld tot lichamelijke schade of emotioneel leiden en heeft impact op het functioneren.

DSM- 4: 400 stoornissen: veel variaties op elkaar, mensen kunnen met meerdere stoornissen worden gediagnosticeerd.

 

 

Diagnostisch systeem

Wat zijn de karakteristieken van een diagnostisch systeem?

Vergemakkelijkt commmunicatie, het geeft een op de oorzaak gerichte waarde (hier voldoet DSM niet aan) , geeft informatie over wat je kan en niet kan (voldoet het DSM ook niet aan, verschilt per persoon), zorgt voor onderzoek (deels, groepen verschillen vaak dat is lastig), informeert over behandeling (deels) en voorspelt hoe het gaat lopen in de toekomst (heel klein beetje).

 

In de 19e eeuw werden mensen met depressie weggestopt in ziekenhuizen. Kraepelin zorgde voor een nieuw systeem van het diagnosticeren. Hij zag bijvoorbeeld een overeenkomst tussen manische depressie en schizofrenie. Hij zei dat iemand beter kon worden van een depressie, maar de ziekte schizofrenie wordt alleen maar erger na verloop van tid.

 

Tot 1918 lag er een nadruk op de oorzaak van psychologische problemen. Sigmund Freud: Dit was een psycholoog die vooral keek naar de dieper liggende oorzaken van psychologische problemen. Aan de hand van de oorzaak werd een diagnose gesteld. Dit werkte echter niet goed, verschillende psychologen kwamen op andere resultaten uit.

In 1960 kwam er een onderzoek naar validiteit( de mate waarin een test meest wat hij zou moeten meten) : US- UK diagnostic project à diagnose criteria onderzocht. Vanaf toen kwam de DSM op.

1968: DSM-2 had ook nog weinig validiteit, de definities van stoornissen hierin waren vaag.

1980: 265 stoornissen, meerdere symptomen gegeven.

 

Nu is de DSM- 5 er al: samengesteld door experts: wat er in staat is dus afhankelijk van hen.

Daarom is er tegenstand tegen: mensen denken dat het niet nuttig is, maar er is geen beter systeem aanwezig. En we zijn al veel vooruitgegaan door de jaren heen.

 

College 2 (17-11-2014)

 
  1. Angststoornissen & persoonlijkheidsstoornissen

  2. Angst is een normale en functionele reactie. Angst is echter disfunctioneel wanneer het onrealistisch en extreem is. Ook is de angst disfunctioneel als de angst nog lang na de dreiging blijft voortduren en als het tot gevaarlijk gedrag leidt.

Angststoornissen behoren tot de best behandelbare mentale stoornissen.

Mensen met een angststoornis hebben vaak irrationele angsten, bijvoorbeeld de gedachten dat spinnen hen kunnen opeten. Voorbeelden van angsten:

-Agorafobie: pleinvrees (complicatie van paniek stoornis)

-sociale fobie: vrees voor slechte beoordeling van anderen.

- Specifieke fobieën voor :

  • Dieren

  • Situaties

  • Natuurlijke omgeving

  • Bloed, verwonding

Er zijn verschillende angststoornissen. Iedere angststoornis heeft zijn eigen prevalentie. De prevalentie is het percentage van de bevolking met een bepaalde stoornis op een bepaald moment. Ook zijn er soms verschillen in de man/vrouw verhouding. Sommige angststoornissen worden vaker gediagnosticeerd bij vrouwen dan bij mannen, zoals paniek stoonissen. Maar er zijn ook genoeg stoornissen waarbij de man/vrouw verhouding ongeveer gelijk aan 1, zoals bij sociale stoornissen.

Bij obssessive-compulsive disorders heeft de persoon een obsessie voor iets wat leidt tot compulsief gedrag.

Voorbeeld: Je obsessie bestaat uit een constante angst om besmet te raken. Het hierop volgende compulsieve gedrag is dat je extreem vaak je handen wast. Een ander voorbeeld is dat je een obsessie hebt om te twijfelen, het compulsieve gedrag dat hierop volgt is dat je dingen extreem vaak gaat controleren.

Symptomen van angststoornissen

 

Gedrag: bevriezen, vluchten, negeren

Emotie: gevoel van angst, drang om te rennen, geïrriteerd

Somatisch: zweten, gespannen spieren, hartslag omhoog, bloeddruk omhoog, vrijlaten van adrenaline.

De hypothalamus is het systeem dat in actie komt bij stress. De hypothalamus wordt aangezet door de amygdala. De amygdala zet namelijk de hypothalamus aan om het CRH hormoon te produceren. Dit hormoon gaat door het bloed en zet de hypofyse aan om het hormoon ACTH te produceren. Ten slotte reageert de bijnier op deze ACTH productie door het produceren van het stresshormoon cortisol. ( Zo kun je de hoeveel stress meten aan de hand van de hoeveelheid cortisol in het lichaam.)

Cortisol geeft energie om met stress om te gaan, en zorgt ervoor dat de stress uiteindelijk weer stopt. Bij mensen met depressie en posttraumatische stressstoornis werkt dit systeem slecht.

Visuele informatie van een bedreigende stimulus gaat de hersenen in: als door de hersenen wordt besloten dat er gevaar dreigt komt de amygdala in werking en besluit wat te doen à lange route.

Er is ook een korte route die rechtsstreeks naar de amygdala gaat. Deze is wel wat onnauwkeuriger.

Het autonome zenuwstelsel regelt de onbewuste processen in het lichaam, zoals de hartslag en bloeddruk. Het autonome zenuwstelsel bestaat uit het sympatische zenuwstelsel en het parasympatische zenuwstelsel. Wanneer je stress ondervindt, wordt het sympatische zenuwstelsel geactiveerd en tegelijkertijd wordt het parasympatische zenuwstelsel gedeactiveerd. Doordat het sympatische zenuwstelsel wordt geactiveerd, wordt er adrenaline uitgescheiden waardoor de hartslag en de bloeddruk bijvoorbeeld toenemen.

 

 

Seinen en symptomen bij angst

 

Cognitie:

  • Hypervigilance ( het constant gespannen zijn en het gevoel hebben dat er gevaar dreigt) , selectieve aandacht (bv. alleen aandacht hebben voor mensen die doodgaan aan kanker en geen aandacht voor de mensen die blijven leven en deze ziekte overwinnen. Daardoor zijn deze mensen heel bang zijn om de ziekte ook te krijgen en er aan te overlijden. Terwijl zo’n persoon niet ziet dat er ook genoeg mensen zijn kanker overleven).

  • Gedachten: angstgedachten, angst voor de dood, angst voor het verliezen van controle, angst om gek te worden.

Sociale angst

Mensen die dit hebben denken als volgt: Ik vertoon iets (blozen, trillen, spreken in rare zinnen), anderen merken dit op, anderen beoordelen dat negatief, anderen beoordelen mij daardoor negatief, ik ben dan een complete mislukking.  Bijvoorbeeld bij het doen van een presentatie zijn ze bang dat ze gaan blozen en stotteren en zijn bang dat mensen hen daarom als geheel persoon negatief beoordelen.


College 3 (24-11-2014)

 

Stemmingsstoornissen en zelfmoord

 

Veronderstelde oorzaken van depressie (aan de hand van een enquête in de VS):

  • Stress

  • Erfelijkheid

  • Opvoeding

  • De wil van god

  • Zwakke persoonlijkheid: dit is zeker niet het geval. Churchill leedt ook aan depressie en van hem kun je niet zeggen dat hij een zwakke persoonlijkheid had.

 

DSM criteria voor depressie

 

  • Een sombere stemming het grootste deel van de dag voor een langere tijd

  • Verlies van plezier en interesse in het leven

Maar ook: gewichtsverlies, teveel/ te weinig slaap, energie verlies, gevoel van waardeloosheid, minder concentratie, gedachtes aan de dood en zelfmoord plegen en terugtrekking.

 

De betrouwbaarheid van de DSM is vooruitgegaan. Depressie is echter een heterogene stoornis. Het is nog niet gelukt om deze stoornis te delen in meerdere homogene stoornissen.

Mensen met een depressie kunnen net als mensen met schizofrenie in een psychose komen. (

Kenmerken

Vermelde kenmerken:

  • Somber

  • Nergens zin in

  • Geen plezier meer in het leven

  • Concentratieproblemen

  • Suïcidale gedachtes

  • Geïrriteerd en last van woede uitbarstingen (dit laatste hoeft niet, maar komt soms voor)

 

Geobserveerde kenmerken:

  • Weinig mimiek

  • Deze mensen praten weinig uit zichzelf.

 

Depressie meten

 

Depressie kan worden gemeten met vragenlijsten, dit kan op twee manieren:

  1. Je moet vertellen hoe somber je bent aan de hand van een schaal: de ernst van je depressie is de optelsom van de scores

  2. De tweede manier werkt hetzelfde, alleen de antwoorden lopen sneller op, het verschil tussen wel of geen depressie wordt hierdoor sneller duidelijker. De antwoorden waren bij de 1e manier bijvoord: niet van toepassing, een beetje, normaal, redelijk, veel. Bij de 2e manier zijn de antwoorden dan niet, veel, heel veel, overdreven veel.

Het voordeel van deze 2e manier is dat je de mensen die geen last hebben van depressie, maar gewoon een beetje somber zijn er sneller uitfiltert.

 

Bij mensen die behandeld zijn voor depressie komt depressie vaak nog een keer terug. Het blijft dan hun leven beïnvloeden. Uit een bevolkingsonderzoek kwam het volgende:

  • De helft van de DSM4 depressies is na 3 maanden verbeterd

  • 20% verbeterd echter na 2 jaar nog niet

  • Bijna alle depressies zijn binnen 1 jaar weg. Echter 1 jaar erna valt de helft weer terug.

  • De kans op een terugval wordt groter na elke terugval die je erbij krijgt. De drempel voor nog een depressie wordt dan steeds lager.

 

Behandeling

  • Antidepressiva

  • Cognitieve therapie

  • Placebo

Een placebo zorgt bij 25% van de mensen voor verbetering, de andere twee manieren zorgen bij 50% van de mensen voor verbetering (over een tijd van 8 weken gemeten): behandeling heeft dus zin.

 

Problemen bij behandeling:

  • Trial & error: je weet niet bij wie welke behandeling het beste werkt: je moet dit dus per persoon testen en sommige mensen zullen niet reageren op de ene behandeling en wel op de andere.

 

Onderhoudsfase na behandeling:

Na de behandeling is er een grote kans op terugval, veel mensen stoppen dan met de antidepressiva omdat ze te veel bijwerkingen hebben. Hierdoor krijgen ze dan een terugval.

 

 

Cognitieve therapie

 

Vaak gaat er een vervelende gebeurtenis vooraf aan een depressie. Echter er zit ook vaak iets anders achter, anders zou iedereen in zijn leven wel een keer depressief worden.

Stel je voor: er gebeurd iets vervelends. Sommige mensen hebben negatieve schema's waarnaar ze handelen, deze negatieve schema's zorgen voor automatische verkeerde gedachtes. Dit kan ertoe leiden dat iemand eerder last krijgt van een depressie. Bijvoorbeeld: iemand verbreekt de relatie en je negatieve schema is dat je alleen blij kan zijn wanneer iedereen je aardig vindt. Doordat enkel een relatie wordt verbroken denk je automatisch dat niemand je aardig vindt. Deze gedachte kan bijdragen aan het ontstaan van een depressie.

 

Hoe vaker neuronen samen worden geactiveerd, hoe meer verbonden ze raken. Dit kan ook depressie veroorzaken. Als negatieve concepten vaker samen worden geactiveerd, raken deze negatieve concepten steeds sterker verbonden. Als dan een van de concepten na depressie nog eens wordt geactiveerd, worden de andere concepten ook sneller geactiveerd en hierdoor krijg je na een terugval dus steeds sneller weer een depressie.

Depressief realisme

 

Dit is een stroming die zegt: wat mensen met depressie denken is juist normaal: mensen die geen depressie hebben zien de wereld veel te rooskleurig. Mensen zonder depressie hebben een veel te positieve blik op hun eigen prestatie.

Mensen die somber zijn, zijn dus realistischer, maar mensen met depressie denken weer te somber.

 

Antidepressiva:

 

Je hebt verschillende soorten antidepressiva:

Monomineoxidase inhibitors: deze werken op de serotinehoeveelheid

Tricyclische antidepressiva: deze werken op de norepinephrine en serotine.

SSRI’s: bv. prozac: deze werken ook op de serotine hoeveelheid

Ook lichttherapie kan helpen bij seizoensgebonden depressies.

 

 

Genetica:

 

Depressie komt voor in families en is dus erfelijk.

Het gen voor de toegifte van serotine heeft een lange en een korte versie: mensen met het lange gen zijn als ze depressie krijgen niet beïnvloedt door ervaring: zij zijn ongevoeliger.

Mensen met het korte gen zijn wel beïnvloedt door ervaring.

Het kan echter niet dat zo’n heterogeen ziektebeeld maar door een gen bepaald wordt, er zijn vele genen bij betrokken.

 

 

Werkgroep 1 (10-11-2014)

 

Er wordt een globale introductie gegeven over de komende periode. De werkgroep PKG zal bestaan uit 2 onderdelen. Enerzijds zal er een praktische uitwerking van de tentamenstof zijn. Dit gebeurt door middel van een presentatie. De klas wordt in groepen verdeeld en elke groep moet een hoofdstuk uit het boek behandelen. Namelijk:

·       Hoofdstuk 1: Wat is abnormaal?

·       Hoofdstuk 3: Test diagnostiek

·       Hoofdstuk 8: Borderline persoonlijkheidsstoornis (blz.249-260)

·       Hoofdstuk 7: Schizofrenie (p.200-236)

·       Hoofdstuk 5: Somatoforme stoornissen

·       Hoofdstuk 16: Stress

·       Hoofdstuk 19: Leefstijl/verslaving

 

In de presentatie moeten zoveel mogelijk van de volgende onderwerpen besproken worden ( voor niet alle onderwerpen zijn alle thema’s mogelijk)

-Definities

-Hoe onstaat het?

-Wat zijn de kenmerken ( psychologische, biologische)

-Zijn er triggers?

-Is het erfelijk?

-Mogelijke uitingsvormen

-Wat zijn de gevolgen?

-Stand van zaken rondom het thema (wetenschappelijke discussies nu en in het verleden)

 

Het cijfer dat uiteindelijk aan een student wordt toegekend bestaat uit verschillende onderdelen. Het totaalcijfer bestaat voor 70% uit het tentamencijfer en voor 30% uit het werkgroepcijfer. Dit laatste cijfer bestaat ook weer uit verschillende onderdelen. Je moet een paper schrijven die in totaal 18% van je cijfer bepaalt. 12% van je cijfer wordt bepaalt door deelname, bestaande uit 5% voor de presentatie en 7% voor actieve deelname.

Conditionering is het automatisch invullen van simpel gedrag. Een voorbeeld hiervan is het lezen van woorden waarvan de letters, met uitzondering van de eerste en de laatste letter, door elkaar gehusseld zijn. Ondanks dat de letters door elkaar staan maken onze hersenen hier automatisch de juist woorden van.

 

Werkgroep 2 (17-11-14)

 

Inzicht in gedrag

We proberen meer inzicht krijgen in hoe gedrag ontstaat, de registratie en het observeren van gedrag. Gedrag kan onbewust of bewust zijn.
Het veranderen van gedrag is heel moeilijk. Neem bijvoorbeeld goede voornemens voor het volgende jaar, deze gaan meestal na een tijdje mis. Dit komt mede door conditionering. Als je altijd met een auto rijdt waarin je links zit en dan opeens in een auto rijdt waarin je rechts zit dan lijkt het bijna alsof je weer opnieuw moet leren autorijden. Autorijden gaat dan niet meer automatisch. Je hebt dus onbewust gedrag en bewust gedrag.

·       Onbewust gedrag is een automatisme. Van ons gedrag is 95% onbewust. Het gaat hier om routinegedrag waarover je niet nadenkt. Onbewust gedrag ontstaat door conditionering of associaties en is dus afhankelijk van de context of stimuli.

·       Bewust gedrag is gepland gedrag. Van ons gedrag is 5% bewust. Het gaat hier om de plannen die we maken. We houden hierbij rekening met ons eigen kunnen. Daarnaast houden we rekening met wat anderen van ons gedrag zullen vinden. Bewust gedrag gaat vaak over keuzes op de lange termijn. Bewust gedrag kan na een tijdje onbewust gedrag worden.

Antecedenten
Antecedenten zijn prikkels die voorafgaan aan gedrag. Deze prikkels geven onze hersenen een signaal om bepaald gedrag te starten. Antecedenten kunnen voorkomen in verschillende vormen, namelijk als gebeurtenis, gevoel en gedachte. Een antecedent wordt ook wel een trigger of stimulus genoemd. Antecedenten zijn alle invloeden en ervaringen vanuit de omgeving die er voor zorgen dat gevoelens en gedachten ontstaan. Deze gevoelens en gedachten leiden op hun beurt tot bepaald gedrag.

Omdat antecedenten zelf ook gevoelens en gedachten zijn, is het vaak moeilijk om ze op te sporen. Je kunt dan het beste terug gaan naar de oorsprong, waar begon het gedrag mee? Op deze manier kun je je bewust worden van deze onbewuste gedachten en gevoelens.

Wanneer we ons bewust worden van de antecedenten kunnen we gedrag gaan veranderen. Dit gaat via de volgende stappen:

·       Eerst moet men erkennen dat bepaald gedrag ongewenst is

·       Vervolgens moet men zich bewust worden van de antecedenten die dit gedrag veroorzaken.

·       Daarna kan man een plan van aanpak maken om voortaan anders met deze antecedenten om te gaan

·       Uiteindelijk leert men om antecedenten om te zetten van disfunctioneel naar functioneel.

Consequenties
Gedrag kan belonende en straffende consequenties hebben, dit is conditionering.

·       Belonende consequenties zijn prettig en hiermee wordt gedrag in stand gehouden. (bekrachtiging)

·       Straffende consequenties zijn niet prettig en laten gedrag afnemen.

Als je gedrag wilt veranderen kun je denken aan gedrag dat te maken heeft met sociaal functioneren, persoonlijk functioneren of met leefgewoonten.

Het is belangrijk om bewust te worden van het ongewenste gedrag. Je moet elke keer wanneer het gedrag optreedt hier direct een registratie van maken. Bij het registeren moet je letten op het volgende:

·       De antecedenten die het gedrag veroorzaken

·       De consequenties (prettig/onprettig)

·       De frequentie (hoe vaak treedt het gedrag op?)

·       De tijd en de plaats

 

Wat gaat er vooraf?
Als je weet welk gedrag je wilt veranderen is het belangrijk naar tenminste 3 a 4 antecedenten te kijken en hun consequenties te zoeken. Dit doe je om beter te begrijpen wat er vooraf aan je gedrag gebeurt wat maakt dat je dit gedrag gaat uitvoeren Hoe meer je weet van de oorzaak van je gedrag, hoe beter je het gevolg kunt sturen. Je wordt bewuster van het gedrag.

 

Als je je eigen gedrag wilt veranderen door hier bewust een registratie van te maken dan zijn er drie dingen waar je over na moet denken:

1.    wat ga je registeren? (hoe specifiek?)

2.    Wanneer ga je dit registreren?

3.    Hoe herinner ik mezelf hieraan?

 

Werkgroep 3 (24-11-14)

In deze werkgroep zul je je gedragsregistratie bespreken. Je zult gaan reflecteren met je coach of je antecedenten van je gedrag kloppen aan de hand van je gedragsregistratie. Ook ga je kijken of je misschien nieuwe antecedenten bent tegengekomen voor je probleemgedrag tijdens je gedragsregistratie.

 

Reinforcement

Reinforcement is een van de technieken om nieuw gedrag aan te leren. Reinforcement is een methode die wordt ingezet om er voor te zorgen dat de kans groter wordt dat een bepaald gedrag voor zal komen in de toekomst met behulp van een stimulus.

Positieve beloning: compliment

Negatieve beloning: stoppen met fronsen

Positieve straf: slaan

Negatieve straf: je mag niet meer gaan stappen

 

Antecedent veranderen

In deze werkgroep ga je nadenken over hoe jij je antecedenten gaat veranderen. Je gaat bepalen in hoeverre jouw self-statements kloppen.

Een voorbeeld van een self-statement is: ‘Als ik niet hard genoeg leer, dan ben ik dom.’ Ga bij jezelf na in hoeverre deze self-statement klopt.

Je kunt je antecedenten op verschillende manieren veranderen.

·         Vermijden – (laat de koekjestrommel niet op tafel staan)

·         Beperken- (Piekeren op een bepaald tijdstip, zodat je niet de hele dag door kunt piekeren)

·         Cognities veranderen van antecedenten ( ‘Chip is geen gezellig troostvoedsel, maar een ongezonde dikmaker.’)

Nieuwe antecedenten creëren

·       Je kunt je negatieve self-statements vervangen door positieve-zelf-instructie.

Negatieve self-statement: ‘Ik ben verlegen bij een date.’ >

Positieve zelf-instructie: ‘Ik ga hem aankijken en vragen stellen.’

 

·       Ook kun je jouw obsessieve gedachten veranderen in nieuwe positievere gedachten.

 

Negatieve self-statement: ‘Ik kan dit niet.’

Nieuwe gedachte; ‘Ik ben goed voorbereid en ga het gewoon doen.’

 

·       Nieuwe stimuli ontwikkelen ( vast sportmaatje, vaste studeerplek etc.)

·       Generaliseren van stimuli ( Proberen in stapjes te leren spreken in een grote groep)

·       ‘Precommitment ‘en programmering van sociale omgeving ( laat je controleren, vraag je moeder om gezond te koken)

 

College 4 (1-12-2014)

 

Zelfmoord

De belangrijkste risicofactoren voor zelfmoord zijn depressie, alcoholisme en schizofrenie.

Het belangrijkste feit over zelfmoord is: De meeste mensen die suïcidaal zijn, willen eigenlijk helemaal niet dood.

Wanneer je depressief bent is het vaak het geval dat je je geen betere tijden meer kunt herinneren uit het verleden en ook zeker niet kunt voorstellen dat je je beter gaat voelen in de toekomst.

Biologische factoren kunnen ervoor zorgen dat je gevoeliger bent om (eerder) zelfmoord te plegen.

  • Neurotransmitters- Tekortkomingen in het serotinegehalte in je lichaam kunnen leiden to agressief, impulsief en suïcidaal gedrag.

  • Laag cholesterolgehalte- Een buitensporig laag cholesterolgehalte kan leiden tot een verhoogde kans op het vertonen van suïcidaal gedrag. Dit komt waarschijnlijk omdat het serotoninegehalte wordt beïnvloed door het cholesterolgehalte.

 

 

Schizofrenie: probleem

 

Mensen met schizofrenie zijn soms psychotisch: als je psychotisch bent verlies je de samenhang in je leven en worden je gedachtes hyperactief.  Dit zijn positieve symptomen.

Soms zijn mensen met schizofrenie niet psychotisch: dan hebben ze minder (denk) energie. Dit is een negatief symptoom: je verliest een functie.

Als je positieve en negatieve symptomen hebt en deze zorgen voor een beperking in het functioneren dan heb je de stoornis schizofrenie.

 

Seinen & symptomen: hallucinaties, verlies van emoties, armoede met praten.

Syndroom: psychose

Stoornis: schizofrenie

 

Positieve symptomen: hallucinaties, ongeorganiseerde spraak enzovoorts.

Negatieve symptomen: verlies emoties, armoede met praten, verlies van je wil en motorisch slecht.

 

Hallucinaties

 

Dit houdt in: stemmen horen of andere dingen inbeelden die met je zintuigen te maken hebben.

De vorm waarin deze hallucinaties voorkomen: ze praten tegen de patiënt, geven commentaar, geven opdrachten, praten over de patiënt in zijn/ haar gedachten. De inhoud hiervan is negatief, vijandig en agressief.

Echter let op: als iemand stemmen hoort die een positief effect hebben, ga je niet in behandeling. Positieve hallucinaties bestaan dus misschien wel, maar hier horen we gewoon niks van.

 

Waanideeën

 

Dit zijn ideeën die onredelijk zijn en niet kloppen. Bijvoorbeeld je denkt dat je een open boek voor iedereen bent: dat iedereen je gedachte kan horen. Indrukken komen ook heel hard binnen.

 

Waanideeën hebben vaak betrekking op gedachten:

  • idee dat je gedachtes worden uitgezonden

  • gedachten ingebracht door anderen

  • gedachten onttreuring : idee dat je geen gedachtes of vrije geest meer hebt.

 

Maar ook:

  • achtervolgingswaan

  • controlewaan

  • grootheidswaan

 

 

Disorganisatie

 

  • Gedachte zijn gedesorganiseerd

  • Concentratieprobleem, kleine aandachtspan, snel afgeleid

  • Spraak: Heeft geen focus en weinig samenhang

Dit kan ook met waanideeën te maken hebben : bijvoorbeeld mensen gaan onsamenhangend praten omdat ze denken dat ze worden afgeluisterd.

 

Diagnose

 

Hierbij bestaat het probleem dat er geen labtest is om schizofrenie te testen, want het heeft geen unieke symptomen.

Stap 1 : exclusie diagnose: zijn er niet andere oorzaken.

Stap 2 : onderscheid cognitieve/ affectieve psychose

Cognitief is minder gelinkt aan stemming, en meer op eerste gezicht bizar.

 

Schizofrenie: cognitief

Stap 3 : impact functioneren

 

Van de symptomen hoef je er maar 2 te hebben dit veroorzaakt een heterogeen ziektebeeld.

De symptomen moeten tenminste een maand duren en minstens 6 maanden impact op functioneren hebben.

 

  • sommige mensen blijven chronisch last houden van schizofrenie.

  • bij andere blijft het meerdere keren terugkomen en moeten ze er erg op letten

  • bij anderen is het eenmalig

 

Kreaplin vergeleek schizofrenie met een manische depressie. Volgens hem wordt schizofrenie alleen maar erger, terwijl depressie beter kan worden. Volgens Bleker zijn er meerdere ziektebeelden en subtypes van schizofrenie, namelijk:

  • paranoïde

  • gedesorganiseerd

  • katonic

 

Deze verschillende soorten krijgen geen andere behandeling en er is moeilijk onderscheid te maken tussen deze soorten.

 

Oorzaak schizofrenie

 

Erfelijkheid? Hoe groot is je risico dat je schizofrenie hebt als een familielid dit ook heeft?

Groter risico -> eerstegraads familie 10-15%

2 ouders 40-50%

Monozygoot 40-50%

2 eigen tweeling 15%

 

Maar de oorzaak voor schizofrenie is niet alleen maar genetisch, het ligt ook aan de omgeving bijvoorbeeld:

Neurocognitieve fouten in de kindertijd zoals:

  • ondervoeding en virussen in de prenatale fase, zuurstof gebrek bij de geboorte en het seizoen en de plaats waar het kind geboren wordt.

 

Sommige gebeurtenissen kunnen schizofrenie triggeren, zoals sociale oorzaken:

  • In een grote stad leven

  • Gebeurtenissen die veel impact op het leven hebben, bijvoorbeeld ziek zijn of de dood van een dierbaar persoon.

  • Migratie

Naar migratie is veel onderzoek gedaan: hier is uitgekomen dat als je in een bepaalde buurt tot de minderheid behoort, je een hogere kans hebt op het ontwikkelen van schizofrenie.

 

Dissociatie amnesie: verlies van geheugen en identiteit voor persoonlijke info: mensen kunnen dan een nieuwe persoonlijkheid beginnen: zo hoor je wel eens verhalen over mensen die compleet verdwijnen en een heel nieuw leven opbouwen.

Depersonalisatie: als je geest apart van het lichaam lijkt te staan.

 

Dissociatieve identiteitsstoornis:

Symptomen: 2 of meer persoonlijkheden

Ethiologie: extreme stress, of bijvoorbeeld als kind zijn misbruikt: om hiermee om te gaan ontkoppelen ze hun geest van hun lichaam.

Behandeling: hypnose, psychotherapie, anti- depressiva en anti- angst medicijnen

 

 

College 5 (8-12-14)

 

Je moet een onderscheid kunnen maken tussen klinische psychologie en gezondheidspsychologie.

Kenmerken gezondheidspsychologie:

- focus op preventie van ziekte, focus op gezondheid

- aandacht voor positieve psychologie ( richten op vaardigheden die je wel al hebt, en niet zo zeer op het oplossen van problemen)

- zorgvernieuwing en innovaties

- interdisciplinaire focus ( bijvoorbeeld Psychoneurobiologie, Medische psychologie)

 

Stress is een centraal thema binnen de gezondheidspsychologie. Stress kan duidelijke fysiologische effecten hebben zoals gewichtverlies etc. Verslavingsgedrag ( alcohol, stoppen met roken) hoort ook bij de gezondheidspsychologie.

De klinische psychologie is veel meer gericht op stoornissen zoals schizofrenie. De klinische psychologie is meer verbonden met de psychiatrie.

Somatoforme stoornissen

Iedereen heeft wel eens lichamelijke klachten. Dit college gaat onder andere over het je zorgen maken over deze klachten. Gezondheidspsychologen denken dat somatoforme stoornissen een continuüm hebben: er zijn verschillende dimensies in deze stoornis en er moet niet alleen verschil worden gemaakt tussen je hebt het, of je hebt het niet.

 

Diagnostiek

Als je de diagnose somatoforme stoornis krijgt heb je last van de volgende punten:

  • Aanhoudende lichamelijk klachten en zorgen daarover

  • Klachten komen niet door een lichamelijke aandoening

  • De klachten hebben een negatieve invloed op het dagelijks leven

  • Er is een aanwijzing dat de klacht mede verklaard kan worden door het gedrag van de patiënt: door psychologische factoren..

 

Gerelateerde syndromen

Malignering: het stimuleren of verzinnen van lichamelijke symptomen om lastige situaties te vermijden.

Nagebootste stoornis (facitious disorders): Lichamelijke ziekte stimuleren om medische aandacht te krijgen.

 

Verschillende somatoforme stoornissen

In DSM- V is de naam somatoforme stoornis veranderd naar: somatoforme symptomen en gerelateerde stoornissen. Daarnaast zijn er hierbinnen geen aparte categorieën meer.

De verschillende stoornissen die er in de DSM- IV waren:

  • Conversiestoornis ( <0,5% van de bevolking heeft dit): kenmerken zijn:

    • Uitval van de neurotische systemen bijvoorbeeld verlamming of spierzwakte zonder verklaring

    • Aanname dat psychische factoren de oorzaak hiervoor zijn

    • Niet opzettelijk veroorzaakt

    • Zorgt voor beperkingen in het functioneren en voor klinisch lijden.

  • Hypochondrie (1-5%)

    • Angst voor ziekte

    • Zorgt voor beperkingen in het functioneren en klinisch lijden

    • Duurt ten minste 6 maanden

    • Angst voor de ziekte is geen waan, de angst bestaat echt.

  • Morfodysforie (<0,5%):

    • Geobsedeerd door onvolkomenheden aan je uiterlijk

    • Zorgt voor beperkingen in het functioneren en klinisch lijden

  • Pijnstoornis (2%):

    • Ernstige pijn op meerdere plaatsen

    • Geen duidelijke oorzaak voor deze pijn te vinden

    • Zorgt voor beperkingen in het functioneren en klinisch lijden

  • Somatische stoornis (<0,5%):

    • Heel veel klachten voor nodig, je moet al 8 of meer klachten hebben gehad

    • Symptomen kunnen niet volledig worden toegeschreven aan een lichamelijke aandoening

    • Zorgt voor beperkingen in het functioneren en klinisch lijden

  • Ongedifferentieerde somatoforme stoornis (13%):

    • Lichamelijke onverklaarde klachten

    • Dit is als het ware een restcategorie voor klachten die niet op een lichamelijke manier verklaart kunnen worden.

Tussen al deze verschillende stoornissen zit veel overlap in de klachten en diagnoses. Psychologische klachten spelen bij elke ziekte wel een rol, maar als iets niet lichamelijk is, is het niet vanzelfsprekend psychisch.

 

Behandeling

Hoe we met onze klachten omgaan vormt een aangrijpingspunt voor de behandeling.

Uitgangspunten voor de diagnose & behandeling:

  • Welk gedrag dat vertoont wordt speelt een rol?

  • Zelfwerkzaamheid bevorderen

  • Patiënt staat centraal, niet het lichaam van de patiënt.

  • Gedachten, emoties & gedrag worden bekeken in relatie met de klacht.

  • Geen medicijnen die werken. Vaak wordt er met antidepressiva gewerkt, maar dit werkt alleen maar als een patiënt ook depressief is, anders werkt het maar zeer beperkt.

  • Geen medische behandeling: dit geeft een risico op onnodige ingrepen

  • Terugdringen van de medische consumptie

  • 1 behandelaar die de zorg bewaard over de patiënt

Een behandeling die werkt is cognitieve gedragstherapie:

  • Gebaseerd op het cognitieve gedragsmodel

  • Mensen moeten serieus worden genomen in een vroeg stadium

  • Aandacht voor de gevolgen van de klacht

  • Reattributie: verandering aan het eenzijdig toeschrijven van de klachten aan een ziekte. Veranderen van de manier waarop er wordt omgegaan met de klacht

  • Doelgerichte en korte therapie

  • Individuele of groepsbehandeling

Wat bespreekt de behandelaar?

  • Hij praat in neutrale termen

  • Hij verteld dat de ziekte vaak voorkomt

  • Hij neemt de lichamelijke klacht serieus

  • De oorzaak wordt niet als psychisch gezien maar als onbekend

  • Er wordt gekeken naar wat de klacht in stand houdt

  • Er wordt gekeken naar de gedachtes, gevoelens en de omgeving van de patiënt

 

College 6 (15-12-2014)

Persoonlijkheid en positieve psychologie, emoties

 

Emoties

Emoties hebben een paar kenmerken:

  • Ze kunnen tijdelijk zijn: dan noemen we het een staat, of ze kunnen consistent zijn: dan noemen we het een trek.

  • Emoties bestaan uit verschillende componenten, namelijk:

    •  Het subjectieve gevoel wat bij emotie hoort. Dit kan positief of negatief zijn.

    • De lichamelijke veranderingen waarmee emoties gepaard gaan, bijvoorbeeld een hogere hartslag of veranderde houding.

    • De actietendensen waarmee emoties gepaad gaan, bijvoorbeeld vluchten of vechten.

    • De communicatieve functie van emotie. Darwin deed al onderzoek naar wat de functie van emotie precies is.

  • Er bestaan verschillende categorieën en dimensies binnen emotie. Over de categorieën zijn verschillende ideeën: deze hebben allemaal te maken met de verschillende kenmerken van emotie. Ook zijn er verschillende dimensies binnen emotie, namelijk emoties kunnen positief of negatief zijn en actief of passief.

Positieve psychologie

In dit college gaat het over positieve emoties en vooral over positieve psychologie. Positieve psychologie gaat in tegen de gebruikelijke psychologie die de nadruk legt op negatieve componenten en positieve dingen vaak negeert. Positieve psychologie richt zich juist op de vaardigheden die je wel a bezit en niet zo zeer op het oplossen van problemen. Positieve psychologie bestaat al sinds de jaren zeventig en het begon te bloeien rond 2000 onder leiding van Martin Seligman: hij werd beroemd door zijn aangeleerde hulpeloosheidonderzoek.

Hoe kwam hij van dit onderzoek naar de positieve psychologie? Dit onderzoek werd gedaan bij ratten, zij kregen een schok en konden dit niet vermijden. Vervolgens kregen ze de kans om deze wel te vermijden, maar de meerderheid van de ratten deed dit niet meer omdat ze hulpeloos waren geworden. Echter 1 op de 3 ratten gaf niet op en was dus onkwetsbaar voor hulpeloosheid. Seligman ging kijken naar deze positieve eigenschap en zo kwam hij bij de positieve psychologie.

 

Het doel van de positieve psychologie

 

Het doel van de positieve psychologie is hogere eisen stellen aan het mens zijn: hoe haal je als mens meer uit je leven? Het legt de nadruk op de aanwezigheid van componenten in het leven die mensen helpen vooruit te komen.

 

De hoofdonderwerpen van de positieve psychologie zijn:

  • Geluksgevoel

  • Optimisme

  • Sterke karaktereigenschappen

  • Hoop

 

Positieve psychologie is echter niet vanzelfsprekend. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:

  • Krachtige positieve gebeurtenissen maken niet gelukkiger. Een voorbeeld hiervan is het winnen van de loterij.

  • Soms is positieve psychologie niet realistisch maar een positieve illusie.

  • Slechte eigenschappen zijn moeilijk te veranderen.

  • Dagdromen maakt niet gelukkiger. Positief dagdromen maakt niet gelukkig, maar onplezierig of neutraal dagdromen maakt wel ongelukkig.

 

Nut van de positieve psychologie

 

Wat is het nut van de positieve psychologie? Het nut van jezelf goed voelen is niet alleen op zichzelf belangrijk, maar ook belangrijk voor onder andere: betere relaties, meer bevredigend en productief werken, meer behulpzaamheid, betere geestelijke gezondheid, betere lichamelijke gezondheid en langer leven, beter werkend immuunsysteem, hogere hartslagvariabiliteit, lager niveau van stresshormonen en een hoger niveau van oxytocine (het gehechtheidshormoon).

Dit werkt ook omgekeerd: als je een betere relatie hebt voel je je bijvoorbeeld sneller goed dan wanneer je in een relatie zit waarin veel ruzie is.

 

Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de positieve effecten van positieve psychologie: Uit onderzoek is onder andere gebleken dat je als je leeft volgens de positieve psychologie je minder vaak en snel ziek wordt, je symptomen omlaag gaan en je pijn omlaag gaat. Het beschermt dus je gezondheid.

Een kanttekening hierbij is echter wel dat er niet is gekeken hoe leven volgens de negatieve psychologie dit beïnvloedt.

Dit is wel bekeken voor het effect dat leven volgens de positieve psychologie heeft op de sterfte. Deze neemt wel degelijk af.  Een verklaring hiervoor is:

  • Een directe verklaring is positieve emoties hebben een direct biologisch effect.

  • Een indirect verklaring is gezonder leven heeft onder andere een positieve invloed op omgaan met stress.

 

Geluk

 

Waardoor wordt geluksgevoel bepaald?

  • Geslacht: nee

  • Leeftijd: nee, elke leeftijd levert ander geluk op.

  • Stabiele relatie: ja

  • Werk: ja, vooral het hebben van werk of het niet hebben van werk

  • Etniciteit: nee

  • Land: ja, bijvoorbeeld in het ene land is minder corruptie, minder welvaart en minder vrijheid dan in het andere land.

  • Geld: ja/ nee, boven een bepaald niveau maakt het niet zoveel meer uit dan heb je genoeg voldoening.

Bijvoorbeeld loterij winnaars zijn na 6 maanden niet gelukkiger dan de controle groep. Dit komt doordat het winnen van een loterij je relaties verstoort en het geeft een ondraaglijk gevoel van toevalligheid en controleverlies. Echter mensen worden wel ongelukkig als hun omgeving geld heeft en zij dit niet hebben. Maar wel of niet gehuwd zijn speelt een 2x zo grote rol in het hebben van geluk als geld.

 

Wat bepaalt geluk?

  • Welvaart

  • Vrijheid

  • Rechtsorde

  • Sociale zekerheid

  • Inkomensgelijkheid

 

De drie wegen naar geluk zijn: plezierig, betrokken en betekenisvol leven.
Plezierig leven houdt in dat je gelukkige gevoelens krijgt door positieve ervaring en je je bewust bent van het moment.

Betrokken leven betekent dat je helemaal opgaat in wat je doet en je niet bewust bent van het moment.

Betekenisvol leven houdt in dat je leven zin heeft en dan vooral dat je zinvol bent voor anderen.

 

Er is onderzoek gedaan naar hoe stabiel positieve emoties zijn:

  • Er werd verondersteld dat er je steeds automatisch terugkeert naar je persoonlijke geluksniveau, uit onderzoek bleek echter dat dit niet het geval is.

  • Het hebben van positieve emoties is genetisch vastgelegd voor 50%. Dit ontstaat echter wel in interactie met je omgeving.

  • Het hebben van positieve emoties is aangeleerd in je vroege jeugd door onder andere hechting, veiligheid en emotionele stabiliteit. Het is echter niet onomkeerbaar.

 

Er wordt verondersteld dat trekken gewoontes zijn en dat je sterke karaktereigenschappen kan trainen. Hierdoor kan je geluksgevoel langdurig verhoogd worden. Indirect kun je sterke positieve karaktereigenschappen trainen door stressmanagment en meditatie. Direct kun je dit trainen door te schrijven over positieve gebeurtenissen. Zo train je je hersenen om positieve gebeurtenissen directer te verwerken.

 

Werkgroep 4  (1-12-2014)

Don’t shoot the dog Hoofdstuk 4

Samenvatting van de afgelopen twee weken: waarom is verandering zo moeilijk? De mens is niet bang voor verandering, maar de mens is bang voor verlies (verliesaversie). Soms is er in de werkelijkheid geen sprake van verlies, maar denkt men dat er een kans is op verlies. Soms is er wel sprake van verlies, bijvoorbeeld verlies van vrije tijd. Verlies doet echter pas echt pijn als je je ertegen verzet. Zelfregulatie: het reguleren van jezelf om gedrag te veranderen, zowel automatisch als bewust.

MAP: kunnen we goed evalueren en voorkomt smoesjes. Stel je doel was 'vaker in de week sporten' dan kun je makkelijk zeggen dat je dit gedaan hebt ook al sportte je maar 2x. Wanneer je doel meetbaar is ( 3x in de week sporten) moet je je hier wel aan houden.

Reinforcers: de timing is heel belangrijk. Door een juiste timing geef je aan welk gedeelte van het gedrag je precies wil veranderen.

Verliesaversie
Het is belangrijk jezelf twee vragen te stellen met betrekking tot de angst iets te verliezen door je verandering. Ten eerst vraag je jezelf wat je bang bent te verliezen. Als je meer wil sporten verlies je bijvoorbeeld meer vrije tijd. Ten tweede vraag je jezelf of dit een werkelijk verlies is of dat het een belemmerende overtuiging van jezelf is.

Weerstand
Weerstand voel je letterlijk. Het is een contra-intuïtief voor wat je denkt dat goed voor je is. De weerstand die je voelt kan nuttig zijn en daardoor motivatie opleveren, maar het kan ook niet nuttig zijn. In die situatie kun je beter accepteren wat je niet kunt veranderen. Het negatieve weegt vaak veel zwaarder dan het positieve. De truc is om de focus proberen te verschuiven naar het positieve. 

Pijn (weerstand) heeft meer impact op ons gedrag dan plezier, negatieve prikkels werken dus sterker dan positieve prikkels. Heel lang geleden toen ‘in leven blijven’ de grootste uitdaging was, leverde dit grote voordelen op. Echter tegenwoordig zit deze focus op pijn en verlies soms behoorlijk in de weg. 

Motivatie
Motivatie is geen persoonlijkheidskenmerk en is niet stabiel over tijd. Motivatie is de mate van bereidheid tot gedragsverandering en kan verschillen per moment, per gedrag en per situatie. Motivatie kan beïnvloed worden door de interactie met anderen en kan onderverdeeld worden in extern en intern. Tenslotte verhoogt motivatie de kans op het vertonen van gedrag dat bij de gedragsverandering hoort. 

Motivatie interview
Met het motivatie interview probeert men gedrag of levenswijze te veranderen vanuit een interne motivatie. Dit gebeurd door de cliënt zijn of haar ambivalentie over verandering te laten uiten en te helpen oplossen.

Ambivalentie: ergens twee gevoelens hebben, bijvoorbeeld: je wilt veranderen… maar toch ook weer niet. 

Tijdens het motivatie gesprek moet je niet afkeuren, beschuldigen, confronteren, discussiëren en etiketteren. Je kunt veel beter reageren uit empathie, discrepantie ontwikkelen en ambivalentie verhelderen. Daarnaast moet je aansluiten op en meeveren met de weerstand en de self-efficacy aanmoedigen. 

De volgende technieken kun je het beste toepassen bij een motivatie interview:

  • open vragen stellen

  • reflectief luisteren

  • samenvatten

  • bevestigen

  • verandertaal uitlokken

Je kunt tijdens je motivatie interview gebruik maken van motivatie liniaal. Hoe belangrijk is het voor jou om te veranderen op een schaal van 0 t/m 10? En waarom geen 0? Stel dat je zou besluiten om te veranderen, hoeveel vertrouwen heb je er in dat dit lukt op een schaal van 0 t/m 10. En waarom geen 0? Vervolgens moesten de studenten een motivatie interview houden met elkaar.

Wat houdt gedrag in stand? Conditioneren (straffen en belonen)! Dit is een krachtig instrument om te leren, door de consequenties van gedrag te koppelen aan een bepaalde situatie of emotie. Waarom kan er toch sprake zijn van terugval in (automatisch) gedrag?Mensen verkennen de moeilijke situaties niet, waardoor deze onverwachts lijken te komen. Ook vertrouwen mensen er teveel op dat ze het wel gaan redden en realiseren ze zich niet dat ze dan toch vaak terugvallen in oud, automatisch gedrag. Daarbij hebben mensen de vaardigheden of de durf niet om door te zetten op moeilijke momenten, omdat ze zich niet hebben voorbereid. De meeste terugval komt voor in het begin van het veranderingsproces. Nieuw gedrag leidt immers tot onzekerheid en anderen moeten ook wennen aan het nieuwe gedrag. Daarbij zijn vooral in het begin nog niet direct veel resultaten zichtbaar. Daarnaast ontstaat terugval door crisismomenten en door te weinig tijd besteden aan de verandering van gedrag.

 

Werkgroep 5 (08-12-2014)

Hulp bij de moeilijke momenten
Deze tips kunnen helpen bij moeilijke momenten tijdens het gedragsveranderingsproces.

  • Geheugensteuntjes

  • Beloningen

  • Countering / time-out 

Geheugensteuntjes
Voorbeelden zijn een motto: briefje, kaartje om jezelf te herinneren aan de gekozen richting (bijvoorbeeld in je agenda of je mobiele telefoon). Ook kan een sticker of een plaatje je helpen herinneren om de verleidingen te stoppen dingen te doen die je niet wilt. Ten slotte kun je jezelf helpen herinneren aan de persoonlijke reden voor de verandering.
 Andere geheugensteuntjes die nuttig kunnen zijn, zijn symbolen (bijvoorbeeld een sieraad dat symbool staat voor je voornemen) en sociale steun (licht je omgeving in van je voornemen, zij kunnen je eraan herinneren, je bijstaan en je veranderde gedrag snappen).

Beloningen
Straffen kan, maar beloningen zijn vaak veel krachtiger. Beloon jezelf als je het gedrag vertoont voor een bepaalde tijd of voor een bepaald aantal keren. Beloon jezelf daarbij extra als je moeilijke situaties succesvol hebt doorstaan. Kies hierbij een persoonlijke beloning (iets wat jij leuk vindt) en kies iets wat je echt de moeite waard vindt om je voor in te spannen.

Countering is actief voorkomen dat je terugvalt in je oude automatismen. Dit kun je doen door jezelf toe te spreken ( bijv. Hier heb ik me op voorbereid, je weet dat je het kunt, doe het dan ook!). Countering kun je ook toepassen door bepaalde beelden op te roepen ( van hele nare of juist fijne uitkomsten). Ook kun je je houding aanpassen (rechtop gaan zitten, sneller bewegen, sneller ademen , dit kan een positief effect hebben op het zelfvertrouwen). Verder kun je bij moeilijke momenten ook de dingen die jou een goed gevoel geven achter de hand hebben ( bijv.muziek die je rust geeft of oppept)

Tenslotte kun je ook ‘’passief’’ voorkomen dat je terugvalt in oude automatismen door time-outs in te schakelen.

Door bijvoorbeeld niet direct te reageren op de moeilijke situatie, maar – jezelf rust te gunnen om- even een moment niets te doen. Ook zou je op moeilijke momenten even iets anders kunnen gaan doen. Een time-out kan soms heel efficiënt werken om hierna weer volop met succes aan het gedragsveranderingsproces te werken.

 

Werkgroep 6 (15-12-2013)

 

Week 6 stond in het teken van een coachingsgesprek. Het was de bedoeling om met je partner een coachingsgesprek te houden over het verloop van jullie gedragsveranderingen.

 

In het gesprek moest je de cliënt en de therapeut zijn, elke rol duurde ongeveer 30 minuten. Het was de bedoeling dat de therapeut een motivatiegesprek zou voeren met zijn cliënt. De therapeut moest hierbij uitgaan van een LSD-Methode: Luisteren, Samenvatten en Doorvragen. De therapeut moest zijn cliënt proberen zichzelf te laten motiveren.

 

Door vragen te stellen en een samenvatting te geven, dwong de therapeut zijn client tot het nadenken over zijn al doorstane periode van verandering. Vragen als “wat wil je nog bereiken” of “hoever vind je dat je al bent, op een schaal van 1 tot 10” kunnen hierbij helpen.

 

Het was niet de bedoeling dat de therapeut advies gaf, de cliënt moest hier zelf mee komen. Dit komt omdat de oplossing alleen in de persoon zelf ligt. De basishouding van een coach is essentieel: open en bereid te luisteren.

 

Het is belangrijk dat de coach ook echt ´luistert´met de ogen. Als coach zijnde let je goed op de gezichtsexpressie en lichaamstaal, terwijl de cliënt de vragen beantwoord over de motivatie en het gedragsveranderingsproces. Na elke vraag, is het de bedoeling dat de coach de tijd neemt om er zeker van te zijn dat hij/zij en de cliënt op een lijn zitten. Dit kun je doen om als coach de gegeven antwoorden kort samen te vatten. Ook kun je vragen stellen als: ‘Begrijp ik het goed dat je dit bedoelt?’. Zo kunnen coach en cliënt samen beoordelen of ze op een lijn zitten. Het op een lijn zitten is erg belangrijk om het gesprek efficiënt te laten verlopen.

Bij het doorvragen is het erg belangrijk om open vragen te stellen ( hoe, wat, waarom- vragen) en de coach moet proberen om zoveel mogelijk suggererende vragen te vermijden. Door open vragen te stellen, dwingt de coach zijn cliënt tot het nadenken over zijn gedragsveranderingsproces. ( Let wel op waarom- vragen, dit soort kunnen als beschuldigend overkomen/ervaren worden.)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

College 7 (05-01-15)

 

Health promotion and lifestyle change

In de afgelopen eeuw is het aantal infectieziekten dat voorkomt sterk afgenomen, maar het aantal te voorkomen ziekten ( denk aan longkanker, hart- en vaatziekten etc.) is sterk toegenomen. Deze te voorkomen ziekten worden veroorzaakt door slechte gezondheidsgedragingen. Om deze reden is gezondheidspromotie zo belangrijk. Succesvolle aanpassingen van slechte gedragingen kunnen behoorlijk wat positieve effecten hebben op de levensverwachtingen en het aantal sterfgevallen door deze ziekten.

 

Primaire preventie

Het aanleren van goede gezondheidsgewoonten en het veranderen van de slechte, is de taak van de primaire preventie. Dit houdt in dat er maatregelen genomen worden om een ziekte te voorkomen, nog voordat deze ziekte de kans heeft gehad om tot uiting te komen en te ontwikkelen. Het doel van primaire preventie is dus het voorkomen van aandoeningen en het laten afnemen van de risicofactoren. Dit wordt vooral gedaan met behulp van gedragsveranderingstechnieken, maar tegenwoordig wordt er geprobeerd mensen vroegtijdig al goed gedrag aan te leren.

 

Secundaire preventie

De taak van secundaire preventie is om mensen die bij wijze van al in het water gevallen zijn te helpen. De volgende zaken vallen onder ander onder secundaire preventie:

- de vroege detectie en vaststelling van een ziekte

- het verbeteren van de prognose en het minimaliseren van de impact van de vastgestelde ziekte op het leven van de desbetreffende persoon.

 

Waarom leven sommige mensen ongezonder dan anderen?

Er zijn determinanten op individueel en sociaal niveau die verklaren waarom sommige mensen ongezonder lever dan anderen.

 

Determinanten op individueel niveau

  • demografische factoren
  • leeftijd
  • persoonlijke doelen en waarden
  • persoonlijke controle
  • houding
  • kennis
  • waargenomen symptomen
  • het bewustzijn en het realiseren van de risico’s
  • self-efficacy

 

Self - efficacy is het perspectief dat iemand ook daadwerkelijk de mogelijkheid heeft en zich in staat voelt om positieve gezondheidsgedragingen uit te voeren. Vaak is het zo dat als je een hoge self-efficacy hebt, dan heb je gevoel dat je je eigen gedrag kunt veranderen. Dit gaat gepaard met positievere gezondheidsgedragingen.

 

Determinanten op sociaal niveau

  • sociale norm
  • opvoeding
  • modelling (Modelling is leren door een ander persoon te observeren die het doelgedrag vertoont. Hierbij speelt gelijkenis een belangrijk rol. Wanneer mensen iemand die gelijk is aan henzelf bepaald gedrag zien uitvoeren, is de kans groter dat zij dit gedrag ook overnemen.)
  • sociale druk

 

Determinanten op breder sociaal niveau

  • de beschikbaarheid van gezondheidszorg en de toegang tot gezondheidszorg
  • prikkels (De media zorgt bijvoorbeeld voor een hype rondom heel gezond eten)
  • kosten

 

Hoe kunnen we het beste gedrag veranderen?

Het komt zelden voor dat het lukt om gedrag van iemand te veranderen door enkel informatie te bieden. Ook lukt het vaak niet om iemands gedrag te veranderen door diegene te dwingen tot de gedragsverandering.

 

Attitude modellen om gedrag te veranderen

Health Belief Model- Het gezondheidsovertuiging-model is succesvol in het verklaren waarom mensen bepaalde gezondheidsgedragingen uitvoeren. Volgens dit model hangt het uitvoeren van een bepaalde gezondheidsgedraging af van twee factoren: of een persoon een persoonlijke gezondheidsdreiging ervaart of de persoon gelooft dat het uitvoeren van een positieve gedraging ook daadwerkelijk effect heeft op het verminderen van deze dreiging. Cognitieve dissonantie speelt hierbij een belangrijke rol.

 

Cognitieve dissonantie- Gedrag dat in tegenstrijd is met je eigen overtuigingen en attituden leidt tot een onprettig en ongemakkelijk gevoel. Om je gevoel van dissonantie te laten verdwijnen pas je je oorspronkelijke overtuigingen en attituden maar aan.

 

Self-efficacy- Het gevoel van of je wel of niet je eigen gedrag kunt beinvloeden. Een hoge self-efficacy gaat vaak gepaard met betere gezondheidsgedragingen.

 

Theory of Planned Behavior- Deze theorie gaat ervan uit dat attitudes richting een bepaalde actie, de subjectieve norm hierover en de geschatte controle op het gedrag samen een gedragsintentie en gedrag vormen.

 

Self-Determination Theory- Volgens deze theorie zijn autonome motivatie en ervaren competentie fundamenteel voor gedragsverandering. Mensen zijn autonoom gemotiveerd wanneer zij een vrije wil en keuzes ervaren bij het bepalen van hun gedrag. Gedragsverandering is volgens deze theorie het meest waarschijnlijk wanneer de verandering belangrijk is voor de persoon en verbonden is aan belangrijke waarden. De competentiecomponent is soortgelijk aan self-efficacy.

 

Kritiek op attitudemodellen

Attitude modellen zijn niet in staat om spontane gedragsverandering te verklaren of gedragsverandering op de lange termijn. Het is bijvoorbeeld moeilijk om aan de hand van een attitudemodel te verklaren waarom iemand opeens stopt met roken. De meeste kritiek op attitudemodellen gaat over het feit dat attituden erg subjectief zijn en gebiased kunnen worden aan de hand van cognitieve dissonantie. Ook is het zo dat gezondheidsgewoonten vaak zo automatisch zijn en diep in de persoon zitten, waardoor enkel attitudeverandering niet daadwerkelijk leidt tot een verandering van het gedrag.

 

Op gedrag gefocuste modellen

Cognitieve gedragstherapie (CBT) speelt in op de rol van de context waarin het negatieve gedrag vooral plaatsvindt. De therapeut vraagt vragen als:

  • Wat veroorzaakt het gedrag?

  • Wat houdt het gedrag in stand ?

  • Wat versterkt het gedrag?

 

Vaak is self-monitoring de eerste stap richting gedragsverandering. Hierbij wordt door de persoon zelf gekeken naar hoe vaak het doelgedrag voorkomt en wat de veroorzakende factoren en consequenties hiervan zijn. Eerst wordt de cliënt geleerd het gedrag te herkennen en daarna moet hij het in kaart gaan brengen: hoe vaak, wanneer en onder welke omstandigheden komt het voor?

 

Implementatie- intenties- Een specifiek plan hebben werkt om een gedragsverandering te bewerkstelligen. Voorbeeld: ‘’ Tijdens kerst wil ik mijzelf bedienen, en neem ik telkens maar een halve portie.’’

Stadia van gedragsverandering

Gedragsverandering is een continue proces met verschillende fases. Als hulpverlener moet je goed weten in welke fase iemand zich bevindt en gebaseerd op deze fase moet je je interventie toepassen.

  1. Precontemplation- In dit stadium heeft de persoon nog geen intentie om zijn gedrag te veranderen en heeft soms niet eens door dat er een probleem is.

  2. Contemplation- Mensen worden zich bewust van het probleem en denken erover om actie te ondernemen, maar hebben nog geen commitment gemaakt.

  3. Preparation- Mensen hebben de intentie om gedrag te veranderen, maar zijn hier nog niet mee begonnen.

  4. Action- Het stadium waarin de persoon echt zijn gedrag aanpast. Dit kost veel toewijding, energie en tijd.

  5. Maintenance- Stadium waarin wordt gewerkt aan het verkomen van een terugval. Daarbij wordt geprobeerd om de gemaakte vooruitgang te versterken.

 

Intention- behavior gap- De disconnectie tussen met wat je hoort te doen en met wat je uiteindelijk echt doet. Bijvoorbeeld: ‘Ik wil wel opstaan, maar ik druk telkens op snooze.’ De vraag is hoe je deze ‘gap’kunt overbruggen.

 

Werkgroep 7 (05-01-15)

 

Terugkijken op coaching

Nadat je een week de tijd hebt gehad om het motiverende/coachingsgesprek te laten bezinken, zul je in deze werkgroep samen met je coach het coachingsgesprek ( van de vorige week) evalueren.

 

Je praat onder andere over hoe je je coachingsgesprek hebt ervaren; waar het coachingsgesprek toe heeft geleid; en wat de rol van de coach was bij een eventuele verandering na het gesprek?

 

Terugval

Verandering kost tijd, aandacht en moeite (energie). Verandering kan een intensief proces zijn, dat doorzettingsvermogen van je vraagt. Bij moeilijke momenten bestaat er een kans dat je een terugval hebt. Om een eventuele terugval te voorkomen kun je op de volgende manieren handelen:

  • Je maakt een kosten-baten anyalyse, waarbij je eerlijk naar jezelf bent en vrijwillig een besluit maakt ( doorgaan, stoppen)

  • Je probeert de gedragsveranderingpoging te zien als een experiment en als manier om iets te leren ( mislukken bestaat niet). Je moet niet denken in termen van slagen/falen.

  • Probeer te leren van wat er is gebeurd. De volgende keer kun je besluiten om iets op een andere manier aan te pakken. ( bijv. nieuwe copingstrategie en beter voorbereid zijn)

 

Wanneer je toch een terugval hebt, ga jezelf dan niet zwaar bestraffen. Dit heeft geen zin. Maar tegelijkertijd moet je je gedrag ook niet goedpraten. Soms kan het juist erg goede zijn voor je gedragsveranderingsproces als je een terugval meemaakt.

 

College 8 (12-01-15)

 

Chronische ziekten en zelfmanagement

Stress ervaren is niet altijd ongezond. Stressreacties zijn normale, en vaak zelfs nuttige reacties op stressvolle omstandigheden. Chronische stress is echter wel altijd ongezond. Chronische stress verhoogt namelijk het risico op psychische klachten, lichamelijke klachten en mortaliteit.

 

Er bestaan individuele verschillen in hoe mensen omgaan met stress. Dit komt omdat iedereen een andere manier van ‘coping’ toepast in verschillende stressvolle situaties. Coping is een cognitief gedragsmatige reactie; de wijze van omgaan met een stressor.

 

Er zijn verschillende indelingen in coping strategieën:

  • bv. Toenadering (actief) of vermijding (passief)
  • bv. Probleemgericht of emotiegericht

 

Sociale Steun is het verkrijgen en activeren van steun van de sociale omgeving. Bijvoorbeeld van je naasten, collega’s, leefomgeving of van instantie. Er bestaan ook verschillende indelingen van sociale steun, namelijk:

  • bv. Waargenomen en reële steun
  • bv. Emotionele en instrumentele steun

 

Chronische ziekte als stressor

Chronische ziekten zijn ziektes waarvan je in principe niet geneest, in veel gevallen ook progressief. In Nederland leidt een kwart tot een derde van de bevolking aan een chronische ziekte. Chronische ziekten zijn de hoofdoorzaak van mortaliteit en morbiditeit in Europa.

 

Een chronische stressor is meest stressvol wanneer er sprake is van hoge intensiteit, onvoorspelbaarheid en oncontroleerbaarheid van de ziekte.

 

Gevolgen chronische ziekte op het dagelijks leven en leefstijl

  • Medicijnen innemen, regelmatig bezoek aan artsen, ziekenhuis
  • Veranderen van ongezonde leefgewoonten ( stoppen met roken, minder zout eten)
  • Gezonde leefgewoonten ontwikkelen (Lichaamsbeweging, rust)
  • Specifiek zelfmanagement gedrag ontwikkelen ( zelf proberen de bloedsuikerspiegel te controleren)

Vaak vergeet men hoeveel tijd een chronsiche ziekte van je leven vergt.

 

Gevolgen van een chronische ziekte op psychisch en lichamelijk vlak

  • Minder psychisch en lichamelijke welbevinden dan de algemene bevolking
  • Circa 1/3 van patiënten loopt een verhoogd risico voor ontwikkeling aanpassingsstoornissen ( bijv. angsten, sombere stemming)

 

Heeft stress invloed op de chronische ziektes?

Patienten rapporteren vaak een samenhang tussen stress en ziektebeloop

 

Ziektebeloop- hypothese: Stress kan mede het verloop van chronische ziektes beïnvloeden ( bijv. reumatoïde artritis, hart –en vaatziekten). Dus stress vaak niet de oorzaak/trigger voor chronische ziekten, maar stress kan vooral het verloop van chronische ziektes beïnvloeden.

 

Zelfmanagement voor chronische aandoeningen

Zelfmanagement is het vermogen van een persoon om, om te gaan met de symptomen, behandeling, lichamelijke en psychosociale gevolgen en leefstijlverandering die gepaard gaan met het leven met een of meer chronische aandoeningen.

 

Stellingen over zelfmanagement

Gedragsfactoren zijn de belangrijkste factor voor het groeiende aantal chronisch lichamelijke aandoeningen ( bijv. Ongezond eten voor diabetes).

 

Ongeveer 40% van de westerse bevolking heeft een chronische aandoening. Diabetes is een van de meest groeiende aandoeningen. Doordat er de laatste jaren zo’n grote toename was in het aantal chronische aandoeningen, bestaat er ook een toename in gebruik van farmacologische behandelingen. Het gevolg hiervan is dat er ook stijgende kosten zijn in de gezondheidszorg.

  • Zelfmanagement is er niet vanzelf, zelfmanagement moet je leren.
  • Zelfmanagement is niet vanzelfsprekend.
  • Zelfmanagement betekent prioriteit geven aan lange-termijn doelen. Slechts een klein percentage van de bevolking heeft een gezonde leefstijl. Ongezonde gewoontes voorspellen gewoontes op latere leeftijd. De hoge mate van ongezonde gewoontes behoort zeker tot een van de resultaten van de toegenomen maatschappelijke blootstelling aan ongezonde leefstijl ( enorme toename in fastfood restaurants bijvoorbeeld)

 

Zelfmanagement kun je leren aan de hand van educatie, leefstijlverandering/disease management en door cognitief gedragstherapeutische trainingen te volgen. Hoe meer begeleiding je krijgt bij het leren van zelfmanagement, hoe groter de kans op succes.

 

Zelfmanagement ondersteuning

Onder zelfmanagement ondersteuning vallen educatie en ondersteunende interventies gericht op het vergroten van vaardigheden en vertrouwen van patiënten in het zelf omgaan met hun gezondheidsproblemen. Echter, enkel educatie en voorlichting over zelfmanagement is niet effectief voor patiënten.

 

Ziekte-gerelateerde educatie

  • Biedt ziektespecifieke informatie

  • Aanleren van ziekte-gerelateerde en generieke probleemoplossingsvaardigheden

  • Toename ‘compliance’ (gehoorzaamheid) met behandelbeleid

 

Effecten van ziekte-gerelateerde educatie:

  • Effecten meestal beperkt tot kennistoename
  • Nauwelijks of geen effecten op gedrag, kwaliteit van leven of klinische uitkomsten.

 

Begeleid zelfmanagement ondersteuning gericht op gedragsverandering is wel effectief.

 

Zelfmanagement- Cognitief gedragstherapeutische trainingen

Tijdens de cognitief gedragtherapeutische trainingen van zelfmanagement wordt je geleerd, om je cognitieve schema’s en gedachten uit te dagen. Ook worden er tijdens deze trainingen coping- en probleemoplossingvaardigheden aangeleerd.

 

Tijdens deze cognitief gedragstherapeutische trainingen van zelfmanagement wordt een combinatie van multiple technieken gebruikt, namelijk:

  • cognitieve herstructurering
  • ontspanningsoefeningen
  • probleem oplossen
  • stress management

 

Effectiviteit zelfmanagement

Zelfmanagement ondersteuning is (kosten) effectief voor een grote groep patiënten.

Positieve effecten van zelfmanagement zijn onder andere:

  • Kwaliteit van leven gaat omhoog en lichamelijke klachten gaan omlaag ( bijv. vermoeidheid, pijn, jeuk)

  • Verandering immuunsysteem of hormonaal stresssysteem ( cortisolniveau gaat bijvoorbeeld omlaag bij ontspanningsoefeningen)

  • Toename arbeidsproductiviteit

  • Vermindering zorggebruik, adequater zorggebruik

  • Neurobiologische veranderingen

 

Kosteneffectiviteit van zelfmanagement behandelingen

Door zelfmanagement zal er een afname in bepaalde gezondheidsgerelateerde kosten zijn, zoals

  • artsbezoek
  • ziekenhuisopnames
  • lange-termijn complicaties
  • werkgerelateerde kosten ( ziekteverzuim)

 

E-Health

E-Health is digitale zelfmanagement. E-health zelfmanagement ondersteuning is (kosten) effectief voor een grote groep patiënten.

 

Voordelen E-Health

Er bestaan verschillende voordelen van E-Health zelfmanagement voor de patiënt en de behandelaar, namelijk:

  • Flexibiliteit: Patiënt kan thuis in eigen tijd en op zijn eigen tempo de behandeling volgen.
  • Tijdsbesparing: Patiënt en behandelaar zijn niet gebonden aan vaste afspraakmomenten.
  • Drempelverlagend: Patiënt hoeft niet bij de ‘psycholoog in het ziekenhuis te komen’. In sommige gevallen werkt dit in het voordeel, vooral in gevallen als er een stigma op het onderwerp is.( Bijvoorbeeld vrouwen met een alcoholprobleem)

 

Effectivitiet van E-Health

Uit onderzoek is gebleken dat E-Health even effectief is als face-to-face zelfmanagement voor lichamelijke en psychische aandoeningen.

 

Tips voor succes met zelfmanagement

  • Stel een lange-termijn doel voor nieuw gedrag.
  • Kenmerken van het doel: uitdagend en haalbaarheid 80%.
  • Vertaal dit doel naar een doel op de korte termijn.
  • Beschrijf dit doel zo concreet mogelijk.
  • Werk aan je motivatie, start alleen bij voldoende motivatie.
  • Visualiseer lange-termijn voordelen van het nieuwe gedrag.
  • Beloon jezelf bij het behalen van elk korte termijn doel.
  • Zoek steun bij een ander bij het behalen van het doel.

 

Werkgroep 8 (12-01-15)

De afgelopen weken heeft iedereen zich beziggehouden met een eigen gedragsverandering.

 

In de laatste werkgroep houd je een afsluitend gesprek met je coach over hoe alles is verlopen en of je doel is behaald. Bij het bespreken van de mate waarin je je doel hebt behaald, vraagt de coach de schaalvraag.

 

Schaalvraag: ‘’Als 0 staat voor het totaal niet behaald hebben van je doel en 10 staat voor het volledig behaald hebben van je doel, waar zit je dan nu? ‘’

 

Gedragsverandering in de praktijk

In welke settings kun je ‘gedragsverandering’ toepassen in de praktijk?

  • E-health (elektronische zelfmanagement)

  • Therapeutische settings

  • Revalidatie programma’s

  • Zelfhulpprogramma’s

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Study Notes bij Persoonlijkheids, Klinische en Gezondheidspsychologie (PKG) - UL

College-aantekeningen bij Persoonlijkheids- Klinische en Gezondheidspsychologie (PKG) aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

College-aantekeningen bij Persoonlijkheids- Klinische en Gezondheidspsychologie (PKG) aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

Inhoud van deze samenvatting:

  • Deze samenvatting bevat aantekeningen bij de hoorcolleges bij het vak Persoons- Klinische en Gezondheidspsychologie in Leiden


College 1: Psychopathologie, classificatie en therapieën

Psychopathologie, ofwel een klinische stoornis, kan iedereen overkomen. Het is vaak moeilijk om vast te stellen waar de grens tussen normaal en abnormaal ligt. De klinische psychologie gaat hierover.

Wat is abnormaal?

Het benoemen en verklaren van abnormaal gedrag vs normaal gedrag kan op basis van verschillende definities worden gedaan:

De meest voor de hand liggende verklaring voor abnormaal gedrag is dat dit gedrag voortkomt uit een mentale ziekte. Echter, bij veel stoornissen kan geen specifieke lichamelijke oorzaak worden aangetoond, ze zijn namelijk multifactorieel;

Statistische afwijkingen definiëren een gedraging als abnormaal wanneer deze significant afwijkt van de ‘normale’ bevolking. Echter, culturele normen kunnen hierbij ook voor afwijkingen zorgen;

De sociologische benadering voor abnormaliteit stelt de vraag: is het gedrag anders dan de ‘normale’ maatschappij? Deze benadering houdt echter minder rekening met individuele verschillen, waardoor gedrag al snel als abnormaal kan worden gezien.

Bij het bepalen van abnormaal gedrag is continuïteit een belangrijk begrip: er is geen duidelijke grens tussen ziek/niet ziek. Gedrag is subjectief en is schadelijk als het tot disfunctioneren leidt.

Tegenwoordig wordt beoordeeld of gedrag abnormaal is aan de hand van het samenspel van de vier D´s van abnormaliteit. De vier D´s zijn:

1.deviance: extreem afwijkende gedragingen

2.distress: gedrag en gevoelens die een onprettig gevoel (distress) veroorzaken bij het individu zelf of de personen in haar/zijn omgeving

3.disability: gedrag en gevoelens die het individu belemmeren in het functioneren in het dagelijks leven.

4.danger: gevaarlijke gedrag naar je zelf toe vertonen of naar anderen

Classificatiesystemen

Een bepaalde (abnormale) gedraging is niet meteen een stoornis. Er zijn verschillende lagen van psychopathologie:

  • Symptoom

  • Syndroom: een cluster van symptomen

  • Disorder: de symptomen zijn duidelijk abnormaal en leiden tot disfunctie

  • Disease: duidelijk beeld van de ernst en duur van de klachten

DSM-handboek

Het DSM handboek wordt in de psychopathologie veel gebruikt voor het stellen van diagnoses. Het DSM clustert stoornissen als een verzameling symptomen met onderliggende psychobiologische factoren. Ook stelt het DSM-handboek dat, om de diagnose van een stoornis te mogen geven, het gedrag moet leiden tot disfunctioneren en dat het schadelijk is voor de maatschappij en de persoon zelf. Het

.....read more
Access: 
JoHo members
Collegeaantekeningen Persoonlijkheids-, Klinische en Gezondheidspsychologie (2015-2016)

Collegeaantekeningen Persoonlijkheids-, Klinische en Gezondheidspsychologie (2015-2016)

Deze collegeaantekeningen zijn gebaseerd op het vak Persoonlijkheids-, Klinische en Gezondheidspsychologie van het jaar 2015-2016.

College 1 Psychopathologie, classificatie en therapieën

09-11-2015

 

Psychopathologie, ofwel een klinische stoornis, kan iedereen overkomen. Het is vaak moeilijk om vast te stellen waar de grens tussen normaal en abnormaal ligt. De klinische psychologie gaat hierover.

 

Wat is abnormaal

Het benoemen en verklaren van abnormaal gedrag vs normaal gedrag kan op basis van verschillende definities worden gedaan:

De meest voor de hand liggende verklaring voor abnormaal gedrag is dat dit gedrag voortkomt uit een mentale ziekte. Echter, bij veel stoornissen kan geen specifieke lichamelijke oorzaak worden aangetoond, ze zijn namelijk multifactorieel;

Statistische afwijkingen definiëren een gedraging als abnormaal wanneer deze significant afwijkt van de ‘normale’ bevolking. Echter, culturele normen kunnen hierbij ook voor afwijkingen zorgen;

De sociologische benadering voor abnormaliteit stelt de vraag: is het gedrag anders dan de ‘normale’ maatschappij? Deze benadering houdt echter minder rekening met individuele verschillen, waardoor gedrag al snel als abnormaal kan worden gezien.

 

Bij het bepalen van abnormaal gedrag is continuïteit een belangrijk begrip: er is geen duidelijke grens tussen ziek/niet ziek. Gedrag is subjectief en is schadelijk als het tot disfunctioneren leidt.

 

Tegenwoordig wordt beoordeeld of gedrag abnormaal is aan de hand van het samenspel van de vier D´s van abnormaliteit. De vier D´s zijn:

1.deviance: extreem afwijkende gedragingen

2.distress: gedrag en gevoelens die een onprettig gevoel (distress) veroorzaken bij het individu zelf of de personen in haar/zijn omgeving

3.disability: gedrag en gevoelens die het individu belemmeren in het functioneren in het dagelijks leven.

4.danger: gevaarlijke gedrag naar je zelf toe vertonen of naar anderen

 

Classificatiesystemen

Een bepaalde (abnormale) gedraging is niet meteen een stoornis. Er zijn verschillende lagen van psychopthologie:

  • Symptoom

  • Syndroom: een cluster van symptomen

  • Disorder: de symptomen zijn duidelijk abnormaal en leiden tot disfunctie

  • Disease: duidelijk beeld van de ernst en duur van de klachten

 

DSM-handboek

Het DSM handboek wordt in de psychopathologie veel gebruikt voor het stellen van diagnoses. Het DSM clustert stoornissen als een verzameling symptomen met onderliggende psychobiologische factoren. Ook stelt het DSM-handboek dat, om de diagnose van een stoornis te mogen geven, het gedrag moet leiden tot disfunctioneren en dat het schadelijk is voor de maatschappij en de persoon zelf. Het DSM is zo populair omdat het een sterke diagnostische validiteit heeft en het ook klinisch bruikbaar is voor de behandelingen van stoornissen.

 

Een diagnose betekent het toewijzen van een type stoornis. Het DSM handboek doet dit door een syndroom (bundel van symptomen) te classificeren (toekennen aan een bepaalde stoornis). Er is vaak overlapping van symptomen, dan kunnen bepaalde symptomen bij verschillende stoornissen horen zoals bijvoorbeeld het symptoom ‘angst’ bij zowel angststoornis als depressie kan voorkomen.

 

Doeleinden waarvoor het DSM handboek wordt gebruikt is niet alleen voor diagnostiek en het vinden van een behandeling. Het DSM-handboek verbetert communicatie tussen behandelaars/deskundigen, het kan gebruikt worden voor onderzoek en onderwijs en daarbij is het nuttig in.....read more

Access: 
JoHo members
Hoorcollege- en werkgroepaantekeningen (PKG) 14/15

Hoorcollege- en werkgroepaantekeningen (PKG) 14/15

Collegeaantekeningen 2014 - 2015; kwaliteit onbekend



College 1 (10-11-14)

 

Inleiding diagnostiek & traits

Psychopathologie, oftewel een psychische stoornis, kan iedereen overkomen. Het is vaak lastig om vast te stellen waar de grens tussen normaal en abnormaal ligt. De klinische psychologie gaat hierover.

 

Het DSM is een soort handboek met ruim 400 verschillende stoornissen. Men kan meerdere stoornissen hebben, maar stoornissen kunnen ook clusteren. Met behulp van de DSM worden stoornissen gediagnosticeerd. Maar wanneer zijn de symptomen ernstig genoeg om de diagnose te stellen?  Door de vele bijwerkingen van antidepressiva kunnen deze niet aan iedereen die zich bijvoorbeeld wat somber voelen gegeven worden.

 

Wat heb je aan een diagnose? Wat brengt dit voor de toekomst? Kun je bijvoorbeeld ooit genezen?

Wat zijn hier de voor en nadelen van?

Voordelen: - Doordat er een diagnose is gesteld kun je leren omgaan met de stoornis, erover lezen en de oorzaken van je gedragingen begrijpen. Daarnaast kun je door de diagnose besluiten hulp te zoeken

 

Helpt het als je een therapeut ziet? Hoe bepalen we welke behandeling werkt en welke niet? Dit bepalen we door onderzoek te doen.

 

Kun je helemaal genezen van een psychische stoornis zoals een bipolaire stoornis? Dit verschilt per persoon.

 

De meningen over hoe vaak psychopathologie voorkomt zijn verdeeld. Volgens de een is meer dan de helft van de Amerikanen op een bepaald moment in hun leven mentaal ziek. Vaak gebeurt dit op jonge leeftijd (adolescentie of jonge volwassenheid)en minder vaak op oudere leeftijd. Anderen vinden dit heel overdreven: we zien gewoon dingen te snel als stoornissen, bijvoorbeeld concentratie problemen. Voor deze normale levensgebeurtenissen krijgen mensen veel te snel medicijnen voorgeschreven. Onderzoek of mensen inderdaad te snel medicijnen werden voorgeschreven werd gedaan door.....read more

Access: 
Public
Persoonlijkheids, Klinische en Gezondheidspsychologie (PKG): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

College- en werkgroepaantekeningen bij Persoonlijkheids, Klinische en Gezondheidspsychologie (PKG) - UL

College-aantekeningen bij Persoonlijkheids- Klinische en Gezondheidspsychologie (PKG) aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

College-aantekeningen bij Persoonlijkheids- Klinische en Gezondheidspsychologie (PKG) aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

Inhoud van deze samenvatting:

  • Deze samenvatting bevat aantekeningen bij de hoorcolleges bij het vak Persoons- Klinische en Gezondheidspsychologie in Leiden


College 1: Psychopathologie, classificatie en therapieën

Psychopathologie, ofwel een klinische stoornis, kan iedereen overkomen. Het is vaak moeilijk om vast te stellen waar de grens tussen normaal en abnormaal ligt. De klinische psychologie gaat hierover.

Wat is abnormaal?

Het benoemen en verklaren van abnormaal gedrag vs normaal gedrag kan op basis van verschillende definities worden gedaan:

De meest voor de hand liggende verklaring voor abnormaal gedrag is dat dit gedrag voortkomt uit een mentale ziekte. Echter, bij veel stoornissen kan geen specifieke lichamelijke oorzaak worden aangetoond, ze zijn namelijk multifactorieel;

Statistische afwijkingen definiëren een gedraging als abnormaal wanneer deze significant afwijkt van de ‘normale’ bevolking. Echter, culturele normen kunnen hierbij ook voor afwijkingen zorgen;

De sociologische benadering voor abnormaliteit stelt de vraag: is het gedrag anders dan de ‘normale’ maatschappij? Deze benadering houdt echter minder rekening met individuele verschillen, waardoor gedrag al snel als abnormaal kan worden gezien.

Bij het bepalen van abnormaal gedrag is continuïteit een belangrijk begrip: er is geen duidelijke grens tussen ziek/niet ziek. Gedrag is subjectief en is schadelijk als het tot disfunctioneren leidt.

Tegenwoordig wordt beoordeeld of gedrag abnormaal is aan de hand van het samenspel van de vier D´s van abnormaliteit. De vier D´s zijn:

1.deviance: extreem afwijkende gedragingen

2.distress: gedrag en gevoelens die een onprettig gevoel (distress) veroorzaken bij het individu zelf of de personen in haar/zijn omgeving

3.disability: gedrag en gevoelens die het individu belemmeren in het functioneren in het dagelijks leven.

4.danger: gevaarlijke gedrag naar je zelf toe vertonen of naar anderen

Classificatiesystemen

Een bepaalde (abnormale) gedraging is niet meteen een stoornis. Er zijn verschillende lagen van psychopathologie:

  • Symptoom

  • Syndroom: een cluster van symptomen

  • Disorder: de symptomen zijn duidelijk abnormaal en leiden tot disfunctie

  • Disease: duidelijk beeld van de ernst en duur van de klachten

DSM-handboek

Het DSM handboek wordt in de psychopathologie veel gebruikt voor het stellen van diagnoses. Het DSM clustert stoornissen als een verzameling symptomen met onderliggende psychobiologische factoren. Ook stelt het DSM-handboek dat, om de diagnose van een stoornis te mogen geven, het gedrag moet leiden tot disfunctioneren en dat het schadelijk is voor de maatschappij en de persoon zelf. Het

.....read more
Access: 
JoHo members
Collegeaantekeningen Persoonlijkheids-, Klinische en Gezondheidspsychologie (2015-2016)

Collegeaantekeningen Persoonlijkheids-, Klinische en Gezondheidspsychologie (2015-2016)

Deze collegeaantekeningen zijn gebaseerd op het vak Persoonlijkheids-, Klinische en Gezondheidspsychologie van het jaar 2015-2016.

[toc ]

College 1 Psychopathologie, classificatie en therapieën

09-11-2015

 

Psychopathologie, ofwel een klinische stoornis, kan iedereen overkomen. Het is vaak moeilijk om vast te stellen waar de grens tussen normaal en abnormaal ligt. De klinische psychologie gaat hierover.

 

Wat is abnormaal

Het benoemen en verklaren van abnormaal gedrag vs normaal gedrag kan op basis van verschillende definities worden gedaan:

De meest voor de hand liggende verklaring voor abnormaal gedrag is dat dit gedrag voortkomt uit een mentale ziekte. Echter, bij veel stoornissen kan geen specifieke lichamelijke oorzaak worden aangetoond, ze zijn namelijk multifactorieel;

Statistische afwijkingen definiëren een gedraging als abnormaal wanneer deze significant afwijkt van de ‘normale’ bevolking. Echter, culturele normen kunnen hierbij ook voor afwijkingen zorgen;

De sociologische benadering voor abnormaliteit stelt de vraag: is het gedrag anders dan de ‘normale’ maatschappij? Deze benadering houdt echter minder rekening met individuele verschillen, waardoor gedrag al snel als abnormaal kan worden gezien.

 

Bij het bepalen van abnormaal gedrag is continuïteit een belangrijk begrip: er is geen duidelijke grens tussen ziek/niet ziek. Gedrag is subjectief en is schadelijk als het tot disfunctioneren leidt.

 

Tegenwoordig wordt beoordeeld of gedrag abnormaal is aan de hand van het samenspel van de vier D´s van abnormaliteit. De vier D´s zijn:

1.deviance: extreem afwijkende gedragingen

2.distress: gedrag en gevoelens die een onprettig gevoel (distress) veroorzaken bij het individu zelf of de personen in haar/zijn omgeving

3.disability: gedrag en gevoelens die het individu belemmeren in het functioneren in het dagelijks leven.

4.danger: gevaarlijke gedrag naar je zelf toe vertonen of naar anderen

 

Classificatiesystemen

Een bepaalde (abnormale) gedraging is niet meteen een stoornis. Er zijn verschillende lagen van psychopthologie:

  • Symptoom

  • Syndroom: een cluster van symptomen

  • Disorder: de symptomen zijn duidelijk abnormaal en leiden tot disfunctie

  • Disease: duidelijk beeld van de ernst en duur van de klachten

 

DSM-handboek

Het DSM handboek wordt in de psychopathologie veel gebruikt voor het stellen van diagnoses. Het DSM clustert stoornissen als een verzameling symptomen met onderliggende psychobiologische factoren. Ook stelt het DSM-handboek dat, om de diagnose van een stoornis te mogen geven, het gedrag moet leiden tot disfunctioneren en dat het schadelijk is voor de maatschappij en de persoon zelf. Het DSM is zo populair omdat het een sterke diagnostische validiteit heeft en het ook klinisch bruikbaar is voor de behandelingen van stoornissen.

 

Een diagnose betekent het toewijzen van een type stoornis. Het DSM handboek doet dit door een syndroom (bundel van symptomen) te classificeren (toekennen aan een bepaalde stoornis). Er is vaak overlapping van symptomen, dan kunnen bepaalde symptomen bij verschillende stoornissen horen zoals bijvoorbeeld het symptoom ‘angst’ bij zowel angststoornis als depressie kan voorkomen.

 

Doeleinden waarvoor het DSM handboek wordt gebruikt is niet alleen voor diagnostiek en het vinden van een behandeling. Het DSM-handboek verbetert communicatie tussen behandelaars/deskundigen, het kan gebruikt worden voor onderzoek en onderwijs en daarbij is het.....read more

Access: 
JoHo members
Hoorcollege- en werkgroepaantekeningen (PKG) 14/15

Hoorcollege- en werkgroepaantekeningen (PKG) 14/15

Collegeaantekeningen 2014 - 2015; kwaliteit onbekend



College 1 (10-11-14)

 

Inleiding diagnostiek & traits

Psychopathologie, oftewel een psychische stoornis, kan iedereen overkomen. Het is vaak lastig om vast te stellen waar de grens tussen normaal en abnormaal ligt. De klinische psychologie gaat hierover.

 

Het DSM is een soort handboek met ruim 400 verschillende stoornissen. Men kan meerdere stoornissen hebben, maar stoornissen kunnen ook clusteren. Met behulp van de DSM worden stoornissen gediagnosticeerd. Maar wanneer zijn de symptomen ernstig genoeg om de diagnose te stellen?  Door de vele bijwerkingen van antidepressiva kunnen deze niet aan iedereen die zich bijvoorbeeld wat somber voelen gegeven worden.

 

Wat heb je aan een diagnose? Wat brengt dit voor de toekomst? Kun je bijvoorbeeld ooit genezen?

Wat zijn hier de voor en nadelen van?

Voordelen: - Doordat er een diagnose is gesteld kun je leren omgaan met de stoornis, erover lezen en de oorzaken van je gedragingen begrijpen. Daarnaast kun je door de diagnose besluiten hulp te zoeken

 

Helpt het als je een therapeut ziet? Hoe bepalen we welke behandeling werkt en welke niet? Dit bepalen we door onderzoek te doen.

 

Kun je helemaal genezen van een psychische stoornis zoals een bipolaire stoornis? Dit verschilt per persoon.

 

De meningen over hoe vaak psychopathologie voorkomt zijn verdeeld. Volgens de een is meer dan de helft van de Amerikanen op een bepaald moment in hun leven mentaal ziek. Vaak gebeurt dit op jonge leeftijd (adolescentie of jonge volwassenheid)en minder vaak op oudere leeftijd. Anderen vinden dit heel overdreven: we zien gewoon dingen te snel als stoornissen, bijvoorbeeld concentratie problemen. Voor deze normale levensgebeurtenissen krijgen mensen veel te snel medicijnen voorgeschreven. Onderzoek of mensen inderdaad te snel medicijnen werden voorgeschreven werd gedaan door.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen PKG

Collegeaantekeningen PKG

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


College 1 (11-12-13)

 

Inleiding diagnostiek & traits

 

Larsen h3, Nolen h3 (custom editie h1 & h11)

 

Psychopathologie, oftewel een psychische stoornis, kan iedereen overkomen. Het is vaak lastig om vast te stellen waar de grens tussen normaal en abnormaal ligt. De klinische psychologie gaat hierover. Het DSM is een soort handboek met ruim 400 verschillende stoornissen. Men kan meerdere stoornissen hebben, maar stoornissen kunnen ook clusteren. Aan de hand van de DSM worden stoornissen gediagnoseerd, maar wanneer zijn de symptomen ernstig genoeg om de diagnose te stellen?  Door de vele bijwerkingen van antidepressiva kunnen deze niet aan iedereen die zich bijvoorbeeld wat somber voelen gegeven worden.

 

Wat heb je aan een diagnose? Wat brengt dit voor de toekomst? Kan je bijvoorbeeld ooit genezen?

Wat zijn hier de voor en nadelen aan?

Voordelen: - je kan er mee leren omgaan, erover lezen en de oorzaak van je gedragingen begrijpen. Daarnaast kan he besluiten hulp te zoeken.

 

Helpt het als je een therapeut ziet? Hoe bepalen we welke behandeling werkt en welke niet? Dit bepalen we door onderzoek te doen.

 

Kan je helemaal genezen van een psychische stoornis zoals een bipolaire stoornis? Dit verschilt per persoon.

 

De meningen over hoe vaak psychopathologie voorkomt zijn verdeeld. Volgens de een is meer dan de helft van de Amerikanen op een bepaald moment in hun leven mentaal ziek. Vaak gebeurd dit vaak op jonge leeftijd (adolescentie of jonge volwassenheid)en minder vaak op oudere leeftijd. Anderen vinden dit heel overdreven: we zien gewone dingen te snel als stoornissen, bijvoorbeeld concentratie problemen. Voor deze normale levensgebeurtenissen krijgen mensen veel te snel medicijnen voorgeschreven. Onderzoek of mensen inderdaad te snel medicijnen werden voorgeschreven werd gedaan door studenten: zij keken alleen naar beschrijvende kenmerken, daardoor konden zij dit onderzoek doen zonder afgeronde opleiding. Hun onderzoeksresultaten zijn ook vergeleken met die van professoren en wat daar uitkwam was dat zij eerder minder psychologische stoornissen zouden opsporen dan meer.  Het kan dus inderdaad zo zijn dat de stoornissen zo vaak voorkomen. En dat dit aantal dus niet overdreven is.

 

Een stoornis kan zich uiten op een lichamelijke of een cognitieve manier. Bijvoorbeeld bij depressie: gewicht verliezen (lichamelijk) of gedachten dat je dood wilt (cognitief).

 

Criteria

 

Of je een stoornis hebt wordt bepaald aan de hand van een lijst van seinen en symptomen. Seinen zijn: iets wat je kan zien, symptomen zijn: iets wat subjectief is, bijvoorbeeld de gedachte dat je dood wilt. Deze lijst van seinen en symptomen samen kan.....read more

Access: 
Public
PKG Aanvullende aantekeningen
Persoonlijkheids, Klinische en Gezondheidspsychologie (PKG): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1465
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer