Inleiding Strafrecht - UvA - Extra oefenvragen 2016/2017

Vragen

Vraag 1

Een deel van de Loosdrechtse plassen geldt als waterwingebied. Het is een verboden gebied voor vaartuigen hetgeen steeds duidelijk op witte borden met zwarte letters staat aangegeven. Herman is een fervent surfer en is op zijn surfplank in het waterwingebied verzeild geraakt. Hij wordt door de waterpolitie staande gehouden en krijgt een boete van € 130,- Herman is het hier niet mee eens en betaalt de boete niet. Uiteindelijk moet hij voorkomen. Herman legt aan de rechter uit dat het verbodsbord vaartuigen betreft en dat een surfplank geen vaartuig is. Herman beroept zich op

  1. het verbod van analogische wetstoepassing
  2. het verbod van toepassing van ongeschreven recht
  3. het lex certa beginsel
  4. het verbod van extensieve interpretatie

Vraag 2

De gemeente Amsterdam wil een verbod om fietsen te stallen op het Sierplein in Amsterdam en dit strafbaar stellen. De doorgang op het plein wordt van tijd tot tijd versperd door een wirwar aan fietsen. Eén van de raadsleden betoogt dat een dergelijk verbod niet nodig is. Zij geeft aan dat indien voldoende plek aan de zijkant van het plein wordt gemaakt voor nieuwe fietsenrekken dat fietsers dan automatisch hun fiets daar zullen neerzetten. Daarbij merkt zij op dat gezien het gebrek aan capaciteit bij de politie er van handhaving van het verbod niet veel zal terechtkomen.

Op welke voorwaarden voor strafbaarstelling (criteria van de Roos) doelt het raadslid?

  1. Schade en proportionaliteit
  2. Proportionaliteit en legaliteit
  3. Subsidiariteit, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
  4. Anticipatie, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit

Vraag 3

Bij welke stafrechtelijke theoretische stroming kan de TBS-maatregel het best worden ondergebracht?

  1. Absolute vergelding
  2. Klassieke richting
  3. Verenigingstheorie
  4. Schade en proportionaliteit
  5. Proportionaliteit en legaliteit
  6. Subsidiariteit, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
  7. Anticipatie, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
  8. Relatieve/doel theorieën

Vraag 4

Artikel 290 Sr (kinderdoodslag) is een:

  1. geprivilegieerd delict ten opzichte van art. 287 Sr
  2. gekwalificeerd delict ten opzichte van art. 287 Sr
  3. geprivilegieerd delict ten opzichte van art 307 Sr
  4. gronddelict

Vraag 5

Fenix is een enthousiaste jongen die zojuist gestart is met een opleiding als brandweerman. Op een mooie avond loopt hij in de Bos-en Lommerwijk en ziet een oud gebouwtje in brand staan. Fenix inspecteert snel of het stulpje misschien op de monumentenlijst staat, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Hij steekt geen vinger uit. Zelden heeft hij zo’n mooi brandje gezien! De Officier van Justitie besluit Fenix te vervolgen op grond van art. 157 Sr. Geef aan wat rechtens is.

  1. Veroordeling van Fenix is in strijd met diens autonomie van vrij mens en burger. Art. 157 Sr. is immers uitdrukkelijk geformuleerd als een commissiedelict;
  2. Veroordeling van Fenix is in strijd met het legaliteitsbeginsel.. Art. 157 Sr. is immers uitdrukkelijk geformuleerd als een commissiedelict;
  3. Veroordeling van Fenix stuit op geen enkel bezwaar, want als aspirant brandweerman rust op hem een extra grote verantwoordelijkheid;
  4. Veroordeling van Fenix is geen enkel probleem, want de brand is aan zijn schuld te wijten (Art. 158 Sr.)

Vraag 6

Herman is eigenaar van een Volvo Amazone. De auto wordt in Amsterdam gestolen. Herman doet aangifte doch hoort niets meer van zijn auto. Een maand later wordt Herman gebeld door een vriendin in Utrecht. Zij weet te vertellen dat de Volvo Amazone rondrijdt bij een autoverhuurbedrijf voor klassiekers in Utrecht-Overvecht. Herman reist met de trein naar Utrecht en huurt bij het autoverhuurbedrijf de auto die van hem gestolen is. Hij rijdt er direct mee naar huis en zet hem in de garage. Het autoverhuurbedrijf vordert de auto terug maar Herman laat weten dat hij hem niet zal retourneren. Uiteindelijk wordt Herman vervolgd wegens verduistering (321 Sr) Herman zal:

  1. niet worden veroordeeld wegens verduistering omdat hij niet wederrechtelijk heeft gehandeld;
  2. worden veroordeeld wegens verduistering omdat hij niet wederrechtelijk heeft gehandeld maar wel schuld heeft;
  3. niet worden veroordeeld omdat hij de rechtmatige eigenaar van de auto is;
  4. worden veroordeeld wegens verduistering omdat hij op onrechtmatige wijze bezit heeft genomen van de auto

Vraag 7

Nick en Madonna wonen in hetzelfde huis en handelen af en toe in ecstasy pillen (MDMA). Na een ruzie met de leverancier besluit Madonna een wapen aan te schaffen. Ze heeft jaren op schietles gezeten dus ze weet er mee om te gaan. Onverwacht komt ze in de situatie dat ze het wapen moet gebruiken. Op een avond wordt de deur geforceerd door de drugscrimineel Johan die Nick bedreigt met een mes; als hij niet met geld over de brug komt dan zal hij hem neersteken. Madonna weet dat Nick geen geld heeft. In paniek trekt ze het wapen en schiet. Ze raakt Johan dodelijk. Ze wordt vervolgd wegens doodslag (art. 287 Sr). Madonna geeft op de terechtzitting aan dat ze Nick wilde verdedigen tegen Johan. Door de hevige paniek die de actie van Johan bij haar teweegbracht, realiseerde ze zich niet meer dat ze Johan ook had kunnen tegenhouden door hem minder fataal te raken. De rechter zal indien hij haar verweer aanvaardt een beroep op:

  1. noodtoestand honoreren;
  2. een beroep op noodweer honoreren;
  3. een beroep op noodweerexces honoreren;
  4. een beroep op AVAS honoreren.

Vraag 8

Indien het causale verband bij ten laste gelegde materiële delicten ontbreekt, dient de rechter de verdachte:

  1. te veroordelen
  2. vrij te spreken
  3. te ontslaan van alle rechtsvervolging
  4. de dagvaarding nietig te verklaren

Vraag 9

Onder het opportuniteitsbeginsel wordt verstaan dat:

  1. alleen het openbaar ministerie strafzaken bij de strafrechter mag aanbrengen
  2. het openbaar ministerie de vrijheid heeft een selectie te maken uit het aanbod van strafzaken
  3. het openbaar ministerie slechts tot vervolging kan overgaan indien een redelijk vermoeden van schuld bestaat
  4. strafbeschikkingen in sommige gevallen mogen worden uitgevaardigd door opsporingsambtenaren

Vraag 10

Faruk werkt bij het Kruidvat en ziet dat Melanie sieraden in haar zak heeft gestoken. Als Melanie de kassa passeert betaalt zij hetgeen in haar winkelmandje ligt. De sieraden rekent zij niet af. Faruk mag Melanie

  1. staande houden (art. 52 Sv)
  2. aanhouden (art. 53 Sv)
  3. onderzoeken aan de kleding (art. 56 Sv)
  4. geen van de genoemde dwangmiddelen toepassen.

Vraag 11

Emma werkt bij de Vomar in Amsterdam. Pim gaat met een volle boodschappentas naar de betaalpaal van de zelfscan van de Vomar, scant zijn boodschappen en rekent af met zijn pasje. Hij wordt door de computer uitgekozen voor een steekproefsgewijze controle waarna Emma conform de instructies zeven boodschappen scant. Geen van deze boodschappen zijn door Pim gescand. Het blijkt dat Pim alleen een beker yoghurt en een zak kroepoek heeft afgerekend. Emma deelt hem mee dat hij is aangehouden. Ze waarschuwt haar collega’s en belt de politie. Emma mag

  1. Pim niet aanhouden omdat ze geen opsporingsambtenaar is
  2. Pim niet aanhouden omdat niet zeker is of diens handelingen wel onder art. 310 Sr vallen
  3. Pim aanhouden omdat zij hem op heterdaad betrapt heeft
  4. Pim aanhouden omdat voor winkeldiefstal voorlopige hechtenis is toegelaten

Vraag 12

In art. 350 Sv staat dat de rechtbank beraadslaagt op grond van de tenlastelegging. Wat wordt daarmee bedoeld?

Stelling I Dat de grondslag van de tenlastelegging niet mag worden verlaten in die zin dat na het uitbrengen van de dagvaarding de tenlastelegging niet meer mag worden gewijzigd.

Stelling II Dat de tenlastelegging leidend is. Een consequentie hiervan is dat de rechter niet kan kwalificeren (vraag 2 art. 350 Sv) indien niet alle bestanddelen van de delictsomschrijving in de tenlastelegging zijn opgenomen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  2. Stelling II is juist, stelling I is onjuist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 13

Welk rechtsmiddel kan de verdachte tegen een strafbeschikking aanwenden?

  1. Hoger beroep
  2. Herziening
  3. Verzet
  4. Cassatie

Vraag 14

Bewoners van de Beethovenstraat in Amsterdam vinden het hinderlijk dat de leerlingen van het St. Nicolaaslyceum als het regent steeds schuilen onder het afdak van het portiek van hun flat. Zij hebben hierover meerdere malen contact gehad met de politie maar dat heeft weinig effect. De bewoners vinden dat er een verbodsbord moet komen. De betreffende wethouder geeft echter aan dat het probleem zich zo sporadisch voordoet dat een verbodsbord wel zwaar overdreven zou zijn. Volgens hem is er geen agent te vinden die steeds die jongeren gaat wegsturen. Hij stelt voor een afdak nabij de school te maken zodat leerlingen daar kunnen schuilen voor de regen.

Aan welke criteria voor strafbaarstelling toetst de wethouder?

  1. Subsidiariteitsbeginsel, schadebeginsel, beginsel van de praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
  2. Proportionaliteitsbeginsel, schadebeginsel, beginsel van praktische hanteerbaarheid en effectiviteit en legaliteitsbeginsel
  3. Subsidiariteitsbeginsel; schadebeginsel; en legaliteitsbeginsel
  4. Proportionaliteitsbeginsel, subsidiariteitsbeginsel, schade, beginsel van praktische hanteerbaarheid en effectiviteit

Vraag 15

Kolya wordt vervolgd ter zake dat aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval plaatsvond waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht (artikel 6 Wegenverkeerswet). De tenlastelegging luidt als volgt: “dat hij op 27 juli 2015 te Klimmen, in de gemeente Voerendaal, als bestuurder van een motorrijtuig daarmede rijdende over de weg, de Klimmenderstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, welke bovenbedoelde gedraging hieruit heeft bestaan dat hij (…)”, door rood is gereden en daardoor een aanrijding heeft veroorzaakt. Ter terechtzitting beroept Kolya zich op psychische overmacht: hij was op dat moment gegijzeld door een bij hem in de auto zittende gewapende en gevluchte bankovervaller die hem dwong door middel van bedreiging met een vuurwapen door te rijden. Als de rechter dit verweer honoreert zal hij Kolya

  1. Vrijspreken
  2. ontslaan van alle rechtsvervolging omdat de schuld ontbreekt
  3. ontslaan van alle rechtsvervolging omdat de wederrechtelijkheid ontbreekt
  4. schuldig verklaren zonder oplegging van straf (artikel 9a Sr.)

Vraag 16

Voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht zal de rechter:

  1. de taakstraf omzetten in een gevangenisstraf;
  2. de taakstraf omzetten naar een geldboete;
  3. vervangende hechtenis bevelen;
  4. voorlopige hechtenis bevelen.

Vraag 17

Twan heeft door middel van een strafbeschikking een geldboete en een taakstraf opgelegd gekregen. De maximale duur van de taakstraf is:

  1. 180 uur;
  2. 240 uur;
  3. 120 uur;
  4. 250 uur.

Vraag 18

Als bijzondere strafverhogende omstandigheid geldt het bepaalde in art:

  1. 258 Sr;
  2. 312 Sr;
  3. 44 Sr;
  4. 43a Sr.

Vraag 19

Tobias is in 2011 veroordeeld tot een taakstaf van 200 uur wegens mishandeling (art. 300 Sr). De taakstraf heeft hij uitgevoerd. In 2015 staat hij weer voor de rechter omdat hij zijn huisgenoot heeft mishandeld door die met een hockeystick te slaan. De rechter kan:

  1. maximaal 240 uur taakstraf opleggen mits gecombineerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende sanctie;.
  2. alleen een vrijheidsbenemende sanctie opleggen;
  3. geen taakstraf opleggen;
  4. maximaal 180 uur taakstraf opleggen.

Vraag 20

Samir moet terecht staan omdat hij Peer van het leven heeft berooft (art 287 Sr.) Ter zitting blijkt dat Samir handelde uit noodweer. (art 41 lid 1 Sr.) De rechter zal Samir :

  1. Vrijspreken omdat Samir niet strafbaar ;
  2. Vrijspreken omdat het feit niet strafbaar is;
  3. Ontslaan van alle rechtsvervolging omdat het feit niet kwalificeerbaar is;
  4. Ontslaan van rechtsvervolging omdat het feit niet strafbaar is.

Antwoordindicatie

  1. A

  2. C

  3. D

  4. A

  5. B

  6. D

  7. C

  8. B

  9. B

  10. B

  11. C

  12. B

  13. C

  14. D

  15. A

  16. C

  17. A

  18. A

  19. A

  20. D

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Oefententamens Inleiding Strafrecht - UvA

Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (1)

Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (1)

Vragen

Vraag 1

De heersende leer bij het vaststellen van causaliteit is de:

  1. Adequatietheorie;
  2. Equivalentietheorie;
  3. Leer van de redelijke toerekening;
  4. Leer van de conditio sine qua non.

    Vraag 2

    Bij de vergelijking tussen accusatoire en inquisitoire stelsels komt de vraag aan de orde welk stelsel gelet op zijn theoretische uitgangspunten zich beter zou lenen voor de bescherming van mensenrechten.

    Welke van de volgende mensenrechten zijn minder goed beschermd in een accusatoir systeem van strafvordering, met juryrechtspraak?

    1. Recht op een gemotiveerd oordeel over schuld en straf (‘right to a reasoned judgement’);
    2. Equality of arms;
    3. Recht om (belastende) getuigen te horen;
    4. Recht op vrijheid.

    Vraag 3

    Agent Alric surveilleert in het pittoreske Harlingen, als er opeens een Libaneese man hard voorbij komt rennen. Alrics Fingerspitzengefühl zegt hem dat hier iets aan de hand is en hij zet de achtervolging in. De Libaneese man versnelt zijn pas. Vlak bij de veerhaven weet Alric hem toch in te halen.

    Alric heeft:

    1. de bevoegdheid om de man staande te houden, maar niet om hem aan te houden;
    2. de bevoegdheid om de man staande te houden en aan te houden;
    3. de bevoegdheid om de man te fouilleren;
    4. geen van bovenstaande bevoegdheden.

      Vraag 4

      Arista rijdt met haar auto over de A44 in Den Haag. Sinds kort is daar een wisselstrook aangelegd om files terug te dringen. Arista maakt gebruik van de wisselstrook maar wordt aangehouden door twee opsporingsambtenaren. Zij wijzen haar op het bord dat je

      1. alleen van de wisselstrook gebruik mag maken als je met drie of meer mensen in de auto zit.

      Arista wordt vervolgd en aan haar wordt ten laste gelegd dat “zij op 2 maart 2017 te Den Haag gebruik heeft gemaakt van de wisselstrook, terwijl zij alleen, althans niet met drie of meer mensen, in haar auto zat”.

      Ter zitting stelt ze dat ze onterecht vervolgd wordt omdat er geen wettelijke bepaling is die dit verkeersgedrag strafbaar stelt. De officier van justitie voert aan dat er wél een strafbepaling is die het gedrag van Arista strafbaar stelt, omdat die wet per 15 maart 2017 is ingevoerd en het verbod tevoren duidelijk uit de bebording bleek. Uit het Staatsblad blijkt dat de wet inderdaad per 15 maart 2017 is ingevoerd.

      De rechter zal Arista:

      1. veroordelen. Dat het bord voor Arista niet duidelijk was doet niet af aan het feit dat iedere burger wordt geacht de wet te kennen;
      2. veroordelen, nu is gebleken dat het verkeersgedrag bij wet strafbaar is gesteld;
      3. niet veroordelen, vanwege strijd met het lex certa-vereiste;
      4. niet veroordelen, vanwege strijd met het verbod van terugwerkende kracht.

      Vraag 5

      Royce en Hadrian zijn aan het picknicken in het Vondelpark in Amsterdam. Het is een zwoele zomeravond en ze

      .....read more
      Access: 
      Public
      Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (2)

      Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (2)

      Vragen

      Vraag 1

      Royce wordt veroordeeld ter zake van afpersing (art. 317 lid 1 Sr). Hij heeft onder bedreiging het horloge, de Iphone en de bromfiets afhandig gemaakt van een man die voor een stoplicht stond te wachten. Royce heeft al vaker dit soort delicten gepleegd. De rechter veroordeelt Oscar tot:

      • twee jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarde dat hij de schade die door het misdrijf is veroorzaakt geheel vergoedt;
      • een geldboete van € 1000,-;
      • een taakstraf van 40 uur.

      Is deze strafoplegging rechtens?

      1. Ja, de combinatie met de taakstraf is mogelijk nu geen ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer;
      2. Ja, de straffen en de combinatie daarvan zijn in overeenkomst met de wettelijke bepalingen;
      3. Nee, de gevangenisstraf mag niet in combinatie met de taakstraf worden opgelegd;
      4. Nee, een proeftijd van drie jaar is te lang bij een veroordeling tot twee jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk.

        Vraag 2

        Welke van onderstaande alternatieven geeft het beste het verschil weer tussen een rechtvaardigingsgrond en een schulduitsluitingsgrond?

        1. Een schulduitsluitingsgrond excuseert de verdachte maar - anders dan een rechtvaardigingsgrond - niet eventuele deelnemers;
        2. Een schulduitsluitingsgrond heft de strafbaarheid van het tenlastegelegde feit op, terwijl een rechtvaardigingsgrond de strafbaarheid van de verdachte opheft;
        3. Een rechtvaardigingsgrond is strafuitsluitend voor de verdachte, hetgeen - anders dan een schulduitsluitingsgrond - niet voor eventuele deelnemers geldt;
        4. Een geslaagd beroep op een schulduitsluitingsgrond leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging, terwijl een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond leidt tot vrijspraak.

          Vraag 3

          Waar is het legaliteitsbeginsel neergelegd?

          1. Het is een algemeen rechtsbeginsel en is dus niet neergelegd in een wet;
          2. Het staat in de Grondwet en in wetten waarin een formele delictsomschrijving is opgenomen;
          3. Het staat in de Grondwet en in wetten waarin een materiële delictsomschrijving is opgenomen;
          4. Het staat in de Grondwet, het Wetboek van Strafrecht, en het Wetboek van Strafvordering.

          Vraag 4

          Art. 40 Wegenverkeerwet 1994 is een:

          1. delictsomschrijving;
          2. materiële norm;
          3. sanctienorm;
          4. strafbepaling.

          Vraag 5

          In de 19 eeuw verenigden strafrechtsgeleerden en -practici zich achter de Moderne Richting, in reactie op de -tot dan toe- dominante Klassieke Richting. De aanhangers van de Moderne Richting hadden duidelijk een andere visie op de rechtvaardiging en het nut van strafrechtspleging. In welk opzicht onderscheidde de Moderne Richting zich vooral van de Klassieke Richting?

          1. De Moderne Richting benadrukte de noodzaak van proportionaliteit tussen de ernst van het feit en de zwaarte van de straf;
          2. De Moderne Richting drong aan op codificatie van strafbaarstellingen in wetboeken als uitdrukking van de volkswil;
          3. De Moderne Richting besteedde aandacht aan speciale preventie bij de strafoplegging, opdat de delinquent niet meer in zijn oude fouten zou vervallen;
          4. De Moderne
          .....read more
          Access: 
          Public
          Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (1)

          Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (1)

          Vragen

          Vraag 1

          Arista wordt vervolgd wegens een poging tot afpersing (art. 45 jo 317 Sr). De rechter legt acht maanden gevangenisstraf op waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar onder de voorwaarde dat zij zich voor het einde daarvan niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast legt de rechter ook een voorwaardelijke taakstraf van 200 uur op.

          De officier van justitie gaat in hoger beroep en verzoekt het gerechtshof het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging te vernietigen

          Hij verzoekt het gerechtshof om:

          I. De door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen, omdat een combinatie van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de door de rechtbank opgelegde duur niet gecombineerd mag worden met een taakstraf;

          II. De taakstraf van 200 uur onvoorwaardelijk op te leggen, omdat een voorwaardelijke taakstraf niet kan.

          Beoordeel de juistheid van deze twee standpunten.

          1. Beide standpunten zijn juist;
          2. Beide standpunten zijn onjuist;
          3. Standpunt I is juist, standpunt II is onjuist;
          4. Standpunt I is onjuist, standpunt II is juist.

            Vraag 2

            Wat is niet juist ten aanzien van het legaliteitsbeginsel?

            1. Een gedraging is pas strafbaar als die ten tijde van het begaan in een wet strafbaar is gesteld;
            2. In een wettelijke bepaling mogen soms open termen worden gebruikt;
            3. Een strafbaar feit moet altijd in een wet in formele zin zijn opgenomen;
            4. De rechter mag in moeilijke gevallen de wet interpreteren.

            Vraag 3

            Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is niet vereist dat:

            1. er sprake was van een noodweersituatie;
            2. verdachtes reactie geboden was door de noodzakelijke verdediging;
            3. er causaal verband bestaat tussen de hevige gemoedsbeweging en de aanranding;
            4. er causaal verband bestaat tussen de hevige gemoedsbeweging en de disproportionele reactie.

              Vraag 4

              Het verbod van analoge wetsinterpretatie houdt in dat het in het strafrecht verboden is:

              1. iemand te straffen voor een feit dat voor de inwerkingtreding van de strafbaarstelling begaan is;
              2. vage termen in wettelijke bepalingen met een zekere vrijheid te interpreteren;
              3. uit een wettelijk voorschrift een grondregel af te leiden en toe te passen op een geval dat strikt genomen niet onder dit voorschrift valt;
              4. iemand voor een feit te bestraffen waarvoor deze persoon al eerder is gestraft.

              Vraag 5

              De stichting ‘Red een Eend’ trekt zich het belang aan van enkele koppels krakeenden die hun broedgebied hebben rond de Demmeriksekade, nabij de Vinkeveense plassen. Om de dieren zoveel mogelijk rust te bezorgen, stelt de stichting aan de gemeente De Ronde Venen voor een inrijverbod gedurende de maanden februari-juni voor alle verkeer van kracht te laten worden door het plaatsen van een bord aan het begin van de Demmeriksekade. Diederik, de wethouder van natuur en milieu voelt daar niet veel voor. Hij stelt dat krakeenden geen beschermde dieren zijn

              .....read more
              Access: 
              Public
              Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (2)

              Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (2)

              Vragen

              Vraag 1

              Welke stelling over het legaliteitsbeginsel is juist?

              Stelling I Het lex certa-beginsel verbiedt het gebruik van open termen.

              Stelling II Uit het legaliteitsbeginsel volgt dat de rechter wettelijke bepalingen niet extensief mag interpreteren.

              1. Alleen stelling I is juist.
              2. Alleen stelling II is juist.
              3. Stelling I en II zijn beide juist.
              4. Beide stellingen zijn onjuist.

              Vraag 2

              Naar heersende opvatting is analogische interpretatie van strafbepalingen

              1. toegelaten omdat de wetgever ten tijde van het opstellen van een strafbepaling niet alle in de toekomst voor strafbaarheid van belang zijnde omstandigheden kan voorzien.
              2. toegelaten omdat strafbepalingen onvermijdelijk een abstract karakter hebben.
              3. niet toegelaten omdat dit in strijd is met de legaliteitseis van art. 1 Sr.
              4. niet toegelaten omdat wettelijke strafbepalingen met terugwerkende kracht de nullum crimen regel opzij zetten.

              Vraag 3

              Uit het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sr worden in het algemeen vier verboden afgeleid. Welk van de volgende alternatieven behoort daar niet toe?

              1. Het verbod van terugwerkende kracht.
              2. Het verbod van onduidelijke, onnauwkeurige strafbepalingen.
              3. Het verbod van teleologische interpretatie.
              4. Het verbod van toepassing van ongeschreven recht.

              Vraag 4

              Welke filosoof wordt geassocieerd met de idee van de vergelding als voornaamste grondslag voor bestraffing?

              1. De Schotse filosoof David Hume.
              2. De Franse filosoof Michel Foucault.
              3. De Engelse filosoof Jeremy Bentham.
              4. De Duitse filosoof Immanuel Kant.

              Vraag 5

              Art. 5 Wegenverkeerswet 1994 bevat een

              1. formele norm.
              2. materiële norm.
              3. sanctienorm.
              4. ambtelijk bevel.

              Vraag 6

              In het strafrecht wordt zowel onderscheiden tussen formele en materiële delicten als tussen krenkings- en gevaarzettingsdelicten. Maak de zin af: art. 307 Sr (dood door schuld) is

              1. zowel een formeel delict als een gevaarzettingsdelict.
              2. zowel een materieel delict als een gevaarzettingsdelict.
              3. zowel een formeel delict als een krenkingsdelict.
              4. zowel een materieel delict als een krenkingsdelict.

              Vraag 7

              Welke stelling(en) is/zijn (on)juist?

              Stelling I Zowel bij een commissiedelict als bij een formeel omschreven delict dient een bepaald gevolg te zijn ingetreden.

              Stelling II Bij een omissiedelict dient een bepaald gevolg te zijn ingetreden.

              1. Alleen stelling I is juist.
              2. Alleen stelling II is juist.
              3. Beide stellingen zijn juist.
              4. Beide stellingen zijn onjuist.

              Vraag 8

              Het belang van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 1933 (Veearts) is gelegen in het feit dat de Hoge Raad in dit arrest

              1. uitbreiding heeft gegeven aan de strafuitsluitingsgrond wettelijk voorschrift.
              2. uitbreiding heeft gegeven aan de strafuitsluitingsgrond overmacht.
              3. een ongeschreven schulduitsluitingsgrond aanvaardde.
              4. een ongeschreven rechtvaardigingsgrond aanvaardde.

              Vraag 9

              Het begrip ‘facetwederrechtelijkheid’ verwijst naar

              1. de wederrechtelijkheid als element van het strafbare feit.
              2. de specifieke betekenis die de wederrechtelijkheid heeft in verschillende strafbepalingen.
              3. de wederrechtelijkheid als bestanddeel van de delictsomschrijving.
              4. de wederrechtelijkheid als ongeschreven voorwaarde voor strafbaarheid.

              Vraag 10

              Een onderzoeksbureau heeft de opdracht

              .....read more
              Access: 
              Public
              Inleiding Strafrecht - UvA - Extra oefenvragen 2016/2017

              Inleiding Strafrecht - UvA - Extra oefenvragen 2016/2017

              Vragen

              Vraag 1

              Een deel van de Loosdrechtse plassen geldt als waterwingebied. Het is een verboden gebied voor vaartuigen hetgeen steeds duidelijk op witte borden met zwarte letters staat aangegeven. Herman is een fervent surfer en is op zijn surfplank in het waterwingebied verzeild geraakt. Hij wordt door de waterpolitie staande gehouden en krijgt een boete van € 130,- Herman is het hier niet mee eens en betaalt de boete niet. Uiteindelijk moet hij voorkomen. Herman legt aan de rechter uit dat het verbodsbord vaartuigen betreft en dat een surfplank geen vaartuig is. Herman beroept zich op

              1. het verbod van analogische wetstoepassing
              2. het verbod van toepassing van ongeschreven recht
              3. het lex certa beginsel
              4. het verbod van extensieve interpretatie

              Vraag 2

              De gemeente Amsterdam wil een verbod om fietsen te stallen op het Sierplein in Amsterdam en dit strafbaar stellen. De doorgang op het plein wordt van tijd tot tijd versperd door een wirwar aan fietsen. Eén van de raadsleden betoogt dat een dergelijk verbod niet nodig is. Zij geeft aan dat indien voldoende plek aan de zijkant van het plein wordt gemaakt voor nieuwe fietsenrekken dat fietsers dan automatisch hun fiets daar zullen neerzetten. Daarbij merkt zij op dat gezien het gebrek aan capaciteit bij de politie er van handhaving van het verbod niet veel zal terechtkomen.

              Op welke voorwaarden voor strafbaarstelling (criteria van de Roos) doelt het raadslid?

              1. Schade en proportionaliteit
              2. Proportionaliteit en legaliteit
              3. Subsidiariteit, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
              4. Anticipatie, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit

              Vraag 3

              Bij welke stafrechtelijke theoretische stroming kan de TBS-maatregel het best worden ondergebracht?

              1. Absolute vergelding
              2. Klassieke richting
              3. Verenigingstheorie
              4. Schade en proportionaliteit
              5. Proportionaliteit en legaliteit
              6. Subsidiariteit, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
              7. Anticipatie, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
              8. Relatieve/doel theorieën

              Vraag 4

              Artikel 290 Sr (kinderdoodslag) is een:

              1. geprivilegieerd delict ten opzichte van art. 287 Sr
              2. gekwalificeerd delict ten opzichte van art. 287 Sr
              3. geprivilegieerd delict ten opzichte van art 307 Sr
              4. gronddelict

              Vraag 5

              Fenix is een enthousiaste jongen die zojuist gestart is met een opleiding als brandweerman. Op een mooie avond loopt hij in de Bos-en Lommerwijk en ziet een oud gebouwtje in brand staan. Fenix inspecteert snel of het stulpje misschien op de monumentenlijst staat, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Hij steekt geen vinger uit. Zelden heeft hij zo’n mooi brandje gezien! De Officier van Justitie besluit Fenix te vervolgen op grond van art. 157 Sr. Geef aan wat rechtens is.

              1. Veroordeling van Fenix is in strijd met diens autonomie van vrij mens en burger. Art. 157 Sr. is immers uitdrukkelijk geformuleerd als een commissiedelict;
              2. Veroordeling van Fenix is in strijd met het legaliteitsbeginsel.. Art. 157 Sr. is immers uitdrukkelijk geformuleerd als een commissiedelict;
              3. Veroordeling van Fenix stuit op geen enkel bezwaar, want als aspirant brandweerman
              .....read more
              Access: 
              Public
              Oefententamens Straf(proces)recht I - UvA - Rechtsgeleerdheid

              Oefententamens Straf(proces)recht I - UvA - Rechtsgeleerdheid

              Deze oefenbundel bevat 3 oefententamens, allen gebaseerd op 2014-2015 van het vak Straf(proces)recht I, Universiteit van Amsterdam, rechtsgeleerdheid jaar 1. Vanaf 2017-2018 is dit vak voortgezet onder de naam Inleiding strafrecht, de inhoud van het vak is grotendeels hetzelfde gebleven.

              Oefententamen I

              Deel 1

              Niels zal, evenals voorgaande jaren, op het slotfeest van de intreeweek voor eerstejaars rechtenstudenten Amsterdam naast drank en andere versnaperingen, ook spacecake verkopen. De burgemeester van Amsterdam komt dit ter ore. In overleg met de hoofdofficier van justitie wordt besloten, dat politieagenten, van wie sommige in burger, een oogje in het zeil zullen houden en zullen ingrijpen als dat nodig is. Als zij Niels een aantal malen stukken cake hebben zien verkopen, gaan zij tot aanhouding over. Als omstanders zich er tegenaan bemoeien, ontstaat er een opstootje tussen bezoekers van het feest en de aanwezige politie.

              Dit loopt dusdanig uit de hand dat de politie besluit een einde te maken aan het feest, de omgeving wordt schoongeveegd. Een klein stukje verderop, in de Taksteeg, wordt Daan door een politieagent te verstaan gegeven dat hij dient te vertrekken. Aangezien Daan dat naar het inzicht van de agent niet snel genoeg doet, wordt hij, wegens het verstoren van de orde, aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Na verhoor en het opmaken van proces-verbaal mag hij het politiebureau weer verlaten.

              Enige tijd later wordt Daan door de officier van justitie voor de kantonrechter gedagvaard ter zake van overtreding van art. 2.2 lid 1 APV Amsterdam. De officier legt het volgende ten laste: “dat hij de orde heeft verstoord door zich niet aanstonds, na het gedane bevel van een ambtenaar van politie daartoe, te verwijderen maar in plaats daarvan de agent op luide toon heeft gevraagd of “hij geen boeven kon gaan vangen” en hem daarbij heeft uitgescholden en daarbij onder andere de woorden “kut-Marrokaan” en “geitenneuker” heeft gebezigd’. De kantonrechter acht zich bevoegd kennis te nemen van het ten laste gelegde feit.

              Ter terechtzitting stelt de raadsman van Daan, dat art. 2.2 lid 1 APV buiten toepassing moet worden gelaten. De delictsomschrijving is niet duidelijk genoeg, althans niet zo duidelijk dat voor Daan (de burger) vooraf helder is welke gedraging krachtens het artikel strafbaar is en welke niet. Artikel 1 Sr is daarom geschonden.

              Vraag 1. Op welke norm in het legaliteitsbeginsel doelt de raadsman?

              Art. 2.2 lid 1 APV Amsterdam luidt:

              Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig deel te nemen aan een samenscholing of in groepsverband dan wel afzonderlijk onnodig op te dringen, anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de orde te verstoren.

              Vraag 2. Heeft het verweer kans van slagen?

              Deel 2

              Sofie is journaliste, verantwoordelijk voor

              .....read more
              Access: 
              Public
              Inleiding Strafrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UvA
              Work for WorldSupporter

              Image

              JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

              Working for JoHo as a student in Leyden

              Parttime werken voor JoHo

              Comments, Compliments & Kudos:

              Add new contribution

              CAPTCHA
              This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
              Image CAPTCHA
              Enter the characters shown in the image.
              Check how to use summaries on WorldSupporter.org

              Online access to all summaries, study notes en practice exams

              How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

              • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
              • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
              • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
              • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
              • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

              Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

              There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

              1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
                • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
              2. Use the topics and taxonomy terms
                • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
              3. Check or follow your (study) organizations:
                • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
                • this option is only available trough partner organizations
              4. Check or follow authors or other WorldSupporters
                • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
              5. Use the Search tools
                • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
                • The search tool is also available at the bottom of most pages

              Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

              Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

              Field of study

              Check the related and most recent topics and summaries:
              Activity abroad, study field of working area:
              Institutions, jobs and organizations:
              Access level of this page
              • Public
              • WorldSupporters only
              • JoHo members
              • Private
              Statistics
              1788