Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - Thema
- 8288 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In beide zaken was voor het bewijs gebruik gemaakt van schriftelijke slachtofferverklaringen. In de zaak van Al-Khawaja, die was veroordeeld wegens twee gevallen van aanranding, kon één van de slachtoffers niet worden gehoord omdat zij na het afleggen van een verklaring tegenover de politie was overleden; in de zaak van Tahery, die was veroordeeld wegens mishandeling, hoefde een getuige, die tegenover de politie een verklaring had afgelegd niet ter terechtzitting te verschijnen wegens vrees voor het afleggen van een verklaring als getuige. Al-Khawaja en Tahery klaagden beiden over schending van artikel 6 lid 3, onder d jo. 6 lid 1 EVRM omdat zij de getuigen niet hadden kunnen ondervragen hoewel het bewijs uitsluitend of in hoofdzaak berustte op hun verklaringen. In de zaak Al-Khawaja was het slachtoffer de enige directe getuige van het delict, in de zaak Tahery was de getuige de enige die gezien had dat Tahery de persoon was die het slachtoffer met een mes had gestoken.
Gelet op de jurisprudentie van het EHRM dient er steeds een goede reden te zijn voor de afwezigheid van een getuige. Indien een veroordeling uitsluitend of in beslissende mate is gebaseerd op een verklaring van een persoon die de verdachte niet op enig moment heeft kunnen ondervragen, kan dat betekenen dat de rechten van de verdediging beperkt worden in een mate die niet verenigbaar is met de waarborgen van artikel 6.
De vraag of er een goede reden is voor afwezigheid van de getuige zal steeds als eerste moeten worden beoordeeld. De afwezigheid van een dergelijke reden kan betekenen dat artikel 6 lid 1 en 3, onder d worden geschonden, zelfs waar de verklaring niet beslissend is.
Een veroordeling die uitsluitend of in beslissende mate is gebaseerd op een niet ondervraagde getuige resulteert evenwel niet automatisch in een schending van artikel 6: dat hangt af van de vraag of voldoende ‘counterbalancing factors’ in acht zijn genomen, waaronder het bestaan van voldoende sterke procedurele waarborgen die een eerlijke en adequate beoordeling van de betrouwbaarheid van dat bewijs mogelijk maken. Dat betekent dat een veroordeling op basis van dergelijk bewijs alleen mogelijk is, indien dat bewijs voldoende betrouwbaar is, gelet op het belang ervan voor de zaak.
Gelet op het standpunt van de regering van het Verenigd Koninkrijk in beide zaken dat noch de verklaring van ST (in de zaak tegen Al-Khawaja), noch de verklaring van T (in de zaak tegen Tahery) het enige of beslissende bewijs vormde, beoordeelt de grote kamer de beide zaken aan de hand van drie factoren: (1) of het noodzakelijk was de verklaring van de afwezige getuige toe te laten tot het bewijs; (2) of de niet getoetste verklaring het enige of beslissende bewijs vormde voor de veroordeling van elk van de klagers en (3) of voldoende ‘counterbalancing factors’ aanwezig waren, waaronder sterke procedurele waarborgen om zeker te stellen dat de berechting, bezien in zijn geheel, eerlijk was in de zin van artikel 6.
In de zaak tegen Al-Khawaja is aan al deze voorwaarden voldaan, zodat geen sprake is van schending van artikel.
In de zaak tegen Tahery bestond evenzeer voldoende rechtvaardiging om T’s eerdere verklaring tot het bewijs toe te laten. De verklaring van T vormde voorts, indien niet het enige, dan tenminste het beslissende bewijs tegen Tahery. De ‘counterbalancing factors’ die in dat geval in acht werden genomen echter (de mogelijkheid om de verklaring van T te betwisten en de waarschuwing van de rechter dat met de verklaring van T voorzichtig diende te worden omgesprongen), waren in dit geval noch afzonderlijk, noch in combinatie voldoende: in de afwezigheid van sterk ondersteunend bewijs was de jury niet in de positie om een eerlijke en adequate beoordeling te maken van de betrouwbaarheid van de verklaring; schending van artikel 6.
Waarvoor waren Al Khawaja resp. Tahery veroordeeld?
Welk artikel(lid) van het EVRM was volgens de klagers geschonden?
Waarom hadden Al Khawaja resp. Tahery de desbetreffende getuigen niet op de zitting (of in een ander stadium van het onderzoek) kunnen ondervragen?
Wat besliste het Hof m.b.t. de klacht van Al Khawaja resp. m.b.t. de klacht van Tahery?
Welke regels kunnen aan deze uitspraak worden ontleend m.b.t. het gebruik van (op schrift gestelde) verklaringen van getuigen die de verdediging niet in enige fase van het onderzoek heeft kunnen ondervragen?
Al Khawaja is veroordeeld voor aanranding (par. 10), Tahery voor zware mishandeling (par. 25).
Volgens de klagers waren art. 6 lid 1 en lid 3 sub d EVRM geschonden. Het ging om getuigen en het ondervragingsrecht (par. 88).
In de zaak van Al Khawaja was de getuige overleden (par. 11). In de zaak van Tahery werden de getuige en zijn familie bedreigd. Vanwege de dreigementen wilde deze getuige niet op de zitting aanwezig zijn (par. 33). De getuige is wel gehoord ter terechtzitting bij Tahery, maar achter de schermen en daarom kon hij hem zelf niet ondervragen.
In de zaak Al Khawaja was er geen schending van artikel 6 lid 1 jo. lid 3 onder d EVRM (par. 153 e.v.), omdat de jury wel de mogelijkheid had om de betrouwbaarheid van overleden slachtoffer te beoordelen. In de zaak Tahery was er wel sprake van een schending van artikel 6 lid 1 jo. lid 3 onder d EVRM, want er was geen ander bewijs dan die verklaring (par. 159 e.v.).
Als er geen ondervragingsgelegenheid bestaat, kunnen de volgende regels worden getoetst:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution