Samenvatting bij artikelen over Opvoeding en Ontwikkeling

Verzameling van enkele samenvatting bij artikelen over het thema Opvoeding en Ontwikkeling. Deze verzameling is gebaseerd op de voorgeschreven artikelen bij het vak 'Opvoeding en Ontwikkeling II' van de Universiteit Utrecht in het leerjaar 1 2016/2017.

Thema's die aan bod komen zijn: als ouder omgaan met romantische relaties van je kind. gevolgen van alcoholisme op de opvoeding, ouderschap als complexe business

Check supporting content in full:
De meervoudige factoren van ouderschap - Belsky, Jaffee - Artikel

De meervoudige factoren van ouderschap - Belsky, Jaffee - Artikel

Samenvatting bij het artikel De meervoudige factoren van ouderschap van Belsky, Jaffee


Er is veel onderzoek gedaan naar de eigenschappen en gevolgen van opvoeden, maar er is minder aandacht voor het bestuderen van waarom ouders doen wat ze doen. Om de ontwikkeling van kinderen te begrijpen, beweerde Bronfenbrenner dat men zich moet richten op niet alleen de directe omgeving (familie, kinderdagverblijf en school), waarin kinderen veel tijd doorbrengen, maar ook op de buurt, gemeenschap en de bredere sociale context waarin het kind en de familie is geïntegreerd. Dit omvat ook de werkplek van de ouders en de sociale steun die voor de ouders beschikbaar is. Kindermishandeling kan gezien worden als een zaak waarbij ouders disfunctioneren, het fungeert ook als een raamwerk waarmee veranderingen onderzocht kunnen worden wat betreft waarom ouders doen wat ze doen. Door het richten op het disfunctioneren van de ouders, nemen we aan dat begrip van de factoren daarvan meer licht kan werpen op meer competent en groeiaanmoedigend ouderschap. Om het idee te benadrukken dat onderzoek naar het abnormale, begrip van het normale meer kan belichten en vice versa, is deze review gericht op onderzoek wat gaat zowel over ontwikkeling en ouderschap binnen de normale range, als psychopathologie en verstoringen in het ouderschap. Een groot deel van het bewijs dat in dit hoofdstuk wordt bekeken, houdt geen rekening met de mogelijkheid dat veel vindingen waarbij verondersteld wordt dat het invloeden uit de omgeving reflecteert, in werkelijkheid (ten dele) een functie is van genetische overerving.

Een waarschuwing: de erfelijkheid van ouderschap

De eerste studie over de erfelijkheid van ouderschap en de huisomgeving is gedaan door Rowe. Rowe gebruikte het klassieke tweelingendesign, en vond dat monozygote tweelingen, die dus 100% van hun genen delen, meer in gelijke mate ouderlijke warmte kregen dan dizygote tweelingen, die 50% van hun genen delen. Dit wijst op genetische invloed, iets wat niet eerder in verband gebracht werd met ouderlijke controle.

Historische perspectieven: de etiologie van kindermishandeling

Er zijn drie algemene perspectieven die gebruikt worden om de etiologie van kindermishandeling te verklaren: het psychiatrische/psychologische model, het sociologische model en het effect-van-het-kind-op-de-verzorger model. Door het lekenpubliek wordt de meeste kindermishandeling toegeschreven aan het psychiatrische model. Dit model focust zich exclusief op de individuele mishandelende ouder. Het psychiatrische model benadrukt de rol die de ouder speelt, omdat het de ouder is die de directe dader van de mishandeling is. Zij die kijken naar de oorzaken van kindermishandeling en de opvoedingsgeschiedenis en het psychologische karakter van mishandelende of verwaarlozende ouders benadrukken, volgen de ideeën van de studenten van Freud. Zij waren de eersten die ideeën naar voren brachten over waarom ouders opvoeden op een bepaalde manier. De centrale lijn in veel van deze theorieën is dat de persoonlijkheid van de ouder bepaalt wat de natuur is van het opvoeden, de ouder-kind relatie en op zijn beurt de kindontwikkeling. Er wordt vooral aandacht gericht op pathologische aspecten van het ouderlijke karakter en de manieren waarop deze factoren aanleiding zijn tot psychopathologie van het kind. Het gebruikelijke thema van deze psychoanalytische theoristen was dat als niet aan de emotionele behoeften van ouders voldaan werd tijdens hun eigen ontwikkeling, dat deze onopgeloste behoeften reflecteren op hun opvoedgedrag.

Er werd kritiek geuit op het psychiatrische model van kindermishandeling door sociologen die betoogden dat psychologen en psychiaters te veel nadruk legden op de eigenschappen van de mishandelende ouders. Daarbij werden de stressvolle condities waaronder de ouders leefden (en opvoedden) niet erkend. Het psychiatrische model erkende volgens deze sociologen niet het grote belang van de sociale condities die voor stress zorgen en die het familie functioneren ondermijnen, net als culturele waarden en praktijken die maatschappelijk geweld aanmoedigen, in het bijzonder lijfstraf van kinderen. Volgens de sociologische critici moeten ouders gezien worden als slachtoffers van deze sociale krachten. De basis veronderstelling van het sociologische model van kindermishandeling is dat belangrijke eigenschappen van de samenleving kindermishandeling bevorderen. Het feit dat ouder-kind conflicten uitlopen op kindermishandeling, vooral wanneer ouders geconfronteerd worden met stressoren zoals werkeloosheid, sociale isolatie en huwelijksproblemen, is geen verrassing volgens het sociologische model. Zowel het psychiatrische als het sociologische model van kindermishandeling stellen dat ouder-kind relaties unidirectioneel zijn, waarbij alleen de ouders invloed uitoefenen op dit subsysteem van familierelaties. Het effect-van-de-verzorger-model betwist deze aanname en benadrukt de rol van de gezondheid en het gedrag van het kind bij het bepalen van het verloop van de ouder-kind relatie.

Sociaal-contextueel model van ouderschapsfactoren

Wanneer gekeken wordt naar het geheel, schenken huidige theoriën en onderzoeken naar de etiologie van kindermishandeling, geen aandacht aan drie algemene bronnen die van invloed zijn op ouderlijk functioneren:

  1. De ontogenetische oorsprong van ouders en persoonlijke psychologische bronnen (psychiatrisch model/ontogenetische ontwikkeling)

  2. De individuele eigenschappen van het kind (effect-van-kind-op-verzorger model/microsysteem).

  3. Contextuele bronnen van stress en ondersteuning (sociologisch model/exo- en macrosystemen).

Met deze fundering kwam Belsky (1984) met een proces model van de factoren van opvoeden, om te verklaren waarom ouders goed of slecht presteren in de ouderlijke rol. Daarbij stelt hij dat inzicht in opvoeden zoals het normaal gaat, ontleend kan worden aan onderzoek naar erg problematiek opvoeden (bijvoorbeeld misbruik en verwaarlozing). Belsky stelt dat opvoeden direct beïnvloed wordt door krachten die komen vanuit de individuele ouder (persoonlijkheid), vanuit het individuele kind (kindeigenschappen) en van de bredere sociale context waarin de ouder-kind relatie is geïntegreerd, met name het huwelijk van de ouder, sociale netwerken en werkervaringen van ouders. Zijn procesmodel stelt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van ouders, huwelijksrelaties, sociale netwerken en ervaringen op het werk van invloed zijn op de individuele persoonlijkheid, het algemene psychologische welzijn en daardoor ook het ouderlijk functioneren en daardoor de kindontwikkeling. Hij stelde verder dat de psychologische gesteldheid van ouders ten dele gevormd worden door zijn of haar eigen ontwikkelingsgeschiedenis. Belsky’s model is dus gebaseerd op de notie dat:

  1. Ouderschap vermenigvuldigend wordt bepaald.

  2. Maar dat de eigenschappen van de ouder, het kind en de sociale context niet allemaal evenveel van invloed zijn bij het ondersteunen of het ondermijnen van het opvoeden.

  3. Persoonlijkheid vormt het ouderschap zowel indirect, door eerst de bredere context waarin de ouder-kind relatie bestaat (bijvoorbeeld de huwelijksrelatie, sociale netwerken en werkervaringen), als direct.

Cicchetti stelde dat ouderschap bepaald wordt door de relatieve balans tussen versterkende (bijvoorbeeld risico) factoren en compenserende (bijvoorbeeld beschermende) factoren die door een bepaalde familie ervaren worden. Centraal bij het raamwerk van beide denkers is de erkenning van de meervoudige wegen waardoor individuele (ouderlijke persoonlijkheidskenmerken, of kindeigenschappen), historische (ouderlijke ontwikkelingsgeschiedenis), en sociale (kwaliteit van het huwelijk, sociale steun, werkstress) factoren en processen gecombineerd worden om het ouderlijk functioneren te vormen. Eigenschappen van de ouders zelf worden als het meest belangrijk gezien, omdat ze niet alleen direct het opvoeden beïnvloeden, maar ook de andere krachten vormen die van invloed zijn op het opvoeden.

Kindkenmerken

Temperament is de eigenschap van kinderen die het meest onderzocht is bij onderzoek naar de determinanten van ouderschap: het is daarom de exclusieve focus van dit deel van het hoofdstuk.

Temperament definiëren

Thomas, Chess, Birch, Hertzig en Korn waren waarschijnlijk de eersten die de rol van individuele verschillen in kinderen benadrukten, wanneer het ging over het begrijpen van de manieren waarop ouders met hun kinderen omgaan. Zij stelden negen kind temperament categorieën voor: mate van activiteit, ritmiek, toenadering versus terugtrekken, aanpassingsvermogen, intensiteit, drempelwaarde, stemming, afleidbaarheid, en concentratievermogen. Ook vormden ze identiteitstyperingen voor kinderen; ‘moeilijk’ en ‘makkelijk’, gebaseerd op de uitdagingen die hun ouders hebben bij het opvoeden. Moeilijke kinderen scoren hoog op negatieve stemming en terugtrekken, laag op aanpassingsvermogen, hoog op intensiteit en laag op ritmiek. Makkelijke kinderen scoren op omgekeerde wijze op deze geselecteerde dimensies van temperament. Uitgebreid factor-analyse onderzoek op ouders toont aan dat minder dan deze 9 dimensies kunnen worden gebruikt om de meeste individuele variabiliteit in kindgedrag te omvatten. Putnam, Sanson en Rothbart richtten de aandacht op de volgende dimensies: angst, geïrriteerdheid/woede, positieve invloed, mate van activiteit, aandachtsvasthoudendheid, en ritmiek.

Dit kan weer worden samengevat in drie brede dimensies:

  1. Extraversie (surgency), gedefinieerd in termen van toenadering, hoge intensiteit genot, en de mate van activiteit.

  2. Negatieve affectiviteit, gedefinieerd in termen van discomfort, angst, woede/frustratie, droevigheid en laag kalmeringsvermogen.

  3. Bewuste controle, gedefinieerd in termen van remmende controle, concentratievermogen, lage intensiteit genot, en perceptuele gevoeligheid.

Deze drie dimensies lijken erg op drie van de ‘Big Five’ persoonlijkheidsfactoren. De negatieve affectiviteit lijkt op de persoonlijkheidsfactor neuroticisme, surgency dimensie lijkt op de persoonlijkheidsfactor extraversie, en de bewuste controle dimensie lijkt op de persoonlijkheidsfactor controle/dwang.

Temperament en ouderschap

Wanneer men nadenkt over hoe temperament van invloed kan zijn op de opvoeding, zijn de meeste hypotheses vrij algemeen en er is nog niet veel moeite gedaan om te bepalen wat de invloed van elk van deze factoren van temperament is. De mogelijk negatieve effecten van negatieve emotionele eigenschappen hebben ze meeste aandacht gekregen. Deze ongelijk verdeelde interesse voor moeilijke of negatieve kindeigenschappen komt waarschijnlijk van de vroegere hypothese dat moeilijk handelbare, negatief emotionele en veeleisende kind de meeste kans hebben op het ontwikkelen van gedragsproblemen, voornamelijk externaliserende problemen. Dit komt voor een deel door de vijandige-opdringerige of afstandelijke opvoeding die zijn opwekken. Van den Boom en Hoeksma vergeleken het moederlijk gedrag naar erg prikkelbare en niet prikkelbare nieuwgeborenen, tijdens de eerste zes maanden van hun leven. De moeders van prikkelbare baby’s hadden minder visueel en fysiek contact, minder effectieve stimulatie, waren minder betrokken en reageerden minder snel op positieve signalen van hun kinderen. De onderzoekers zijn het hier echter niet allemaal over eens, er worden ook andere resultaten gevonden bij onderzoek.

Temperament in context

Moet dit patroon van inconsistentie leiden tot de conclusie dat temperament geen effect heeft op ouderschap? Misschien, wanneer alleen de voornaamste effecten van temperament bekeken worden, maar het is anders wanneer de effecten van temperament bekeken worden in de context van andere factoren die van invloed zijn op ouderschap. Schijnbaar inconsistente vindingen kunnen wijzen op het feit dat de impact dat temperament heeft op ouders, varieert als functie van andere factoren die het ouderschap vormen. Een eigenschap van het kind dat een consequentie kan hebben voor het opvoeden onder de ene conditie, kan geen, of zelfs het tegengestelde effect hebben onder een andere conditie. We beginnen bij het overwegen van de interacties tussen een kindeigenschap, moeilijk temperament/negatieve affectiviteit, en het geslacht van het kind. Resultaten van verschillende onderzoeken tonen aan dat ouders meer negatieve emoties en moeilijkheden accepteren van jongens dan van meisjes. Ook de eigenschappen van de ouders kunnen interacteren met het temperament van het kind, en zo de opvoeding voorspellen. Wanneer moeders bijvoorbeeld weinig eigenwaarde hebben of veel stress ervaren, tonen moeders vaak minder gevoeligheid/ondersteunende zorg dan men anders zou verwachten. De bredere sociale context waarin ouders voor hun kinderen zorgen moet ook overwegen worden, wanneer het komt tot het begrijpen van het effect van temperament op opvoeden.

De ontwikkelingsgeschiedenis van ouders

De klassieke verklaring van kindermishandeling benadrukt de nadelige opvoedervaringen die mishandelende en verwaarlozende ouders zelf ervaren hebben toen zij zelf opgroeiden. Dit etiologische perspectief benadrukt het belang van de ontwikkelingsgeschiedenis van de ouders zelf, voornamelijk hun ervaringen terwijl zij zelf werden opgevoed, wanneer het komt tot het begrijpen van waarom ouders opvoeden op de manier hoe zij opvoeden.

De intergenerationele transmissie van kindermishandeling

Tijdens de jaren 70, liepen twee clinici voorop in het onderzoek naar de etiologie en restverschijnselen van kindermishandeling. Zij observeerden dat ‘het meest constante feit (wat betreft mensen die kinderen mishandelen) is dat ouders zelf bijna altijd misbruikt, mishandeld of verwaarloosd zijn als kind’. Oliver (1993) vindt dat ‘een derde van de kind-slachtoffers opgroeien terwijl ze verder gaan met het patroon van erg onzinnig, verwaarlozend of mishandelend opvoeden als ouders’. Dus hoewel de intergenerationele transmissie van kindermishandeling niet perse onvermijdelijk is, suggereert de geschatte verhouding toch dat de eigen opvoed-geschiedenis van een volwassene, een significante rol speelt bij het vormen van zijn of haar eigen opvoedgedrag. Onderzoek naar kindermishandeling en de intergenerationele transmissie daarvan is echter lastig. Twee dingen moeten daarbij worden erkend. De eerste is dat een ouder die een 1-, 2- of 3-jarig kind niet heeft mishandeld, misschien dat kind op latere leeftijd, of een ander kind, wel mishandeld (geen garanties). Ten tweede zeggen sommige ouders met een problematische ontwikkelingsgeschiedenis dat zij niet mishandeld zijn, doordat zij geen toegang hebben tot die bepaalde herinneringen, die nodig zijn om accuraat te reageren op het onderzoek. Dus, hoewel ‘het mishandeld zijn een risico vormt om zelf te gaan mishandelen, het pad tussen deze punten is zeker niet direct of onvermijdelijk’. Wat bepaalt dan of een slachtoffer van mishandeling opgroeit om zelf een dader te worden? Om deze vraag te beantwoorden is het handig om sommige van de mogelijke psychologische en gedragsmatige mechanismen waarvan verondersteld wordt dat ze verantwoordelijk zijn voor de transmissie, te overwegen.

Mechanismen van transmissie

Het meest voor de hand liggende is simpelweg dat agressief, antisociaal gedrag geleerd wordt tijdens de kindertijd en geuit wordt als volwassenen in de ouderlijke rol. Er kunnen verschillende typen van leren onderscheiden worden: modellering, directe bekrachtiging en dwang (coercion) training (daarbij wordt escalerend negatief gedrag per ongeluk beloond wanneer een ouder het opgeeft en niet meer probeert om het kind in bedwang te houden, die zelf negatief reageert op het aversieve gedrag van de ouder). Het effect van mishandeling in de kindertijd kan algemener zijn dan verondersteld werd door sociale leer theorieën die focussen op specifieke gedragingen van ouders of theorieën van sociale cognitie die de overtuigingen van discipline benadrukken. Wanneer men kijkt naar bewijs waaruit blijkt dat mishandelde kinderen problemen hebben met emotionele regulatie, agressie en empathie, lijkt het plausibel dat een mishandelende en verwaarlozende kindertijd zorgt voor vijandelijke persoonlijkheden die een oorzaak worden van mishandeling. Wat veel onderzoek niet bepaalt is de mogelijke rol van gedeelde genen bij de intergenerationele continuïteit van ouderschap en het mediërende effect van probleemgedrag tijdens de adolescentie. Niet ongerelateerd aan de notie van algemene persoonlijkheid wanneer men kijkt naar het ontwikkelingsproces waardoor ouderschap intergenerationeel doorgegeven wordt, is het concept dat komt van de hechtingstheorie van een ‘intern werkingsmodel’. Volgens dit perspectief leiden de ervaringen van ouders met de responsiviteit, afwijzing of tegenstrijdigheden van de grootouders, tot een interne representatie van de grootouders als (on)responsief aan de behoeften van de ouders. De hypothese is dat deze interne representatie van invloed zal zijn op de mate van responsiviteit dat de ouder toont aan zijn/haar kinderen. Ouders die in hoge mate responsiviteit ervaren tijdens hun kindertijd, staan waarschijnlijk meer open voor signalen en behoeften van hun kinderen, dan afgewezen of tegenstrijdig behandelde ouders, omdat de ‘voormalige’ ouders meer in staat zijn om het perspectief van hun kinderen te begrijpen en om zich niet bedreigd te voelen door signalen van angst van hun kinderen.

Het breken van de cirkel: rechtmatige discontinuïteit in de ontwikkeling

De hechtingstheorie zorgt voor een theoretische basis voor de condities waaronder, en de mechanismen waardoor, kindermishandeling niet door gegeven wordt naar de volgende generaties. De hechtingstheorie is belangrijk bij het begrijpen van de determinanten van ouderschap in het algemeen en in het bijzonder de etiologie van kindermishandeling. Onder moeders die een verhoogd risico hebben op het mishandelen van haar kinderen door een geschiedenis van misbruik in haar eigen kindertijd, hadden zij die niet mishandelden bevredigendere inter-persoonlijke relaties dan zij die wel mishandelde. Er moet meer onderzoek gedaan worden naar wie de sociaal-emotionele steun krijgt die zo belangrijk is voor het onderbreken van het intergenerationele transmissie proces en naar de precieze processen waardoor het verbeterende effect wordt uitgeoefend.

Ouderschap over de generaties (in de ‘normale’ reeks)

Net als bijna al het werk over de intergenerationele transmissie van kindermishandeling, steunt veel van het onderzoek dat niet over mishandeling gaat, op retrospectieve rapporten van opvoeden, ervaren door ouders terwijl zij opgroeiden, of een variatie op dat thema. Deze stand van zaken is aan het veranderen, kinderen die opgroeien tot adolescent worden ook nog gevolgd als jonge, volwassen ouders. In sommige onderzoeken naar de intergenerationele transmissie van ouderschap, of het nou gebaseerd is op retrospectieve of prospectieve data, wordt het ouderschap dat verklaard wordt geobserveerd, terwijl in andere gevallen het gerapporteerd wordt door de ouders zelf, of door de kinderen. Wanneer het aankomt op onderzoeken van de intergenerationele transmissie van ouders (en veel andere vragen over ontwikkeling), gebruiken veel hechtings-onderzoekers de Adult Attachment Interview (AAI). Dit klinische interview bestaat uit 18 vragen en is geheel rond het onderwerp hechting gestructureerd, voornamelijk de relatie van de individu met de moeder en de vader tijdens de kindertijd. De respondenten worden geïnstrueerd om de relatie met hun ouders te beschrijven en om specifieke biografische episodes te beschrijven. Dus, individuen die aangeven dat hun ouder erg genereus was, of erg liefhebbend, worden gevraagd om specifieke voorbeelden van dat gedrag te benoemen. De respondenten worden ook gevraagd naar ervaringen tijdens de kindertijd van afwijzing, overstuur zijn, ziek, gekwetst en naar ervaringen van verlies, misbruik en scheidingen. Ze worden ook gevraagd om verklaringen te verzinnen voor het gedrag van hun ouders, om hun huidige relatie met hun ouders te beschrijven en wat de invloed is geweest van hun ervaringen tijdens de kindertijd op hun ontwikkeling. Het interview is niet ontworpen om de feitelijke, waarheidsgetrouwe ervaringen van de kindertijd op te roepen, maar meer hun reconstructies van de betekenis en de mentale representaties van vroege ervaringen. Het op band opgenomen interview wordt getranscribeerd door een typist en op basis van de informatie die is verkregen met de AAI, deelt een speciaal getrainde beoordelaar het onderwerp in bij een aantal beoordelingsschalen. Deze beoordelingen, in combinatie met het algemene idee van de beoordelaar over het geheel, met name hoe coherent (bijvoorbeeld georganiseerd en geïntegreerd) het is, leiden de beoordelaar tot het karakteriseren van de state of mind van de respondent wat betreft hechting. Daarbij maakt hij gebruik van een beperkt aantal classificatie categorieën. De hechtingsclassificaties die gebaseerd zijn op de AAI zijn onafhankelijk van algehele intelligentie of verbaal vermogen.

De veilig-autonome state of mind wordt gereflecteerd door de neiging van een individu om hechtingsrelaties en de ervaringen die daaraan gebonden zijn, te zien als van invloed op de ontwikkeling. Deze mensen zijn onafhankelijk, objectief en niet defensief. Volwassenen die geclassificeerd worden als onveilig-verwerpend, hebben de neiging om negatieve ervaringen en emoties te ontkennen of om hun invloed daarvan op hun ontwikkeling te ontkennen. Deze individuen kunnen zich weinig herinneren en lijken niet in staat om gevoelens op te wekken die geassocieerd zijn met de ervaringen die zij zich wel herinneren. Vaak geven ze een geïdealiseerd beeld van de ouder of ouders en roepen ze ervaringen op die inconsistent zijn met hun positieve, algehele beoordeling. Volwassenen die geclassificeerd worden als onveilig-bevooroordelend laten een aanhoudende deelname aan vooroordelen met hun ouders zien. Ze komen verward, onsamenhangend en niet objectief over wanneer het gaat om relaties en de invloed daarvan op hen. Woede over het verleden en het heden is nog niet opgelost, maar vormt nog steeds een thema in hun huidige relatie met hun ouders. Niet alleen problematisch ouderschap wat nadelige effecten heeft op de ontwikkeling van het kind worden doorgegeven naar de volgende generaties, ook groeibevorderend opvoeden wordt doorgegeven.

Ouderlijke psychopathologie

De meeste mentale stoornissen laten enige continuïteit zien over de generaties heen. Hoewel veel stoornissen in bepaalde mate erfelijk zijn, kunnen genen niet volledig verklaren waarom kinderen met ouders die een geschiedenis hebben van psychiatrische stoornissen, zelf ook een groter risico lopen op psychopathologie. Bij een poging om te begrijpen hoe mentale stoornissen doorgegeven worden aan de volgende generatie, hebben onderzoekers geobserveerd dat psychiatrische ziekte de ouder-kind relatie nadelig kan beïnvloeden. Dit kan één van de mechanismen zijn waarbij het risico op psychopathologie van ouder op kind wordt doorgegeven.

Depressie

Onder de stemmingsstoornissen vallen Major Depressive Disorder (MDD), Dysthymic Disorder, en een Bipolaire Stoornis. De focus ligt hier op ouders met MDD. Volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 4e editie (DSM-IV), is het essentiele kenmerk van een grote depressieve episode een periode van minstens twee weken, waarbij er een depressieve stemming is, of het verlies van interesse of plezier in activiteiten. MDD komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Kinderen waarvan de ouders depressief zijn hebben een hoger risico op een aantal nadelige uitkomsten, waaronder problemen met zelfregulatie, met relaties met peers, met slaapregulatie, hechtingsproblemen, gedrags- en emotionele stoornissen en academische moeilijkheden.

Maternale cognities en affectieve stijl

In vergelijking met gezonde moeder, maken moeder die gediagnosticeerd zijn met depressie meer vijandige en kritische opmerkingen naar hun schoolgaande kinderen. Depressieve moeders schrijven de ontwikkelingsuitkomsten van hun jonge kinderen vaak toe aan oncontroleerbare factoren als erfelijkheid en biologie. Ze zijn echter wel net zo tevreden met de ontwikkeling van hun kinderen.

Ouder-kind interactie

Geobserveerde en zelf gerapporteerde data suggereren dat een depressie van de moeder geassocieerd wordt met suboptimale ouder-kind interacties, van de kindertijd tot aan de adolescentie. Tijdens de kindertijd hebben depressieve moeders moeite met voorwaardelijk en gevoelig reageren op hun kinderen, waardoor voor het optimale niveau van stimulatie gezorgd zou worden. Depressieve moeder tonen minder positieve en meer negatieve affectie wanneer zij interageren met hun kinderen.

Vaders versus moeders

Hoewel er weinig bewijs is, toont onderzoek dat ouderlijk gedrag van vaders en moeder vergelijkt aan, dat het vaderschap minder beïnvloed wordt door de depressie dan het moederschap.

Het familie systeem

Er is bewijs dat de depressie van de ene ouder, de interactie van het kind met de ander (niet depressieve) ouder kan verstoren. In families waar de ene ouder depressief was, werd de affectieve expressie over de gehele familie getemperd, inclusief de communicatie tussen het kind en de niet depressieve ouder.

Timing, ernst en hardnekkigheid van de depressie

Onderzoek wijst uit dat de timing, ernst en hardnekkigheid van de depressie van de moeder de kwaliteit van de ouder-kind interactie beter voorspelt dan de diagnostische status op zich. Hoewel gebreken in het ouderschap niet altijd voort blijven duren wanneer de depressie over is, worden er nog steeds verschillen gevonden tussen kinderen van (voorheen) depressieve en niet depressieve moeders. Dit is mogelijk het resultaat van moeilijkheden in de ouder-kind relatie die er waren toen de moeder nog wel depressief was.

De rol van sociale stressoren

Depressieve ouders ervaren een aantal sociale stressoren, waaronder moeilijkheden in het huwelijk, financiële problemen, en weinig sociale steun. Sociale stressoren verscherpen de effecten van de depressie op het opvoeden. Moeders met een depressie ervaren meer sociale stressoren, wat leidt tot suboptimaal opvoeden.

Een opmerking over bipolaire depressie

Moeders die gediagnosticeerd zijn met een bipolaire stoornis, hebben de neiging om meer negatieve oordelen te vellen over hun kinderen en ze tonen meer negatieve affectie aan hun jonge kinderen. Ook tonen ze meer droevige of angstige affectie aan hun jonge dochters, zijn minder succesvol in het beheren van het gedrag van hun kleuters en schrijven de gedragsmatige ontwikkeling van hun kinderen toe aan oncontroleerbare gebeurtenissen. Moeders die gediagnosticeerd zijn met een bipolaire of een unipolaire depressie kunnen niet van elkaar onderscheiden worden in termen van de negatieve affectie die ze tonen bij interacties met hun kleuters. Ook verschillen zij niet in termen van de strategieën die ze gebruiken om het gedrag van hun kinderen te controleren.

Stoornissen door alcoholgebruik

Er kunnen twee soorten stoornissen door alcoholgebruik worden onderscheiden, hoewel ze niet altijd onderscheiden worden bij onderzoek naar opvoeden. Alcohol afhankelijkheid wordt gekenmerkt door gedwongen drinken, een tolerantie voor alcohol en ontwenningsverschijnselen wanneer men stopt met drinken of minder gaat drinken. Alcohol misbruik is een maladaptief patroon van alcohol gebruik, wat zich uit in terugkerende en erg nadelige consequenties die gerelateerd zijn aan voortdurend alcoholgebruik. Omdat alcoholmisbruik en afhankelijkheid meer voorkomt bij mannen dan bij vrouwen, worden vaders vaker onderzocht dan moeders in onderzoeken naar wat het effect van alcohol op het opvoeden is. Wanneer ze omgaan met hun kinderen, tonen drankzuchtige vaders meer negativiteit, minder positiviteit en sympathie, ze kunnen minder goed probleemoplossend denken en ze zijn minder gevoelig en gebruiken minder woorden, waardoor een onveilige hechtingsrelatie ontstaat tussen vader en kind. Een familiegeschiedenis van alcoholisme wordt geassocieerd met een gebrek aan emotionele warmte bij ouders, meer ouder-kind conflicten en fysiek en emotioneel misbruik, en lagere niveaus van controle en disciplinaire consistentie. Alcoholisme wordt bij moeders meer dan bij vader gekoppeld aan opvoedproblemen. Alcoholisme bij de ene ouder wordt geassocieerd met suboptimale interacties tussen het kind en de andere ouder.

Kindermishandeling

Er is een associatie tussen ouderlijk alcoholgebruik en kindermishandeling. In 1991 werd gevonden dat bij 24% van de aangiftes van kindermishandeling een ouder betrokken was die een alcoholprobleem had.

Comorbiditeit en oorzaken

Alcoholproblemen komen vaak samen met andere mentale stoornissen voor. Wanneer een ouder dus alcoholist is, is het niet altijd duidelijk of het suboptimale opvoeden veroorzaakt wordt door het alcoholisme of door de comorbide psychopathologie.

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

Volgens de DSM-IV wordt een antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPD) gekenmerkt door een patroon van schending van de rechten van andere, dat begint in de kindertijd of vroege adolescentie en doorgaat tot in de volwassenheid. ASPD komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen. Net als bij een alcoholgebruikstoornis richt het onderzoek naar opvoeden en ASPD zich meer op vaders dan op moeders. Vaders met ASPD zien hun kinderen meestal minder vaak dan andere vaders, zijn minder betrokken bij de opvoeding of zijn niet in staat om hun kinderen financieel te onderhouden. Wanneer vaders een geschiedenis hebben van antisociaal gedrag en betrokken zijn bij hun kind, wordt de kwaliteit van het opvoeden mogelijk slechter. Vaders met een geschiedenis van antisociaal gedrag tonen meer vijandig, afwijzend gedrag naar hun zonen, die op hun beurt meer externaliserende problemen hadden. Ouders met een geschiedenis van ASPD lopen meer risico op het misbruiken van hun kinderen.

Schizofrenie

Schizofrenie wordt gekenmerkt door positieve symptomen die een overmaat of verstoring van het normale functioneren laten zien (wanen, hallucinaties en verstoorde spraak) en negatieve symptomen, waaronder beperkingen in de mate en intensiteit van emotionele expressie, de vloeiendheid en productiviteit van gedachten en spraak en de inleiding van doelgericht gedrag. Mannen met schizofrenie hebben minder vaak kinderen dan mannen zonder schizofrenie. In vergelijking met gezonde moeders, zijn moeders met schizofrenie minder gevoelig en responsief naar hun kinderen. Ook hebben ze moeite met het interpreteren van de affectie van het kind of het gedrag van het kind. De kwaliteit van de moeder-kind interactie is slechter bij kinderen waarvan de moeder schizofrenie heeft dan bij kinderen waarvan de moeder een depressieve stoornis heeft. In vergelijking met moeders met depressie, zijn moeders met schizofrenie minder responsief en gevoelig, meer bevelend en opdringerig, minder stimulerend, meer teruggetrokken en ze zorgen voor een minder goede fysieke omgeving. Armoede en een gebrek aan sociale steun komen ook vaak voor zij ernstie mentale stoornissen, waardoor het opvoeden niet alleen direct beïnvloed wordt, maar ook indirect, door de verhoging van de familie stress en door het wegvallen van sociale steun voor de familie.

Conclusie

Ondanks hele verschillende symptomen, komen de opvoedpraktijken van mensen met een mentale stoornis best wel overeen. Veel comorbiditeit en het veel voorkomen van sociale stressoren bij een psychiatrische ziekte kunnen zorgen voor het patroon van opvoeden dat gekenmerkt wordt door minder gevoelig, minder responsief en contingent opvoeden.

Persoonlijkheid

Tijdens de jaren 70 en 80 kwam een grote bijdrage aan de heropleving van persoonlijkheid als een belangrijk gebied van onderzoek door de erkenning en omarming van het Big Five factor model van persoonlijkheid. Hierdoor werd dit gebied van onderzoek wat beter georganiseerd. De Big Five factoren – neuroticisme, extraversie, openheid voor ervaringen, aangenaamheid en zorgvuldigheid – zijn voor het eerst geïdentificeerd door Tupes en Christal (1961). Zij vonden door factor-analyse technieken dat lange lijsten van persoonlijkheidsvariabelen gereduceerd worden tot vijf bredere persoonlijkheidsfactoren. Een groot deel van de link tussen persoonlijkheid en opvoeden kan door genen beïnvloed zijn.

Neuroticisme

Neuroticisme reflecteerd aanpassingsinstabiliteit en emotionele instabiliteit. Metingen van neuroticisme laten mensen die met psychologische ongemakken, onrealistische ideeën, buitensporige verlangens of neigingen, en maladaptieve copingsreacties. Een persoon die hoog scoort op deze karaktertrek maakt zich veel zorgen, is nerveus, emotioneel en onzeker en voelt zich inadequaat. Een persoon die laag scoort op deze karaktertrek is kalm, ontspannen, niet emotioneel, taai, zeker en tevreden. Tijdens de tienerjaren wordt neuroticisme of negatieve affectie geassocieerd met problematisch opvoeden. Moeders die emotionele ongemakken (bijvoorbeeld depressie, angst of een laag zelfbeeld) ervoeren, accepteerden het gedrag van hun tieners minder goed tijdens discussies en waren minder ondersteunend in de psychologische autonomie van hun kinderen dan andere moeders. Depressies, of andere facetten van neuroticisme als angst en geïrriteerdheid/vijandigheid, worden gerelateerd aan minder competent opvoeden. Dit effect kan de vorm aannemen van minder actief en betrokken opvoeden, of negatiever, opdringeriger en overbezorgd ouderschap.

Extraversie

Extraversie gaat over de kwantiteit en de intensiteit van inter-persoonlijke interactie, het niveau van activiteiten, de behoefte aan stimulatie en het vermogen tot plezier. Een persoon die hoog scoort op extraversie is vaak sociaal, actief, praat veel, persoongericht, optimistisch, houdt van plezier, en is liefhebbend. Een persoon die laag scoort is gereserveerd, somber, niet uitbundig, afzijdig, taakgericht, ingetogen, en rustig. Men kan al wel bedenken dat extraverte personen beter functioneren als ouders dan minder extraverte personen, alleen al omdat opvoeden een sociale taak is. Aan de andere kant kan men zich indenken dat een hoge mate van extraversie kan zorgen voor interesse in meer sociale aangelegenheden dan iemand heeft als ouder, iemand is dus meer geïnteresseerd in andere sociale gebeurtenissen. Het bewijs ondersteunt de eerste veronderstelling, namelijk dat er een positieve associatie is tussen extraversie en gevoelig, responsief, emotioneel betrokken en stimulerend opvoeden.

Aangenaamheid

Aangenaamheid gaat over de interpersoonlijke orientatie van compassie tot antagonisme van gedachten, gevoelens en acties. Een persoon die hoog scoort op deze karaktereigenschap is weekhartig, goed van nature, betrouwbaar, behulpzaam, vergevend, lichtgelovig, en oprecht. Een persoon die laag scoort is vaak cynisch, onbeleefd, wantrouwig, onwillig, wraakzuchtig, meedogenloos, snel geïrriteerd en manipulatief. De basis voorspelling is dat mensen die aangenaam zijn betere ouders zijn, maar er is maar weinig onderzoek naar gedaan. Het bewijs dat er is, is consistent met de eerdere voorspelling.

Openheid voor ervaringen

Een persoon die open staat voor ervaringen heeft de neiging om nieuwe ervaringen leuk te vinden, heeft brede interesses en is erg fantasierijk. Iemand die laag scoort op deze karaktereigenschap is down-to-earth, praktisch, traditioneel en tevreden met zijn/haar situatie. Voorspellingen zijn bij deze karaktertrek minder makkelijk te doen. Openheid wordt wel positief gerelateerd aan positief ouderschap voor zowel vaders als moeders.

Zorgvuldigheid

Zorgvuldigheid gaat over de mate waarin een persoon goed georganiseerd is, hoge standaarden heeft en altijd streeft om zijn of haar doelen te behalen. Dus, een persoon die hier hoog op scoort is makkelijk in de omgang, niet erg georganiseerd, neigt naar nalatigheid, en maakt niet graag plannen. Ook hierbij is het niet precies duidelijk hoe deze karaktereigenschap gerelateerd is aan opvoedgedrag. Een persoon die erg zorgvuldig is kan al snel veeleisend overkomen op een kind. Ook zijn chaos en verstrooidheid vaak ook niet goed voor een kind.

Processen die persoonlijkheid en ouderschap koppelen

Als iemand een ouder moet kiezen waar zijn/haar ontwikkeling het meeste voordelen van heeft, kan men dus het beste een ouder kiezen die laag scoort op neuroticisme, hoog op extraversie en aangenaamheid, en misschien hoog in openheid voor ervaringen en zorgvuldigheid.

De huwelijks/partner relatie

Antisociaal, agressief of ander problematisch kindgedrag wordt vaker gevonden in families waarbij de huwelijks/partner relatie niet helemaal goed is. Opgroeien in een familie met veel conflicten of in een familie waarbij de echtelijke relatie gekenmerkt wordt door onenigheid en disharmonie, wordt geassocieerd met externaliserende problemen, inclusief buitensporige agressie, onaanvaardbaar gedrag, vandalisme, niet-meegaandheid, en delinquentie. Ook komen slechte sociale vaardigheden, niet goed functionerende relaties met peers en volwassenen en slechtere academische prestaties vaak voor. Een deel van de gevolgen van huwelijksproblemen zijn van directe invloed op het gedrag van het kind, door de blootstelling van het kind aan conflicten. Maar ook een deel van de associatie tussen huwelijksproblemen en kind disfunctie gaat via de opvoeding en de ouder-kind relatie. In de laatste twee decennia is het onderzoek naar familieprocessen en de ontwikkeling van het kind erg veranderd, waardoor eerder afzonderlijke onderzoeksgebieden, nu meer aan elkaar gerelateerd zijn. De huwelijksrelatie is een ondersteuningssysteem van de eerste orde voor ouders, vooral voor moeders, ook daardoor is het logisch dat het invloed heeft op het opvoedgedrag.

Processen en perspectieven op de huwelijk-opvoed relatie

De meeste modellen over opvoeden nemen aan dat er iets van affectieve spillover is van het huwelijk naar de ouder-kind relatie.

Affectieve spillover en terugtrekking

Er is een connectie tussen de kwaliteit van het huwelijk en de natuur en/of kwaliteit van ouderschap, doordat emoties die ervaren worden in de ene relatie overgedragen worden en van invloed zijn op de andere relatie. Vanuit dit perspectief, zijn woede en vijandigheid door interacties en relaties tussen man en vrouw van invloed op de manier waarop ouders in verband staan met hun kinderen. Gevoelens van tevredenheid, plezier en liefde afkomstig van het huwelijk, versterken positieve en groeibevorderende opvoedpraktijken.

Stress en coping

Ouders die druk zijn met het omgaan met hun verstoorde huwelijk, missen de energie en aandacht die nodig is om op een gevoelige, ondersteunende manier met kinderen om te gaan. Stress dat het vermogen tot coping overspoelt of uitdaagt, kan negatieve emoties uitlokken. Spillover processen en stress-coping processen kunnen dus moeilijk uit elkaar worden gehouden wanneer het gaat over de invloed van de huwelijksrelatie op ouderschap. Goed functionerende huwelijken kunnen functioneren als een bron van ondersteuning. In een goed huwelijk geeft de partner niet alleen liefde en aandacht, maar is het ook instrumenteel behulpzaam. Zulke activiteiten en ervaringen kunnen bijdragen aan de energie, aandacht en motivatie die nodig is voor continu groeiondersteunend opvoeden. Een ondersteunend huwelijk kan ook dienen als bescherming van de ouder-kind relatie tegen stressoren van andere bronnen, bijvoorbeeld ervaringen van de ouder op het werk, relaties met vrienden en familie of de omgang met andere kinderen.

Family Systems Theory

De ‘Family Systems Theory’ is eigenlijk meer een filosofisch perspectief dan een theorie. Centraal in deze theorie/perspectief staat dat het familiesysteem bestaat uit hiërarchisch geordende machtsverhoudingen onder de leden (bijvoorbeeld ouders en kinderen) en ‘grenzen’ die de manieren waarop interacties tussen leden van verschillende status plaatsvinden, vormen. Er zijn twee processen die ervoor zorgen dat een slecht huwelijk groeiondersteunend opvoeden ondermijnt. Volwassen ouders waarvan niet in de emotionele behoeften wordt voorzien in de huwelijksrelatie, compenseren dit door te zoeken naar een intiemere relatie met zijn/haar kind. Hierdoor wordt de ontwikkeling van een hechte relatie in gevaar gebracht. Deze hechte relatie kan zorgen voor autonomie, voornamelijk psychologische autonomie, van het kind. De verwachting is ook dat als resultaat van een problematische relatie tussen het kind en een ouder, de andere ouder probeert dit goed te maken, door overdreven betrokkenheid bij het kind. Triangulatie verwijst naar een grensoverschrijdend proces waarbij het man-vrouw conflict vermeden wordt door het kind erbij te betrekken. Het kind wordt dan de focus van de problemen, voornamelijk zijn of haar vermoedelijk problematische gedrag of een ziekte. De problemen binnen het huwelijk worden genegeerd. Een gevolg hiervan is een verhoogde vijandigheid naar en/of overbetrokkenheid bij het kind.

Conclusie: oorzaak of correlatie?

Zelfs wanneer men (correlationeel) bewijs vindt dat overeenkomt met deze modellen van huwelijk-op-opvoeden invloed, kan men niet meteen causale gevolgtrekkingen maken. Er kan ook sprake zijn van een ‘gezamenlijke factor’, die van invloed is op zowel de huwelijksrelatie als de ouder-kind relatie. Het feit dat dezelfde psychologische vertegenwoordiger (de echtgenoot/ouder) betrokken is in zowel het huwelijk als de ouder-kind relatie stelt dat er een derde variabele in het spel kan zijn. De persoonlijkheid van deze ouder kan bijvoorbeeld van invloed zijn op zowel het huwelijk als het opvoeden.

Huiselijk geweld en opvoeden

Pas sinds kort wordt ook onderzoek gedaan naar opvoeden in de context van huiselijk geweld. Huiselijk geweld moet gescheiden worden van huwelijksproblemen, in plaats van dat het gezien wordt als simpelweg een extreme vorm van echtelijke onenigheid. De traumatische impact van het getuige zijn van geweld is erg groot en conflicten in een huwelijk is tot op zekere hoogte normaal, geweld niet. Jonge kinderen die getuige zijn van geweld hebben baak een lager zelfbeeld, kunnen minder goed sociaal functioneren, zijn vaker depressief en angstig, in vergelijking met kinderen van niet gewelddadige gezinnen.

De buurt

Onderzoek naar buurteigenschappen en familie functioneren zijn erg beïnvloed door stedelijke sociologische modellen van hoe buurten en samenlevingen van invloed zijn op individueel gedrag. Het blijkt dat de kindersterfte, academische prestaties, sociale competentie, school drop-outs, tienerzwangerschappen, en delinquentie niet alleen beïnvloed worden door de familie context, maar ook door de structurele eigenschappen van de buurt. De hypothese heerst dat ouders als buffer dienen tegen de dagelijkse stress van kinderen door het leven in arme en gevaarlijke buurten. Ouders kunnen hun rol als buffer beter uitoefenen bij jongere kinderen dan bij oudere kinderen. De stress van het leven in een arme en gevaarlijke buurt kan ervoor zorgen dat het opvoeden beïnvloed wordt door symptomen van depressie en angst, wat het groeiondersteunend opvoeden ondermijnt. Hoge kwaliteit buurten versterken de positieve eigenschappen van individuen, lage kwaliteit buurten versterken de negatieve eigenschappen.

Algemene conclusie

Het is moeilijk om met zekerheid te concluderen dat de factoren die in deze review worden besproken over onderzoek naar de determinanten van opvoeden, werkelijk een klassiek causaal verband laten zien. Vaak is er sprake van een derde variabele. Nadat Belsky voor het eerst met zijn model kwam, is er veel vooruitgang geboekt in het (1) betrekken van vaders in onderzoek naar opvoeden, (2) onderzoeken naar het opvoeden van schoolgaande kinderen en adolescenten en niet alleen de jongste kinderen, (3) het meenemen van de interactieve rol die verschillende factoren spelen, (4) het testen van medierende processen die de determinanten van opvoeden aan kindontwikkeling koppelen, of die de ene bron van invloed (bijvoorbeeld het huwelijk) koppelen aan een andere (bijvoorbeeld psychologisch welzijn) voordat de link wordt gelegd naar opvoeden, en (5) het uitvoeren van experimenteel onderzoek om causale processen te belichten.

Access: 
Public
Romantische relaties bij adolescenten - Collins, Welsh, & Furman - Artikel

Romantische relaties bij adolescenten - Collins, Welsh, & Furman - Artikel


Relatie van adolescenten worden steeds vaker beschouwd als mogelijk belangrijke factoren in individuele ontwikkeling en welzijn. De term “romantische relatie” refereert naar een gelijkwaardige erkenning van het ondergaan van vrijwillige interactie. Romantische relaties hebben in vergelijking met andere gelijke relaties een onderscheidende intensiteit, gemarkeerd door uitdrukkingen van affectie of seksueel gedrag. Deze definitie geldt ook voor relaties met dezelfde sekse en met de andere sekse. De term “romantische ervaringen” refereert naar een grotere categorie activiteiten en cognities, inclusief relaties en ook verscheidene gedragsmatige, cognitieve en emotionele fenomenen die geen directe ervaringen met een romantische partner bevatten. Deze categorie bevat fantasieën, van één kant komende aantrekkingskracht (crushes), interacties met potentiële romantische partners, en korte niet romantische, seksuele ontmoetingen. Tegen het midden van de adolescentie (leeftijd 14 tot 17 jaar)zijn de meeste individuen ooit betrokken geweest bij tenminste een romantische relatie. In het laatste decennium wordt er steeds meer onderzoek gedaan naar adolescente romantische relaties dan in de vorige eeuw. Voor 1999 de kleine hoeveelheid beschikbare informatie grotendeels beschrijvend. De primaire focus waren de percepties van adolescenten van potentiële partners en de mate van date activiteit. Interesse in de betekenis voor individuele ontwikkeling was beperkt tot de associatie met onaangepastheid en negatief gedrag.

Theoretische en Methodologische overwegingen

Onderzoekers werden geconfronteerd met vier methodologische uitdagingen tijdens het ontwerpen en interpreteren van studies van adolescente romantische relaties:

  1. Kwesties over de operationele definitie.

  2. Representativiteit van steekproeven.

  3. De vergankelijkheid en instabiliteit van adolescente relaties.

  4. De interdependentie van dyadische data.

Operationele definities: conceptualisaties van adolescente romantische relaties zijn opvallend consistent binnen bestaande studies, er bestaat echter geen standaard operationele definitie noch is het bredere domein van de romantische ervaringen goed gespecificeerd. De verschillen in definitie zijn van invloed op de schattingen over de frequentie en duur van romantische relaties, en waarschijnlijk dus ook op de bevindingen van de onderzoekers. Het verkrijgen van representatieve steekproeven: de aard en functies van adolescent romantische relaties kunnen verschillen tussen diverse culturele, raciale, en socio-economische contexten. Onderzoekers proberen deze verschillen af te vangen door middel van diversiteit in hun steekproef strategieën, maar deze taak is moeilijk. Ongeacht hoe de steekproef is verkregen, adolescenten en ouders die toestemming hebben gegeven aan het deelnemen in onderzoek aan adolescente romantische relaties kunnen systematisch verschillen van adolescenten die niet bereid zijn om mee te werken. Korte duur en instabiliteit van relaties: onderzoekers die geïnteresseerd zijn in de ontwikkeling krijgen te maken met de specifieke uitdaging van de relatieve vergankelijkheid van adolescenten romantische relaties. Relaties kunnen komen en gaan voordat de onderzoekers de mogelijkheid hebben gehad om hen te bestuderen. Onderlinge samenhang van data: romantische relaties zijn dyadisch en dus is de data van de deelnemers is niet onafhankelijk.

De processen van een romantische relatie tijdens de adolescentie

Een fundamentele uitdaging in onderzoek naar romantische ervaringen van adolescenten is het identificeren van de relevante dimensies van variatie. Collins (2003) heeft vijf kenmerken afgebakend met gedocumenteerde relevantie voor de huidige en/of significantie op lange termijn voor individueel functioneren en de verdere ontwikkeling:

  • Romantische betrokkenheid.

  • Partner identiteit.

  • Kwaliteit van de relatie

  • Cognitieve en emotionele processen in de relatie.

Betrokken worden in romantische relaties en de frequentie van romantische ervaringen zijn ingebed in het sociale systeem van de adolescent. Voor de adolescentie komen interacties vooral voor met peers van hetzelfde geslacht. Aansluiting bij groepen met gemengde geslachten volgt vaak in de vroege tot middel adolescentie. Het zorgt voor de vooruitgang van vriendschappen met hetzelfde geslacht naar dyadische romantische relaties. Tijdens de tienerjaren besteden jonge mensen veel van hun tijd met peers van het andere geslacht en met romantische partners. Tijdens de vroege volwassenheid besteedt men meer tijd met romantische partners, ten koste van de betrokkenheid bij vrienden en groepen. Culturele normen zijn ook van invloed op de activiteiten die verwacht worden en goedgekeurd worden tijdens het daten. Er is weinig bekend over het ontwikkelingsverloop van de relaties van homo’s, lesbiennes en biseksuele adolescenten. De gemiddelde leeftijd van een eerste ‘serieuze’ relatie met iemand van hetzelfde geslacht is 18 jaar. Schattingen van de prevalentie van homoseksualiteit variëren van 1% tot 21%, afhankelijk van de definitie. Zulke variabiliteit benadrukt het idee dat er geen simpele, gelijke verdeling bestaat tussen heteroseksualiteit en homoseksualiteit.

De eigenschappen van een romantische partner draagt bij aan zowel de onderscheidende kenmerken en potentiële ontwikkelingsgevolgen van een romantische relatie tijdens de adolescentie. Er is echter weinig bekend over de selectie van partners tijdens de adolescentie of de mate waarin de eigenschappen van een partner belangrijk zijn voor de ontwikkeling van elk lid van het adolescente koppel. Net als volwassenen zeggen adolescenten dat hun ideale partner intelligent, sociaal vaardig en fysiek aantrekkelijk is. De match tussen de ideale en actuele partners is echter nog niet onderzocht. Er is het meeste bekend over de demografische match tussen de twee adolescenten in een koppel. Onder heteroseksuele adolescenten hebben mannen de neiging om datingpartners te kiezen die ongeveer even oud zijn. Vrouwen daten vaak met mannen die veel ouder zijn. Dates zijn vaak gelijk in ras, etniciteit en andere demografische eigenschappen. De inhoud van een relatie gaat over de gedeelde activiteiten van de partners. Bij de meeste koppels hebben adolescenten het idee dat zij zelf en hun partners even veel bijdragen aan emotionele bronnen, het delen van de macht bij interactie en het delen van de verantwoordelijkheid voor het maken van beslissingen. Er zijn twee vormen van de inhoud van een relatie die de focus van aandacht hebben: seksueel gedrag en agressie tussen partners.

Alleen in het laatste decennium zijn onderzoekers, onder invloed van ontwikkelingstheorieën, begonnen te onderzoeken hoe de ontwikkelen van de seksualiteit van een adolescent verloopt van een normatief perspectief en ze begonnen de context waarbij seksueel gedrag voorkomt te onderzoeken. Wanneer romantische relaties meer intiem en toegewijd worden tijdens de late adolescentie, kunnen seksuele gedragingen een fysieke expressie van de intimiteit en toewijding van de partner representeren. Seksueel gedrag in de vroege adolescentie duidt vaker op een poging om te voorkomen dat de relatie uit gaat, of moeilijkheden met communiceren over seksueel gedrag. Agressie tussen romantische partners komt vaak voor in zowel heteroseksuele als homoseksuele romantische relaties bij adolescenten. Adolescente manen die blootgesteld worden aan grotere conflicten met de ouders zien agressie vaker als gerechtvaardigd in romantische relaties en ze geven hogere niveaus van verbale en fysieke agressie aan in hun romantische relaties. Vrouwelijk agressief gedrag in romantische relaties is daarentegen vaak niet gekoppeld aan conflicten met de ouders. De kwaliteit van de relatie gaat over de mate waarin partners intimiteit, affectie en koestering tonen.

Relaties van lage kwaliteit worden gekenmerkt door irritatie, antagonisme en erg veel conflict of controlerend gedrag. Relaties van hoge kwaliteit worden gekenmerkt door ondersteuning en intimiteit, wat ook gerelateerd is aan het functioneren en het welzijn van de betrokken individuen. Ook wordt de kwaliteit van romantische relaties tijdens de adolescntie geassocieerd met een grotere kans op positieve relaties en toewijding in de relatie tijdens de vroege volwassenheid. In longitudinaal onderzoek geven adolescenten steeds vaker aan dat hun eerste kenbare gevoelens van liefde voorkwamen op een latere leeftijd dan zij op eerdere momenten hadden aangegeven. Dit patroon laat veranderingen in persoonlijke definities van liefde zien, mogelijk het gevolg van cognitieve en emotionele rijping en meer ervaringen met relaties. Het hebben van een romantische relatie en de kwaliteit van die relatie is meestal geassocieerd met gevoelens van eigenwaarde. Individuele verschillen in cognitieve en emotionele processen spelen ook een belangrijke rol in romantische relaties. Een opvallend geval is het fenomeen van gevoeligheid voor afwijzing, wat gaat over de neiging van individuen om angstig te verwachten, zien en overreageren op afwijzing. Individuen die erg gevoelig zijn voor afwijzing geven aan minder tevreden te zijn met hun relaties en hebben vaker depressieve symptomen.

Inter-persoonlijke contexten

Het hebben van veel vrienden van het andere geslacht en leuk gevonden worden door veel peers tijdens de adolescentie is gecorreleerd aan huidige date patronen en date patronen in de toekomst. Algemene sociale competentie met peers wordt geassocieerd met de activiteit van romantische relaties tijdens de vroege en middel adolescentie. Vrienden dienen ook als modellen en bronnen van sociale steun voor het beginnen en behouden van romantische relaties en ook voor perioden waarin het minder goed gaat met de relatie. Vrienden dragen dus mogelijk bij aan variaties in de kwaliteit van latere romantische relaties. Koestering bevattend opvoeden tijdens de adolescentie is voorspellend voor warmte, steun en weinig vijandigheid jegens romantische partners tijdens de vroege volwassenheid. De mate van flexibele controle, samenhang en respect voor de privacy die ervaren wordt in families is positief gerelateerd aan intimiteit in romantische relaties tijdens de late adolescentie, met vooral sterke banden bij vrouwen.

Belang van romantische relaties bij adolescenten

De ontwikkelingssignificantie van romantische relaties is afhankelijk van de gedragsmatige, cognitieve en emotionele processen die voorkomen binnen de relatie, van de individuele eigenschappen van de adolescenten (leeftijd, hechtingsstijlen, gevoeligheid voor afwijzing en geslacht) en de contexten waarbinnen die voorkomen. Ophopende vondsten laten statistisch betrouwbare associaties zien tussen de romantische ervaringen van adolescenten en meerdere aspecten van de individuele ontwikkeling: het vormen van een persoonlijke identiteit, aanpassing aan veranderingen in familiale relaties, het onderhouden van harmonische relaties met peers, wel of niet slagen op school, vooruitkijken naar toekomstige carrières en het ontwikkelen van seksualiteit (onafhankelijk van de mate van seksuele activiteit).

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Ouders als moderators van peer pressure bij seksuele relaties van Van de Bongardt e.a. - 2014
Emoties overbrengen van ouder naar kind - Van der Pol et al - Artikel

Emoties overbrengen van ouder naar kind - Van der Pol et al - Artikel


Het overbrengen van emoties van ouder naar kind kan ook worden omschreven als emotiesocialisatie. Dit houdt in dat kinderen emoties leren te begrijpen, te reguleren, en uit te drukken. Het is een belangrijk onderdeel van het ouderschap tijdens de vroege kindertijd. Een belangrijk aspect van de emotiesocialisatie is de mate waarmee de ouders uitweiden over de emoties tijdens ouder-kind discussies. Zowel de emoties die besproken worden, als de mate van input van de ouders tijdens de discussie, verandert door de kindertijd. Behalve dat de inhoud van de discussies variëren met de leeftijd van het kind, zo ook zorgt het geslacht van de ouders en het kind voor variëteit. Vaders spreken vaak minder over emoties dan moeders, en ouders weiden vaker uit over verdrietige gebeurtenissen met hun dochters dan met hun zonen. Een andere manier waarop ouders sekse-gerelateerde berichten doorgeven aan hun kinderen is aan de hand van gender labels. In dit onderzoek zijn vaders en moeders geobserveerd terwijl zij met hun twee kinderen discussiëren over een plaatjesboek over vier basisemoties, te weten woede, angst, verdriet, en blijdschap. Het is een longitudinale studie om zo veranderingen in de emotiesocialisatie waar te kunnen nemen en mogelijke genderlabels kunnen worden geïdentificeerd.

Emotiesocialisatie

Emotiesocialisatie betreft de emotionele expressie van de ouders in het bijzijn van hun kinderen, de reacties van de ouders op de emoties van de kinderen, en ouder-kind discussies over emoties. Wanneer het kind nog een baby is, vindt emotiesocialisatie vaak plaats aan de hand van de eigen emotie expressie en de reacties op de emoties van het kind. De ouder-kind discussies over emoties beginnen pas in de peutertijd een rol te spelen. Een aantal aspecten spelen een belangrijke rol in de effectiviteit van de ouder-kind discussies. Ten eerste speelt frequentie een rol. De kinderen van ouders die meer emotiediscussies hebben met hun kinderen, zijn vaak beter in staat om hun eigen emoties te herkennen en te begrijpen. Ten tweede is de kwaliteit van de discussie belangrijk. Denk daarbij aan het uitweiden over de emoties die worden besproken, het bespreken van de expressie van de emotie en de oorzaken, en het stimuleren van actieve participatie van het kind in de discussie.

Ontwikkeling van het kind

Vanaf de peutertijd tot aan het kind naar school gaat, ontwikkeld het kind zeer snel de vaardigheid om emoties te herkennen en te begrijpen. Vanaf het tweede levensjaar zijn de meeste kinderen in staat om basisemoties te identificeren aan de hand van gezichtsuitdrukkingen. De meer ingewikkelde emoties, zoals woede en angst, kunnen zij nog niet goed herkennen. Het herkennen van de emoties ontwikkeld zich zeer snel. Tussen het derde en vijfde levensjaar is het kind steeds beter in staat om zich verbaal te reflecteren op emoties met betrekking tot nauwkeurigheid, duidelijkheid, en complexiteit. Vanaf het vijfde levensjaar zijn de meeste kinderen in staat om ook de meer ingewikkelde emoties te herkennen.

Vaders versus moeders in emotiesocialisatie

Er zijn verschillende redenen waarom vaders en moeders verschillen in de kwantiteit en inhoud van hun emotiesocialisatie. Volgens de rol theorie worden vaders gezien als economische verzorgers en moeders meer als zorgverleners. Gevolg hiervan zou zijn dat vaders minder interactie hebben met hun kinderen vergeleken met de moeders, waardoor de vaders minder vaak emoties bespreken met hun kinderen. Volgens de geslachtsrollen theorie verschillen vaders en moeders ook als gevolg van geïnternaliseerde geslachtsrollen. In Westerse culturen wordt van vrouwen verwacht dat ze meer op relaties gericht moeten zijn, terwijl van mannen wordt verwacht dat ze een dominante positie innemen. Tot slot is er wetenschappelijk bewijs gevonden dat stelt dat vrouwen beter zijn in het ontcijferen van subtiele emotionele expressies dan mannen. Dit geeft de moeders een voordeel wanneer het emotie discussies betreft.

Het geslacht van het kind

Ook het geslacht van het kind speelt een rol in de emotiesocialisatie. Geslachtsrollen zeggen iets over de gedragsexpressie van emoties. In Westerse maatschappijen wordt van vrouwen verwacht dat zij meer onderdanige emoties vertonen, terwijl van mannen minder harmonieuze emoties wordt verwacht. Deze stereotypen leiden er toe dat van jongens vaker woede wordt geaccepteerd, maar verdriet en angst juist niet. Ook worden verdrietige en angstige gebeurtenissen vaker dieper besproken met meisjes, en minder met de jongens. Een van de meeste impliciete manieren waarop ouders geslachtscategorieën kunnen benadrukken, is aan de hand van gender labels. Aan de hand van gender labels geven ouders stereotypische informatie over geslachtsrollen door aan hun kinderen. Zij doen dit bijvoorbeeld door aan een ambigue figuur een geslacht toe te kennen op basis van de kenmerken, zoals een dier met onderdanige emoties als vrouwelijk bestempelen.

Discussie

De mate waarmee ouders uitweiden over een emotie is van kritiek belang voor de ontwikkeling van het emotiebegrip en perspectief nemen van kinderen, en is belangrijker dan alleen de frequentie waarmee de ouders met de kinderen praten. Uit de resultaten blijkt dat de ouders vaker meer over emoties praten met hun tweede kind tussen het tweede en derde levensjaar. Zij praten minder over emoties met hun eerstgeboren kind tussen het vierde en vijfde levensjaar. Ook is gebleken dat moeders vaker uitweiden over emoties vergeleken met vaders. Tot slot gebruiken de ouders vaker het label ‘jongen’ wanneer het een foto betreft met een boos kind, en vaker het label ‘meisje’ wanneer het een foto betreft van een verdrietig of een blij kind.

Access: 
Public
Ouderschap en alcoholmisbruik onder adolescenten - Barnes, Reifman, & Farrell - Artikel

Ouderschap en alcoholmisbruik onder adolescenten - Barnes, Reifman, & Farrell - Artikel


Alcoholgebruik neemt toe tijdens de adolescentie. Om alcoholmisbruik te kunnen voorkomen, moet beter begrepen worden waarom adolescenten beginnen met drinken en waarom het alcoholgebruik toeneemt. Gebaseerd op de familiesocialisatie theorie wordt in dit onderzoek verwacht dat met name ouderlijke steun en monitoring een kritieke invloed hebben op het alcoholgebruik van de adolescenten.

Familiesocialisatie

Familiesocialisatie wordt gezien als de verbinding tussen individuele factoren (de psychologische en biologische factoren) en de cultuur (zoals sociodemografische factoren). Kinderen leren sociaal gedrag, waaronder het drinkgedrag, tijdens het socialisatieproces bij interacties met belangrijke anderen. In eerste instantie betreft het de ouders. Tijdens de adolescentie gaan de vrienden ook een belangrijke rol spelen. De meeste wetenschappelijke bevindingen wijzen op een ‘social mold’ perspectief, waarbij de ouders een zeer sterke invloed hebben op de ontwikkeling van hun kind. Met betrekking tot de literatuur over ouderlijke socialisatie komen twee belangrijke constructen naar voren, te weten ouderlijke steun en controle.

Ouderlijke steun

Ouderlijke steun betreft de ouderlijke gedragingen naar het kind, zoals prijzen, aanmoedigen, en het geven van fysieke affectie. Deze gedragingen geven het kind het gevoel dat het geaccepteerd wordt en geliefd is.

Controle

Controle wordt gedefinieerd als ouderlijke gedragingen naar het kind die erop gericht zijn om het kind zich zo te laten gedragen zoals door de ouders wordt gewenst. Dit kunnen zeer uiteenlopende gedragingen zijn. Aan de ene kant kan het gaan om zeer dwingende gedragingen, zoals slaan, bedreigen, en schreeuwen. Het kan echter ook gaan om meer inductieve gedragingen, zoals uitleggen waarom het kind zich verkeerd heeft gedragen, of het uiten van verwachtingen voor de toekomst. Een specifieke vorm van controle is monitoring. Dit betreft het bewustzijn van de ouders over waar hun kind is, met wie hij/zij is, en wat zij aan het doen zijn.

Discussie

Ouderschap praktijken voorspellen niet alleen wanneer adolescenten beginnen met drinken, maar ook de toename van alcoholgebruik. Het socialiseren van de kinderen is zeer belangrijk voor het functioneren van de familie. Wanneer kinderen niet goed worden opgevoed en niet goed in de gaten worden gehouden, ontstaat probleemgedrag, waaronder alcoholgebruik. Met name monitoring blijkt zeer belangrijk te zijn. Kinderen die worden opgevoed in een steunend en verzorgend familiemilieu staan meer open voor monitoring tijdens de adolescentie. De adolescenten hebben dan meer respect voor de grenzen die monitoring met zich meebrengt. Volgens Darling en Steinberg is het socialisatieproces een integratie van ‘parenting style’ en ‘parenting practice’. De ‘parenting style’ betreft de constellatie van attitudes die naar het kind worden gecommuniceerd. Deze creëren het emotionele klimaat waarin duidelijk wordt wat de ouders van het kind verwachten. Het gaat dan meer om de attitude van de ouders naar het kind, en niet naar het gedrag van het kind. De ‘parenting practice’ zijn de gedragingen die worden gedefinieerd door specifieke inhoud en socialisatiedoelen. Monitoring kan worden gezien als een voorbeeld van ‘parenting practice’. Men zou kunnen stellen dat ‘parenting style’ (in dit geval steun en verzorging) werkt via ‘parenting practices’ (in dit geval monitoring) en beïnvloedt zo de uitkomst voor de adolescent (in dit geval alcoholmisbruik).

Access: 
Public
Conflicten tussen ouders en adolescenten rondom adolescent alcoholgebruik - Barnes, Reifman, & Farrell - Artikel

Conflicten tussen ouders en adolescenten rondom adolescent alcoholgebruik - Barnes, Reifman, & Farrell - Artikel


De familie speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van alcoholgebruik bij jongeren. Echter, de mechanismen die de rol van de ouders verbindt aan het alcoholgebruik zijn onduidelijk. Men verwacht dat de emotionele en fysiologische responsreacties van de adolescenten als gevolg van familie-interacties dit verband gedeeltelijk kan verklaren. Negatieve en bekritiserende opvoeding kan adolescenten ongemakkelijk doen voelen, waardoor ze emotioneel en fysiek uit balans raken. Deze gevoelens van ongemak kunnen er toe leiden dat de adolescenten risicogedrag gaan vertonen waardoor ze zich beter gaan voelen. Alcohol gebruik is een voorbeeld van zulk risicogedrag. Daar komt bij dat wanneer jongeren het moeilijk vinden om met hun ouders te praten, ze zich hier voor nog meer gaan afsluiten, waardoor de familierelaties verslechteren en de ouders minder zicht hebben op de adolescenten. Uit onderzoek blijkt dat bepaalde fysiologische reacties, zoals cortisol en hartslag, verbonden zijn aan internaliserende gedragsproblemen. Deze gedragsproblemen en andere persoonlijkheidskenmerken zoals hopeloosheid, angst, en impulsiviteit in de kindertijd zijn voorspellend voor alcoholgebruik in de adolescentie.

Dit onderzoek

In dit onderzoek wordt gekeken naar het gedrag van de ouders (steun, structuur, en kritiek) wanneer het ouder-adolescent conflict interacties betreft. Er wordt gekeken hoe de adolescenten op deze interacties reageren, met betrekking tot emoties, hartslag, bloeddruk, en de hypothalamus-hypofuse-bijnier-as.

Discussie

Uit dit onderzoek blijkt dat ouder-adolescent conflict discussies leiden tot verhoogde emotionele en fysiologische reacties bij de adolescenten. De kinderen van ouders die hun kinderen minder steun en structuur gaven, hadden vaker een hoge bloeddruk en waren vaker boos. Daarbij werd een relatie gevonden tussen hogere niveaus van arousal en alcohol gebruik. Ouderschap met weinig structuur en betrokkenheid, zoals het ontbreken van regels of het niet uitleggen van regels, is gerelateerd aan hoge bloeddruk bij de adolescenten. Ook wanneer de ouders weinig warmte uiten en steun bieden, wordt gezien dat de adolescenten vaker boos op dingen reageren. Daarentegen werd ook gevonden dat ‘positief’ ouderschap, dat gekenmerkt wordt door structuur en warmte, de adolescenten helpt om te gaan met conflicten en hun emoties te beheren. Deze positieve vorm van coping kan werken als een buffer tegen probleemgedrag, zoals alcoholgebruik. Het verband tussen de responsreacties van de adolescenten en alcoholgebruik kan mogelijk worden verklaard door een derde variabele, namelijk de mate van puberale ontwikkeling van de adolescent. Er is namelijk ook gevonden dat de adolescenten die alcohol gebruiken ook verder puberaal ontwikkeld zijn, en dat een hogere mate van puberale ontwikkeling gerelateerd is aan meer conflicten met de ouders.

Access: 
Public
De invloed van ouderlijk alcoholmisbruik op adolescent middelengebruik - Hussong, Huang, Serrano, Curran, Chassin - Artikel

De invloed van ouderlijk alcoholmisbruik op adolescent middelengebruik - Hussong, Huang, Serrano, Curran, Chassin - Artikel


In dit onderzoek wordt gekeken naar de verschillende effecten van ouderlijk alcoholmisbruik op het functioneren van de adolescent. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie effecten, te weten distale, proximale, en tijdvariërende effecten. Men kijkt of de adolescenten verhoogde niveaus van alcohol, marihuana, of andere drugs in hun bloed hebben:

  • Als ouders een diagnose hebben van alcoholisme voorafgaand aan de adolescentie van het kind (distale effecten);

  • Als de ouders meer alcohol-gerelateerde gevolgen ondervinden tijdens de adolescentie van het kind (proximale effecten);

  • Als de ouders tegelijkertijd ook alcohol-gerelateerde gevolgen ondervinden (tijdvariërende effecten).

Op deze manier kan worden gekeken of de effecten van de alcohol-gerelateerde gevolgen verschillen wanneer zij distaal versus proximaal aan de adolescentie zijn.

Ouderlijk alcoholmisbruik

Adolescenten van wie de ouders alcohol misbruiken hebben een grotere kans op middelengebruik. Zij beginnen vaak eerder met drinken, hun gebruik escaleert sneller, en ze maken sneller de transitie naar alcoholmisbruikstoornis. Het kan echter zo zijn dat de effecten van het ouderlijk alcoholmisbruik variëren afhankelijk van wanneer ze plaatsvinden in het leven van de adolescent. De nadruk in dit onderzoek ligt op hoe de timing van het ouderlijk alcoholmisbruik het middelengebruik van de adolescent beïnvloed.

Drie effecten

Er worden drie typen effecten van ouderlijk alcoholisme onderscheiden. Bij de tijdvariërende effecten wordt gekeken of kinderen beter of slechter functioneren, vergeleken met hun baseline, tijdens de periode dat de ouders veel of weinig alcoholgerelateerde gevolgen ondervinden. Bij het onderzoeken van proximale effecten wordt gekeken of adolescenten wiens ouders alcoholgerelateerde problemen ondervinden ten tijde van de studie, slechter functioneren dan de adolescenten wiens ouders deze problemen tijdens die periode niet ondervinden. Tot slot wordt gekeken naar distale effecten. Hierbij ligt de nadruk op het effect van de levenslange symptomatologie van de ouders, die voorafgaat aan de adolescentie.

Overige belangrijke variabelen

De effecten van de timing van de alcoholgerelateerde gevolgen van de ouders kunnen variëren aan de hand van drie variabelen. Ten eerste kan het geslacht van de alcoholverslaafde ouder een verschil maken. De invloed van een alcoholistische moeder is waarschijnlijk groter dan de invloed van een alcoholistische vader. Omdat vrouwen minder vaak verslaafd zijn aan alcohol, en als ze dat wel zijn, is de vader vaak ook alcoholverslaafd. Tevens wordt de moeder gezien als primaire verzorger, en als deze alcohol verslaafd is, kan dit ernstige gevolgen hebben voor de adolescent. Ten tweede kan het geslacht van de adolescent van invloed zijn. De wetenschappelijke resultaten zijn gemengd met betrekking tot de sensitiviteit van jongens en meisjes op stress in de familie. Tot slot moet gekeken worden naar welke middelen de adolescenten gebruiken. Omdat alcohol vrij typisch is om te gebruiken als adolescent, en marihuana vaak aan andere drugs voorafgaat, zou men een sterkere relatie kunnen verwachten tussen ouderlijk alcoholisme en adolescent marihuanagebruik, dan tussen ouderlijk alcoholisme en adolescent alcoholisme.

Discussie

Het hebben van een ouder met een alcoholmisbruikstoornis is een sterke en consistente risicofactor voor het alcohol- en marihuanagebruik van adolescenten. Er werden geen aanvullende resultaten gevonden voor de proximale effecten van ouderlijk alcoholisme.

Access: 
Public
Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Follow the author: Social Science Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
986