Psychology and behavorial sciences - Theme
- 15640 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Bepaalde stoornissen zoals posttraumatische stressstoornis (PTSS) en depressie gaan gepaard met afwijkende herinneringen. Zo onthouden patiënten met deze stoornissen negatieve ervaringen beter dan positieve ervaringen. Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen PTSS, depressie en geheugen. Echter, er is weinig onderzoek gedaan naar de rol van valse herinneringen in deze stoornissen. Sinds het bekend is dat patiënten met deze stoornissen afwijkende herinneringen hebben, zou het ook heel goed kunnen dat ze valse herinneringen hebben.
Patiënten met PTSS en depressie zoeken soms hulp door middel van therapie. Tijdens therapie kan het zo zijn dat zij herinneringen uit hun kindertijd op moeten halen. Soms worden tijdens dit proces valse herinneringen gecreëerd. Valse herinneringen hebben veel invloed, bijvoorbeeld in het juridische systeem. Valse herinneringen over bijvoorbeeld seksueel misbruik kunnen er voor zorgen dat er mensen onterecht worden bestraft. Om deze reden is het belangrijk om te onderzoeken of stoornissen zoals PTSS en depressie kunnen leiden tot valse herinneringen.
In deze studie maken de onderzoekers gebruik van een associatief netwerk perspectief.
PTSS ontstaat na een traumatische gebeurtenis. Iets wat veel patiënten met PTSS meemaken, zijn flashbacks of herbelevingen. Dit geeft dus al iets weer over de relatie tussen PTSS en geheugen. Veel theorieën over PTSS gaan dan ook over de rol van het geheugen en hoe vervelende herinneringen PTSS in stand houden. Zo stelden Ehlers en Clark (2000) dat de symptomen van PTSS ontstaan doordat traumatische herinneringen niet in detail worden opgeslagen. Rubin, Berntsen en Bohni (2008) stellen dat het beleven van een trauma zorgt voor PTSS, maar dat de herinneringen aan dit trauma belangrijker zijn dat het trauma zelf. Ten slotte stellen Brewin, Dalgleish, en Joseph (1996) dat traumatische herinneringen leiden tot één van twee soorten herinneringen. De eerste soort is de bewuste ervaring van een trauma, en de andere soort is een onbewuste herinnering aan het trauma. De onbewuste herinnering van het trauma ontstaat wanneer iemand in een omgeving komt die lijkt op de omgeving waarin de persoon het trauma heeft beleefd en zorgen dus voor flashbacks.
Depressie wordt gekarakteriseerd door een sombere stemming, moeheid, slapeloosheid, verminderde concentratie, en suïcidale gedachten. Daarnaast zijn er ook verstoringen in herinneringen. Dit houdt in dat mensen met depressie hun verleden anders herinneren dan andere mensen. Zo onthouden zij veel meer negatieve ervaringen. Daarnaast onthouden ze ook meer negatieve persoonlijke herinneringen vergeleken met mensen zonder depressie. Ook hebben patiënten met depressie moeite met het ophalen van positieve, autobiografische herinneringen. En wanneer hen dat wel lukt, dan worden ze er vaak niet blij van: soms worden ze er juist ongelukkig van. Daarnaast zijn patiënten met depressie vaak bezig met het onderdrukken van negatieve herinneringen. Wanneer zij positieve herinneringen ophalen, dan bekijken zij deze herinnering vaak vanuit een observerend perspectief. Hierdoor ervaren zij minder emoties tijdens het ophalen van positieve herinneringen. Ten slotte zijn de herinneringen van patiënten met depressie vaak categorisch en repetitief. Ook zijn hun autobiografische herinneringen vaak erg algemeen. Uit al deze informatie kan dus geconcludeerd worden dat depressie zeker samengaat met verstoringen in herinneringen.
Een belangrijke vraag met betrekking tot herinneringen was: “is het mogelijk dat patiënten bepaalde herinneringen onderdrukken, die later tijdens therapiesessies omhoog komen?”. Deze vraag ontstond nadat therapeuten dit meemaakten bij hun patiënten. Geheugenonderzoekers stelden echter dat dit effect ontstaat doordat therapeuten zelf vaak suggesties maken, die er voor zorgen dat patiënten valse herinneringen creëren. Dit bleek soms waar te zijn: de herinneringen die patiënten hadden over ‘seksueel misbruik in hun kindertijd’ bleken later niet altijd juist te zijn. Wat hierbij interessant is, is dat veel patiënten een psychopathologische stoornis hebben. De vraag is dan of hun stoornis er voor zorgt dat zij eerder valse herinneringen hebben.
Er zijn twee soorten valse herinneringen, die op verschillende manieren kunnen ontstaan. Het eerste type is door suggestie veroorzaakt (suggestion-induced false memories). Het andere type ontstaat spontaan, zonder externe suggesties. In plaats daarvan ontstaat het door automatische en onbewuste operaties van het interne geheugen systeem, door middel van spreading activation. Dit tweede type valse herinneringen heet dan ook spontane valse herinneringen (spontaneous false memories). In legale zaken en klinische settings kan er sprake zijn van beide typen valse herinneringen.
Een vaak gebruikte manier om door suggestie veroorzaakte valse herinneringen op te wekken is het ‘misinformatie paradigma’. Dit bevat drie fases. In de eerste fase krijgen participanten een videobeeld te zien van een criminele situatie. Daarna wordt er onjuiste informatie verstrekt aan de participanten, zoals: “Welke wapen had de overvaller?”, terwijl de overvaller helemaal geen wapen had. Ten slotte, in de laatste fase, voeren de participanten een geheugentest uit. De resultaten van deze test geven vaak weer dat participanten zich dingen herinneren die helemaal niet zijn laten zien, door dat zij dus onjuiste informatie hebben gekregen. Dit heet het misinformatie effect. Een andere manier om valse herinneringen te planten is door middel van de ‘implantatie paradigma’. Dit paradigma houdt in dat onderzoekers contact leggen met de ouders van participanten. De ouders wordt gevraagd om een herinnering over hun kind in hun kindertijd. Vervolgens wordt deze herinnering verteld aan de participanten, maar er wordt ook een neppe herinnering verteld (geïmplanteerd). Er wordt bij gezegd dat deze herinneringen van hun ouders komen. Er zijn dus verschillende manieren om mensen te laten geloven in valse herinneringen.
Wanneer we het hebben over spontane valse herinneringen, zijn er andere manieren (paradigma's) om dit te meten. De meest bekende is het Deese/Roediger-McDermott (DRM) paradigma. In dit paradigma worden verschillende woorden die veel op elkaar lijken genoemd (nacht, maan, kussen). Vervolgens associëren mensen dit automatisch met ‘slaap’. Wanneer participanten later wordt gevraagd welke woorden zij hebben gezien, noemen zij vaak ‘slaap’, terwijl dit niet waar is.
Associatieve activatie houdt in dat activatie in het geheugensysteem zich verspreidt. Wanneer iemand denkt aan ‘slapen’, dan spreidt activatie zich naar gerelateerde termen, zoals ‘bed’ en ‘nacht’. Wanneer iemand iets meemaakt en de herinnering aan die gebeurtenis opslaat, worden er ook associaties gecreëerd in het geheugen. Wanneer één van de herinneringen wordt geactiveerd, verspreidt activatie zich, naar andere, dichtbijgelegen concepten. Dit verklaart priming effecten. Wanneer iemand bijvoorbeeld denkt aan een hond, dan wordt het concept ‘kat’ ook geactiveerd. Dit is terug te zien op taken waarin mensen sneller reageren op het woord ‘kat’, na dat zij ‘hond’ hebben gelezen.
Volgens de activatie monitoring theorie (AMT) ontstaan valse herinneringen door hetzelfde proces van activatie. Dus, als mensen ‘bed’ en ‘nacht’ zien, wordt het woord ‘slaap’ ook automatisch geactiveerd. Valse herinneringen volgen een soortgelijk proces. Volgens de AMT is er ook een monitoringsproces, dat er voor zorgt dat valse herinneringen niet ontstaan. Dus, wanneer mensen herinneringen ophalen, worden herinneringen gemonitord en gecontroleerd om te bepalen of deze herinneringen intern of extern zijn ontstaan. Volgens de AMT ontstaan valse herinneringen vaker bij kinderen, omdat zij minder in staat zijn om te monitoren. Echter heeft onderzoek aangetoond dat volwassenen eerder valse herinneringen creëren dan kinderen. Een andere theorie die ook gebruik maakt van het concept van spreidende activatie, is de associatieve-activatie theorie (AAT). Deze theorie stelt dat mensen tijdens hun ontwikkeling voortdurend nieuwe informatie leren. Dit zorgt er voor dat hun kennis steeds gedetailleerder is, en dat er veel interrelaties zijn tussen deze informatie. Volgens de AAT ontstaan valse herinneringen als gevolg van activatie in concepten die niet echt zijn beleefd. Een andere theorie is de fuzzy trace theory (FTT). Volgens deze theorie is het zo dat wanneer iemand iets meemaakt, twee verschillende soorten herinneringen worden opgeslagen: een verbatim en een ‘gist’. Het verbatim bevat de exacte details van een ervaring, en de ‘gist’ gaat over de gevoelens die men bij de ervaring had. Volgens FFT is het zo dat, na verloop van tijd, het verbatim niet meer goed kan worden opgehaald. Hierdoor herinneren mensen zich vooral de gevoelens die zij hadden bij de gebeurtenis. Dit leidt volgens FFT tot valse herinneringen.
Volgens het netwerkmodel in psychopathologie, zijn symptomen de oorzaak van andere symptomen. Dus, slapeloosheid zorgt voor concentratieproblemen. Op dezelfde manier kan gekeken worden naar mentale stoornissen. In PTSS en depressie, kan het zo zijn dat associatieve activatie de oorzaak is van valse herinneringen.
In het huidige onderzoek was de verwachting dat wanneer patiënten met PTSS worden geconfronteerd met neutrale stimuli, dat dit niet zou leiden tot valse herinneringen. Echter, wanneer zij emotioneel materiaal zien, dan zouden zij eerder valse herinneringen creëren. Dit wordt verklaard door dat valse herinneringen ontstaan op basis van associaties, die automatisch ontstaan. Dus wanneer patiënten met PTSS emotionele stimuli zien, dan associëren zij dit heel snel met andere informatie, waardoor zij valse herinneringen kunnen creëren. Uit dit onderzoek is gebleken dat deze verwachting klopt. Patiënten met PTSS zijn eerder geneigd om valse herinneringen te creëren wanneer er emotionele stimuli zijn.
Eén relatie tussen depressie en geheugen is het mood-congruence effect. Dit effect houdt in dat stimuli die passen bij iemand zijn of haar humeur, beter opgeslagen en herinnerd worden. Depressieve patiënten onthouden dus stimuli beter wanneer dit bij hun humeur past: negatieve stimuli onthouden zij dus beter. Uit onderzoek is gebleken dat valse herinneringen eerder ontstaan in depressieve patiënten vergeleken met gezonde patiënten.
Het blijkt dus zo te zijn dat associatieve activatie het onderliggende mechanisme is voor valse herinneringen bij psychopathologische stoornissen zoals PTSS en depressie. Wanneer deze patiënten emotionele stimuli zien, activeren zij automatisch en heel snel allemaal associaties in hun geheugen. Dit kan er vervolgens voor zorgen dat zij op basis van deze emotionele stimuli, valse herinneringen creëren. Dit wordt op deze manier verklaard: het netwerk van kennis van patiënten bestaat uit concepten die allemaal aan elkaar gelinkt zijn. In dit netwerk zit ook informatie over negatieve ervaringen. Dus, wanneer iemand met PTSS een negatief woord zoals ‘mes’ leest, dan denkt die persoon automatisch aan ‘bloed’ en wellicht ‘oorlog’ en aan oorlog gerelateerd kan zijn ‘verkrachting’. Valse herinneringen ontstaan dan doordat er dus concepten worden geactiveerd door het lezen van het woord ‘mes’. Dit gebeurt niet bij neutraal materiaal. In depressie zijn de patiënten al geneigd om emotionele informatie eerder te verwerken. Dit kan ook dan de reden zijn voor dat zij eerder valse herinneringen creëren.
Het model dat valse herinneringen in psychopathologische stoornissen zoals PTSS en depressie verklaart, is het associatieve netwerkmodel. Echter, dit model kan alleen maar als verklaring dienen voor psychopathologische stoornissen waarin er verstoringen zijn in het geheugen. In het geval van schizofrenie, zijn er ook stoornissen in het geheugen: hun episodische geheugen is vaak erg aangetast. Deze patiënten kunnen ook gevoelig zijn voor het creëren van valse herinneringen. Echter, dan moet de methode van het creëren van valse herinneringen passen bij de specifieke symptomen. Eén zo’n symptoom van schizofrenie is het ervaren van waanbeelden. Waanbeelden ontstaan door dysfuncties in cognitieve systemen die te maken hebben met het geheugen. Volgens Bhatt, Laws, en McKenna (2010) zijn waanbeelden vergelijkbaar met valse herinneringen: zo wel waanbeelden als valse herinneringen voelen ‘echt’ aan, maar zijn het niet. Uit onderzoek naar valse herinneringen in schizofrenie patiënten is gebleken dat patiënten die waanbeelden ervaren ook eerder valse herinneringen creëren.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1274 | 1 |
Add new contribution