Hoorcollegeaantekeningen Geschiedenis van de psychologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014 - week 1 t/m 7


Week 1

College 1: Hoofdstuk 1 inleiding & mechanicisme

Algemene informatie betreffende het vak ‘Geschiedenis van de Psychologie’. Het tentamen van ‘Geschiedenis van de Psychologie’ is op oktober 2013 en bestaat uit 40 meerkeuzevragen. Inschrijven voor het tentamen kan via uSis. Bij dit vak wordt gewerkt met het boek ‘Pioneers of Psychology: a History’ (Fourth Edition) van R.E. Fancher and A. Rutherford (2012). New York: Norton. ISBN 978-0-393-93530-1 (pbk).

Leerdoelen:

  • Met de belangrijkste historische opvattingen in de psychologie van 1600 tot 1950 kennismaken.

  • Begrijpen dat psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen kan veranderen met de tijd.

  • Begrijpen dat onder andere door de ontwikkelingen in de maatschappij opvattingen over wat ‘wetenschappelijk’ is bepaald worden. .

  • Met de basisbegrippen uit de filosofie en de wereld kennismaken.

 

Opvattingen over psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen verschillen door de tijd heen. De psychologie verandert altijd, momenteel gaat deze bijvoorbeeld richting de biologische kant. Ontwikkelingen in de wetenschap gaan gepaard met ontwikkelingen in de maatschappij. Thema’s die nu van belang zijn binnen de psychologie, hebben echter wel oorsprong in het verleden. Drie van zulke thema’s zijn:

  • cognitie vs. emotie

  • mind – body probleem

  • nature – nurture debat

 

Cognitie vs. Emotie

Hierbij gaat het over ratio of emoties. Vroeger ging men uit van de ratio (het menselijk denkvermogen), in deze tijd meer van emoties.

Descartes (1596 - 1650): “Ik denk, dus ik ben”. (Cognitie = denken). Met deze uitspraak wordt duidelijk dat Descates dualistisch was: hij scheidt de geest van het lichaam. Doormiddel van verschillende experimenten wordt het Descartes duidelijk dat hij er niet zeker van kan zijn dat hij een lichaam heeft, maar wel dat hij een geest heeft. Ook vindt Descartes dat de mens zich onderscheidt van de dieren door de ratio. Descartes stelt dat men letterlijk alles in twijfel moet trekken. Het moet echter wel, zelfs in al deze twijfel, duidelijk zijn dat men twijfelt en dus dat men denkt. Zo kwam hij bij de uitspraak “Cogito ergo sum”, oftewel “ik denk, dus ik ben”; men weet niet waar de geest zich bevindt, maar wel dat er een geest is. Eigenlijk spreekt Descartes zichzelf in deze stelling tegen. Hij stelt dat niets zeker is, maar als overal aan getwijfeld moet worden, hoe kan hij dan wel zeker zijn van het feit dat niets zeker is?

Damasio (1944 – heden): “Ik voel, dus ik ben”. (Emotie = voelen). Damasio schreef het boek ‘Descartes Error: Emotion, Reason and The Human Brain’. Hierin schrijft hij over de fout van Descartes. Gedrag van mensen kan namelijk niet alleen vanuit cognitie verklaard worden maar ook vanuit emotie. De lichamelijke status die bekend is door eerdere ervaringen, wordt gekoppeld aan een emotie. Deze informatie is bepalend voor sociaal gedrag en het nemen van beslissingen. Voor zijn stelling gebruikt hij onder andere het geval van Phineas Gage (1848) als onderbouwing. Gage kreeg een ongeluk waarbij een 3 cm dikke puntige metalen staaf vanaf onder zijn linker jukbeen door het frontale gedeelte van zijn hersenen aan de bovenkant van zijn schedel weer uitstak. Zie afbeelding hieronder ter demonstratie*.

Nadat Gage verwondingen genezen waren, leek hij alles nog te kunnen. Hij kon praten, bewegen en ook zijn geheugen functioneerde normaal. Alleen zijn persoonlijkheid was drastisch veranderd. Hij was niet meer de trouwe, zorgzame man van voor het ongeluk. Hij werd een werkloze, vervelende alcoholist. Doordat het frontale gedeelte van Gage’ hersenen beschadigd was, miste Gage emotionele binding bij een besluit. Damasio kwam tot de conclusie dat als je geen emotie meer hebt, je ook niets meer bent waar jij zelf of anderen wat aan hebben. Zo ontstond “ik voel, dus ik ben”.

Mind – Body probleem

De kern van dit debat: “Wat is de relatie tussen lichaam en geest?”. Hierin zijn verschillende visies:

  1. Lichaam en geest zijn verschillende substanties, dus er bestaat een strikte scheiding tussen de twee. (Dualisme)

  2. Lichaam en geest vormen één geheel. (Monisme)

  • Alles is materie (Realisme).

  • Geest is de basis (Idealisme).

 

Nature – Nurture debat:

Kern van dit debat: “Hoe komen we aan kennis?” en “Zijn er (aangeboren) verschillen tussen mensen?”

Binnen dit debat bestaan er verschillende visies:

  1. Kennis is aangeboren, dus voor iedereen gelijk (Plato, ca. 427 – 347 v.C.). Dit wordt ook wel Rationalisme genoemd. Ratio= rede, het denken.

  2. Kennis komt door ervaring. Dit wordt ook wel Empirisme genoemd. Empeiria = ervaring.

Belangrijke historische opvattingen over de psychologie:

Rond 1600 mechaniseerde het wereldbeeld.

  • Het beeld dat de aarde het middelpunt was van het heelal werd vervangen door de opvatting van Copernicus: de zon is het middelpunt van het heelal.

  • Binnen de wetenschap was men niet langer geïnteresseerd in het waarom, maar in het hoe. De vraag “hoe werkt het” werd centraal.

  • De maatschappij ontwikkelde zich tot een marktmaatschappij. Markt is een zelfregulerend mechanisme. Een voorwaarde voor het marktmechanisme is balans tussen vraag en aanbod. De prijs is de natuurlijke waarde, en het ruilmiddel geld. (Relatie met de wetenschap: kwantificering, belang van wiskunde).

 

Mechanicisme

Descartes ziet het lichaam als een mechanisme, de geest niet. Kwantitatieve/mathematische verschillen, zoals vorm, afmeting en ligging, bepalen materie. Later in de tijd wordt de geest echter wel als een mechanisme gezien. Beweging is de basis van causaliteit. Bij Descartes stopt dit bij de geest, hij vond daarom de psychologie ook geen wetenschap.

Binnen het mechanicisme bestaan twee stromingen:

  • Het rationalisme; wij komen aan kennis door na te denken, ideeën zijn aangeboren.

  • Het empirisme; wij kennen de werkelijkheid door onze zintuigen (perceptie) en wij leren door ervaring op te doen. Zonder ervaring is de geest een ongeschreven blad.

Het rationalisme tegenover het empirisme in de 17e-18e eeuw: Descartes was ervan overtuigd dat nieuwe kennis afgeleid wordt uit aangeboren kennis (nature). De associatie psychologie was van mening dat kennis samengevoegd wordt door ervaringen (nurture).

Het rationalisme tegenover het empirisme in de 20e-21e eeuw: de cognitieve psychologie zegt bijvoorbeeld dat taal aangeboren is (nature). In het behaviorisme leert men alle kennis van associaties (nurture).

 

Week 2

De wetenschap is een debat
Verschillende stromingen staan tegenover elkaar.

  • het Rationalisme (= kennis uit rede, kennis is mogelijk)

  • het Empirisme (= kennis uit ervaring, kennis is mogelijk)

  • het Scepticisme (= kennis is fictie, bestaat niet).

Descartes (1596–1650)
Descartes was een rationalist, mechanicist en een dualist. Hij was tegen het scepticisme en empirisme. Volgens hem komt kennis uit ratio = rede (het menselijk denkvermogen). De basis van deze kennis is ‘twijfel’. Descartes schreef het boek ‘Discourse on method (Penguin)’. Dit boek gaat over de wetenschap zoals wij die nu nog gedeeltelijk gebruiken.

Het Twijfel experiment van Descartes heeft verschillende bedoelingen gehad:

  1. Scepticisme is onhoudbaar want: “Ik twijfel aan alle” kan niet. Dan moet je namelijk ook twijfelen aan de uitspraak “Ik twijfel aan alles”.

  2. Tegen empirisme door middel van deductie. Deductie is de basis voor rationalisme. (deductie is een fase uit de empirische cyclus waarin uit een algemene hypothese een toetsbare werkhypothese wordt afgeleid). Vanuit een paar axioma’s (premissen) worden alle stellingen uit de meetkunde bewezen door deductie.

Voorbeeld deductie:

Premissen: Alle mensen zijn sterfelijk. Socrates is een mens.

Deductie: Socrates is sterfelijk.

Probleem: zijn de premissen waar? Op dit punt spreekt Descartes zichzelf tegen. Aangezien er aan alles getwijfeld moet worden, is ook dit dubieus. Dus stelt Descartes zijn stelling bij. Aan “ik denk, dus ik ben” kan niet getwijfeld worden, dus dit is een ware premisse. Dit is de basis voor deductie en dus de basis voor rationalisme.

  1. Als maat voor waarheid tegenover het Empirisme. Descartes: “ik denk dus ik ben” (cogito ergo sum). Dit idee is helder en duidelijk. Elk idee met deze eigenschap is waar (daar heb je geen zintuigen/perceptie voor nodig)

Descartes als mechaniscist:
Vanuit het idee dat alles materie is, kwam voort dat het lichaam niets meer is dan een machine. Aangezien het lichaam als machine beschouwd werd, kon deze mechanistisch onderzocht en verklaard worden. Een belangrijke ontdekking in dit verband is de bloedsomloop (William Harvey, 1628). Harvey ontdekte de bloedsomloop doordat hij een schatting maakte van de hoeveelheid bloed die per half uur het hart passeerde. Hij kwam hierbij uit op ongeveer 20 pond bloed. Dit leidde ertoe dat het idee van het ontstaan van bloed niet waar kon zijn. Om 20 pond bloed per half uur het hart te laten passeren, moest er door de lever vanuit het ingenomen voedsel een zeer grote hoeveelheid bloed per dag gevormd worden. De hoeveelheid voedsel die een persoon hiervoor nodig heeft, was groter dan welk mens in werkelijkheid deed en kon. Zo kwam Harvey tot de conclusie dat er een circulatie moest bestaan. Dus: Hart is een pomp, dus lichaam is mechaniek.

Descartes: Als een mens met zijn hand iets heel heets aanraakt (bijvoorbeeld vuur) trekt hij deze meteen terug. Dit is een onwillekeurige beweging en een soort automatisme. Dus is het lichaam een machine.

Decartes als dualist:
Descartes beweerde dat lichaam en geest strikt van elkaar gescheiden zouden zijn, als twee verschillende substanties. Het lichaam is een ruimtelijke substantie. Het lichaam was als een machine en dus analyseerbaar. Daartegenover is de geest de denkende substantie. De geest is niet analyseerbaar. Maar de geest stuurt wel het lichaam aan, dus er bestaat een soort interactiviteit tussen geest en lichaam. De geest regisseert het lichaam als het ware: interactionisme.

  • 1e probleem: een substantie staat op zich. Het heeft niets anders nodig en heeft eigen wetten. Hoe bestaat er dan interactie tussen lichaam en geest? Zo ontstond het mind - body probleem, genoemd in college 1. Bijvoorbeeld creativiteit is niet te ontvangen van mechanistische werken.

  • 2e probleem: de geest is niet analyseerbaar, onmeetbaar want deze is niet ruimtelijk en bestaat niet uit onderdelen. Dus psychologie is geen wetenschap want is niet mechanisch.

De gevolgen voor de psychologie van Descarte’s dualisme
Psychologie blijft lang een bewustzijnswetenschap (cognitie-psycholgie, individu). De methode die hierbij gebruikt wordt is introspectie (jezelf analyseren).

Tegen Descartes:

  1. Hobbes: alles is materie (monisme)

  2. Empirisme: kennis door ervaring

  3. Associatiepsychologie: geest werkt wel mechanisch.

Thomas Hobbes (1588 – 1679)
Hobbes was monistisch. Dit betekent dat hij geen onderscheidt maakt tussen lichaam en geest. Hobbes meent dat alles materie is. Dit maakt Hobbes tevens een materialist. In de filosofie van Hobbes staat de bloedcirculatie centraal, als onderbouwing van zijn bewering dat het lichaam slechts een machine is (Hobbes was dus ook een mechanist). Hobbes was ook determinist. Alles bestond volgens hem uit een oorzaak-gevolg relatie. Volgens Hobbes bestaat er geen vrije wil (in tegenstelling tot Descartes). Er bestaat echter wel vrijheid. Met vrijheid bedoelt Hobbes ‘leven zonder belemmeringen’. Dit onderbouwt hij met de bloedcirculatie. Wanneer een mens opgesloten zit, kan hij zich niet vrij bewegen. Op dit moment bestaat er geen vrije bloedcirculatie, dus geen vrijheid.

Vrije bloedcirculatie heeft twee grondmotieven:

  1. Genoegen (Pleasure): geen belemmeringen

  2. Pijn (Pain): wel belemmeringen

Vrijheid betekent dus streven naar genoegen en het vermijden van ongenoegen. Zo is de ‘pleasure – pain ethiek’ ontstaan: wat de mens genoegen doet is goed. Wat pijn doet is slecht. Deze ethiek werd bepalend in de maatschappij. Zo kwam er volgens Hobbes een einde aan de natuurstaat (oertijd) van de maatschappij waar hij in leefde. De natuurstaat was verwoestend voor (bijna) iedereen. Het was een verzameling individuen die vanuit eigenbelang vecht. Hobbes introduceerde het sociale contract. (Dus niet: goddelijke ordening). Het contract moet ook gehandhaafd worden. Volgens Hobbes moest dit gebeuren door een absoluut heerser, een soeverein. Waar hij echter geen oplossing voor had, was voor wat te doen als de absolute heerser misbruik van zijn macht maakt...

Basisbegrippen uit de filosofie over kennis en wereld:

  • Kennisleer of epistemologie (epistèmè = weten)

Hoe kunnen wij de werkelijkheid kennen? Wat kunnen we weten?

  • Metafysica of ontologie (onos = zijnde)

Waaruit bestaat de werkelijkheid?

Metafysica-ontologie:

Thema 1: ‘aard ’van werkelijkheid --> welke substanties bestaan er?

verschillende opvattingen:

  • Monisme: de werkelijkheid bestaat uit één substantie (meestal materie). Alles in de werkelijkheid is bepaald door dezelfde wetten. (Hobbes)

--> Reductionisme: alles herleiden tot materiële en meetbare processen.

  • Dualisme: de werkelijkheid bestaat uit twee substanties (materie en geest). Iedere substantie heeft eigen wetten, geen uitwisseling mogelijk) (Descartes)

Thema 2: ‘status van werkelijkheid

Verschillende opvattingen:

  • Realisme: de werkelijkheid bestaat zonder ons en is zoals wij die ervaren.

  • Idealisme: de werkelijkheid bestaat niet zonder ons want wij maken de werkelijkheid door middel van onze geest.

In de filosofie is het kennisleer/epistemologie (hierbij horen het empirisme en rationalisme) versus metafysica/ontologie (hierbij horen het realisme en idealisme). Iemand die empirist is, is ook vaak realist. Iemand die rationalist is, is ook vaak idealist.

Gebruik bij deze samenvatting de sheets van college 2 op blackboard.

 

Week 3

 

De wetenschap is een debat. De hoofdvraag is ‘hoe komen wij aan kennis?’ Via empirisme, scepticisme of rationalisme? Deze drie invalshoeken staan lijnrecht tegenover elkaar.

De empiristische tijdlijn:

17e en 18e eeuw: associatiepsychologie

18e eeuw: verlichting

19e en 20e eeuw: positivisme

20e eeuw: behaviorisme

De basis van empirisme is dat kennis verworven wordt uit ervaring. Kennis wordt dus voor een groot deel bepaald door de omgeving. Zodoende zijn empiristen meestal ook realisten.

Empiristen van de 17e en 18e eeuw:

Locke (1632-174): Locke zat ook met het mind – body probleem. Hij had net als Descartes een dualistisch beeld van de mens. Waar hij echter niet in geloofde was in aangeboren ideeën. Hij vergeleek de geest met een blanco vel papier, dat aan de hand van het leven wordt ingevuld. Tevens stelde Locke, in tegenstelling tot Descartes, dat psychologie weldegelijk een wetenschap was. Descartes stelde dat alleen wat ruimte inneemt analyseerbaar en mathematiseerbaar is. Bewustzijn neemt geen ruimte in, kennis van bewustzijn is daarom bovennatuurlijk (=metafysica). Locke was het hier niet mee eens. Hij maakte zich hard voor het idee dat psychologie wel een wetenschap is. Hij vormde de basis voor de associatie psychologie. In zijn ogen werden gewaarwordingen en ideeën automatisch aan elkaar gelijmd. Aan elkaar gelijmde ideeën vormen ons bewustzijn. Kenmerken van de associatiepsychologie:

  • De associatiepsychologie zoekt naar een natuurwetenschappelijke en mechanistische theorie van het bewustzijn.

  • Binnen de associatiepsychologie zijn zintuiglijke waarnemingen altijd objectief: ze worden namelijk door de wereld aan ons gegeven.

Het associatieve bouwproces:

  • We ontvangen kennis van buiten; aanvankelijk is ons brein dus leeg en wordt ons bewustzijn via onze zintuigen door de wereld gevuld.

  • Perceptie, kennis en bewustzijn kunnen worden geanalyseerd tot de kleinste onderdeeltjes (de gewaarwordingen) die als het ware de atomen van onze geest zijn.

  • Het hele proces door is het bewustzijn min of meer passief: het ontvangt gewaarwordingen,

  • die zich bijna automatisch door associatie met de mentale kopieën van vroegere ervaringen verbinden.

 

Deze vier stappen zijn volgens Locke ook een bewijs dat scepticisme niet bestaat.

Bij het linken van ideeën houden we volgens de associatiepsychologie rekening met drie primaire wetten: contrast, gelijkenis en contiguïteit in tijd en plaats. Deze laatste is erg belangrijk. Dit slaat op dingen die met elkaar verbonden zijn. Bijvoorbeeld: rond en oranje associeert men met een sinaasappel. Of bij de conditionering van Pavlov: de bel en het voedsel worden geassocieerd met voedsel.

Volgens Locke worden objecten in de wereld via de ogen letterlijk in onze geest geprojecteerd, waardoor het dus een objectieve waarneming is; dit wordt ook wel het representatiemodel genoemd. Hierbij maakt Locke onderscheidt tussen primaire en secundaire eigenschappen. Primaire eigenschappen zijn eigenschappen die volledig tot de materiele aard van de dingen behoren, zoals vorm en structuur. Deze eigenschappen zijn fysisch en kwantitatief. Secundaire eigenschappen zijn eigenschappen die pas bekend worden in onze zintuigen, zoals kleur, smaak en geluid.

Berckeley (1685-1753): Berckeley had een andere kijk op waarnemingen dan Locke. Hij vroeg zich met het representatie model af, of er dan wel een buitenwereld bestaat. Als dingen pas bestaan op het moment dat ze waargenomen worden, betekent dit dat zodra er bijvoorbeeld een steen in een kamer ligt en niemand naar die steen kijkt, dat die steen niet meer bestaat. Zo kwam Berckeley tot de conclusie dat er wel een God móet bestaan. God neemt alles waar, ook wanneer een mens dat bepaalde object niet waarneemt. Zo blijven alle objecten, observeerbaar door de mens, bestaan.

Berckeley was tegen dualisme. Hij geloofde dat lichaam en geest één geheel zijn (monisme).

Hume (1711-1776): Hume had een sceptische houding; wat kunnen we weten? Onze geest is een reeks voorstellingen. Onze geest bestaat dus alleen uit percepties. Hoe weten we zeker dat deze waar zijn? Tevens was Hume empiristisch: alle percepties ontstaan uit zintuiglijke waarnemingen. Hume breekt met Descartes qua opvattingen over bewustzijn als substantie. Het bewustzijn is niets anders dan een serie bewustzijnsinhouden (voorstellingen). Volgens Hume is kennis gebaseerd op ervaring uit gewoonte. Een belangrijk onderdeel hiervan is causaliteit: niet A veroorzaakt B, maar B volgt op A.

Bij deze drie belangrijke empiristen draait het voornamelijk om ontologie. Ontologie is ‘de leer van het zijn’, met als hoofdvraag: wat bestaat er in de wereld?

Volgens Berckeley bestaat er immaterialisme, idealisme, geen buitenwereld, alleen representaties en door God bemiddelde representaties. Volgens Hume bestaan er alleen materiële verschijnselen en geestelijke verschijnselen en geen substanties.

 

Oplossingen voor het mind – body probleem:

Het belangrijkste van associaties zijn dus oorzaak – gevolg relaties; geen nieuwe gedachte zonder het origineel. Hierbij hoort het psychologisch wereldbeeld dat we vertrouwen op wat we gewend zijn en niet op filosofische en logische rede. De secundaire associatiewetten bepalen hoe sterk een associatie is. Dit zijn recentheid, frequentie en intensiteit.

Associatiepsychologie en liberalisme:

De associatiepsychologie is belangrijk geweest voor het liberalisme. Omdat er volgens de associatiepsychologie geen aangeboren ideeën bestaan, is iedereen gelijk. Adam Smith (1723-1790) speelde hierin een belangrijke rol. Hij stelde dat de maatschappij een optelsom is van individuen. Individu en eigenbelang staan centraal: homo economicus. Doordat ieder individu kwaliteiten heeft kunnen deze gebundeld en verdeeld worden en ontstaat er een economisch productief geheel: efficiënt, handig en snel. Volgens hem is de maatschappij gebaseerd op een balans tussen vraag en aanbod, en is de marktprijs de ‘natuurlijke’ prijs (wat het product in werkelijkheid waard is). Dit geeft vooruitgang en welvaart.

Verlichting en romantiek(18e eeuw):

De verlichting wordt ook wel de eeuw van de rede genoemd. In deze periode groeide het geloof in de wetenschap en techniek. De verlichting was het begin voor de psychiatrie.

In de maatschappij ontwikkelde zich een markteconomie en ontstond er een industriële samenleving. Het belang van opvoeding en onderwijs werd steeds meer in acht genomen. Het rationalisme kreeg in deze periode een tweede betekenis. De eerste betekenis was kennis uit rede, dus het tegenovergestelde van empirisme. De tweede betekenis was geloof in de wetenschap, dus tegenover de romantiek.

Romantiek keert zich tegen materialisme, koele berekening en de markteconomie. De romantiek focuste op het onbewuste.

Een ander belangrijk begrip: ethiek is dat wat het meeste geluk voortbrengt. Dat wat het meeste geluk voortbrengt is goed.

 

 

Verlichting:

Romantiek:

Natuur:

Materie en atomen

Toegankelijk

Realisme

Holisme en organisme

Geheimzinnig, bezield

Idealisme, subjectivisme

Kennis:

Empirisme

Analyseren

Gevoel en intuïtie

Verbeelding

Mens:

Materie

Rede

Analyseerbaar

Vitalisme

Gevoel

Onkenbaar

 

 

Gebruik bij deze samenvatting de sheets van hoorcollege 3 van blackboard.

 

Week 4

Inhoud van bewustzijn:
Er zijn twee hoofdstromen:

Van buitenaf, de geest is hierbij passief.

  • Nurture

  • Empirisme

  • Realisme

  • Materialisme

  • Representationisme

Hierbij horen het behaviorisme en de associatie psychologie.

 

Van binnenuit, de geest is actief:

  • Nature

  • Rationalisme

  • Idealisme

  • Bewustzijnsactiviteit

  • Vrije wil, creativiteit

 

Hierbij horen Descartes, de romantiek en de cognitieve psychologie.

Kant’s synthese:
Kant probeerde om empirisme-rationalisme en realisme-idealisme in één systeem te verenigen. Het idee dat de geest passief is wordt a posteriori genoemd. Dit betekent dat kennis van buitenaf komt. Kennis ontstaat hierbij door waarneming nadat er zintuigelijke prikkelingen zijn geweest. Ook zonder ons zou de wereld dan bestaan.

Het idee dat de geest actief is wordt a pori genoemd. Dit betekent dat kennis van binnenuit komt. Hierbij gaat kennis uit van waarnemingsvormen en denkvormen.

Waarnemeningsvormen

  • Ruimte: het brein voert bijvoorbeeld een bewerking uit op het 2D beeld waardoor ons waarnemingsvermogen diepte creëert.

  • Tijd: in onze tijdswaarneming voegen wij structuren toe. De basis daarvan vind je bijvoorbeeld in de film van vroeger. Fotobeelden werden achter elkaar getoond, waardoor ons waarnemingsvermogen er een film van maakte.

Denkvormen

  • Categorieën: wij verdelen onze ervaringswereld in categorieën, dit zijn basisvormen waarmee wij de wereld begrijpen. Voorbeelden zijn: object, eigenschap, kwantiteit en oorzaak en gevolg.

Hume veronderstelde dat denken in termen van oorzaak en gevolg niet gebaseerd is op een gewaarwording maar op een gewoonte.

Kant daarentegen zei dat het denken in termen van oorzaak en gevolg een aangeboren denkwijze was. Hiermee kunnen we de wereld begrijpelijk maken voor onszelf. Dit wordt categoriseren genoemd.

Het realisme en empirisme is vooral gebaseerd op ervaringen van de buitenwereld. Het idealisme en het rationalisme op onze eigen verwerking daarvan.

Metafyscia:
Kant kwam erachter dat metafysica niet gebruikt kon worden bij wetenschap. Metafysica kan men wel gebruiken als richtlijn voor praktisch handelen. Dit noemt Kant de ‘Ideeën’ Elke idee is een aanname en verschaft geen kennis. Er is namelijk geen sprake van duidelijke waarneming. Volgens Kant zijn kennis en wetenschap alleen maar mogelijk door het samengaan van de ontvangst van empirische data en de actieve werking van het verstand. De drie belangrijkste ideeën zijn het bestaan van de ziel, de wereld en God.

Psychologie als wetenschap
Net als Descartes dacht Kant dat psychologie geen wetenschap kon zijn omdat er geen kwantificering (opdeling) mogelijk is en er dus geen ruimtelijke dimensie is. Kennis en wetenschap is volgens Kant alleen maar mogelijk door het samengaan van ontvangst van empirische date en de actieve werking van het verstand. Daarnaast is introspectie, het nadenken over eigen gevoelens en gedrag, onbetrouwbaar. Dit vervormt namelijk de oorspronkelijke psychische toestand. En er zijn geen experimenten mogelijk omdat psychische toestanden niet gecontroleerd op te roepen zijn.

De latere experimentele psychologie moest op de bezwaren van Descartes en Kant een antwoord vinden. De eerste aanzet hierop was via de fysiologie.

Gall (1758-1825) was de voorloper in het denken over fysiologie. Gall heeft de theorie van de Frenologie opgesteld. De theorie hield in dat verschillende hersendelen verschillende psychische karaktereigenschappen bevatten. Gall gebruikte de knobbeltheorie en schedelmeting. Hij bekeek waar bepaalde eigenschappen gelokaliseerd waren en door middel van cranioscopie ging hij deze eigenschappen bij mensen meten. Hierbij werd de schedel gemeten en werden knobbels gezien als een overontwikkeld gebied en holtes als een onderontwikkeld gebied.

Flourens was het niet eens met Gall. Hij deed experimenten met het weghalen van hersendelen.

De frenologie had invloed op de persoonlijkheidspsychologie. Hierdoor worden tegenwoordig praktische toepassingen gebruikt zoals psychologische testen en diagnostiek. Daarnaast wordt er gestreefd naar een zo groot mogelijke objectiviteit. Het gaat echter tegenwoordig niet meer om karaktereigenschappen, maar om psychologische functies die gelokaliseerd zijn in de hersenen

Localiseren van psychische functies
Het hersenonderzoek van Broca (1861) had te maken met de hersenen van Tan. Tan was een man die door een sabel was geraakt in zijn brein. Hierdoor was zijn taalvermogen en daarbij vooral zijn spraakvermogen aangetast en kon hij alleen nog maar ‘tan’ zeggen. De conclusie hieruit was dat in het beschadigde deel van de hersenen (linker hersenhelft) de taal gelokaliseerd is.

Ook werd in de 19e eeuw ontdekt dat er een verschil was tussen sensorische en motorische zenuwen. Sensorische zenuwen pikken signalen op en motorische zenuwen activeren spieren.

Johannes Müller ontdekte dat elke zintuigzenuw een specifieke eigenschap heeft (zintuigkwaliteit) Het bewijs hiervoor is dat een zelfde stimulus verschillende gewaarwording kan veroorzaken. Licht bijvoorbeeld veroorzaakt zicht en warmte. Daarnaast kan een zelfde gewaarwording verschillende stimuli opwekken.

Er is een verschil tussen hoe de wereld is en hoe wij de wereld ervaren. Dit komt doordat de wereld wordt gekleurd door de verwerking tussen zintuigen en zenuwen. Zenuwen bemiddelen tussen ons bewustzijn en de wereld.

De eerste echte kennis werd verworven via de Fysiologie. Met behulp van onderzoeken kwam men erachter dat zenuwimpulsen elektrisch zijn en dat ze tijd kosten. Tijd is een kwantificeerbare maat voor onderzoek, en dus kwamen er veel experimenten naar onder andere reactietijden.

Wundt (1865) vond dat Psychologie wel een wetenschap was en zijn denken paste bij beide hoofdstromingen. Wundt 1 paste bij het idee van ‘de geest is passief’ en richtte zich op de experimentele psychologie. Hierbij werden stimuli tijdens experimenten zo simpel en direct mogelijk gemaakt. Het was namelijk de bedoeling dat er alleen onmiddellijke zintuiglijke gewaarwordingen plaatsvonden.

Wundt 2 paste bij het idee van ‘de geest is actief’. Dit slaat op de hogere functies zoals taal en geheugen. Dit kan niet wetenschappelijk onderzocht worden omdat het niet objectief te meten is. Het idealistische accent hierbij is de psychische causaliteit, een vorm van dualisme. Bij deze hoofdstroom horen apperceptie (selectieve aandacht), bewustzijnsprocessen (stroom) en creatieve synthese (holisme).

Ebbinghaus probeerde het probleem van Wundt te ondervangen. Dit deed hij door een experiment waarbij hij mensen betekenisloze woorden liet onthouden. Dit zijn betekenisloze stimuli en dus meetbaar. Hierbij werd duidelijk dat in één keer gemiddeld maar zeven woorden kunnen worden onthouden. Hier komt dus het belang van over-leren en het leren in stukjes naar voren.

 

Gebruik bij deze samenvatting de sheets van blackboard van het college

 

Week 5

 

Evolutieleer Lamarck (1744-1829) ten opzichte van Darwin (1809-1882)

Effect van evolutietheorie:

  • Sociaal darwinisme (maatschappij)

  • Belang voor psychologie (mensenbeeld)

Er was een debat over de basis van de evolutie. De meningen waren verdeeld over de mechanismen achter de evolutie.

 

Lamarck richtte zich op de doelgerichtheid van de evolutie. Het hele mechanisme neemt telkens toe in complexiteit en perfectie. Degene die uiteindelijk het meest geëvolueerd zijn, zijn het meest geschikt. Volgens hem was de mens hierdoor het meest perfecte wezen. Organismen passen zich aan de omgeving aan (‘push’ vanuit organismen). Ook is er sprake van overerving van individueel ontwikkelde eigenschappen.

 

Darwin stelt dat variaties toevallig zijn en er dus geen sprake is van doelgerichtheid. Belangrijk zijn de natuurlijke selectie (‘pull’ vanuit de natuur) en continuïteit. Continuïteit houdt in dat soorten zich uit elkaar ontwikkelen (mens uit dier). Op basis van toeval mechanismen kunnen er wel steeds complexere vormen ontstaan. Dit kan komen door variaties binnen het individu (mutaties) of variaties in de omgeving.

 

Invloed evolutieleer op de psychologie:

Functionalisme (James)

  • Evolutieleer: De functie van het bewustzijn, namelijk aanpassing van denken & gedrag en geest & lichaam.

  • Praktijkgerichtheid: Toepassing van de functie van de Psychologie als wetenschap.

Delen van het lichaam zijn overgebleven uit de evolutie en zorgen voor een grotere overlevingskans van het individu. Ze zijn daarom dus nuttig en functioneel.

 

Willem James is een belangrijk persoon in het functionalisme. Hij brengt een aantal ideeën naar voren die afwijken van bestaande ideeën van die tijd.

  • Bewustzijn:

Wundt zei dat hij alleen experimenten kon doen met simpele dingen. Hij keek alleen naar de inhoud van het mechanisme en wilde elk klein stukje verklaren (statistisch).

James vond dat het om de ‘survival value’ (belang) ging. De nadruk ligt niet op de inhoud maar op de functie. De werkwijze van Wundt vond James niet goed omdat het niet verklaard waarom wij een bewustzijn hebben en wat het bewustzijn doet.

  • Emotie:

De common sense theorie in het geval van angst luidt: stimulus -> angst -> wegrennen.

James was het daar niet mee eens omdat hij dacht dat hersenen veel sneller reageerden. Hij formuleerde de James –Lange theorie. In het geval van angst is dit: Stimulus -> wegrennen  angst. De emotie wordt veroorzaakt door de lichamelijke response.

  • Habit (gewoonte)

Ons vermogen tot leren heeft te maken met herkenning. Dan vind er een verandering van de ‘route’ in het brein plaats. We leren doordat breincellen andere connecties maken.

 

Behaviorisme (Watson, Skinner)

  • Continuïteit van dierlijke soorten: Soorten evolueren uit elkaar. Er is geen scheiding tussen mens en dier. Wij dragen nog steeds kenmerken mee van de allereerste soorten waaruit wij zijn ontwikkeld.

  • Continuïteit in de structuur van het zenuwstelsel: De cortex heeft geen radicaal andere structuur of functie dan de lagere delen.

 

Watson stelt dat gedrag zich aanpast aan de omgeving. Dit kunnen we doen door conditioneren. Er worden voor het eerst gedragsexperimenten gedaan. Zo worden er testen gedaan over continuïteit tussen dier en mens. Hieruit blijkt dat hogere regionen kunnen ontstaan uit lagere regionen van het zenuwstelsel. De reflex schuift op.

Watson was het niet eens met de emotietheorie van James. Volgens Watson is emotie een gevolg van conditionering op basis van oorspronkelijke reflexen. Jonge apen leren bijvoorbeeld dat een tijger gevaarlijk is doordat de oudere apen schrikken en schreeuwen. Op deze manier leert men emoties volgens Watson. Angst ontstaat door associatie van bepaalde gebeurtenissen of objecten.

 

Fysiologie

Bell en Magendie tonen het verschil tussen sensorische en motorische zenuwen aan. Een reflex is een link tussen beide. De wil neemt zelfstandige besluiten en het reflex gaat automatisch. Jackson laat zien dat niet het ene soort ontwikkelt is uit het andere, maar dat ook een hoger niveau zich ontwikkelt uit een lager niveau.

Reflex schuift op in het zenuwstelsel en de wil-reflex van het dualisme verdwijnt. Dit is de aanzet voor het behaviorisme. Veranderen van reflexen of aanpassen van reflexen begint de basis te worden van leren. Denk hierbij aan Pavlov en zijn conditionering.

 

Het Behaviorisme kan opgedeeld worden in twee verschillende typen:

  • Methodisch behaviorisme:

Het gaat hierbij om het positivisme: wetenschap mag alleen gaan over observaties en dus niet enkel over theorieën. Een belangrijke term hierbij is de Black box. Dingen die niet geobserveerd kunnen worden moeten we niet onderzoeken. We kunnen alleen de koppeling tussen stimuli en responsen bestuderen.

Deze methode gebruikte Skinner. Maar hij vond klassiek conditioneren te beperkt ( S  R). Met behulp van experimenten komt hij tot de conclusie dat hij gedrag van bijvoorbeeld apen kan veranderen door bepaalde response te veranderen door middel van beloning. Als een aap een beloning krijgt wanneer hij aan een hendel trekt dan zal hij deze actie vaker herhalen. Dit heet operant conditioneren. De aanwezigheid van de omgeving en nieuw gedrag worden hier gekoppeld door middel van de beloning (S+B  R). Dit is een manier om nieuw gedrag aan te leren.

  • Theoretisch behaviorisme

Dit is het basismodel van het behaviorisme. Gedrag ontstaat door verbindingen tussen stimuli en responsen.

 

Tegen behaviorisme:

  • Cognitieve psychologie

Chomsky stelde dat behaviorisme niet deugt voor de taal. Taal is volgens hem aan meer regels gebonden die niet direct aangeleerd kunnen worden.

  • Gestalt psychologie

Zij stelden dat men gehelen (Gestalte) waarneemt. Wij zien als eerste de structuur (het geheel) en daarna pas de elementen. Een voorbeeld is dat men eerst een sinaasappel ziet en daarna pas de ronde vorm, de oranje kleur en de gladde textuur. Locke vond juist dat je eerst het ronde, gladde en oranje zag en daarna pas de sinaasappel. Het geheel is meer dan de som van de delen. Bij waarneming is de context erg belangrijk. Daarnaast zijn ook organisatieprincipes belangrijk. Er bestaat isomorfisme tussen psychische en hersenprocessen. Niet de elementen maar de structuur is belangrijk.

 

Gestaltpsychologie en waarneming

In de dia’s zijn veel voorbeelden weergeven van geïllusioneerde waarneming door de context. Hierbij speelt figuur-achtergrond een belangrijke rol. Je ziet ofwel het een ofwel het andere. Allebei tegelijk lukt niet omdat het ene functioneert als achtergrond van de andere. Daarnaast is er Gestalt-switch. Dit zie je bijvoorbeeld bij een tekening waarin je twee verschillende figuren kunt ontdekken. Ook hierbij kun je de figuren niet tegelijkertijd zijn. Het overschakelen tussen deze figuren kost enige moeite.

 

Organisatieprincipes van waarneming:

  • Similarity (gelijkheid)

Gelijkheid tussen figuurtjes zorgt ervoor dat we bijvoorbeeld lijnen gaan zien van kruisjes en rondjes. Hierbij is de lijnstructuur dominant en niet de individuele elementen. Dit kan ook door middel van kleur.

  • Proximity (nabijheid)

Nabijheid is bijvoorbeeld te zien als elementen dicht bij elkaar staan. Deze elementen worden dan gegroepeerd. De groepjes worden als één geheel gezien.

  • Closure (geslotenheid)

Je voegt aan een figuur de meest voor de hand liggende organisatie toe. Je hersenen suggereren het meest logische. Dit treedt alleen op bij gesloten figuren.

  • Pragnanz (opdringbaarheid)

We hebben de neiging om een zo goed mogelijk figuur naar boven te trekken. De structuur die we kennen wordt herkend.

 

Köhler (1914-1920):

Apen in Tenerife:

We bouwen niet waarnemingen op uit elementaire dingen maar worden begeleid door de structuur. Dit geld echter niet alleen voor waarneming maar ook voor leren. Köhler wilde apen gedrag leren. Hij dacht dat apen heel anders leerde dan het behaviorisme dat vertelde. Hij stelde dat veel apen leren ontwikkelen door middel van inzicht. Ze konden de structuur van het leerprobleem doorgronden.

Transpositie test:

Hij leert het verschil tussen een lichtgrijs vlak en een donkergrijs vlak aan kippen. Ze moeten pikken naar het donkergrijze vlak. Daarna test hij ze met het donkergrijze vlak en een nog iets donkerder vlak. Het behaviorisme stelt dat de kippen het donkergrijze vak kiezen. Gestalt echter stelt dat de kippen het nog donkerdere vak pikken en dit was ook het geval.

Week 6 – Machines, het brein & cognitieve psychologie

Descartes bestempelde de mens als uniek, aangezien zij als enige soort op aarde kan redeneren. Hoe het redeneringsproces precies in zijn werking gaat, was volgens Descartes niet te analyseren. Dit proces neemt geen ruimte in en is zodoende niet verklaarbaar. In de eeuwen na Descartes vroeg men zich nog steeds af hoe het redeneringsproces in zijn werk gaat. Een Hongaarse ingenieur Baron Wolfgang von Kempelen dacht in 1769 zijn medemens in de maling te kunnen nemen met een schaakcomputer. Men kon hier schaken tegen een zelfdenkend mechanisme. Echter ontdekte men later dat er een mannetje verstopt zat in de machine, waardoor het leek alsof de machine zelfdenkend was.

Hierna vroeg men zich af: Zit er in mijn hoofd ook een 'mannetje' dat voor mij nadenkt?
Descartes had voor zichzelf al de ontdekking gedaan dat objecten waargenomen worden door de ziel (pineal gland). Echter bleef hier telkens de vraag hoe dit plaatsvindt onbeantwoord. Ook Locke's theorie over representaties (afbeeldingen) bleek niet alomvattend. Volgens Locke neem je objecten waar wanneer dit object gerepresenteerd is in het brein. Zonder een afbeelding van een stoel, zou je geen stoel waar kunnen nemen in de buitenwereld. Hier bleef ook de vraag onbeantwoord hoe dit precies in zijn werking ging. Welk mechanisme koppelt de afbeelding aan het woord stoel?

Mechanisering van onzichtbare cognitieve processen

Naarmate de tijd vorderde, ontwikkelde de techniek zich in rap tempo. In de jaren na de industriële revolutie, kreeg men hierdoor ook een steeds beter idee over het nabootsen van het menselijk denkproces aan de hand van machines. Omstreeks 1840 bedacht Charles Babbage samen met Ada Byron (ook bekend als Lady Lovelace) een analytische machine. Deze machine wordt gezien als de allereerste programmeerbare rekenmachine. Echter is deze machine nooit afgemaakt. Het concept bevatte aanzienlijke overeenkomsten met de hedendaagse computers. Het bevatte een soort geheugen en een processor (stoommachine) die de machine zou aandrijven.
Lady Lovelace schreef de algoritmes voor de analytische machine. De belangrijkste onderdelen van deze algoritmes waren het gebruik van herhaling ('loops') en subroutines. Een taak uitgevoerd door de machine kon in het verloop nogmaals gebruikt worden, zonder dat daarbij het proces opnieuw startte.

In navolging van Lady Lovelace en Charles Babbage, bedacht Alan Turing in 1936 zijn Turing Machine (TM). Ook deze machine maakte gebruik van eenzelfde algoritme als de analytische machine. De Turing Machine bestond uit een oneindige band met tekens, die vervolgens weer onderverdeeld was in ontelbaar veel vakken. Echter las de machine slechts één vakje per keer. Wat er geschreven stond in het vakje, werd afgelezen door de 'leesknop'. Wat er afgelezen werd, had op zijn beurt invloed op de volgende actie van de machine. De machine bleef stappen herhalen totdat de opdracht voor stoppen werd bereikt. De aanwezigheid van een stop-functie, wordt als een essentieel onderdeel gezien van computers en ook van het menselijk redeneringsproces.

Alan Turing was van mening dat zijn machine zeer simpel werkte. Zijn reden was dat er geen aanspraak werd gemaakt op een 'mannetje'. De functies en processen van de Turing Machine bestempelde hij als makkelijk te begrijpen. Operationeel gezien heeft de Turing Machine vele overeenkomsten met de moderne computers. Echter werken de hedendaagse computers vele malen sneller en nemen aanzienlijk minder ruimte in. De gemiddelde smartphone is vele malen sneller en kleiner dan de Turing Machine.
De Turing Machine had zijn intrede bij de taalconstructie van de mens. Men kan aan de hand van meerdere zinnen, één algehele zin opbouwen die in feite oneindig uit te breiden is. Dit komt doordat taal recursief is. Recursief houdt in dat het een uit zichzelf herhalend proces is. Nét als de Turing Machine dit proces uitvoert. De Turing Machine is in staat om zinnen op te bouwen. Taal levert voor de Turing Machine echter meerdere problemen op. Naast het feit dat de Turing Machine niet snel genoeg is voor het opbouwen van een 'echte' taal, komt er nog een tweede probleem in beeld. Taal bevat naast zijn recursiviteit ook nog meerdere interpretaties. Bijvoorbeeld: “Peter vindt het leuk om naakt modellen te tekenen.” Houdt dit in dat Peter zonder kleding aan modellen tekent? Of houdt het in dat Peter modellen tekent die geen kleding aan hebben? De Turing Machine kan hierin geen onderscheid maken.

De route van de Turing Machine naar hedendaagse computers

De Turing Machine is de volgende stap gebleken naar de hedendaagse opbouw van computers. In 1945 ontwikkelde John von Neumann de EDVAC: een concept over hoe een computer opgebouwd moest worden. De processor staat centraal en communiceert met het werkgeheugen. Invoer en uitvoer van buitenaf wordt door de processor doorgestuurd naar de randapparatuur.

In navolging hierop werd in 1946 voor het Amerikaanse leger de ENIAC (Electrical Numerical Integrator And Computer) gebouwd. Deze computer was enorm groot, dit kwam doordat hij voornamelijk was opgebouwd uit ongeveer 19.000 radiobuizen en een enorm schakelbord. Hierdoor was de ENIAC ook niet programmeerbaar. Het gehele traject aan radiobuizen en het bijbehorende schakelbord zou hiervoor telkens aangepast moeten worden.

Beperkingen van een computer

Descartes zou vandaag de dag beweren dat een computer geen bewustzijn bevat. Het bestaat immers slechts uit een lichaam. Daarnaast heeft een computer ook geen vrije wil. Een computer volgt de orders op die een persoon van hem vraagt.

Lady Lovelace vond in haar tijd dat een computer over geen enkele vorm van creativiteit bevat.

Daarnaast vraagt men zich af of een computer kan leren. Een mens kan zichzelf dingen aanleren zodat bij eenzelfde situatie hij anders te werk kan gaan. Kan ook een computer dit ook?

Alle hierboven staande thema's staan in de huidige wetenschap ter discussie. De Watson-computer wiens eerste versie in 2007 werd opgeleverd, deelt hier in mee. 'Watson' is een supercomputer gebouwd door IBM. Volgens zijn ontwikkelaars kan Watson beredeneren, spreektaal interpreteren, inschattingen maken en spreken. Net als een mens!

Alan Turing vroeg zich in 1950 al af: “Kunnen machines denken?” Watson zet vele mensen aan tot het herzien van hun standpunt over de 'menselijke' eigenschappen van computers. Wetenschappers zijn onlangs gestart met het namaken van het menselijk brein aan de hand van een enorme hoeveelheid aan computers om hier hopelijk een antwoord voor te vinden.

 

Week 7 – Overzicht voorgaande colleges

Overgang van de middeleeuwen naar het mechanicisme

Vanaf 1600 veranderde het wereldbeeld van uitgangspunt. Waar men eerst ervan uit ging dat de aarde het centrum was van het universum, veranderde dit geleidelijk naar het uitgangspunt dat de zon het middelpunt is van het universum. Hand in hand met dit veranderde wereldbeeld gaat het mechanicisme. Het mechanicisme luidde het einde van de middeleeuwen in. Aannames en bevindingen die men eerst bezat, veranderde door het bekijken van het universum als een mechanisch proces. Het universum zou net zo werken als iedere machine, alleen vele malen groter. Men ging zich daadwerkelijk afvragen: “Hoe werkt de wereld?” of: “Hoe werkt dit principe?”. Men ging analyseren en kwantificeren. Objecten werden uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet om te kijken hoe dit precies in elkaar zat.
Het mechanicisme veranderde ook de kijk op de maatschappij en zijn marktwerking. Waar men eerst heel conservatief vast hield aan de plek (bijvoorbeeld als boer) waar je geboren werd, kreeg men de ruimte om zijn kwaliteiten te tonen. Dit vooruitgangsideaal stelde je in staat om hogerop de ladder te komen. Tot dat moment nam men zonder verder onderzoek bevindingen aan. Wanneer iets aannemelijk klonk, dan zal dat wel het juiste antwoord zijn. Het vooruitgangsideaal zorgde er voor dat de wetenschap meer ruimte kreeg om zich te ontplooien. Kennis werd meer gezien als een vorm van macht.

Mechanicisme en de intreding van het empirisme

Door de ontwikkelingen die plaats vonden binnen de maatschappij, deed het empirisme zijn intreding. De kennis die men bezit, doet zij op vanuit de omgeving (aanleren) en is niet aangeboren. Francis Bacon kan gezien worden als de pionier van het empirisme. Francis Bacon heeft er voor gezorgd dat men om een andere manier wetenschap ging bedrijven. Men ging tot die tijd er van uit dat objecten een doel naleefden, teleologie. Dit beeld veranderde door Francis Bacon naar causaliteit, aan iedere gebeurtenis (gevolg) ging een andere gebeurtenis (oorzaak) voor af. Deze causale benadering zorgde er voor dat men nauwkeuriger gebeurtenissen ging observeren om tot een beter oordeel te kunnen komen. Experimenten werden uitgevoerd om niet te hoeven wachten eer er een bepaalde gebeurtenis plaats vond.

De zintuigen speelden een erg grote rol binnen deze observaties en experimenten. De zintuigen werden gezien als dé bron van kennis en moesten zodoende ook goed toegepast worden.

Bevindingen van Descartes

Descartes was fel tegenhanger van het empirisme. Descartes was van mening dat men geboren wordt met kennis, rationalisme. Ons verstand zorgt er voor dat wij de wereld kennen en vooral niet onze zintuigen die de wereld waarnemen. Het voornaamste 'probleem' van Descartes' bevindingen is dat deze gebaseerd waren op zijn eigen kijk op de wereld. Descartes had geen enkel bewijs dat zijn theorie daadwerkelijk klopte. Descartes vond zelf dat het klopte. Alles was we duidelijk en helder in kunnen zien, gold voor Descartes als de waarheid. “Ik denk, dus ik ben.” is zijn bijkomende beroemde uitspraak.

Descartes was ook sterk van mening dat de mens uit twee substanties bestond: het lichaam en de onverklaarbare ziel. Dit wordt dualisme genoemd. Het denkproces (ratio) van de mens stond ter discussie binnenin de psychologie toentertijd. Emoties, reflexen en gedrag vielen daarbuiten. Descartes was verder van mening dat het lichaam een machine is. De ontdekking van de werking van het hart door Harvey in 1628 en Descartes bevinding over reflexen, speelden hierbij een grote rol.

Stromingen binnen het dualisme

Het dualisme bracht een aantal stromingen voort. Het interactionalisme ging er van uit dat de geest en het lichaam met elkaar verbonden zijn, en dat de geest het lichaam aanstuurt. Het psycho-fysisch parallellisme ging er van uit dat er geen causale beïnvloeding is tussen lichaam en geest maar dat zij een parallel verloop volgen. Het epifenomenalisme ging op zijn beurt er van uit dat het bewustzijn een ondergeschikt bijverschijnsel was van hersenprocessen.

Tegenstanders van Descartes

De bevindingen van Descartes werden niet door iedereen aangenomen als de waarheid. Thomas Hobbes was er daar één van. Allereerst was Hobbes van mening dat het lichaam en geest één geheel vormen, monisme. Ten tweede was Hobbes een empirist. Ten derde was Hobbes het niet eens met de opvatting van Descartes dat de mens een 'vrije wil' bezit. Volgens Hobbes worden mensen gedreven door het nastreven van geluk en ontwijken van ongeluk. De vraag: “Hoe haal ik hier het meeste uit?”, speelde volgens Hobbes de hoofdrol.

Locke was ook een tegenstander van Descartes. Locke was een empirist en bracht ook een nieuwe visie in: associatiepsychologie. Waarnemingen en ideeën worden zonder eigen inbreng aan elkaar gekoppeld. Hiervoor hoefde de geest niet actief te zijn, het gebeurde immers automatisch.

Associatiepsychologie

Ook de associatiepsychologie gaat er van uit dat de mens geluk nastreeft en ongeluk ontwijkt. Deze opvattingen worden door de omgeving aangeleverd. Verder hield de associatiepsychologie zich bezig met het analyseren van bewustzijn en het verder mechaniseren hiervan. De voornaamste (primaire) associaties worden gelegd door drie wetten: Gelijkheid, contrast en contiguïteit. In een later stadium voegde Brown daar secundaire wetten aan toe: Recentheid, frequentie en intensiteit. Dit deed Brown doordat er geen kwantitatief label geplakt kon worden aan de primaire wetten.

Kants opvattingen

Immanuel Kant had zijn eigen mening over psychologie. Kant vond psychologie geen wetenschap, doordat het gebaseerd was op introspectie. Psychische toestanden zijn niet te checken en dus niet observeerbaar. Verder zette Kant zich af van de metafysica en focuste hij zich op de kennisleer. “Wat kunnen we kennen, en hoe werkt dat?”. Volgens Kant worden zintuiglijke gegevens uit de omgeving door onze perceptie en ratio in categorieën onderverdeeld. Kennis die men a priori bezit wordt gekoppeld aan kennis die men  a posteriori op doet.

Ontwikkeling van nieuwe wetenschappen

Éen van de nieuwe wetenschappen die zijn intrede deed, was de frenologie. De grootte van hersendelen zijn bepalend voor het karakter en de talenten van een individu, en deze zijn afleesbaar. Gall was hiervan de pionier. Gall zag de hersenen als orgaan van de geest. De frenologie heeft er voornamelijk voor gezorgd dat de mens niet meer als één groot geheel werd gezien, maar dat er individueel grote verschillen kunnen bestaan.

De fysiologie ontdekte het verschil tussen sensorische en motorische neuronen. Binnen de fysiologie deed Helmholtz de bevinding dat er individuele verschillen bestaan tussen reactietijden van mensen. Johannes Müller deed de ontdekking dat er sprake is van verschillende reacties op prikkels. Een meer subjectievere kijk binnenin de fysiologie deed zijn intrede. De fysiologie leidde het begin van de experimentele psychologie in. Men ging daadwerkelijk op zoek naar individuele verschillen.

Wilhelm Wundt

Wilhelm Wundt is de eerste persoon die een psychologisch laboratorium bezat. Hij bouwde deze in zijn eigen huis in Leipzig, in 1865. Wundt heeft twee principes opgesteld: Wundt-1 en  Wundt-2.

Wundt-1 (Bewustzijnspsychologie) gaat uit van de zintuigen die waarnemingen verrichten en de associaties die hierbij gemaakt worden. Het bewustzijn is hierbij passief en er vindt introspectie plaats. Deze zag hij als de lagere psychische verschijnselen. Deze kon je experimenteel onderzoeken. Echter enkel voor directe perceptie en onder strenge experimentele controle.
Wundt-2 (Völkerpsychologie) gaat uit van de hogere psychische verschijnselen (taal, geheugen, denken). Deze kon je volgens Wundt niet experimenteel onderzoeken. Deze verschijnselen krijgen vanuit het actieve bewustzijn een eigen draai mee, deze gegevens worden hierdoor niet neutraal.

Akte-psychologie

Ook wel bekent als onderwerp psychologie. Deze vorm van psychologie focust zich op bewustzijnsactiviteiten. Aufgabe ­experimenten (vraag en antwoord) zijn kenmerkend voor Akte-psychologie. De onderzoeker geeft aan dat hij een geheel gaat noemen van een onderwerp en de proefpersoon wordt gevraagd daarvan een gedeelte te benoemen. Volgens Akte-psychologen is deze voorbereiding het belangrijkste onderdeel. Empiristen zijn van mening dat het gaat om het noemen van het geheel en de reactie daar op. Empiristen en de associatiepsychologie zijn tegenliggers van de akte-psychologie.

Twee verschillende zichten op evolutie en functionalisme

Darwin is de meest bekende persoon als het aankomt op de evolutieleer. Darwin was van mening dat toevallige veranderingen kunnen leiden tot een betere overlevingskans van een soort. Daar tegenover staat Lamarck. Lamarck was van mening dat soorten zich ontwikkelen tot een steeds betere versie en dat de mens als perfect gezien kan worden. Verder geven soorten elkaar aangeleerde eigenschappen door. Het functionalisme wordt beïnvloed door de evolutieleer. Psychologische eigenschappen zijn essentieel voor het overleven van een soort. Het functionalisme koppelt Wundt-1 en behaviorisme (zie volgende kopje) aan elkaar. Hierbij wordt aanspraak gemaakt op een erg praktische toepassing, zowel voor de mens als de maatschappij waarin hij leeft.

Bewustzijn was volgens William James een constante stroom aan indrukken. De context van een situatie was zodoende erg belangrijk voor het snappen van psychische verschijnselen. De adaptieve functie die bewustzijn volgens William James bevat, komt voort vanuit de evolutieleer. Leren is een gewoonte van de mens, en hierbij verandert (adapteert) de structuur van het brein.

Behaviorisme

Ook het behaviorisme vindt zijn oorsprong in de evolutieleer. Organismen leren voor aanpassingen van de stimulus – respons associaties. Het aanleren van gedrag zien behavioristen als belangrijkste onderdeel van psychologie. Daarnaast zijn zij van mening dat men deze kennis opdoet zonder aangeboren vaardigheden of kennis. Introspectie kan niet worden toegepast volgens behavioristen, doordat het mentale proces niet observeerbaar is. Een verschijnsel valt pas te bewijzen wanneer het voor iedereen observeerbaar is. Het mentale proces vindt volgens hen plaats in een 'zwarte doos'.

Gestalt psychologie

Gestalt psychologen leggen de nadruk op de opbouw van waarnemingen. De onderdelen die waargenomen worden, zijn minder belangrijk dan de manier waarop het waargenomen wordt. Nabijheid, gelijkenis, dichtheid en 'prägnanz' (minst cognitieve inspanning gaat voor), zijn de wetten van deze vorm van psychologie.

Het phi-fenomeen, wanneer het lijkt alsof iets beweegt bij losstaande prikkels (bijvoorbeeld Tv-beelden), is daar onderdeel van. Leren vindt volgens Köhler plaats aan de hand van inzicht. Inzicht leidt tot het reorganiseren van het totaalplaatje van een waarneming.=

Volgens de gestalt psychologie bestaat er een gelijkenis tussen de structureringsprocessen in het brein en die van waarnemingen.

Check more related content in this bundle:

College- en werkgroepaantekeningen bij Geschiedenis van de Psychologie - UL

College-aantekeningen bij Geschiedenis van de Psychologie aan de Universiteit Leiden - 2018/2019

College-aantekeningen bij Geschiedenis van de Psychologie aan de Universiteit Leiden - 2018/2019


Week 1

Inleiding & mechanicisme

Leerdoelen:

  • Met de belangrijkste historische opvattingen in de psychologie van 1600 tot 1950 kennismaken.

  • Begrijpen dat psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen kan veranderen met de tijd.

  • Begrijpen dat onder andere door de ontwikkelingen in de maatschappij opvattingen over wat ‘wetenschappelijk’ is bepaald worden. .

  • Met de basisbegrippen uit de filosofie en de wereld kennismaken.

Opvattingen over psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen verschillen door de tijd heen. De psychologie verandert altijd, momenteel gaat deze bijvoorbeeld richting de biologische kant. Ontwikkelingen in de wetenschap gaan gepaard met ontwikkelingen in de maatschappij. Thema’s die nu van belang zijn binnen de psychologie, hebben echter wel oorsprong in het verleden. Drie van zulke thema’s zijn:

  • cognitie vs. emotie

  • mind – body probleem

  • nature – nurture debat

 

Cognitie vs Emotie

Hierbij gaat het over ratio of emoties. Vroeger ging men uit van de ratio (het menselijk denkvermogen), in deze tijd meer van emoties.

Descartes (1596 - 1650): “Ik denk, dus ik ben”. (Cognitie = denken). Met deze uitspraak wordt duidelijk dat Descates dualistisch was: hij scheidt de geest van het lichaam. Door middel van verschillende experimenten wordt het Descartes duidelijk dat hij er niet zeker van kan zijn dat hij een lichaam heeft, maar wel dat hij een geest heeft. Ook vindt Descartes dat de mens zich onderscheidt van de dieren door de ratio. Descartes stelt dat men letterlijk alles in twijfel moet trekken. Het moet echter wel, zelfs in al deze twijfel, duidelijk zijn dat men twijfelt en dus dat men denkt. Zo kwam hij bij de uitspraak “Cogito ergo sum”, oftewel “ik denk, dus ik ben”; men weet niet waar de geest zich bevindt, maar wel dat er een geest is. Eigenlijk spreekt Descartes zichzelf in deze stelling tegen. Hij stelt dat niets zeker is, maar als overal aan getwijfeld moet worden, hoe kan hij dan wel zeker zijn van het feit dat niets zeker is?

Damasio (1944 – heden): “Ik voel, dus ik ben”. (Emotie = voelen). Damasio schreef het boek ‘Descartes Error: Emotion, Reason and The Human Brain’. Hierin schrijft hij over de fout van Descartes. Gedrag van mensen kan namelijk niet alleen vanuit cognitie verklaard worden maar ook vanuit emotie. De lichamelijke status die bekend is door eerdere ervaringen, wordt gekoppeld aan een emotie. Deze informatie is bepalend voor sociaal gedrag en het nemen van beslissingen. Voor zijn stelling gebruikt hij onder andere het geval van Phineas Gage (1848) als onderbouwing. Gage kreeg een ongeluk waarbij een 3 cm dikke

.....read more
Access: 
JoHo members
History of Psychology Workgroup Notes - Psychology Bachelor 1, University of Leiden 2018/19

History of Psychology Workgroup Notes - Psychology Bachelor 1, University of Leiden 2018/19


 

English

Week 1

Introductory excersises

  1. Take the statement “I am my brain”. Would Descartes agree with this statement and why (not)?
  2. How do the views of empiricism and rationalism relate to thoe nature/nurture problem?
  3. Describe the fundamental difference between the medieval and the mechanicist outlook on knowledge.
  4. Consider the statement “true knowledge comes from introspection”. Would Francis Bacon agree with this stament? Why (not)?
  5. Consider the relationship between biology and psychology. Describe how a greedy reductionist and a sensible reductionist see this relationship differently.
  6. Describe how Descartes’ view on knowledge relates to that of Plato.
  7. Consider the research program of Buikhuisen and the protests against it. Do these fit into the cognition/emotion, mind/body, or the nature/nurture problem. Describe how.
  8. Consider materialism and dualism. Do these provide different perspectives on the cognition/emotion, mind/body, or the nature/nurture problem? Describe these different perspectives.
  9. Consider Damasio’s work (inspired by the tragic case study of Phineas Gage). Does this work inform the cognition/emotion, mind/body, or nature/nurture problem? Describe how.
  10. Describe the two things Hobbes’ considered to be the source of our behaviors.

 

Answers (keep in mind, these answers can be formulated differently and still be correct)

  1. Descartes would disagree with the statement “I am my brain” due to his dualism. He argued that a human being is divided into two entities: the material body and the immaterial soul. While he ascribes even complex behavior to the body, he says thought is only due to the soul. Therefore, his popular statement “I think, therefore I am” shows that he reckons a human exists due to his thoughts/ his soul and not his brain as it's part of the material body.
  2. Empiricists believe that knowledge is gained through the outside world and sensory input. Everything we know, we have learned from the world around us. This means that they are on the nurture spectrum of the debate and believe that we are raised into certain behaviour. Rationalists stand on the nature side. They believe that there is innate knowledge that we have from the moment we are born, and that some behaviour is simply in our nature.
  3. The medieval outlook on knowledge was on giving answers why things in earth and heaven move and happen. It was based on the belief that everything is about the earth and the earth is the centre.The mechanistic was in contrast with that belief, and they explained not why but how things happen, and they proved that the sun is the centre and not earth.
  4. Bacon would disagree, because otherwise he would be a rationalist. Conversely, Bacon is an empiricist. He thinks that certain knowledge can only come from experience. According to him, observations result in knowledge only if they
.....read more
Access: 
JoHo members
Hoorcollegeaantekeningen Geschiedenis van de psychologie

Hoorcollegeaantekeningen Geschiedenis van de psychologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014 - week 1 t/m 7


Week 1

College 1: Hoofdstuk 1 inleiding & mechanicisme

Algemene informatie betreffende het vak ‘Geschiedenis van de Psychologie’. Het tentamen van ‘Geschiedenis van de Psychologie’ is op oktober 2013 en bestaat uit 40 meerkeuzevragen. Inschrijven voor het tentamen kan via uSis. Bij dit vak wordt gewerkt met het boek ‘Pioneers of Psychology: a History’ (Fourth Edition) van R.E. Fancher and A. Rutherford (2012). New York: Norton. ISBN 978-0-393-93530-1 (pbk).

Leerdoelen:

  • Met de belangrijkste historische opvattingen in de psychologie van 1600 tot 1950 kennismaken.

  • Begrijpen dat psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen kan veranderen met de tijd.

  • Begrijpen dat onder andere door de ontwikkelingen in de maatschappij opvattingen over wat ‘wetenschappelijk’ is bepaald worden. .

  • Met de basisbegrippen uit de filosofie en de wereld kennismaken.

 

Opvattingen over psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen verschillen door de tijd heen. De psychologie verandert altijd, momenteel gaat deze bijvoorbeeld richting de biologische kant. Ontwikkelingen in de wetenschap gaan gepaard met ontwikkelingen in de maatschappij. Thema’s die nu van belang zijn binnen de psychologie, hebben echter wel oorsprong in het verleden. Drie van zulke thema’s zijn:

  • cognitie vs. emotie

  • mind – body probleem

  • nature – nurture debat

 

Cognitie vs. Emotie

Hierbij gaat het over ratio of emoties. Vroeger ging men uit van de ratio (het menselijk denkvermogen), in deze tijd meer van emoties.

Descartes (1596 - 1650): “Ik denk, dus ik ben”. (Cognitie = denken). Met deze uitspraak wordt duidelijk dat Descates dualistisch was: hij scheidt de geest van het lichaam. Doormiddel van verschillende experimenten wordt het Descartes duidelijk dat hij er niet zeker van kan zijn dat hij een lichaam heeft, maar wel dat hij een geest heeft. Ook vindt Descartes dat de mens zich onderscheidt van de dieren door de ratio. Descartes stelt dat men letterlijk alles in twijfel moet trekken. Het moet echter wel, zelfs in al deze twijfel, duidelijk zijn dat men twijfelt en dus dat men denkt. Zo kwam hij bij de uitspraak “Cogito ergo sum”, oftewel “ik denk, dus ik ben”; men weet niet waar de geest zich bevindt, maar wel dat er een geest is. Eigenlijk spreekt Descartes zichzelf in deze stelling tegen. Hij stelt dat niets zeker is, maar als overal aan getwijfeld moet worden, hoe kan hij dan wel zeker zijn van het feit dat niets zeker is?

Damasio (1944 – heden): “Ik voel, dus ik ben”. (Emotie = voelen). Damasio

.....read more
Access: 
Public
Geschiedenis van de Psychologie - UL - StudyNotes (2016-2017)

Geschiedenis van de Psychologie - UL - StudyNotes (2016-2017)


Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het het vak Geschiedenis van de Psychologie in 2016-2017

Update 2016-17

De aantekeningen voor College 4 ontbreken. In plaats daarvan zijn een set oefenvragen en antwoorden gebaseerd op het boek van Fancher ingevoegd.

Week 1

Inleiding & mechanicisme

Leerdoelen:

  • Met de belangrijkste historische opvattingen in de psychologie van 1600 tot 1950 kennismaken.

  • Begrijpen dat psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen kan veranderen met de tijd.

  • Begrijpen dat onder andere door de ontwikkelingen in de maatschappij opvattingen over wat ‘wetenschappelijk’ is bepaald worden. .

  • Met de basisbegrippen uit de filosofie en de wereld kennismaken.

Opvattingen over psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen verschillen door de tijd heen. De psychologie verandert altijd, momenteel gaat deze bijvoorbeeld richting de biologische kant. Ontwikkelingen in de wetenschap gaan gepaard met ontwikkelingen in de maatschappij. Thema’s die nu van belang zijn binnen de psychologie, hebben echter wel oorsprong in het verleden. Drie van zulke thema’s zijn:

  • cognitie vs. emotie

  • mind – body probleem

  • nature – nurture debat

Cognitie vs. Emotie

Hierbij gaat het over ratio of emoties. Vroeger ging men uit van de ratio (het menselijk denkvermogen), in deze tijd meer van emoties.

Descartes (1596 - 1650): “Ik denk, dus ik ben”. (Cognitie = denken). Met deze uitspraak wordt duidelijk dat Descates dualistisch was: hij scheidt de geest van het lichaam. Door middel van verschillende experimenten wordt het Descartes duidelijk dat hij er niet zeker van kan zijn dat hij een lichaam heeft, maar wel dat hij een geest heeft. Ook vindt Descartes dat de mens zich onderscheidt van de dieren door de ratio. Descartes stelt dat men letterlijk alles in twijfel moet trekken. Het moet echter wel, zelfs in al deze twijfel, duidelijk zijn dat men twijfelt en dus dat men denkt. Zo kwam hij bij de uitspraak “Cogito ergo sum”, oftewel “ik denk, dus ik ben”; men weet niet waar de geest zich bevindt, maar wel dat er een geest is. Eigenlijk spreekt Descartes zichzelf in deze stelling tegen. Hij stelt dat niets zeker is, maar als overal aan getwijfeld moet worden, hoe kan hij dan wel zeker zijn van het feit dat niets zeker is?

Damasio (1944 – heden): “Ik voel, dus ik ben”. (Emotie = voelen). Damasio schreef het boek ‘Descartes Error: Emotion, Reason and The Human Brain’. Hierin schrijft hij over de fout van Descartes. Gedrag van mensen kan namelijk niet alleen vanuit cognitie verklaard worden maar.....read more

Access: 
JoHo members
Geschiedenis van de Psychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Geschiedenis van de Psychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Image

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak geschiedenis van de psychologie voor de opleiding Psychologie, jaar 1 aan de Universiteit Leiden

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Startpagina Psychologie Bachelor 1 - UL op WorldSupporter.org

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check all content related to:
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering