Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (2)

2e Oefententamen 2017/2018 bij het vak Algemene Rechtsleer - Universiteit Utrecht


Vragen

Vraag 1 (10 punten)

Tijdens de parlementaire behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling (Handelingen II 1992/93, 48, p. 3598-3599) stelde de regering bij monde van minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin het volgende
over rechterlijke interpretatie (nummers voor de zinnen ‘[1]’,‘[2]’ en ‘[3]’ zijn toegevoegd waarnaar u in uw antwoord kunt verwijzen):

  1. ‘Deze wet bouwt ook voort op de algemene beginselen van ons burgerlijk recht zoals wij die bij uitstek hebben neergelegd in het nieuwe Burgerlijk Wetboek, waarin in een veelheid van situaties een nadere afweging van belangen wordt gevraagd aan de rechter.
  2. Wij zien de rechters al lang niet meer als automaten die een geval onder een regel subsumeren en daarmee uit.
  3. De regel moet worden toegepast, jazeker, als regel, maar niet als wet van Meden en Perzen, niet als een rekenkundig voorschrift waarbij nadenken verder niet nodig zou zijn.

In thema I van het vak zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.

Vraag 1a

Breng elke zin in verband met één van de visies op de bepaaldheid van het recht die het beste op de betreffende zin aansluit. Licht steeds uw keuze voor de betreffende visie op bepaaldheid van het recht toe. [6 punten]

Vraag 1b

Bespreek een voorbeeld uit de jurisprudentie van de Hoge Raad of een andere rechter waarin de opvatting van de regering over rechterlijke interpretatie door de rechter tot uitdrukking wordt gebracht. [4 punten]

Vraag 2 (10 punten)

Paul Scholten schrijft in Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel, pagina 133:

‘En in ieder geval toont de noodzakelijkheid, ook het intuïtief gevondene niet met schijngronden, maar met gronden, die het kunnen dragen, die gezag hebben en aanvaard worden, te motiveren, de
sterke gebondenheid naar buiten bij rechtsvinding.’

Ook J.B.M. Vranken zet in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg uiteen dat ‘schijngronden’ in de rechterlijke motivering vermeden
moeten worden.

Vraag 2a

Welke term gebruikt Vranken voor wat Scholten een motivering op grond van ‘schijngronden’ noemt en leg in eigen woorden uit wat hij daarmee bedoelt. (II.) Illustreer aan de hand van een voorbeeld uit de jurisprudentie een geval waarin de Hoge Raad in zijn motivering ‘schijngronden’ hanteerde. [5 punten]

In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten besproken. In het bijzonder bij één van die visies op bepaaldheid van het recht is fundamentele kritiek geformuleerd op de ‘schijngronden’ die in de motivering van de rechter aan te treffen zouden zijn.

Vraag 2b

Door welke visie op bepaaldheid van het recht werd in het bijzonder kritiek op rechterlijke motiveringen geleverd? (II.) Waarom, met welk doel, werd die kritiek geuit? [5 punten]

Vraag 3 (10 punten)

In De ware toedracht bespreekt Derksen het voorbeeld van de middeleeuwse koudwaterproef:
‘Bij een middeleeuwse koudwaterproef uit de 12 e eeuw werd de beklaagde met handen en voeten aan een touw gebonden en vervolgens te water gelaten. Bleef de persoon[...] drijven, dan werd deze schuldig geacht. Zakte de persoon onder water [...], dan was dat een bewijs voor de onschuld van de persoon. De theorie hierachter was dat het water door God in de doop was gewijd, en dat water daarom de reine van ziel zal ontvangen en de schuldige zal afstoten. De schuldige kan niet zinken, hij blijft vanwege zijn zonden drijven. Gegeven deze theorie is blijven drijven een bewijs van schuld.’

Vraag 3a

Leg aan de hand van het voorbeeld van de koudwaterproef uit wat wordt bedoeld met de theoriegeladenheid van de waarneming. Leg daarbij een verband met de onderbepaaldheid van de waarneming van de feiten. [5 punten]

Vraag 3b

Naast het sprekende voorbeeld van de middeleeuwse koudwaterproef bespreekt Derksen in De ware toedracht ook verschillende voorbeelden uit de hedendaagse strafrechtspraktijk die laten zien dat de waarneming theoriegeladen is. (I.) Bespreek twee theorieën die in de hedendaagse politie- en strafrechtspraktijk een rol spelen bij de strafrechtelijke waarheidsvinding door politie, justitie en rechters en (II.) geef bij elk van de besproken theorieën uit de hedendaagse strafrechtspraktijk een voorbeeld hoe deze tot gerechtelijke dwalingen kunnen leiden. [5 punten]

Vraag 4 (10 punten)

Van een goede titel voor een boek, hoofdstuk of artikel wordt vaak gesteld dat dit er een is ‘die de lading dekt’. Daarmee wordt bedoeld dat de titel goed de inhoud van het stuk weergeeft. De titel van de oratie van R.J. Verschoof luidt: Waar gaat het over?

Vraag 4a

Leg uit waarom Verschoof deze titel voor zijn oratie heeft gekozen. Waar zou het volgens Verschoof over moeten gaan? [5 punten]

Iris van Domselaar bespreekt in haar artikel ‘Moral Quality in Adjudication: On Judicial Virtues and Civic Friendship’ de deugdenethische benadering (‘virtue jurisprudence’) van de rechtspraak. In haar artikel bespreekt zij de notie van ‘civic friendship’.

Vraag 4b

(I.) Welk probleem heeft Van Domselaar met de notie van ‘civic friendship’ willen oplossen en (II.) lost Van Domselaar dat probleem overtuigend op? Bespreek bij dit laatste punt de kritiek die in het hoorcollege van prof. Elaine Mak op ‘civic friendship’ aan de orde is gekomen. [5 punten]

Antwoordindicatie

Vraag 1a

  1. Dworkin en Scholten (algemene beginselen; nadere belangenafweging). Het verband tussen recht en rechtsbeginselen en of belangenafweging dient te worden gelegd en uitgelegd. (1+1 punt)
  2. Rechtsrealisme, Hart en Scholten. Het subsumptiemodel dient te worden uitgelegd en gekoppeld aan het rechtsrealisme/H/S (1+1 pnt)
  3. Hart, Scholten en Dworkin. Wet in ruime zin uitleggen, verbinden met een van de visies (H/S/D) en eventueel koppelen aan de het belang van ‘nadenken’. (1+1 pnt)

Vraag 1b

Meest voor de hand ligt het Onwaardige deelgenoot-arrest

Hirsch Ballin (p. 3599) onderstreept zijn visie op de toepassing van wetten met een beroep op het Onwaardige deelgenoot-arrest (‘vrij recent’). Dat arrest ondersteunt volgens Hirsch Ballin hoe wetten – dus ook de Awgb – moeten worden toegepast.

Vraag 2a

  1. De term die Vranken hanteert is ‘verhullend argumenteren’.
  2. Voorbeelden uit de jurisprudentie kunnen aan Vranken ontleend zijn of zelf bedacht zijn. De voorbeelden die Vranken in Asser *** bespreekt zijn het Johanna-arrest (Vranken 2005, p. 29-31), het Mevrouw Krüter-arrest (Vranken 2005, p. 31-33) en het – door Vranken herschreven – Weerspannige ruin-arrest (Vranken 2005, p. 34-41). Uit het besproken voorbeeld uit de jurisprudentie moet duidelijk blijken dat er verhullend geargumenteerd is (‘schijngronden’ gehanteerd zijn).

Vraag 2b

  1. De kritiek op rechterlijke motiveringen is in het bijzonder door de stroming van het Amerikaans rechtsrealisme geleverd. De kritiek van de rechtsrealisten was dat rechterlijke motiveringen hoogstens rationalisaties achteraf van de gevonden uitkomst waren. Rechtsrealisten wilden weten hoe het écht zit (‘in reality’ is); in de woorden van Holmes is ‘the life of the law’ ‘experience’ (niet ‘logic’: het (probleemloos) afleiden van de uitkomst uit de toepassing van de regelpremisse op de feitenpremisse, zoals in de visie van het ‘formalisme’ of ‘mechanical jurisprudence’ verdedigd).
  2. Het doel dat de rechtsrealisten hadden met hun kritiek was om het rechterlijk oordeel te deromantiseren. In de ogen van de rechtsrealisten presenteerden rechters hun motivering van de uitspraak als het resultaat van de uitleg van rechtsregels. Daardoor werden de werkelijk doorslaggevende argumenten verhuld. In de regelsceptische visie van het rechtsrealisme waren rechtsregels geen of hoogstens een beperkte determinant van de uitkomst. Het deromantiseren van het rechterlijk oordeel stond ten dienste van het opsporen van de werkelijke determinanten van het rechterlijk oordeel.

Vraag 3a

Bij de middeleeuwse koudwaterproef zag men in het blijven drijven van een persoon een teken van zijn/haar schuld; in het zinken een bewijs van zijn/haar onschuld. Men geloofde namelijk in de theorie dat het water door God gewijd was en daarom de schuldige zou afstoten en de onschuldige zou aantrekken. Dit voorbeeld laat zien dat de waarneming theoriegeladen is: de waargenomen feiten (het blijven drijven of het zinken) krijgen hun specifieke betekenis/bewijswaarde in het licht van een achterliggende theorie. Hieruit volgt dat de waarneming van de feiten niet volledig bepaald (d.w.z.: onderbepaald) is door de zintuigelijke prikkels (stimuli). Anders gezegd: de stimuli onderbepalen de waarneming van de feiten.

Vraag 3b

  1. Twee theorieën zijn de Eigenbelangtheorie en de Geen lekkage theorie. Een derde theorie is de theorie van het Magische oog. De Eigenbelangtheorie gaat ervan uit dat een bekentenis een teken is voor de schuld van de verdachte omdat het niet in zijn eigenbelang is om te bekennen. Daarmee riskeert hij immers een straf. (3 punten) De Geen lekkage theorie stelt dat de verdachte slechts specifieke daderkennis kan hebben als hij de misdaad heeft begaan, omdat de politie geen daderkennis aan de verdachte lekt. (3 punten) De theorie van het Magische oog gaat ervan uit dat de (on)betrouwbaarheid van een verdachte of getuige kan worden vastgesteld door te kijken naar zijn/haar gedrag. Zo meent men te kunnen zien dat iemand liegt aan het feit dat hij wegkijkt.
  2. Met betrekking tot de Eigenbelangtheorie: onderscheid moet worden gemaakt tussen het korte-termijnbelang en het lange-termijnbelang van de verdachte. Het lange-termijnbelang is om niet gestraft te worden; hetkorte-termijnbelang is om snel van het verhoor af te zijn. Een voorbeeld van een korte-termijn keuze vinden we in de zaak van opa Donker die bekende omdat hij dan weg kon gaan om zijn dochter van het vliegveld te halen (Derksen, De ware toedracht, p. 62).

Met betrekking tot de Geen Lekkagetheorie. In de praktijk komt het regelmatig voor dat de politie specifieke daderkennis lekt aan de verdachte. Illustratief hiervoor is de zaak van de bejaardenverzorgester Ina Post, die ervan verdacht werd een bejaarde te hebben vermoord en daarna enkele cheques van haar te hebben ontvreemd. Tijdens het politieverhoor moest zij zeggen bij welke bank de cheques waren ingewisseld. Na aandrang gaf zij een willekeurige opsomming van banken en bij de juiste bank riep de rechercheur: ‘Bingo!’ (Derksen, De ware toedracht, p. 66.)
De theorie van het Magische oog: Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat men aan het gedrag van iemand niet kan aflezen hoe (on)betrouwbaar hij is. Een voorbeeld van hoe het geloof in het Magisch oog kan leiden tot een gerechtelijke dwaling vinden we in de Deventer moordzaak: de rechercheurs zagen dat Louwes de woorden betreffende een bekentenis niet over zijn lippen kon krijgen. Ook bevestigde Louwes volgens de rechercheurs non-verbaal dat niemand om de uitslag van het onderzoek heen kon, ook Ernst Louwes niet (Derksen, De ware toedracht, p. 118).

Vraag 4a

Voor de volle punten een combinatie van onderstaande antwoorden (zie in de tekst vanaf pagina 27):

  • Bespreken van het belang voor aandacht voor het conflict boven het geschil. Bijvoorbeeld noemen dat met de focus op het conflict beter wordt aangesloten bij de belangen en behoeftes van de partijen.
  • Bespreken van het belang van aandacht voor de toekomst van de rechtsspraak. Bijvoorbeeld met het oog op behouden van het vertrouwen van de rechtszoekende of de conflictoplossende relevantie waarborgen.
  • Bespreken van het belang van aandacht voor procedurele technieken zoals communicatie en conflictmanagement technieken. Eventueel noemen dat de rechter van nu niet altijd bereid blijkt met deze technieken te werken maar het levert wel wat op als ze worden ingezet.

Vraag 4b

  1. Van Domselaar wil het legitimatieprobleem oplossen (mbt acceptatie van de uitspraak van een deugdelijke rechter). Deugdelijk zijn alleen is niet voldoende want verschillende deugdelijke rechters kunnen tot verschillende uitspraken komen. Oplossing: introductie van civic friendship “To at least partially fill this moral lancuna of the present virtue-ethical approach I propose the Aristotelian concept of civic friendship as a valuable complement to the notion of a ‘virtuous judge’ and the aforementioned set of judical virtues.(p 41)”. Dwz de rechter dient zich op te stellen als vriend, en visa versa. [3 punten voor het correct benoemen van het probleem en bespreken van civic friendship als oplossing]
  2. Is dit overtuigend? Maw wat is er voor kritiek mogelijk? In HC besproken: met de focus op het karakter van de rechter ontstaat het gevaar dat er te weinig oog is voor het verschil tussen feitenrechtsspraak (‘deugdelijk feiten vaststellen’) en hoger beroep (‘deugdelijk interpreteren’). Bovendien is het gevaar dat met de nadruk op de persoon van de rechter het instituut van de rechtsspraak onbesproken blijft. Een onwenselijke relativering van de Rule of Law als gevolg van de benadering van Van Domselaar. [goed beargumenteerd met gebruik van punten uit het HC levert 2 punten op]
Check summaries and supporting content in teasers:
Onwaardige deelgenoot - Arrest

Onwaardige deelgenoot - Arrest

 

HR 24 juni 1986, NJ 1987, 177 (Onwaardige deelgenoot)

 

Relevante artikelen

Art.4: 959 BW, art.7a:1725

Casus

L. is in 1983 met de 72 jarige hulpbehoevende mevr. van Wylick, die hij tegen betaling verpleegde en verzorgde, gehuwd. Zij was een vermogende vrouw. Het huwelijk werd in het geheim gesloten en zonder vooraf huwelijkse voorwaarden op te maken. De 34 jaar- jongere L. had sinds 1976 een homofiele relatie, die hij na het huwelijk niet verbrak. Zowel L. als mevr. van Wylick wisten dat het huwelijk een aanzienlijke vermogensverschuiving teweeg zou brengen.

 

Vijf weken na het huwelijk heeft L. mevr. van Wylick op geraffineerde en sinistere wijze en met grof misbruik van het door het slachtoffer in hem gestelde vertrouwen van het

.........Read more
Access: 
Public
Johanna Kruidhof - Arrest

Johanna Kruidhof - Arrest

HR 28 mei 1999, LJN ZC2912, NJ 1999, 564 (Johanna Kruidhof)

Feiten

Op 17 mei 1990 had de 11 jarige Johanna Kruidhof, op basisschool de Imenhof met haar klasgenote Marieke koffie- en theedienst verricht. Zij moesten dan voor de pauze in de keuken koffie en thee zetten voor de leerkrachten. Dit werd zonder toezicht van volwassenen gedaan. Een van de meisjes heeft een waterketel op het vuur gezet, en wel op de voorste gaspit. Toen Johanna vervolgens theezakjes uit het kastje boven het gaststel wilde pakken, vatte haar kleding vlam. Hierdoor liep zij over ongeveer 23% van haar lichaam brandwonden op. Hierdoor moest zijn maandenlang worden behandeld in het Brandwondencentrum. De ouders van Johanna moesten hiervoor veel vrije tijd en vakantiedagen opofferen voor de verpleging, bezoek aan artsen etc.

De ouders van Johanna hebben toen vergoeding van de door Johanna geleden schade geëist van de gemeente. Deze is

.........Read more
Access: 
Public
Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamens

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2018/2019

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2018/2019

 

Vragen

Casus bij vragen 1-3

Fabian M.

In de zaak Fabian M. wordt er een lijk van een man gevonden in een graf in het Veluwsche bos. Het graf is afgezet met boomstammetjes. De stropdas van de man zit recht, de knoopjes van zijn overhemd zijn zorgvuldig dichtgeknoopt en zijn arm is piëteitsvol over zijn gezicht gelegd. Het blijkt te gaan om het stoffelijk overschot van Pim Overzier (door Derksen aangeduid met Ron O.), die sinds enige tijd vermist wordt. Vrijwel meteen ontstaat bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het vermoeden dat Overzier vermoord is. Fabian M. komt vervolgens als verdachte in beeld, omdat het slachtoffer kort voor zijn dood nog contact heeft gezocht met diens (ex-)vriendin. M. vertelt de meest fantastische verhalen over zijn mogelijke betrokkenheid bij de dood van Overzier, waar bijna niemand iets van gelooft. Uiteindelijk wordt hij dan ook door het Gerechtshof Arnhem veroordeeld voor de moord en gestraft met een gevangenisstraf van twintig jaar.

Vraag 1

In De ware toedracht geeft Ton Derksen een voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie die geïnspireerd is op de zaak van Fabian M. (Lijk in het bos). Zie voor de casus het bij het tentamen gevoegde blad. Voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie: “Premisse: In 99 van de 100 gevallen dat een man in een graf in een Nederlands bos is aangetroffen, is hij vermoord. Feit: Er is een man in een graf in een Nederlands bos gevonden.

Clausule: We weten over deze man niets anders dat relevant is. (...) [Conclusie]: De (epistemische) waarschijnlijkheid dat de gevonden man vermoord is, is 0,99 (of 99%). (...)” Welk begrip van waarschijnlijkheid komt tot uitdrukking in de premisse in bovenstaand voorbeeld?

Vraag 2

In De ware toedracht onderscheidt Derksen verschillende soorten van waarschijnlijkheidsargumentatie. Welk soort waarschijnlijkheidsargumentatie is herkenbaar in bovenstaand voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie? NB: Leg in uw antwoord ook uit wat die waarschijnlijkheidsargumentatie inhoudt en hoe deze herkend kan worden in het voorbeeld.

Vraag 3

Wat is het belang van de clausule voor de conclusie in het voorbeeld hierboven? Betrek in uw antwoord op deze laatste vraag ook de informatie over de zaak Fabian M. (op het bij tentamen gevoegde blad).

Vraag 4

Wat komt volgens Vranken niet aan bod doordat juristen casusgericht zijn en niet geneigd zijn te denken in termen van rechterlijke rechtsvorming?

Vraag 5

In het Maring/Assuradeuren-arrest trad de Hoge Raad rechtsvormend op. J.B.M. Vranken bespreekt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg het verschijnsel van rechterlijke rechtsvorming. Wat is Vrankens standpunt ten aanzien van de wenselijkheid van rechterlijke rechtsvorming?

Casus bij vragen 6-8

De Arnhemse villamoord

In 1998 werd een 63-jarige vrouw in een Arnhemse villa met een vuurwapen door haar hoofd geschoten en zodoende gedood. Ze werd tevens beroofd van een portemonnee, een bankpas.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (1)

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (1)


Vragen

Vraag 1 [10 punten]

Algemeen Dagblad 28 september 2017

Robotrechter moet routinezaken gaan overnemen

Veel rechtszaken kunnen in de toekomst geautomatiseerd worden afgedaan. Dat betoogde voorzitter Frits Bakker van de Raad voor de Rechtspraak vandaag in ieder geval tijdens de afsluiting van de Dag voor de rechtspraak. Rechters kunnen de winst die computergestuurde rechters opleveren gebruiken om meer tijd te steken in zaken waarvoor ze nu tijd tekort komen. De techniek is volgens Bakker al bijna zover dat ze onderscheid kan maken tussen zaken die veel aandacht en menselijk contact nodig hebben en zaken waarvoor dat minder geldt.
In complexe zaken zoals problematische echtscheidingen komen rechters tijd tekort. Bakker: ‘Met alle negatieve maatschappelijke gevolgen van dien. Routinematige zaken kun je daarentegen geautomatiseerd afdoen. Door een robotrechter, laten we hem voor de grap zo noemen. Dat gaat snel, efficiënt en goedkoop.’

Vraag 1a

Bij welke opvatting over de bepaaldheid van het recht sluit het ideaal van de ‘robotrechter’ aan? Motiveer waarom de opvatting van deze visie op de bepaaldheid van het recht overeenstemt met het ideaal van de robotrechter. [3 punten]

Voorlopig kunnen nog niet alle rechtszaken door een robotrechter worden afgedaan. Mocht men toch een robotrechter willen invoeren, dan zal er een taakverdeling tussen ‘rechter van vlees en bloed’ en ‘robotrechter’ tot stand moeten komen.

Vraag 1b

Welk inzicht dat H.L.A. Harts visie op de bepaaldheid van het recht oplevert, kan behulpzaam zijn bij de toedeling van zaken aan de ‘robotrechter’ ten opzichte van de ‘rechter van vlees en bloed’? [3 punten]

Vraag 1c

Bespreek waarom in de visie op de bepaaldheid van het recht van Ronald Dworkin of Paul Scholten (u mag kiezen welke van deze visies u bespreekt; u bespreekt slechts één van beide visies) het ideaal van een robotrechter die alle rechtszaken beslist onwenselijk is. Ga in uw antwoord met nadruk in op de vraag waarom volgens de door u gekozen visie dit ideaal ongewenst is. [4 punten]

Vraag 2 [10 punten]

J.B.M. Vranken sluit hoofdstuk IV van Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg af met een paragraaf getiteld ‘Een voorzichtige trendbreuk?’. In die paragraaf stelt Vranken dat er inmiddels onder juristen meer aandacht is voor de feitelijke grondslag en voor de maatschappelijke effecten van voorgenomen oplossingen en keuzen. Toch is Vranken nog niet helemaal tevreden; er is volgens hem onder juristen nog steeds te weinig aandacht voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen.

Vraag 2a

Wat is de belangrijkste verklaring die Vranken aandraagt voor het gebrek aan aandacht onder juristen voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen? [5 punten]

Vraag 2b

Zowel Vranken als Derksen pleit voor betere empirische scholing voor juristen. Leg uit waarom empirische scholing zowel volgens.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (2)

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (2)

2e Oefententamen 2017/2018 bij het vak Algemene Rechtsleer - Universiteit Utrecht


Vragen

Vraag 1 (10 punten)

Tijdens de parlementaire behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling (Handelingen II 1992/93, 48, p. 3598-3599) stelde de regering bij monde van minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin het volgende
over rechterlijke interpretatie (nummers voor de zinnen ‘[1]’,‘[2]’ en ‘[3]’ zijn toegevoegd waarnaar u in uw antwoord kunt verwijzen):

  1. ‘Deze wet bouwt ook voort op de algemene beginselen van ons burgerlijk recht zoals wij die bij uitstek hebben neergelegd in het nieuwe Burgerlijk Wetboek, waarin in een veelheid van situaties een nadere afweging van belangen wordt gevraagd aan de rechter.
  2. Wij zien de rechters al lang niet meer als automaten die een geval onder een regel subsumeren en daarmee uit.
  3. De regel moet worden toegepast, jazeker, als regel, maar niet als wet van Meden en Perzen, niet als een rekenkundig voorschrift waarbij nadenken verder niet nodig zou zijn.

In thema I van het vak zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.

Vraag 1a

Breng elke zin in verband met één van de visies op de bepaaldheid van het recht die het beste op de betreffende zin aansluit. Licht steeds uw keuze voor de betreffende visie op bepaaldheid van het recht toe. [6 punten]

Vraag 1b

Bespreek een voorbeeld uit de jurisprudentie van de Hoge Raad of een andere rechter waarin de opvatting van de regering over rechterlijke interpretatie door de rechter tot uitdrukking wordt gebracht. [4 punten]

Vraag 2 (10 punten)

Paul Scholten schrijft in Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel, pagina 133:

‘En in ieder geval toont de noodzakelijkheid, ook het intuïtief gevondene niet met schijngronden, maar met gronden, die het kunnen dragen, die gezag hebben en aanvaard worden, te motiveren, de
sterke gebondenheid naar buiten bij rechtsvinding.’

Ook J.B.M. Vranken zet in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg uiteen dat ‘schijngronden’ in de rechterlijke motivering vermeden
moeten worden.

Vraag 2a

Welke term gebruikt Vranken voor wat Scholten een motivering op grond van ‘schijngronden’ noemt en leg in eigen woorden uit wat hij daarmee bedoelt. (II.) Illustreer aan de hand van een voorbeeld uit de jurisprudentie een geval waarin de Hoge Raad in zijn motivering ‘schijngronden’ hanteerde. [5 punten]

In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten besproken. In het bijzonder bij één van die visies op bepaaldheid van het recht is fundamentele kritiek geformuleerd op de ‘schijngronden’ die in de motivering van de rechter aan te treffen zouden zijn.

Vraag 2b

Door welke visie op bepaaldheid

.....read more
Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2016/2017

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Vraag 1 (10 punten)

G.J. Wiarda zet in Drie typen van rechtsvinding (behoort niet tot de voorgeschreven literatuur) zijn zogenaamde vergelijkingsmethode uiteen. Hij schrijft over de vergelijkingsmethode: ‘Zij [de vergelijkingsmethode] betekent dat ingeval de rechter voor zijn beslissing alleen op normen als redelijkheid en billijkheid e.d. is aangewezen, en hem voor het te berechten geval vooralsnog geen duidelijke toetsingsmaatstaf invalt, hij moet trachten zich naast het gegeven geval één of liefst meerdere gevarieerde, maar toch nog vergelijkbare gevallen voor de geest te stellen waarin de beslissing niet twijfelachtig, althans minder twijfelachtig zou zijn.’

Vraag 1a

In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.Bespreek op welke wijze bij twee van die visies op bepaaldheid van het recht het verschijnsel aan de orde komt dat door Wiarda ‘vergelijkingsmethode’ wordt genoemd. Gebruik in uw antwoord de terminologie die gehanteerd wordt in de stroming en/of auteur(s) die u gekozen hebt. [6 punten]

Vraag 1b

Stelling: “Wiarda’s vergelijkingsmethode en rechtsbeginselen hangen nauw met elkaar samen.” U beargumenteert waarom deze stelling te verdedigen is. Licht uw argumentatie voor deze stelling toe met behulp van argumenten ontleend aan één van de in thema I besproken visies op de bepaaldheid van het recht. [4 punten]

Vraag 2 (10 punten)

J.B.M. Vranken vraagt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg aandacht voor het belang van de empirie in de rechtspraktijk.

Vraag 2a

Noem twee categorieën van gevallen waaruit het belang van de empirie in de rechtspraktijk blijkt. Licht in uw antwoord toe waaruit het belang van de empirie precies blijkt. [5 punten]

Vraag 2b

Ook in het rechtswetenschappelijk onderzoek is meer aandacht voor de empirie volgens J.B.M. Vranken en volgens aanhangers van de Civilologie gewenst. (I) Geef twee voorbeelden van rechtswetenschappelijk empirisch onderzoek en (II) breng die twee voorbeelden in verband met de onder vraag 2 a bedoelde categorieën. [5 punten]

Vraag 3 (10 punten)

Artikel 6, tweede lid, EVRM verwoordt de strafrechtelijke onschuldpresumptie: ‘Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.’

Vraag 3a

Toch stelt Ton Derksen in De ware toedracht dat er in de praktijk van het strafrecht geregeld sprake is van een schuldpresumptie. Waarom is er volgens Derksen in de strafrechtelijke praktijk regelmatig sprake van een schuldpresumptie in plaats van, zoals artikel 6, tweede lid, EVRM voorschrijft, een onschuldpresumptie? [5 punten]

Vraag 3b

Ton Derksen bespreekt in De ware toedracht een verschijnsel dat hij ‘immunisering’ noemt. (I) Wat is volgens Derksen ‘immunisering’ en (II) leg het verband tussen ‘immunisering’ en de onder vraag 3 a gevraagde oorzaak waarom in de strafrechtelijke praktijk regelmatig van een schuldpresumptie wordt uitgegaan. [5 punten].....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2015/2016

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Let op: bij een deel van de vragen wordt gevraagd naar de inzichten van Giesen. Dit is gebaseerd op de voorgeschreven literatuur uit voorgaande jaren. De vragen zijn echter nog steeds relevant. Bij de antwoordindicaties staan verwijzingen naar het hoofdstuk of artikel waar het antwoord te vinden is. 

Casus 1

In 1983 treedt de 38-jarige Peter in dienst als persoonlijk verzorger van de 78-jarige weduwe Doortje, die over een aanzienlijk vermogen beschikt. Zij hebben een prettige verstandhouding, wat voor Doortje aanleiding is Peter, die zelf nauwelijks iets bezit, ten huwelijk te vragen. Omdat de weduwe haar kinderen niet van haar plannen op de hoogte wenst te stellen, vindt het huwelijk in september 1983 in alle stilte plaats. Er worden geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Op de avond van 4 november 1983 voelt Doortje zich onwel en gaat rond half tien ‘s avonds naar bed. Peter geeft haar rond half elf nog een kop soep, waarin hij een flinke scheut whisky heeft verwerkt. Wanneer hij om half twaalf bij haar gaat kijken, blijkt zij te zijn overleden.

Wanneer de kinderen van Doortje van de dood en het huwelijk van hun moeder op de hoogte raken, vinden de kinderen van Doortjes dood de situatie verdacht. Daarom schakelen zij de politie in.

Bij onderzoek naar het lichaam van de weduwe wordt een alcoholpromillage van 1,67 vastgesteld. Een dergelijk promillage is hoog, maar kan op zichzelf niet tot de dood leiden. De conclusie van de patholoog-anatoom acht het daarom onwaarschijnlijk, dat Doortje haar alcoholgebruik met haar dood verband houdt. Daarop schakelt het Openbaar Ministerie een vooraanstaande deskundige in, die na uitgebreid onderzoek oppert dat een hoog promillage in combinatie met bepaalde door Doortje gebruikte geneesmiddelen wel degelijk fataal kan zijn. Op grond van deze en enkele andere bevindingen concludeert het Amsterdamse hof dat Doortje op sinistere en geraffineerde wijze is omgebracht. Peter wordt wegens moord veroordeeld tot twaalf jaar cel.

Vraag 1

Als verdachte omstandigheid wordt door het hof onder andere aangemerkt, dat Doortjes ziekte voor Peter geen aanleiding was een huisarts in te lichten. Wat is over die opvatting van het hof uw oordeel? Motiveer uw antwoord en benoem daarbij een specifiek, u door onder andere Derksen en Giesen aangereikt inzicht.

Vraag 2

Het vandaag de dag zo gevreesde gevaar van ‘tunnelvisie’ bij strafrechtelijk onderzoek houdt sterk verband met wat door Derksen wordt omschreven als ‘geloofsvolharding’ en het vermijden van ‘cognitieve dissonantie’. Leg dit uit aan de hand van de casus. Licht elk van beide begrippen daarbij kort toe.

Vraag 3

Als gevolg van de evolutie is het menselijk brein volgens Derksen sterk bevooroordeeld tot het zien van causale verbanden. Met welke psychologische term wordt dit verschijnsel door Derksen en Giesen nader aangeduid? En hoe wordt het door Derksen vanuit de evolutionaire ontwikkeling van het brein nader.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Algemene Rechtsleer: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Image
  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Algemene Rechtsleer voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3, aan de Universiteit Utrecht.
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1850