Sociale omgeving en gedrag hoorcolleges

Hoorcolleges:

- 1= introductie, interventies en methoden

- 2.1= omgeving en milieu

- 2.2= culturele verandering door ontwikkelingshulp

- 3.1= politiek

- 3.2= traffic safety(english)

- 4.1= groepsvorming

- 4.2= onderwijs(english)

- 5.1= gezondheid

- 5.2= mentale gezondheid(english)

- 6.1= consumentengedrag(english)

- 6.2= economische pscyhologie

 

Hoorcollege 1: Introductie, interventies en methoden

Sociaal psychologische aspecten: gedragingen, probleembesef, attitudes, normen en waarden. 

 

Een construct is een latente individuele eigenschap. Dus je hebt de eigenschap wel maar je kan het aan de buitenkant niet zien. Denk hierbij aan een attitude, waarde sociale norm en prestatiemotivatie. 

Een principe is een werking van een psychologisch proces. Denk hierbij aan groupthink, bystander effect en het voet-in-de-deur principe. Een cognitieve dissonantie is dat je een innerlijk conflict hebt, dus je wil bijvoorbeeld goed zijn voor het milieu maar toch rijd je graag met de auto naar je werk. 

Een theorie is een geïntegreerde set principes waarmee gedrag en cognities kunnen worden beschreven, verklaard en voorspeld. Het geeft handvatten om maatschappelijke fenomenen te begrijpen. Lewin: “There is nothing so practical as a good theory”. Ze structureren problemen, geven selectie van relevante determinanten, geven richting voor een oplossing en geven evaluatie. Overkoepelende theoretische frameworks:

  • sociale invloed→ ‘focus theory of normative conduct’= verwachtingen over wat anderen van jou verwachten hebben invloed op je gedrag.

  • sociale cognitie→ attributietheorie(waaraan schrijf je gedrag van een persoon toe?), cognitieve dissonantie theorie, theorie van gepland gedrag(gedrag wordt bepaalt door intenties), sociale vergelijkingstheorie.

  • sociale relaties→ ingroup/outgroup biases, stereotypen, prosociaal gedrag(wat motiveert mensen om iets goeds te doen, niet direct in het eigen belang), interdependentietheorie(hoe mensen van elkaar afhankelijk zijn).

 

Factoren die van invloed zijn op cognities en gedrag: individueel(attitudes en waarden), sociaal(opinies en gedrag van anderen), situationeel(fysieke omgeving), cultureel(gedeelde opvattingen en normen). 

 

Kenmerken toegepaste sociale psychologie:

  1. probleemgericht→ meerdere theorieën, methoden en interventies.

  2. waardenoriëntatie

  3. sociale bruikbaarheid→ sterke effecten en lange termijn effecten.

  4. generaliseerbaarheid → representatieve steekproef

  5. veld

  6. interdisciplinair

  7. opdrachtgever→ snel resultaat en toegankelijk.

  8. kosten-baten afweging

  9. politieke haalbaarheid

  10. output→ wetenschap

 

Interventies: toegepaste gedragsanalyse= gedrag van mensen verandert als de gevolgen ervan veranderen. Vooral directe en zekere gevolgen spelen hierin een rol. Je kan het gewenst gedrag stimuleren(belonen) of ongewenst gedrag afremmen(straffen). 

 

Interventiestrategieën:

  • antecedente strategieën= veranderen van factoren in omgeving voorafgaande aan gedrag. Het stuurt gedrag en kondigt mogelijke gevolgen aan. Methoden zijn voorlichting, educatie, training, prompts(mondelinge/schriftelijke boodschappen op de plek waar het gedrag plaatsvindt), voorbeeldgedrag en commitment(belofte om gedrag te vertonen).

  • consequente strategieën= veranderen van gevolgen van gedrag en controleren gedrag. Methoden zijn straffen, belonen(nadeel is wel dat intrinsieke motivatie zwakker is) en feedback(informatie geven over gedrag en gevolgen daarvan). 

In combinatie noemen ze dit three-term contingency= antecedent → gedrag → consequenties.

 

Sociale beïnvloedingstechnieken:

  • consistentie→ voet-tussen-de-deur techniek, commitment, cognitieve dissonantie oproepen(nadenken over nadelen). 

  • sociaal bewijs→ informatie over wat anderen verwachten(injunctieve norm) of wat anderen doen(descriptieve norm).

  • autoriteit→ we laten ons gemakkelijker overtuigen door een autoriteit dan door iemand met een lage status.

  • aardig vinden→ we doen meer voor mensen die we kennen en aardig vinden. We vinden mensen die op ons lijken en die ons aanvullen aardig. Je moet dan de overeenkomsten benadrukken. Block-leader approach= iemand in de gemeenschap i.p.v een deskundige die niet op de mensen lijkt.

  • reciprociteit→ voor wat hoort wat. Je moet anderen dan eerst wat geven, waardoor anderen zich verplicht voelen om wat terug te doen. 

  • schaarste→ als iets schaars is of moeilijk te verkrijgen zal het wel waardevol zijn. We willen verliezen vermijden. Je moet de potentiële verliezen benadrukken.

 

Hoorcollege 2.1: Omgeving en milieu

Wetenschappers zijn het er vrij over eens dat klimaatverandering bestaat.

 

Omgevingsstressoren: klimaatverandering. 

Klimaatadaptatie→ mensen kunnen informatie zoeken, beschermende maatregelen treffen voor na een ramp, evacuatie, verzekeringen kopen en hun politieke gedrag daarop aanpassen. Ze worden het meest gemotiveerd om dit gedrag uit te voeren door een descriptieve norm(wat anderen doen), negatief affect(ervaren negatieve emoties), outcome efficacy(heeft actie zin?) en self-efficacy(het gevoel dat je actie kunt ondernemen). Kennis en ervaring zijn geen goede voorspellers.

 

Positieve effecten van natuur. 

Een belangrijk onderzoek was naar een vergelijking van patiënten die moesten herstellen. Sommige mensen hadden uitzicht op de natuur en anderen op een stenen muur. Het bleek dat mensen met uitzicht op de natuur uiteindelijk minder medicatie/pijnstillers nodig hadden en minder lang in het ziekenhuis lagen. Andere gezondheidseffecten zijn het ervaren van minder stress, minder ziekte, een hoger welzijn en een betere concentratie. 

Biophilia hypothese stelt dat mensen van de natuur houden, omdat het evolutionair bepaald is. Attention-restoration theory stelt dat natuurlijke stimuli geen gerichte aandacht vereisen, de aandacht wordt automatisch getrokken. Je spant je dan minder cognitief in en daardoor herstel je van vermoeidheid. 

 

Verklaring milieugedrag. Veel verschillende gedragingen, zoals minder vlees eten en meer met het openbaar vervoer gaan. 4 waarden voor het handelen: hedonisch, egoïstisch, altruïstisch en biosferisch.  Afhankelijk van welke waarden belangrijk voor je zijn, ben je meer gericht op die dingen. De biosferische waarden zijn de meest stabiele basis voor milieuvriendelijk gedrag. 

Norm-activatie model= mensen handelen milieuvriendelijk als ze daar een morele verplichting  toe voelen. De morele verplichting is hoog als ze zich meer bewust zijn van de negatieve gevolgen van gedrag en als ze denken dat hun eigen bijdrage zinvol is. Geeft vooral een goede verklaring voor gemakkelijk gedrag en intenties.

Probleembesef→ bijdrage zinvol→ persoonlijke norm→ gedrag

 

Veranderen van milieugedrag:

  • Structurele strategieën: straffen(push-maatregelen) en belonen(pull-maatregelen) naar welk milieugedrag wordt vertoont.

  • Psychologische strategieën: veranderen van kennis, voorkeuren en percepties. Meest effectief is block leaders, commitment en modelling. Minst effectief is sociale vergelijking feedback en sociale norm informatie.

 

Hoorcollege 2.2: Culturele veranderingen door ontwikkelingshulp

Modernisatie verandert culturele waarden: traditionele waarden zijn onveranderd maar sterkere moderne waarden. 

Technologieën veranderend sociale relaties.

Processen van culturele veranderingen:

  • Cross-culturele verschillen in individualisme en collectivisme.

  • Self-construals beïnvloeden de interpretatie van hoe naar de wereld wordt gekeken.

  • Sociale aspecten van ICTs. Als een kind bijvoorbeeld kennis heeft van laptops en de ouders niet, verandert dit dat de ouders van het kind leren i.p.v andersom. 

Onderzoek gedaan in Afrika met een laptop geven aan kinderen, toonde aan dat dit abstract redeneren vergrootte. Ze zaten vooral op hun laptop tijdens de pauzes.

De individualistische waarden van kinderen met een laptop gingen omhoog.

Samenvatting culturele veranderingen:

  • wat: veranderingen in agentic culturele waarden & emancipatie, traditionele waarden blijven belangrijk en sterkere verandering op het platteland. 

  • hoe: actief en sociaal gebruik niet eigendom stimuleert de veranderingen.

 

Theorieën sociale beïnvloeding. Door middel van sociale beïnvloeding interventies verbeteren(autoriteit, liking, etc.). 

 

Hoorcollege 3.1: Politiek

Leiderschap heeft volgers nodig, is doelgericht en moet geen sprake van dwang hebben. Een goede leider wordt niet alleen bepaald door zijn persoonlijke eigenschappen maar ook door de situatie waarin hij/zij zich verkeerd. Ook de relatie tussen volger en leider moet je mee nemen in het werken van het leiderschap. De volgers bepalen wat voor type leider gewenst is. 

Trait theories= theorieën die er van uitgaan dat persoonlijkheid, lichamelijk/intellectuele eigenschappen het verschil maken tussen leiders en niet-leiders. Task related knowledge. 

Charismatisch leiderschap(Freud). Hij gaat heel specifiek in op de rol tussen leiders en volgers.Mensen hebben een soort persoonlijke band met de leider, door de klik ziet de volger de doelen van de leider als zijn/haar eigen doelen. De leider is narcistisch volgens hem, want hij groeit en voelt zich steeds beter worden. 

Big 5 voorspellers voor goed leiderschap:

  • extrovert

  • meegaandheid

  • zorgvuldigheid

  • emotionele stabiliteit

  • openheid voor ervaringen

Big 5 voorspellers voor geen goed leiderschap:

  • niet deelnemend

  • star

  • autoritair

  • slecht geïnformeerd

  • kwetsend

In het algemeen hebben vrouwen meer een democratische manier van leidinggeven, mannen hebben vaak een meer directieve stijl. Vrouwen zouden meer geven om gezondheidszorg, educatie, onderwijs en minder om binnenlandse veiligheid, buitenlandse zaken en defensie.

Elaboration likelihood model:

Angst gaat via de centrale route en kwaadheid via de perifere route.

De lengte van iemand houdt verband met de overwinning, mensen associëren lengte met succes.Ook kleding, glimlachen en aantrekkelijkheid spelen een rol. Consistency zijn ook van belang, we hechten waarden aan het constant houden van het uiterlijk. Dit raakt ook aan liking. Dat is het principe dat je meer beïnvloedbaar bent door iemand als je diegene mag. We vinden mensen die op ons lijken of ons complimenten geven aardiger.

Scarcity(we zijn hypergevoelig voor verlies). In politiek kan je van deze schaarste gebruik maken door het verlies onder de aandacht te brengen. 

Social proof betekent dat de majority gelijk heeft. Dat heeft veel impact. Als de opiniepeilingen laten zien dat er een meerderheid is, gaan er alleen maar meer mensen op stemmen. 

 

Hoorcollege 3.2: Traffic safety(english)

The regulation of driving behaviour model proposes that when your capabilities are higher than the task, everything will go fine. If they are lower you will lose control. You develop the abilities by experience. 

Driving skills are measures of driving performance(bv. car-control). Driving style is the way you drive, your habits. This is influenced by your attitudes, values and norms. A risky driving style is the number one predictor of accidents and penalties. 

Violations are deliberate(bv. speeding and drinking and driving). Errors are failures of observation and misjudgement and no intention(bv. failing to notice a cyclist). Lapses are problems with memory and not intentional(bv. taking the wrong exit from a highway, driving away in third gear)

Extraversion: higher need for arousal, so speeding (sensation-seeking)

Neuroticism: aggressive driving

 

Cognitive biases(social comparison and self evaluations):

  • optimism bias= believing that one’s likelihood for crash is lower than other drivers. It won’t happen to you.

  • illusion of control= unrealistic feelings of control while driving.  I can handle any situation.(more prominent)

Cognitive biases correlate with perceived risk, and number of accidents and violations. So objective assessment of the driving skills and road conditions are important for traffic safety.

 

Theory of planned behaviour was applied a lot in traffic psychology. For example in seat-belt use. The disadvantage of this theory is that the intentions do not necessarily predict behaviour. No hint of actual behaviour.

Risk homeostasis theory is the individual differences in feeling of risk. We tend to keep up with our targeted levels of risk. We have to keep the target risk somehow, so sometimes we drive faster on empty roads to get on our target risk threshold.

Not all distractors are bad in the car. Usage of the mobile phone is bad for example. Music listening in the car is almost the same when people don’t listen to music. And in some cases they performed even better than without music. So individual differences might influence the way drives handle distractions and risks . 

 

Hoorcollege 4.1 Groepsvorming

Door vanuit verschillende perspectieven te kijken, kun je tot een beter inzicht komen. De werkvloer wordt steeds diverser, steeds meer verschillende leeftijdsgroepen, genders, en etniciteiten.

In theorie zeggen ze dat verschillende mensen in een samenwerking creatiever zijn, innovatiever zijn, betere prestaties leveren en goede beslissingen kunnen nemen.  In de praktijk is dit vaak niet het geval, juist omdat ze zo anders zijn lukt het niet. 

De sociale identiteits benadering wordt vaak als een overkoepelende theorie gebruikt voor de social identity theory en de self-categorization theory. Deze is ontwikkeld na de WOII. Deze benadering stelt dat een individu niet per se slecht is maar dat ze onder groeps omstandigheden anders handelen. Een deel van wie we zijn, ontlenen we van onze groepslidmaatschap.  Hoe makkelijker je over een groep kan denken als positiever dan andere groepen, hoe sneller je denkt over groepslidmaatschap. Het principe van meta-contrast= we zien een groep sneller als een groep als de binnen groepsverschillen kleiner zijn dan de tussen groepsverschillen. 

 

Je wil in een organisatie appreciation and belonging, uniqueness and authenticity. Organisaties die geloven dat het waardevol is om verschillen binnen de organisaties te omarmen, daarbinnen is het daadwerkelijk nuttig en levert het wat op.

 

Social identity formation. Een categorisatie proces dat in je hoofd plaatsvindt. Je hoeft er niet eens contact voor te hebben met andere mensen. Hoe meer anders je bent van de groep, hoe moeilijker het is om erbij te horen. Hoe meer diversiteit er is, hoe minder we denken als een wij. 

Inductie= uit de bijdrage van de individuele leden bepalen wij wie wij zijn. Bottom-up: out of individual contributions. Interactie is nodig. 

Deductief= gemeenschappelijk. Hoe wij anders zijn dan zij. 

Er is een positieve relatie in hoe anders je jezelf ziet en eenheid in de groep. Anders zijn is niet per se gerelateerd aan geen eenheid zijn. 

Het is niet een heel fijn gevoel voor jezelf als je moreel afwijkt van de groep, is het wel mogelijk sneller te herstellen als de groep gevormd is op basis van individuele bijdrage. 

 

Deductive social identity formation: organization chooses which types of diversity are valued(may not be the most important for employees and may exclude majority members).  

Inductive social identity formation: individuals choose which distinctiveness they contribute, may be flexible over time, maybe more open to other groups.  

 

Hoorcollege 4.2 Onderwijs(english)

Social comparison. We want to form accurate appraisals of our abilities. To do this, we compare ourselves to similar(the similarity principle) others on relevant attributes. Because we want to improve ourselves, the comparisons are with similar others who are slightly better than us(upward social comparison).  We do this because it gives information about how to improve, motivates us to improve and causes us to set higher personal goals. 

It increases as we age, it starts at the age of 7 or 8 years old. We do it in situations of uncertainty and in transitions. Girls do it more than boys. 

 

Big-fish-little-pond effect is the grouping of children according to ability level. Children of similar ability have lower academic self-concepts in higher-ability schools. So, comparing yourself with better-performing classmates inspires us to do better but when everyone in the class seems better, we feel less competent. Very well-replicated effect. 

Two contradictory effects:

  • contrast effects= there are a lot of students better than I am, so I must not be smart.

  • assimilation effects= if I’m good enough to be in this class/school with these other clever students, I must be clever.

 

Stereotype threat= the fear that your performance will confirm a negative stereotype about your social group. Think about the experiment with the blue and brown colored children. 

 

If we want to create a programme for Maori children in New zealand, how should it be set up to make best use of knowledge about social comparison? 

  • Encourage upward comparison; each child should be able to find an upward comparison and include children who are similar in other respects to poor-performing children, but who are performing well. 

  • Encourage assimilation effects; promote the status of the group.

How should it be set up to minimize stereotype threat?

  • have only Maori children in the group

  • In-group role models, so children who were Maori and were good in school.

  • Identify affirmation and safety

The research: Te Mana Tikitiki. The focus was on building leadership and cultural identity. The outcome was that behaviour problems in the classroom decreased for the children. Some evidence of improved reading scores. Improved self-confidence, self-esteem and self-pride. Children reported a broader sense of cultural identity.  

 

Hoorcollege 5.1 Gezondheid

Iedereen heeft eens in zijn/haar leven te maken met gezondheidsproblemen. 

Fysieke uitkomsten van ongezond gedrag zijn objectief, relevant voor alle gezondheidsgedragingen en de meeste mensen vinden gezondheid erg belangrijk. 

Angst is psychologische pijn. Wat je doet met die angst, is zoveel mogelijk wegduwen en je er van af leiden. Het gaat niet alleen om absolute inschatten maar ook voor sociale dieren(mensen) is het vergelijken met andere mensen essentieel. We hebben dan vaak een optimistische bias. 

The flow of psychological causes of HRB(natuurlijk):

  • Hoe erg is het om een bepaalde ziekte te krijgen? 

  • hoe kwetsbaar ben ik?

  • Hoe veel risico heb ik om het te krijgen?

  • Hoe goed is het te behandelen?

Dus er moet een kans zijn en je moet het erg vinden om te krijgen, pas dan ervaar je angst.

 

Je hebt een beeld van jezelf en je hebt een evaluatie dementie(wat vindt je van het zelfbeeld). Mensen willen zich consequent, adequaat en positief voelen. Als je iets doet waarvan je weet dit heeft negatieve gevolgen, dan baal je van jezelf. 

Experienced emotion→ problem solving→ outcome expectations regarding the emotions→ behavior. 

Als het over gezondheidsinformatie gaat, willen ze het liever zelf niet weten. Zeker niet als het over zichzelf gaat. Je wordt dan defensief en kan mensen niet anders laten denken. 

Zelfaffirmatie= je geeft iemand een compliment en dan het vervelende nieuws. 

 

Induced eye-movements=EMDR. Deze wordt vooral gebruikt bij behandeling van PTSD. Deze belast het werkgeheugen en zo kunnen de herinneringen worden verkleint. Je kunt niet alles tegelijk maar je wisselt snel tussen taken. The working account of persuasion(mensen actief proberen te laten veranderen).

 

EMi influences the process of persuasion(overreding). 

Negatieve emoties zijn heel belangrijk bij veranderen van gezondheidsgedrag maar als ik iemand wil laten veranderen, moet ik er voorzichtig mee zijn om iemand heel bang te maken. Dan verliest je de controle en wordt deze persoon defensief. 

 

Hoorcollege 5.2 Mentale gezondheid(english)

Social psychology is useful in preventing mental health problems. 

Outcomes of depression:

  • academic failure

  • negative effects on intimate relationships

  • produces negative interactions between parents and children

  • absenteeism; lost work performance

  • lowers financial succes

  • associated with chronic physical disorders

  • high suicide risk

Coping with stress:

  • problem-focused coping= attempt to change the source of the stress.

  • emotion-focused coping= attempt to manage your emotional response to the stress (shutting down or opening up). 

 

Attributional models of depression= individuals may become depressed when they attribute the cause of a negative, uncontrollable event to internal, stable and global factors. 

 

Interventions for depression. You can help people to cope better with the negative events. For example CBT or ACT(teaches you to use problem-solving strategies, open up to thoughts and emotions and identify goals and work towards them). An app which uses this is the ACTCompanion. ehealth apps can be an effective preventative tool.  

 

Relationship conflict is a strong social predictor of depression. Children of couples who fight also are more likely to experience emotional problems, such as depression, anti-social behaviour and anxiety. 

Imprinting= During a sensitive period in development, young animals become attached to the first animal/object they encounter(Lorenz).

Attachment theory= attachment behaviour is pre-wired in humans, resembles imprinting. Children who remain close to their caregivers are more likely to survive(Bowlby). Ainsworth later measured the type of attachment styles. 40% of people will change their attachment styles.

Prevention based on attachment theory: parenting courses to ensure parents know how important it is to be responsive to their children, paid parental leave to enable parents time to form attachments and childcare centres using the primary caregiver model.

 

Social exchange theory assumes that people are motivated to maximise benefits and minimize costs in relationships. 

 

Hoorcollege 6.1 Consumentengedrag(english)

 Influence people by looking at:

  • attention= location(for example at the supermarket), size, color, contrast, movement and involvement.

  • need recognition= Maslow hierarchy needs.

Consumer inferences= filling in missing information. The proximity principle means the tendency to perceive objects or events that are close to one another as being related or as sharing attributes. 

Inter-attribute correlations are using a price as an indicator for the quality of the product. Also the assumed price, guarantee logo and the newness of the advertisement makes use of this. 

Expectation bias can be defined as having a strong belief or mindset towards a particular outcome

 

Hoorcollege 6.2 Economische psychologie

Bestudeert psychologische mechanismen die ten grondslag liggen aan economisch gedrag, verklaart irrationeel economisch gedrag en integreert inzichten en methodes uit de sociale psychologie en economie. 

Neo-klassieke economie vertelt dat mensen rationeel zijn. Ze streven naar nutsmaximalisatie(kosten-baten afweging en de optie met het hoogste nut kiezen). Een beloning verhoogt het nut van de keuze en leidt dus tot een toename van gewenst gedrag.
 

Mensen streven naar een positief zelfbeeld en maximaliseren “material self-interest”. Deze hou je in lijn met elkaar door self-concept maintenance.  

Moral licensing= nadat mensen iets goeds hebben gedaan, gedragen ze zich vervolgens minder ethisch. Je hebt dat als het ware dan verdient. Het activeren van status motieven leidt vooral tot duurzame keuzes wanneer groene producten duurder zijn dan normale producten. 

Conclusie over motivatie: Geld is slechts één van de motieven(intrinsieke motivatie, positief zelfbeeld en status), financiële prikkels kunnen averechts werken en voorzichtig met toepassen. 

 

Prospect theory= mensen hebben een hekel aan verliezen, dat verlies weegt heel zwaar op onze redenering. Waarderen van prospects hangt af van het referentiepunt.

Hier zit een verliesaversie(Mensen zijn meer gemotiveerd door potentieel verlies dan door potentiële winst) en wet van verminderde opbrengst in. Het schaarste effect kan je hier ook in meenemen, het idee dat het er straks niet meer is. Preventie vs. promotie focus.

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met college-aantekeningen voor Sociale omgeving en gedrag aan de Rijksuniversiteit Groningen

Studiegids met college-aantekeningen

Inhoudsopgave

  • Sociale omgeving en gedrag hoorcolleges
  • College-aantekeningen 2015/2016
  • Samenvatting sociale omgeving en gedrag jaar 2
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1287 1