Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - Thema
- 8291 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Een persoon wordt in Amsterdam staande gehouden (art. 52 Sv) en gefouilleerd (art. 56 Sv) door twee opsporingsambtenaren (een politieagent en een marechaussee). Hij wordt door hun verdacht van het bezit van drugs.
De reden voor die verdenking was (verklaring politieagent) dat hij een kleurling was en tussen drie en vier uur ‘s nachts hard liep uit de richting van een café (Caribbean Nights) dat bij de politie bekend stond als een verzamelplaats van handelaren en gebruikers van drugs. Men vond geen drugs. Bij het fouilleren hield "verdachte" zijn linkerhand in zijn jaszak, ondanks verzoeken om zijn hand uit zijn jaszak te halen. Dit laatste was voor de beide opsporingsambtenaren zo verdacht dat men overging tot aanhouding en overbrenging door middel van vastpakken van "verdachte" naar het politiebureau. Daartegen heeft "verdachte" zich met geweld verzet. Tijdens de schermutseling die hierop volgde, haalde hij zijn hand uit de jaszak en liet daaruit een wikkel met heroïne vallen (bewijsmiddel). Verdachte wordt tenlastegelegd: wederspannigheid bij arrestatie (art. 180 Sr) en bezit van heroïne/diacetylmorfine (Opiumwet).
Er volgt vrijspraak van beide tenlasteleggingen.
Ter zake waarvan heeft het openbaar ministerie de verdachte vervolgd?
Op basis van welke feiten en omstandigheden vermoedden de opsporingsambtenaren die verdachte hadden staande gehouden en hem aan zijn kleding wilden onderzoeken dat verdachte een strafbaar feit had gepleegd?
Vond het gerechtshof dat voldoende grond voor een ‘redelijk vermoeden van schuld’?
Tot welke einduitspraken kwam het hof?
De verdachte is vervolgd ter zake van wederspannigheid (art. 180 Sr) en ter zake van de aanwezigheid van heroïne (art. 2 sub c Opiumwet).
De ambtenaren zagen iemand (een ‘kleurling’) uit de richting van een café hollen, terwijl diegene de hele tijd zijn hand in zijn jaszak hield. Het café stond bekend als een verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen. Daardoor vermoedden de ambtenaren dat de persoon in het bezit was van zulke verdovende middelen.
Het hof vond het niet voldoende voor een ‘redelijk vermoeden van schuld’ van een strafbaar feit. Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat een ‘kleurling’ hard uit de richting van een als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van drugs bekend staand café komt lopen, niet voldoende is om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in art. 27 Sv. De verdachte mocht daarom niet als ‘verdachte’ worden aangemerkt en hierdoor was de staandehouding niet rechtmatig.
Het hof kwam twee keer tot vrijspraak. T.a.v. het aanwezig hebben van heroïne: er waren niet voldoende bewijsmiddelen die om rechtmatige wijze waren verkregen. Er was geen sprake van verdachte als bedoeld in art. 27 lid 1 Sv, daarom waren de staandehouding en het onderzoek aan de kleding onrechtmatig. De aangetroffen heroïne was dus onrechtmatig verkregen. T.a.v. wederspannigheid: er is niet bewezen dat de ambtenaren ‘in de rechtmatige uitoefening van hun bediening’ werkzaam waren (geen heterdaad en redelijk vermoeden van schuld). De dwangmiddelen zijn onrechtmatig ingezet.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution