Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 2

 

Vragen

Vraag 1

De uitspraak van het EHRM in de zaak Yumak en Sadak t. Turkije heeft betrekking op de uitleg van art. 3 van het Eerste Procotol bij het EVRM.

Artikel 3. Recht op vrije verkiezingen

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen.

Verplichting aan de Staten. Hof interpreteert deze bepaling als een recht op burgers om aan verkiezingen deel te nemen. Maar dit staat er niet.

  1. Waarom is er volgens klagers sprake van een schending van art. 3?

  2. Aan de hand van welke criteria toetst het Hof of art. 3 EP EVRM geschonden is?

  3. Welk oordeel geeft het Hof over de Turkse kiesdrempel, en ogv welke argumenten?

Vraag 2

De notie ‘De parlementaire orde is een politieke orde’ van J.Th. J. van den Berg is geschreven ten behoeve van een zogeheten ‘parlementaire zelfreflectie’ (2007-2009) waarin de Tweede Kamer nadacht over haar eigen functioneren.

  1. Wat wordt Van den Berg met de stijlen ‘standing for’ en ‘acting for’?

  2. De Tweede Kamer vergadert zowel plenair als in commissieverband. Waarom leent het vergaderen in Kamercommissies zich in het algemeen beter voor de stijl ‘acting for’ en plenaire

Vraag 3

Net als veel Europese landen kent Nederland een zogeheten ‘parlementair stelsel’.

  1. Wat wordt bedoeld met het parlementaire stelsel?

  2. In 1848 werd het recht van kamerontbinding ingevoerd als tegenwicht tegen de toen geintroduceerde politieke ministeriele verantwoordelijkheid. Leg uit waarom introductie van dit recht als tegenwicht kon worden beschouwd.

  1. Volgens het handboek (pagina 652) is een ‘conflictontbinding’ thans mogelijk denkbaar. Leg dat uit aan de hand van de samenstelling en politieke verhoudingen tussen kabinet en kamer.

  2. Wat is dan vandaag de dag nog wel de functie van het ontbindingsrecht?

Vraag 4

Het artikel ‘De Eerste Kamer’ van A.W. Heringa inventariseert onder meer de voor-en nadelen van het Nederlandse tweekamerstelsel en de rol van de Eerste kamer daarbinnen.

  1. Welke bezwaren tegen het Nederlandse tweekamerstelsel zouden kunnen worden weggenomen door de veranderingen die Heringa noemt op pagina 87-89 van het artikel?

  2. Welke garanties biedt het Nederlandse staatsrecht voor een terughoudende opstelling door de Eerste Kamer?

Vraag 5

Heringa bespreekt enkele varianten om de rol en wijze van samenstelling van de Eerste Kamer te veranderen.

  1. Waarom paste de wijze van samenstelling van de Eerste Kamer voor 1983, waarbij Eerste Kamerleden voor zes jaar werden gekozen en eens per drie jaar de helft van de kamer werd ‘ververst’, beter bij de terughoudende rol die de Eerste Kamer tegenwoordig voor zichzelf ziet weggelegd?

  1. Waarom maakt de invoering van rechtstreekse verkiezingen voor de Eerste Kamer het bijna onvermijdelijk om de huidige taken en bevoegdheden ‘op zijn minst te handhaven’?

  2. Een veelgenoemde suggestie om de rol van de Eerste Kamer bij wetgeving te verkleinen is de introductie van een terugzendrecht. Heringa bespreekt in deze context ook de navette (shuttle) en de novelle. Is voor het gebruik van deze figuren grondwetswijziging noodzakelijk?

Vraag 6

Het Handboek bespreekt de verhouding tussen het inlichtingenrecht van de Kamers en de verantwoordingsplicht van bewindspersonen.

  1. Tijdens een Kamerdebat vraagt een Tweede Kamerlid aan de Minister van Veiligheid en Justitie of het bericht uit de media juist is dat de AIVD aan het begin van 2017 een terroristische aanslag in Amsterdam heeft weten te voorkomen. Is de minister verplicht deze vraag van een individueel kamerlid te beantwoorden?

  2. Maakt het voor het antwoord op vraag 5a uit of de minister politiek verantwoordelijk is voor het handelen van de AIVD?

  3. Zijn ministers bij een parlementaire enquête verplicht meer inlichtingen te geven dan op grond van art. 68 Gw het geval is?

  4. Waarin schuilt de toegevoegde waarde van een parlementaire enquête en waarom leent dit instrument zich niet voor een al te frequent gebruik, zoals het Handboek op pagina 796 opmerkt?

Vraag 7

Het Handboek en het rapport Steekhoudend ministerschap bespreken het leerstuk van de ministeriele verantwoordelijkheid.

  1. Aan de hand van welke criteria kan volgens het rapport worden vastgesteld voor welke zaken en gedragingen een minister politiek verantwoordelijk is?

  2. Wat houdt de politieke verantwoordelijkheid van een minister in?

  3. Bestaan er vergelijkbare criteria voor de vraag wanneer een minister het vertrouwen in de S-G kwijtraakt?

  4. De regel van de ministeriele verantwoordelijkheid voor ambtelijk handelen wordt soms aangeduid als een fictie. Wat is dan de gedachtegang, en waarom deelt het Handboek deze gedachtegang niet? (p 520)

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. Er is volgens de klagers sprake van schending omdat ze ondanks 45.95% van de stemmen geen stemmen hebben kunnen behalen in het parlement vanwege de – in hun ogen – veel te hoge kiesdrempel.  R.o. 116.

  2. De 3 criteria zijn: 1) bij de wet voorzien 2) of het noodzakelijk is in een democratische samenleving (er zijn specifieke democratische omstandigheden in het land!!) 3) legitimiteit.

  3.  Kijkend naar de legitimiteit van het doel, is het Hof van oordeel dat de 10% er rechtmatig voor zorgt dat politieke stabiliteit wordt gewaarborgd en versplintering wordt voorkomen. R.o. 125. Kijkend naar de proportionaliteit, stelt het hof ten eerste dat kiesdrempels geplaatst moeten worden in de politieke context van het land. Laag betekent veel ruimte voor kleine partijen, maar wel veel versplintering. Hoog betekent geen kans voor kleine partijen, maar wel een stabiele coalitie. R.o. 132.

Vraag 2

  1. Acting for: handelen namens de kiezer op basis van eigen professionaliteit. Resultaat telt halen van beleidsdoelinstellingen. Klassieke rol van de volksvertegenwoordiger! Standing for: staan voor de kiezers met gedeelde overtuigingen en idealen en deze uitdragen, ook als resultaat niet meteen te verwachten is. Mediatijdperk!

  2. Plenaire vergaderingen zijn openbaar, dus er zijn camera’s aanwezig. Commissievergaderingen worden in het geheim gehouden. 

Vraag 3

  1. Je hebt de regering en het parlement, de verhouding tussen die twee wordt geregeld door het parlementaire stelsel. De belangrijkste pijler is de vertrouwensregel.

  2. Door de politieke ministeriële verantwoordelijkheid konden ministers ter verantwoording van hun handelen worden geroepen door het parlement. Hierdoor kon de tweede kamer dus invloed uitoefenen op de ministers. Door het invoeren van het ontbindingsrecht konden de ministers invloed uitoefenen op de Tweede Kamer, omdat ze de tweede kamer naar huis konden sturen.

  3. De regering heeft meerderheid in de Tweede Kamer. Als er een conflict is in de Tweede kamer dan moet een coalitie partij het eens zijn met de oppositie. Dat betekent dat bijvoorbeeld de ChristenUnie in de regering het niet eens is met ChristenUnie in Tweede Kamer, dus dan willen ze juist geen verkiezingen.

  4. Als het kabinet valt, omdat regering geen meerderheid meer heeft in Tweede kamer, dan ontbindt het kabinet de Tweede Kamer en zichzelf. Oude TT vraag: leg uit waarom werkt de vertrouwensregel tussen Eerste kamer en kabinet anders dan tussen tweede kamer en kabinet.

Vraag 4

  1. Als de eerste kamer wetgeving niet zal blokkeren als dat voortvloeit uit het regeerakkoord neemt dat gedeeltelijk het bezwaar weg dat de eerste kamer niet rechtstreeks gekozen is. Als aan de eerste kamer haar wetgevingstaak wordt ontnomen neemt dat het bezwaar van dubbel advies, ook door de Raad van State weg. Probleem 5 en 6 kunnen worden opgelost door terugzendrecht. 

  2. De Eerste kamer vertegenwoordigt en heeft een wetgevingstaak. Art. 82 initiatiefrecht voor Tweede kamer en regering. Recht van amendement voor Tweede kamer. Voor de rest voor de rechten die ze wel hebben worden geen waarborgen gesteld voor de Eerste kamer. Ook vertrouwensregel geldt in principe ook voor Eerste Kamer.

Vraag 5

  1. Omdat de Tweede kamer dan altijd de meest actuele samenstelling heeft en dus een betere afspiegeling is van de wil van het volk, waardoor de Eerste Kamer terughouden moet zijn. Nu wordt de Eerste Kamer één keer in een keer vervangen na 4 jaar. Nu is soms de Eerste Kamer een actuelere afspiegeling dan de Tweede Kamer.

  2. De Eerste Kamer heeft dan een grotere democratische legitimatie en daarbij past niet dat ze terughoudend moeten zijn en minder bevoegdheden hebben.

  3. Bij terugzendrecht is er wel een grondwetswijziging nodig – art. 85 zou moeten worden gewijzigd. Het gaat dan om shuttle – wetsvoorstel kan tussen kamers heen en weer gaan. Novelle praktijk te waarborgen moet art. 84 GW worden aangepast. Novelle is een aanpassing en een soort verkapt amendement – art. 84 GW zou moeten worden aangepast.

Vraag 6

  1. Art. 86 GW: Het is inderdaad de regel dat een minister verplicht is vragen te beantwoorden, tenzij  (de uitzondering op de verplichting) het belang van de staat in het geding is.

  2. Nee, alle ministers zijn verplicht vragen te beantwoorden, ook als de vraag buiten hun terrein valt, of ze er niet verantwoordelijk voor zijn.

  3. Nee, alles over de inlichtingenplicht is neergelegd in het artikel.

  4. Toegevoegde waarde van een parlementaire enquête:

    1. Je hebt een plicht om tijdig te verschijnen bij getuigen, als je dit niet doet wordt je gegijzeld. Ze zetten je net zo lang gevangen tot je bereid bent te verschijnen, en dit kan zelfs in het buitenland!

    2. Je staat onder ede. Meineed is een strafbaar feit, een misdrijf zelfs. De bedoeling hiervan is een afschrikwekkende werking.

    3. Ambtenaren en gewone burgers kunnen gehoord worden.

Vraag 7

  1. Het moet onder het gezag/de verantwoordelijkheid van de minister vallen. Hierbij kan het gaan om eigen handelen, optreden als lid van de ministerraad, optreden voor de  koning en leden koninklijk huis handelen of voor de ambtelijke dienst.

  2. Ministers zijn verantwoordelijk jegens het parlement voor wat er gebeurt binnen hun ministerie. Verantwoording moet worden afgelegd aan de Staten-Generaal. 

  3. Nee. Heeft ook te maken met het feit dat in het parlementaire stelsel er vooral gebruiken zijn en vrijwel niets is neergelegd. Als het kabinet geen vertrouwen meer heeft in de Kamer dan heeft het kabinet in feite ook geen vertrouwen meer in zichzelf.

  4. Dit is omdat een minister onvoldoende overzicht heeft en niet alles kan weten en informatie kan geven over wat er gebeurt op alle ministeries, maar hij wordt wel geacht het te weten en dat zorgt ervoor dat er altijd iemand is die je erop aan kan spreken.

  

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Werkgroepopdrachten 2018/2019

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 1

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 1


De vragen zijn beantwoord aan de hand van hoofdstuk 2,12,13,17,25 en 28 van het Handboek van het Nederlands staatsrecht.

Vraag 1

In het voorjaar van 2018 verscheen een wet in het Staatsblad die in overweging geeft om in de Grondwet, voor artikel 1, een ongenummerde algemene bepaling op te nemen die luidt: ‘De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat.’

Nieuwe wetgeving en hoofdstuk 12 uit het handboek (pagina 180).

A: Hoe kan worden verklaard dat de memorie van toelichting (zoals die i 2016 aan de Tweede Kamer is aangeboden) voor de algemene bepaling een andere formulering gebruikt dan die uiteindelijk in heg Staatsblad is verschenen?

B: Uit welke elementen bestaat volgens de memorie van toelichting een rechtsstaat, en voldoet Nederland volgens u momenteel aan die vereisten? 

C: Wat is het nut van het opnemen van een dergelijke algemene bepaling in de Grondwet en hoe verhoudt deze bepaling zich volgens de regering tot de andere bepalingen in de Grondwet? 

D: Leg uit of in de memorie van toelichting een materiële of een formele democratie-opvatting wordt gehanteerd.

E: Welke kritiek heeft het Handboek op de rechtsstaatidee, en in hoeverre gaat het Handboek uit van een andere democratie-opvatting dan de memorie van toelichting? 

Vraag 2

Verschillende filosofen hebben op verschillende manieren geprobeerd de staat en het staatsgezag te funderen en legitimeren. Bij zowel Locke, Montesquieu als Rousseau zien we een staatsinrichting die de burger tegen willekeurige machtsmisbruik door de overheid beschermt. Hoe wordt in elk van hun theorieën de burger tegen een dergelijk machtsmisbruik beschermd? 

Vraag 3

Wat moet volgens het Handboek worden verstaan onder het begrip 'soevereiniteit' en wat is het belang van dit begrip voor het staatsrecht?

Vraag 4

Geef van de onderstaande handelingen aan in hoeverre ze op gespannen voet staan met de eisen van een democratische rechtsstaat: 

A: De AIVD gaat moslims van wie het vermoeden bestaat dat ze 'geradicaliseerd' zijn, 24 uur per dag volgen. 

B: Google slaat alle persoonsgegevens van gebruikers op buitenlandse servers, en gebruikt deze informatie o.a. voor het aanbieden van gerichte advertenties.  

C: De overheid besluit de (gesubsidieerde) rechtsbijstand niet langer te vergoeden, en verhoogt bovendien de griffierechten aanzienlijk.

D: Schiphol, een naamloze vennootschap waarvan alle aandelen in handen zijn van de Rijksoverheid, verbiedt bij voorbaat alle demonstraties in (de directe nabijheid van) de aankomst- en vertrekhallen.

Vraag 5

Spelen politieke partijen bij de vormgeving van de Nederlandse representatieve democratie een rol, en in hoeverre is het bezwaarlijk dat de ledentallen van politieke partijen steeds verder lijken af te nemen?

Vraag 6

De Refah Partisi-uitspraak van de grote kamer van het

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 2

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 2

 

Vragen

Vraag 1

De uitspraak van het EHRM in de zaak Yumak en Sadak t. Turkije heeft betrekking op de uitleg van art. 3 van het Eerste Procotol bij het EVRM.

Artikel 3. Recht op vrije verkiezingen

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen.

Verplichting aan de Staten. Hof interpreteert deze bepaling als een recht op burgers om aan verkiezingen deel te nemen. Maar dit staat er niet.

  1. Waarom is er volgens klagers sprake van een schending van art. 3?

  2. Aan de hand van welke criteria toetst het Hof of art. 3 EP EVRM geschonden is?

  3. Welk oordeel geeft het Hof over de Turkse kiesdrempel, en ogv welke argumenten?

Vraag 2

De notie ‘De parlementaire orde is een politieke orde’ van J.Th. J. van den Berg is geschreven ten behoeve van een zogeheten ‘parlementaire zelfreflectie’ (2007-2009) waarin de Tweede Kamer nadacht over haar eigen functioneren.

  1. Wat wordt Van den Berg met de stijlen ‘standing for’ en ‘acting for’?

  2. De Tweede Kamer vergadert zowel plenair als in commissieverband. Waarom leent het vergaderen in Kamercommissies zich in het algemeen beter voor de stijl ‘acting for’ en plenaire

Vraag 3

Net als veel Europese landen kent Nederland een zogeheten ‘parlementair stelsel’.

  1. Wat wordt bedoeld met het parlementaire stelsel?

  2. In 1848 werd het recht van kamerontbinding ingevoerd als tegenwicht tegen de toen geintroduceerde politieke ministeriele verantwoordelijkheid. Leg uit waarom introductie van dit recht als tegenwicht kon worden beschouwd.

  1. Volgens het handboek (pagina 652) is een ‘conflictontbinding’ thans mogelijk denkbaar. Leg dat uit aan de hand van de samenstelling en politieke verhoudingen tussen kabinet en kamer.

  2. Wat is dan vandaag de dag nog wel de functie van het ontbindingsrecht?

Vraag 4

Het artikel ‘De Eerste Kamer’ van A.W. Heringa inventariseert onder meer de voor-en nadelen van het Nederlandse tweekamerstelsel en de rol van de Eerste kamer daarbinnen.

  1. Welke bezwaren tegen het Nederlandse tweekamerstelsel zouden kunnen worden weggenomen door de veranderingen die Heringa noemt op pagina 87-89 van het artikel?

  2. Welke garanties biedt het Nederlandse staatsrecht voor een terughoudende opstelling door de Eerste Kamer?

Vraag 5

Heringa bespreekt enkele varianten om

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 3

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 3

 

Vragen

Vraag 1

In de hoofdstukken 13 en 36 van het Handboek wordt onder meer geschreven over de (rol van de rechter bij de) interpretatie van de Grondwet.
A: Wat wordt bedoeld met ‘’tweesporigheid’’ in de uitleg van de Gw?
B: Wat is het verband tussen het toetsingsverbod van art. 120 Gw en de vanaf p. 849 beschreven grenzen aan de rechtsvormende taak van de rechter?

Vraag 2

Verhey en Aal bespreken in hun artikel Delegatie van regelgevende bevoegdheid in Nederland: tijd voor herbezinning de grenzen die het Nederlandse staatsrecht stelt aan delegatie van de bevoegdheid tot regelgeving.

A: Wat wordt verstaan onder een zelfstandige algemene maatregel van bestuur?

B: Het uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) is een zelfstandig bestuursorgaan dat belast is met onder meer de uitvoering van de Werkloosheidwet en de Ziektewet. Daartoe heeft het UWV bij wet de bevoegdheid gekregen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen over de wijze van inning van premies. Artikel 73, tweede en derde lid van de Wet financiering sociale verzekeringen bepaalt daarover:

1. Het UWV kan nadere regels stellen met betrekking tot de premie.

2. De door het UWV op grond van het tweede lid gestelde regels behoeven de goedkeuring van onze Minister.

Wat is de staatsrechtelijke verklaring voor het bestaan van het derde lid?

C: In de moderne verhoudingen is de praktijk van het opnemen van ruime delegatiegrondslagen een groter probleem dan de uitgifte van zelfstandige algemene maatregelen van bestuur. Welke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen zulke ruime delegatie?

D: Hoe kunnen de bezwaren zoals geformuleerd naar aanleiding van vraag 2c worden ondervangen?

Vraag 3

 In 1989 wees de HR het Harmonisatiewet-arrest.

A: De Hoge Raad bespreekt diverse argumenten die steun geven aan het oordeel de rechter bevoegd te achten een wet in formele zin te toetsen. Welke rol speelt de kwaliteit van het proces van wetgeving in dit verband?

B: In het arrest worden ook argumenten besproken die tot de conclusie voeren dat de rechter niet bevoegd is een wet in formele zin te toetsen. Welke zijn dat?

C: Acht de Hoge Raad rechterlijke toetsing van de formele wet aan fundamentele rechtsbeginselen onder alle omstandigheden uitgesloten?

Vraag 4

In het geschil dat leidde tot het Faunaverordening Fryslan-arrest werd een zogeheten bevel tot wetgeving geëist.
A: Welke staatsrechtelijke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen een rechterlijk bevel tot wetgeving?

B: Gaan de argumenten die de Hoge Raad er in deze zaak toe brengen de vordering af te wijzen, in gelijke mate op wanneer gevorderd

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 4

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 4

 

Vragen

Vraag 1

Per 1 januari 2015 is een groot deel van de overheidstaken op het terrein van de Jeugdwet, de zorg voor ouderen en langdurig zieke (wet maatschappelijke ondersteuning 2015) en voor mensen die niet in hun eigen onderhoud kunne voorzien (Participatiewet) overgeheveld van het Rijk (of soms: de provincie) naar de gemeenten. Gesproken wordt wel van ‘decentralisaties in het sociale domein’. Het betekent dat iedere gemeente voortaan naar eigen inzicht de uitvoering van deze drie wetten ter hand kan en zal nemen, uiteraard met inachtneming van de wettelijke kaders.
A: Waarom heeft een dergelijke decentralisatie alleen zin als gemeentebesturen beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van deze wetten?

B: Is er bij de uitvoering van deze drie wetten in het sociale domein sprake van autonomie of medebewind? Licht uw antwoord toe.

C: Welke juridische risico’s kleven aan deze overheveling van taken naar de gemeenten?

Vraag 2

De positie van het OM is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet RO.
A: Leg uit waarom hier sprake is van deconcentratie, zoals in het Handboek behandeld op p. 856.

B: Bestudeer art. 127 Wet op de Rechterlijke organisatie. Acht u deze bepaling juridisch nodig?

Vraag 3

Volgens art. 150 lid 1 Gemw moet de gemeenteraad een verordening vaststellen waarin regels worden gesteld mbt de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.
A: Gaat het hier om een autonome taak of een medebewindstaak? Betrek art. 124 Gw en art. 108 lid 2 Gemw.

B: Welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan het onderscheid tussen autonomie en medebewind?

C: Wat is ‘taakverwaarlozing’ en wie kan er ‘in de plaats treden’ als een medebewindstaak wordt verwaarloosd?

D. Kunnen Gedeputeerde Staten de inspraakverordening bedoeld in vraag 3a vaststellen als de raad dit verzuimt?

Vraag 4

Er is veel discussie over de beste aanstellingswijze van de burgemeester. Verschillende varianten zijn denkbaar: door de kroon benoemd, zoals nu het geval is, door de raad benoemd of rechtstreeks gekozen.
A: Welke consequenties zal een rechtstreeks gekozen burgemeester hebben voor de (controlerende) positie van de gemeenteraad?

B: Waarom ligt het bij een rechtstreeks gekozen burgemeester voor de hand dat zijn takenpakket wordt vergroot en hij zijn eigen wethouders zal willen benoemen?

C: In hoeverre kan de huidige verhouding tussen raad en burgemeester worden gekwalificeerd als een verhouding waarin de vertrouwensregel geldt?

Vraag 5

Stel, de gemeenteraad verbiedt in een autonome verordening het stoken van houtkachels vanwege de overlast die dit voor buurtbewoners oplevert. Mevrouw, bekend om haar ‘natuurlijke’

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 5

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 5

 

Vragen

Vraag 1

Zijn niet-eenieder verbindende bepalingen van verdragen waar het Koninkrijk partij bij is, toepasbaar in de Nederlandse rechtsorde?

Vraag 2

Het Handboek verwijst op p. 716-719 enkele malen naar het Spoorwegstaking-arrest. In dat arrest sprak de HR zich uit over de vraag hoe de rechter toepassing moet geven aan de art. 93 en 94 Gw. In het arrest CAN/de Staat bespreekt de HR dezelfde vraag.

A: Op welke wijze moet de rechter volgens de Hoge Raad in CAN/De Staat beoordelen of een verdragsbepaling eenieder verbindend is in de zin van art 93 en 94 Gw?

B: In een noot (na te lezen in AB 2015/21) bespreken Philipsen en De Wit hoe de benadering in het arrest CAN/de Staat zich verhoudt tot eerdere jurisprudentie, waaronder het Spoorwegstaking-arrest. Zij concluderen ‘’dat bij een onverkorte toepassing van deze (CAN/staat benadering in een veel groter aantal gevallen sprake zal zijn van (schending) van rechtstreeks werkend verdragsrecht’’. Waarom komen de nootschrijvers tot deze conclusie?

Vraag 3

In het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? Bespreken de auteurs onder meer een initiatief van het kamerlid Taverne om de staatsrechtelijke regels rondom goedkeuring van verdragen aan te passen. Daarnaast maken ze een vergelijking tussen de staatsrechtelijke regeling van de doorwerking en voorrang van verdragsrecht in Nederland, Frankrijk en de VS.

A: Inmiddels is het voorstel-Taverne in gewijzigde vorm aanvaard en heeft het geleid tot art. 2, tweede lid van de Rwg&bw. Waarin verschilt die bepaling van het oorspronkelijke voorstel van Taverne, zoals Van Rossem en Spijkers het beschrijven?

B: Vertoont de Nederlandse doorwerkingsregel meer verwantschap met die van Frankrijk of die van de Verenigde Staten?

Vraag 4

De Rwg&bv geeft enkele voorschriften over de goedkeuring van een verdrag dat van de Gw afwijkt.

A: Waarom verplicht het tweede lid van art. 6 Rwg&bv tot vermelding van de toepasselijkheid van art. 91, derde lid van de Gw?

B: Hoe kunnen de Tweede, respectievelijk de Eerste Kamer uitdrukking geven aan hun overtuiging dat een goed te keuren verdrag van de Gw afwijkt, in het geval de regering meent dat van zo’n afwijking geen sprake is?

Vraag 5

Het Handboek bespreekt op p. 737-741 de rechtstreekse werking en voorrang van Unierecht. In het Rusttijden-arrest oordeelt de HR over vragen naar de verhouding tussen gemeenschapsrecht en nationaal recht.

A: Waarop baseert de Hoge Raad zijn oordeel over de doorwerking van Europees recht?

B: Hoe verhoudt dit oordeel van de Hoge Raad zich art. 93 en 94 van de Grondwet?

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 6

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 6

 

Vragen

Vraag 1

De inzet in de Occupy Amsterdam-zaak was of een tentenkamp een betoging in de zin va art. 9 Gw kan zijn.

A: Op grond van welke overwegingen was de burgemeester van Amsterdam tot de conclusie gekomen dat de Occupy-kampeerders geen aanspraak konden maken op de bescherming van art. 9 Gw?

B: Hoe bepaalt de ABRvS of de appellanten bescherming van art. 9 Gw genieten?

Vraag 2

Het Handboek bespreekt op p. 271 e.v. de vraag wie subject van een grondrecht kunnen zijn.

A: Komt aan overheidsorganen een beroep op grondrechten toe?

B: Welke complicatie speelt bij de vraag of ambtenaren subject van grondrecht kunnen zijn?

Vraag 3

In de verkenning inzet en juridische mogelijkheden Mosquito worden enkele opmerkingen gemaakt over de relevante grondrechtelijke normen bij de inzet van een Mosquito.

A: Stel dat u erop uit bent een geplaatste Mosquito te verwijderen. Op welk grondrecht kunt u voor dat doel zich het beste beroepen?

B: In par. 3.2.2. van de notitie wordt gesteld dat uitzonderingen op de voorwaarde van herleidbaarheid tot een grondwettelijke beperkingsclausule, zoals de redelijke uitleg, in dit geval niet van toepassing zijn. Waarom geldt die uitzondering hier niet?

Vraag 4

Ten tijde van de Drugspand Venlo-uitspraak bestond art. 174a Gemeentewet nog niet. De burgemeester had zich gebaseerd op een verordening die steunde op art. 149 Gemeentewet. Waarom concludeert de rechter desondanks dat de vereiste grondslag voor het besluit ontbreekt?

Vraag 5

De Sunday Times-uitspraak van het EHRM is van belang voor de interpretatie van diverse beperkingsclausules in het EVRM.

A: Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’bij wet is voorzien’’ ?

B: Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’in een democratische samenleving noodzakelijk is’’?

Vraag 6

De Önerylidiz-uitspraak geeft een goede illustratie van het leerstuk van de positieve verplichtingen onder het EVRM.

A: Wat is de inhoud en het nut van het onderscheid tussen het ‘’substantieve aspect’’ en het ‘’procedurele aspect’’ van art. 2 EVRM?

B: Waarom heeft Turkije volgens het Hof beide aspecten van art. 2 EVRM geschonden?

C: Biedt de uitspraak steun voor de stelling dat de Nederlandse overheid gehouden is de winning van aardgas in het door aardbevingen getroffen Groningenveld te staken?

D: Op grond van vaste Nederlandse jurisprudentie genieten openbare lichamen en hun bestuurders strafrechtelijke immuniteit voor ‘’gedragingen die naar hun aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuur functionarissen kunnen worden verricht in

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 7

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 7

 

Vragen

Vraag 1

Het SGP-arrest betreft de consequenties van de anti-discriminatiebepaling zoals die is opgenomen in het VN-Vrouwenverdrag.

A: Wat is voor de Staat het inhoudelijke argument om te bepleiten dat het arrest van het gerechtshof zou worden vernietigd?

B: Waarom moet volgens de HR in dit geval een beperking op de vrijheid van de SGP om uiting te geven aan haar levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging worden aanvaard?

Vraag 2

De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) werkt met de begrippen ‘’direct onderscheid’’ en ‘’indirect onderscheid’’.

A: Waarin verschilt direct onderscheid van indirect onderscheid?

B: Commerciële aanbieders van producten of diensten hanteren soms verlaagde tarieven voor bepaalde groepen, bijvoorbeeld voor vrouwen of senioren. Onder welke voorwaarde zijn deze praktijken in overeenstemming met de Awgb?

Vraag 3

In zijn noot onder de Jezus redt-uitspraak beschrijft Schutgens de stand van de jurisprudentie over art. 7 Gw.

A: Wat is het voornaamste verschil in beschermingsreikdwijdte tussen de leden 1 en 3 van art. 7 Gw?

B: Waarom concludeert de Afdeling Bestuursrechtspraak in de zaak- Jezus redt dat de appellant zich niet met succes op zijn recht op vrije meningsuiting kan beroepen?

Vraag 4

In de uitspraak van het EHRM in de zaak Von Hannover t. Duitsland II draaide het onder meer om de bescherming die roddelbladen genieten onder art. 10 EVRM.

A: Waarom kan van art. 10 EVRM worden gezegd dat het zowel een ruimere als beperktere mate van bescherming biedt dan art. 7 Grondwet?

B: Welke betekenis hecht het Hof aan de positie of status van de persoon over wie gepubliceerd wordt, de positie of status van het medium dat publiceert en de aard van het onderwerp waarover de publicatie handelt?

    Vraag 5

    De Onderwijsraad heeft in 2012 op verzoek van de Tweede Kamer een advies uitgebracht over de vraag of de interpretatie van art. 23 Gw nog past in de huidige maatschappelijke context.

    A: Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het openbaar onderwijs?

    B: Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het bijzonder onderwijs?

    Vraag 6

    Enkele jaren geleden werd bekend dat de kwaliteit van het onderwijs op sommige bijzondere scholen (vooral in de grote steden) onder de maat was. De verantwoordelijke wethouders zinden op manieren om de betreffende scholen te dwingen de kwaliteit te verbeteren. Zijn de gemeenten bevoegd slecht presterende scholen om die reden te korten op hun financiering?

    Vraag 7

    Naast de Grondwet bevatten ook diverse verdragen garanties inzake het onderwijs. Waarin verschilt de verdragsrechtelijke bescherming

    .....read more
    Access: 
    Public
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check more of this topic?
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1589
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    Image

    Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

    Werkzaamheden: o.a.

    • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
    • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
    • PR & communicatie werkzaamheden

    Interesse? Reageer of informeer