BulletPoint samenvatting Beginselen van strafrecht van Enschede, 13e druk


Hoofdstuk 1 - Introductie

3. Strafrecht als negatief sanctiestelsel 

  • Rechtsnormen hebben de volgende functies:

    • Rechtsnormen geven aan hoe burgers zich in bepaalde situaties rechtens behoren te gedragen.

    • Rechtsnormen zijn maatstaven om gedrag van burgers te beoordelen.

    • Rechtsnormen zijn bronnen van legitieme verwachtingen met betrekking tot gedrag van anderen.

  • Het burgerrechtelijke sanctiestelsel kent sancties zoals schadevergoeding reële executie en gebod of verbod met dwangsom.

  • Het bestuursrechtelijke sanctiestelsel kent sancties als de administratieve boete, het intrekken van een vergunning en bestuursdwang.

  • Het strafrechtelijke sanctiestelsel kent straffen en maatregelen.

  • Strafbepaling wordt gedaan aan hand van de delictsomschrijving en sanctie.

4. Strafrechtswetenschappen 

  • De normatieve strafrechtswetenschap onderzoekt de in het strafrecht voorkomende rechtsnormen in samenhang met de bevoegdheden, rechten en plichten van de betrokken personen en autoriteiten.

  • De feitelijke strafrechtswetenschap en tot hier behoren de criminologie, strafrechtssociologie, de forensische psychiatrie, psychologie en de criminalistiek.

  • De methode van de wijsbegeerte van het strafrecht is de belangrijkste vraag hoe men het bestaan en het gebruik van strafrecht rechtvaardigt.

5. Strafrechtstheorieën 

  • In de verdragstheorie is het uitgangspunt dat burgers onderling een maatschappelijk verdrag hebben gesloten.

  • In de absolute theorie zijn strafgrond en strafdoel niet te onderscheiden. De straf vindt haar rechtvaardiging in de strafgrond.

  • De relatieve theorie zijn strafgrond en strafdoel niet te onderscheiden. Er wordt gestraft om te voorkomen dat de dader de misdaad nogmaals pleegt.

  • Bij de verenigingstheorie zijn strafgrond en strafdoel wel te onderscheiden. Hierbij is vergelding geen doel op zichzelf en wordt strafrecht rationeel gebruikt.

  • In het strafrecht zijn verschillende partijen die betrokken zijn:

    • Dader.

    • Slachtoffer.

    • De omgeving van de dader.

    • De samenleving.

6. Criminele politiek

  • In het traditionele stuursystemen maken politie en justitie van hun bevoegdheden gebruik zoals men dat nu eenmaal gewend is, zoals het historisch is gegroeid.

  • In het ideologische stuursysteem hanteert men bevoegdheden uitsluitend op grond van ideologische en politieke vooronderstellingen zonder zich af te vragen welk effect het beleid heeft.

  • In het rationele stuursysteem wordt het beleid afgestemd op het gekozen doel.

7. Materieel en formeel strafrecht 

  • In het materiële strafrecht legt de wetgever neer welke gedragingen strafbare feiten zijn en welke strafrechtelijke sancties op de feiten zijn gesteld.

8. Wetsgeschiedenis 

  • Het Wetboek van Strafrecht dateert uit 1886.

  • Het Wetboek van Strafvordering dateert uit 1926.

  • Er zijn twee grote ontwikkelingen:

  • De versterking van de rol van het slachtoffer in het strafproces.

  • De overstap van het strafrechtelijke naar het bestuursrechtelijke stelsel van rechtshandhaving.

9. Gewoon en bijzonder strafrecht

  • Het gewone strafrecht omvat alle strafrechtelijke regelingen die zijn neergelegd in het Sr en het Sv en de daarbij behorende regelingen.

  • Bij het bijzondere strafrecht behoren de overige strafrechtelijke regelingen zoals het militaire strafrecht, oorlogsstrafrecht, economische en belastingstrafrecht en het strafrecht dat is geregeld in bijzondere wetten.

  • Het militaire strafrecht omvat het gewone strafrecht aangevuld met het Wetboek militair strafrecht en de Wet militaire strafrechtspraak.

  • Het oorlogsstrafrecht is geregeld in de Wet oorlogsstrafrecht 1952.

  • Het economische strafrecht is geregeld in de Wet op de economische delicten (WED).

  • Het belastingrecht is geregeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Douanewet.

10. Legaliteitsbeginsel

  • Het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel noemt men ook wel nullum crimen of nulla poena sine praevia lege en betekent dat een feit alleen strafbaar is als het valt onder een wettelijke strafbepaling.

11. Delictsomschrijving, tenlastelegging, bewezenverkaring en sanctie

  • De omschrijving van een strafbaar feit bevat de volgende kenmerken:

    • Slechts een menselijke gedraging is strafbaar.

    • De menselijke gedraging moet beantwoorden aan het in de delictsomschrijving vermelde handelen of nalaten.

    • De gedraging moet wederrechtelijk zijn.

    • De gedraging moet aan schuld (van de verdachte) te wijten zijn.

12. Internationaal strafrecht

  • Het internationaal strafrecht omvat de volgende vier onderdelen:

  • De afbakening en begrenzing van verschillende nationale strafrechtelijke stelsels.

  • De toegenomen invloed van de Europese Unie op het Nederlandse straf(proces)recht.

  • De strafrechtelijke vormen van samenwerking tussen staten, ook wel internationale rechtshulp genoemd.

  • De ontwikkeling en berechting van internationale misdrijven ook wel internationaal of supranationaal strafrecht.

  • Nederland heeft de werking van het nationale strafrecht uitgebreid buiten het eigen land op grond van de volgende vier beginselen:

  • De Nederlandse strafwet is ook toepasselijk op Nederlanders die in het buitenland strafbare feiten begaan, mits dat feit zowel naar Nederlands recht als het recht van dat land strafbaar is. Dit is een uitwerking van het personaliteitsbeginsel.

  • De Nederlandse strafwet is ook toepasselijk op Nederlanders die in het buitenland strafbare feiten begaan die zijn gericht tegen bepaalde economische of staatkundige belangen van Nederland. Dit is een uitwerking van het beschermingsbeginsel.

  • De Nederlandse strafwet is ook toepasselijk op strafbare feiten waarbij een Nederlander het slachtoffer is. Dit is een uitkering van het passief nationaliteitsbeginsel.

  • De Nederlandse strafwet is ook toepasselijk op sommige feiten die buiten het Nederlandse grondgebied zijn begaan door en tegen wie dan ook. Dit is een uitwerking van het universaliteitsbeginsel.

  • Op grond van het beginsel van unietrouw zijn lidstaten verplicht (art. 4 lid 3 VEU):

    • Alle algemene en bijzondere maatregelen te treffen ter nakoming van de verplichtingen van het verdrag;

    • de taak van de instellingen van de Unie (Europese Raad van ministers, Europese Commissie, Europees Parlement en Europees Hof) te vergemakkelijken.

    • Zich te onthouden van maatregelen die de doelstellingen in gevaar kunnen brengen.

  • Het materiële supranationaal strafrecht bestaat uit internationale misdrijven en een aantal algemene regels en beginselen ten aanzien van internationale strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Hoofdstuk 2 - Organen van strafrechtspleging

13. Strafwetgevers

  • Bij wetten in formele zin gaat het om wetten die tot stand zijn gekomen door samenwerking tussen regering en Staten-Generaal (art. 81 Gw).

  • Bij wetten in materiële zin gaat het om elke door het daartoe bevoegde overheidsorgaan vastgestelde algemene regeling die burgers bindt.

  • De Grondwet is de hoogste wet in formele zin.

  • Lagere wetten mogen niet strijdig zijn met hogere wetten.

14. Politie 

  • De politie heeft twee taken:

    • Het handhaven van de rechtsorde.

    • Het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

15. Rechterlijke macht

  • De gerechten die bij de gewone strafrechtspleging zijn betrokken ontlenen hun rechtsprekende taak aan verschillende wetten:

    • In de eerste plaats is er de Gw waarin is bepaald dat de berechting van strafbare feiten worden opgedragen aan de rechterlijke macht (art. 113 lid 1 Gw).

    • In de tweede plaats is er de Wet op de Rechterlijk de Organisatie (RO).

    • In de derde plaats is in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (WRRA) de rechtspositie van leden van de rechterlijke macht geregeld en zaken als disciplinaire maatregelen schorsing en ontslag.

  • Bij alle gerechten (rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad) bestaan drie soorten magistraten:

    • de met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, ook wel de zittende magistratuur genoemd;

    • de met de vervolging van strafzaken belaste leden, ook wel de staande magistratuur genoemd;

    • de met griffiewerkzaamheden belaste gerechtsauditeurs

16. Advocatuur

  • Op grond van de Advocatenwet is er een Nederlandse Orde van Advocaten.

  • In de Advocatenwet zijn verder regels van tuchtrechtspraak vastgesteld.

17. Ministerie van Veiligheid en Justitie 

  • De minister van Veiligheid en Justitie is met zijn ambtenaren betrokken bij de strafrechtspleging.

  • De minister van Veiligheid en Justitie heeft een belangrijke taak bij de instandhouding van de voor strafrechtspleging noodzakelijke overheidsvoorzieningen, zoals gerechtsgebouwen, gevangenissen, salariëring van de rechterlijke macht en financiering van de rechtshulp.

18. Regering

  • Op het ministerie van Veiligheid en Justitie worden de gratiebeschikkingen van de regering voorbereid.

19. Reclassering

  • De reclassering heeft de volgende taken (art. 8 Reclasseringsregeling 1995):

    • Het verlenen van hulp en steun aan verdachten of veroordeelden.

    • Het onderzoeken van verdachten of veroordeelden.

    • Het begeleiden van de uitvoering van taakstraffen en andere rechterlijke beslissingen (forensische zorg), het houden van toezicht daarop en het verschaffen van inlichtingen.

Hoofdstuk 3 - Materieel strafrecht

20. Materieel strafrecht

  • In het materieel strafrecht is geregeld welke feiten strafbaar zijn en welke sancties de rechter naar aanleiding daarvan mag toepassen.

  • Materieel strafrecht is geregeld in het Wetboek van Strafrecht.

  • De delicten die in Boek II en III Sr staan noemt commune delicten ter onderscheiding van delicten die in afzonderlijke wetten zijn opgenomen.

  • Commune delicten zijn klassieke delicten zoals moord, diefstal en mishandeling.

21. Misdrijven en overtredingen

  • Misdrijven worden als zwaarder benoemd als overtredingen en dit heeft gevolgen voor strafbepaling.

22. Delictsomschrijving

  • In het strafrecht past de wetgever de volgende manieren toe om een strafbaar feit aan te duiden:

    • Door het delict als een handelen of nalaten te omschrijven, bijvoorbeeld art. 326a en 192.

    • Door alleen een naam te vermelden, de inhoud van de delictsomschrijving wordt dan door de rechtspraak bepaald, bijvoorbeeld art. 300 lid 1.

    • Door een delictsomschrijving en een naam, bijvoorbeeld art. 326 of 310.

  • Bij bijzondere strafwetten is de tot de burger gericht norm (meestal) expliciet in die wet omschreven.

  • Bij formele delicten ligt de nadruk op de gedraging.

  • Bij materiële delicten is juist het veroorzaken van een bepaald gevolg strafbaar.

  • Bij commissiedelicten doet de dader wat verboden is ondanks een gebodsnorm.

  • Bij ommissiedelicten laat de dader na wat geboden is ondanks een gebodsnorm.

23. Wederrechtelijkheid en schuld

  • Wederrechtelijkheid is een vereiste voor strafbaarheid.

  • Een gedraging moet wederrechtelijk zijn om het te kunnen verklaren, dus bijvoorbeeld handelen uit noodweer is niet wederrechtelijk.

  • De term schuld heeft in het strafrecht drie betekenissen:

    • Schuld in de zin van 'het gedaan hebben' (art. 27 Sv).

    • Bij 'met opzet' of 'per ongeluk' handelen gaat het om schuld in de zin van 'schuldvormen': dolus (opzet) en culpa (onzorgvuldigheid).

    • Het kan ook zijn dat iemand wederrechtelijk een doleuze of culpose delictsomschrijving vervult maar toch geen straf verdient, omdat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.

  • Bij het element verwijt is het uitgangspunt dat iemand anders had kunnen en ook had moeten handelen.

  • Bij zekerheidsbewustzijn gaat het om een gevolg waar de wil niet op is gericht, maar dat nu eenmaal intreedt als rechtstreeks gevolg van het handelen dat op een wel gewild doel is gericht.

  • Voorwaardelijk opzet is de lichtste vorm van opzet. De verdachte is niet zeker van het intreden van een bepaald gevolg, maar zelfs als hij wel zeker was van dat gevolg dan had hij het alsnog gedaan.

  • Als er geen sprake is van schuld kan een verdachte roekeloosheid, onachtzaamheid of onoplettendheid worden verweten.

  • Culpa kent twee vormen: bewuste schuld en onbewuste schuld.

  • Algemene strafuitsluitingsgronden (rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden) zijn beschreven in Boek 1 Sr en het ongeschreven recht.

  • De bijzondere strafuitsluitingsgronden gelden alleen voor die delicten waarbij de wetgever ze heeft voorzien.

  • Overmacht als noodtoestand is ook een vorm van een strafuitsluitingsgrond.

24. Causaliteit

  • Bij materiële delicten is voor strafbaarheid vereist dat uit de gedraging het verboden gevolg is voortgevloeid.

  • In de equivalentietheorie is elke gedraging als oorzaak aan te merken die voorwaarde is voor het intreden van een gebeurtenis.

  • In de adequatietheorie zijn alleen die gedragingen als oorzaak aan te merken voor zover het gevolg redelijkerwijs voorzienbaar is.

  • In de leer van de redelijke toerekening wordt niet alleen gekeken of het gevolg redelijkerwijs is te voorzien als gevolg van de gedraging, maar ook of het vanuit maatschappelijk oogpunt redelijk is om de verdachte daarvoor aansprakelijk te stellen.

25. Poging en voorbereiding

  • Een poging tot misdrijf is strafbaar indien er een (art. 45 Sr):

    • voornemen is om een bepaald misdrijven te plegen en

    • begin van uitvoering van het misdrijf is.

  • Het gevaarzettende element houdt in dat verdachten gestraft kunnen worden omdat ze in staat zijn een misdrijf te plegen en omdat de kans dat het misdrijf wordt gepleegd groot is geweest.

  • Voor veroordeling tot poging van een bepaald is misdrijf is het volgende vereist:

    • Er is een voornemen is om een bepaald misdrijf te plegen.

    • Het voornemen ook uit een gedraging (begin van uitvoering) moet blijken.

  • Bij een absoluut ondeugdelijke poging kan er nooit sprake zijn van uitvoeren van het delict.

  • Bij een relatief ondeugdelijke poging kan er wel sprake zijn van verwezenlijking van het delict.

  • Voorbereiding van een misdrijf kan ook strafbaar zijn (art. 42 Sr).

26. Daderschap en deelneming

  • Bij fysiek daderschap gaat het om de vraag wie de strafbare gedraging pleegde.

  • Voor strafbaarheid van medeplegen moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    • Er moet een dubbel opzet zijn. De opzet moet gericht zijn op het feit én op de samenwerking.

    • Er moet een gezamenlijke uitvoering zijn.

    • Het strafbare feit moet gevolgd zijn.

  • Voor strafbaarheid van medeplichtigheid bij moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    • Er moet dubbel opzet zijn.

    • De hulp moet bij het strafbare feit worden gegeven.

    • Het misdrijf moet gevolgd zijn.

  • Voor strafbaarheid van doen plegen bij moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    • Er moet dubbel opzet zijn.

    • De materiële dader moet straffeloos zijn.

    • Het strafbare feit moet gevolgd zijn.

  • Voor strafbaarheid van uitlokking moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    • Er moet dubbel opzet zijn.

    • Het initiatief moet bij de uitgelokte zijn gewekt.

    • Er moet gebruik zijn gemaakt van uitlokkingsmiddelen.

    • Het strafbare feit moet gevolgd zijn.

    • De uitgelokte moet zelf aansprakelijk zijn.

  • Consecutieve deelnemingsvorm betekent dat het optreden van de deelnemer wordt gevolgd door het optreden van de pleger.

28. Straffen en maatregelen 

  • Strafrechtelijke sancties zijn te onderscheiden in:

    • Straffen en maatregelen die door de rechter worden opgelegd.

    • Overige strafrechtelijke sancties, enerzijds sancties die het proces beëindigen en anderzijds sancties die geen einde maken aan het strafproces.

  • Bij oplegging van straf moet er sprake zijn van verwijt dat diegene het strafbare feit heeft begaan.

  • Bij oplegging van een maatregel hoeft er geen sprake te zijn van verwijt.

  • De hoofdstraffen zijn gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en geldboete.

  • Levenslang is ook echt levenslang.

  • De tijdelijke gevangenisstraf duurt in beginsel maximaal vijftien jaar (art. 10 lid 2 Sr), maar kan worden onder voorwaarden worden verlengd tot 30 jaar (art. 10 lid 4 Sr).

  • Hechtenis duurt maximaal 1 jaar en wordt toegepast bij overtredingen.

  • Taakstraf kan worden opgelegd in geval van een misdrijf waarop een vrijheidsstraf of een geldboete staat en in geval van overtredingen waarop een vrijheidsstraf staat.

  • Geldboetes zijn verdeeld in zes categorieën en per categorie staat omschreven welk strafbaar feit hieronder valt.

  • Bij een voorwaardelijke veroordeling wordt de straf onvoorwaardelijk opgelegd, alleen wordt de tenuitvoerlegging van die straf opgeschort onder de voorwaarde dat de veroordeelde tijdens de proeftijd geen strafbaar feit pleegt.

  • Tot de vermogensrechtelijke maatregelen behoren onttrekking aan het verkeer, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding.

  • Tot de niet-vermogensrechtelijke maatregelen behoren plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, terbeschikkingstelling en plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.

  • Voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is vereist dat (art. 37 lid 1):

    • de betrokkene een strafbaar feit heeft begaan;

    • de betrokkene gevaarlijk is voor zichzelf, anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen;

    • dat er recent een multidisciplinair gedragskundig rapport is opgesteld.

  • Voor terbeschikkingstelling (TBS) is vereist dat (art. 37a-38l Sr):

    • bij de verdachte tijdens het begaan van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond;

    • het gaat om een misdrijf waarop vier jaar of meer gevangenisstraf is gesteld;

    • de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel eist.

Hoofdstuk 4 - Formeel strafrecht

31. Introductie 

  • Het strafprocesrecht is bedoeld om:

    • te onderzoeken of een strafbaar feit gepleegd is en zo ja;

    • te beslissen of op de dader een sanctie mag en moet worden toegepast; zo ja;

    • die in de wet slechts in abstracte aangegeven sanctie (straf of maatregel) in concreto vast te stellen;

    • de rechterlijke uitspraak of de daarin vervatte sanctie ten uitvoer te leggen.

32. Algemene beschouwingen

  • Het strafproces kan men onderscheiden in accusatoire en inquisitoire processen.

  • In accusatoire processen staan partijen tegenover elkaar voor een lijdelijke (afwachtende) rechter die slechts als scheidsrechter optreedt als hem een beslissing wordt gevraagd.

  • In inquisitoire processen is de rechter actief, hij streeft ernaar de materiële waarheid boven water te brengen.

  • Onder inwendige openbaarheid verstaat men het recht van de verdachte en zijn verdediger om het proces bij te wonen, inzage te kunnen nemen in alle stukken en zelf getuigen en deskundigen te kunnen ondervragen.

  • Het zaakdossier is een verzameling stukken die tijdens het strafrechtelijke onderzoek vanaf de opsporing tot de uiteindelijke afdoening van de zaak ontstaan of uit andere archieven bijeengebracht worden.

  • In het persoonsdossiers worden de voorlichtingsrapporten of psychiatrische rapporten voor alle verdachten verzameld.

34. Strafproces in eerste aanleg

  • Het strafproces is onder te verdelen in het voorbereidend onderzoek en het hoofdonderzoek.

  • Het voorbereidend onderzoek is het onderzoek dat aan de behandeling ter zitting vooraf gaat, art. 132 Sv.

  • Het hoofdonderzoek is het onderzoek op de terechtzitting, de beraadslaging en de uitspraak, art. 268 en 345 e.v. Sv.

  • Het strafproces begint bijna altijd met opsporingsonderzoek en onder opsporing verstaat men het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.

  • De vervolging begint als:

    • de officier van justitie de rechter in de zaak betrekt door hem een vordering tot voorlopige hechtenis (art. 63 Sv) voor te leggen of door de verdachte ter zitting van de kantonrechter of van een andere kamer van de rechtbank te dagvaarden (art. 258 Sv);

    • de officier van justitie (of een daarmee speciaal belaste opsporingsambtenaar of andere person) een strafbeschikking uitvaardigt (art. 257a e.v. Sv) of

    • De verdachte een oproeping van de officier van justitie ontvangt (art. 383 Sv).

  • Na afronding van het onderzoek moet de officier van justitie beslissen of hij:

    • van verdere vervolging afziet (art. 242 Sv);

    • de verdachte een transactie aanbiedt (art. 74 Sr);

    • een strafbeschikking uitvaardigt (art. 257a Sv) of

    • de verdachte laat berechten.

  • Berechting begint met het uitbrengen van een dagvaarding.

35. Bevoegdheid

  • In Nederland is er op vier niveaus een pluraliteit van strafrechters:

  • Op het eerste niveau is er onderscheid tussen de gewone en bijzondere rechter.

  • Op het tweede niveau is er de absolute competentie.

  • Op het derde niveau is er de relatieve competentie.

  • Op het vierde niveau gaat het om de vraag welke kamer voor de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg bevoegd is.

36. Verdachte en zijn verdediging

  • Verdachten hebben het recht te zwijgen en zijn dus niet verplicht te antwoorden, de ambtenaar in kwestie moet de verdachte daarop wijzen.

  • De verhorende ambtenaar mag ook geen strikvragen of suggestieve vragen stellen of de verdachte aan een te klemmende ondervraging onderwerpen.

37. Opsporing 

  • Opsporing is het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.

  • Elk opsporingsonderzoek moet tot doel hebben het nemen van strafvorderlijke beslissingen.

  • De belangrijkste strafvorderlijke beslissing is de vervolgingsbeslissing.

  • Opsporingsambtenaren zijn alle personen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast en zijn in beginsel bevoegd alle strafbare feiten op te sporen.

  • Bij de opsporing van strafbare feiten hebben opsporingsambtenaren verschillende soorten bevoegdheden:

  • In de eerste plaats mogen zij overal gaan, staan, zeggen en vragen als iedere andere burger.

  • In de tweede plaats mogen ze dwangmiddelen toepassen en hebben ze bijzondere opsporingsbevoegdheden zoals vastgesteld in het Sv en andere bijzondere wetten.

  • In de derde plaats zijn politie-ambtenaren bevoegd tot veiligheidsfouillering en, als dat noodzakelijk en onvermijdelijk is, het gebruik van geweld (art. 7 Pw).

  • In de vierde plaats hebben opsporingsambtenaren ook bevoegdheden die niet afhankelijk zijn van een verdachte of een vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.

38. Dwangmiddelen

  • Dwangmiddelen zijn (wettelijk) geoorloofde middelen om tegen de wil van betrokkene maatregelen te treffen.

39. Dwangmiddelen tegen personen

  • Bij aanhouding gaat het om aangrijpen en meenemen van de verdachte naar een plaats waar zich de (hulp)officier van justitie bevindt, meestal het politiebureau.

  • Bij het strafbare feit op heterdaad is iedere burger (dus niet alleen politie-ambtenaren) bevoegd tot aanhouding.

  • Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte gehoord door of onder verantwoordelijkheid van de hulpofficier van justitie.

  • Bij verdenking van (ernstiger) misdrijven kan de verdachte na verloop van de termijn voor verhoor in verzekering worden gesteld, oftewel preventieve hechtenis.

  • Een ander dwangmiddel is het onderzoek aan of in het lichaam of kleding, hierbij is het doel om sporen te vinden.

40. Dwangmiddelen met betrekking tot voorwerpen

  • Het enige dwangmiddel met betrekking tot voorwerpen is inbeslagneming.

  • Ten behoeve van inbeslagneming heeft Rechter-Commissaris nog enkele steundwangmiddelen:

    • Zo kan hij aan iedere vermoedelijke houder van een voorwerp de uitlevering van dat voorwerp bevelen.

    • Ook kan hij elke plaats doorzoeken.

    • In geval van ontdekking op heterdaad of van een misdrijf als omschreven in art. 67 Sv kan hij ook een bevel tot uitlevering van poststukken afgeven.

41. Dwangmiddelen met betrekking tot woningen

  • Bij dwangmiddelen met betrekking tot woningen en andere plaatsen moet men denken aan het betreden van plaatsen, het binnentreden van woningen en het doorzoeken van woningen.

  • Bij het binnentreden van een woning zonder toestemming moet de binnentredende ambtenaar daartoe een machtiging hebben.

  • De bevoegdheid tot het binnentreden van een woning verschilt van de bevoegdheid tot doorzoeking van een woning.

47. Dagvaarding

  • De dagvaarding bestaat uit:

    • een oproep om te verschijnen;

    • een mededeling van wat ten laste wordt gelegd (art. 261 Sv);

    • een overzicht van een aantal rechten die de verdachte heeft (art. 260 lid 3 en 44 lid 2 Sv).

48. Onderzoek ter terechtzitting

  • Bij het onderzoek ter terechtzitting gaat het vooral om het feitenonderzoek en het persoonsonderzoek.

  • Het onderzoek ter terechtzitting verloopt volgens een vaste lijn (art. 270-345 Sv):

    • Het onderzoek begint met het uitroepen van de zaak (art. 270 Sv).

    • Dan begint het hoofdonderzoek dat alleen kan eindigen met een einduitspraak (art. 138 Sv). De officier van justitie kan de zaak dus niet me seponeren of de dagvaarding intrekken of wijzigen (art. 266 lid 1 Sv).

    • Als de verdachte niet verschijnt, dan onderzoekt de rechter of de dagvaarding geldig is uitgereikt.

    • Als de dagvaarding niet geldig is uitgereikt, dan spreekt de rechter de innigheid van de dagvaarding uit.

    • Daarna gaat het onderzoek verder met ondervraging van de verdachte.

    • Na de verdachte worden eventuele getuigen, deskundigen, slachtoffer of nabestaanden gehoord.

    • Vervolgens volgt voorlezing van de stukken.

    • Daarna houdt de officier van justitie het requisitoir (art. 311 Sv) en daarin gaat hij nader in op de vragen van art. 348 en 350 die de rechter later zal moeten beantwoorden.

    • De OvJ gaat in op de op te leggen straf of maatregel.

    • De advocaat zal ook ingaan op de vragen van art. 348 en 350 Sv.

    • Tenslotte heeft de verdachte het laatste woord.

49. Beraadslaging en uitspraak

  • Beraadslaging vindt plaats in de raadkamer, hierbij zijn drie rechters en de griffier aanwezig.

  • De griffier neemt deel aan de discussie maar heeft uiteindelijk geen stem.

  • De vragen van art. 348, ook wel de voordragen genoemd, luiden als volgt:

    1. Is de dagvaarding geldig?

    2. Is de rechter bevoegd?

    3. Is de officier van justitie ontvankelijk?

    4. Zijn er redenen voor schorsing van de vervolging?

  • Als de eerste drie vragen van art. 348 zijn beantwoord met ja en de vierde vraag met 'nee' dan gaat men over naar de vragen van art. 350:

    1. Is het ten laste gelegde feit bewezen?

    2. Is het bewezen verklaarde strafbaar?

    3. Is de verdachte strafbaar?

    4. Welke straf of maatregel moet de rechter opleggen?

Check supporting content in teasers:
Stampvragen Beginselen van strafrecht van Enschede, 13e druk

Stampvragen Beginselen van strafrecht van Enschede, 13e druk

[toc  Beginselen van het strafrecht van Van Enschedé]

Hoofdstuk 1

 

  1. Welke functies hebben rechtsnormen?

  2. Welke sancties kent het burgerlijk sanctiestelsel?

  3. Wat is het uitgangspunt van de Verdragstheorie?

  4. Welke partijen zijn betrokken in het strafrecht?

  5. Maak een onderscheid tussen materieel en formeel strafrecht.

  6. Noem een voorbeeld van bijzonder

  7. .........Read more
Access: 
Public
Check page access:
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Follow the author: Law Supporter
Check more of topic:
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.