Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Oefenpakket O&O1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

A: Stamplijst

Parenting

1: van overtuigingen tot bewijs

Socialisatie

De rol die ouders spelen bij de ontwikkeling van het kind. De processen, waardoor kinderen vaardigheden, gedragspatronen en waarden leren die nodig zijn om te kunnen functioneren in de cultuur waarin het kind opgroeit.

Volwassengerichte benadering

Denken over kinderen vanuit het ouder perspectief of met de behoeftes van ouders in gedachte.

Kindgerichte benadering

Denken over kinderen vanuit het kind of met de behoeftes van het kind in gedachte

Infantia

0-7 jaar

Pueritia

7-12 voor meisjes en 7-14 bij jongens

Adolescentia

12-21 voor meisjes en 14-21 voor jongens

Behaviorisme

Benadering die stelt dat gedrag grotendeels door de omgeving wordt bepaald

Infanticide

Het doden van baby’s

Patria potestas

Macht van de vader

Lay theories

Overtuigingen over hoe kinderen zijn, wanneer ze bepaalde vaardigheden verwerven, hoe kinderen veranderen en de manieren waarop ouders de ontwikkeling beïnvloeden. Zijn niet empirisch bewezen

Stage theorie

Een theorie gebaseerd op het idee dat er discrete fases of stappen zijn en dat kinderen deze stappen geleidelijk doorlopen van laag naar hoog

Kindersterfte

De dood van kinderen onder 5 jaar

Kleutersterfte

Kinderdood in de eerste 12 maanden

Individuation

Het proces om een autonoom individu te worden

Social construction

Overtuigingen over kinderen en ouders die bedacht of geconstrueerd zijn door mensen uit een cultuur of samenleving. Ook wel culturele uitvindingen genoemd

Blank slate

Het idee dat de geest van een pasgeboren niet goed of slecht is maar dat het wacht om beschreven te worden

2: Theoretische benaderingen van opvoeding

Fylogentisch

Ontwikkeling van de soort

Ontogenetisch

Ontwikkeling van individuen tijdens hun leven

Orale fase

Geboorte tot 12 maanden. De erogene zone is de mond

Anale fase

12 maanden tot 3 jaar de erogene zone is de anus

Fallische fase

3 tot 6 jaar de erogene zone zijn de geslachtsdelen

Latency fase

6 tot 12 jaar. In deze periode wordt de seksuele energie onderdrukt en is er geen erogene zone

Genitiale fase

12 jaar en ouder de erogene zone zijn de geslachtsdelen

Oedipuscomplex

Jongens zich voelen zich rond 5-jarige leeftijd aangetrokken tot hun moeder. De jongen weet dat zijn vader een speciale relatie heeft met zijn moeder en wil dit zelf ook, maar is bang voor de gevolgen als zijn vader achter deze gevoelen komt.

Natuurlijke selectie

Het proces waarbij erfelijke karaktereigenschappen die beter zijn om te overleven vaker voor zullen komen

Hechtingstheorie

Richt zich op de ontwikkeling, het behoud en de gevolgen van hechting tussen ouders en kinderen. Het centrale idee is dat de ouder-kind relatie een reflectie is van een gedragssysteem, dat bevorderlijk is voor overleving en competent functioneren van nakomelingen.

Sensitieve opvoeding

Ouder reageert snel, gepast en consistent op de behoeften van het kind

Sociaal-cognitieve theorie

Richt zich op de manier waarop sociaal gedrag door sociale ervaringen verandert.

Sociale leertheorie

Een collectie van theorieën die laten zien hoe kinderen leren van hun sociale omgeving

Bekrachtigend effect

Het gevolg van het gedrag vergroot de kans dat het gedrag herhaald zal worden

Bestraffend effect

Het gevolg van het gedrag verkleint de kans dat het gedrag herhaald zal worden

Positieve bekrachtiging

Het toedienen van een positieve stimulus in reactie op gewenst gedrag

Negatieve bekrachtiging

Het verwijderen van een negatieve stimulus in reactie op gewenst gedrag

Positieve bestraffing

Het toedien van een negatieve stimulus in relatie op ongewenst gedrag

Negatieve bestraffing

Het verwijderen van een positieve stimulus in reactie op ongewenst gedrag

Consistent

Vind elke keer na wangedrag plaats

Contingent

Vindt gelijk na het wangedrag plaats

Coërcieve cycli

Problematische interacties, waarin zowel ouder als kind wil overwinnen

Self-efficacy

Het idee dat je zelf in staat bent om veranderingen in je omgeving te bewerkstellingen

Bioecologische systeemthoerie

Het ontwikkelende kind bevindt zich in een aantal omgevingssystemen, die met elkaar en met het kind interacteren.

Microsysteem

De directe omgeving en de interacties en activiteiten binnen die omgeving

Mesosysteem

De verbinding tussen microsystemen

Exossteem

Contexten die de ontwikkeling van het kind indirect beïnvloeden

Macrosysteem

De (sub)culturele context waarin de micro-, meso- en exosystemen zich in bevinden. Het omvat de cultureel waarden, wetten en gewoonten van een bepaalde samenleving

Chronosysteem

De manier waarop systemen invloed hebben op toekomstig gedrag en hoe deze systemen veranderen als het kind ouder wordt

Menselijke gedragsgenetica

Probeert gedrag te verklaren door middel van genetische erfelijkheid

Nativitsiche ontwikkelingstheorie

De genetische samenstelling van een kind is bepalend voor de natuurlijke ontplooiing van geërfde predisposities

Genotype

Genetische kenmerken

Fenotype

De manier waarop het genotype tot uiting komt

Gedeelde omgeving

Delen van de omgeving, die alle kinderen in een gezin ervaren

Niet-gedeelde omgevingen

De unieke ervaringen van elk kind in het gezin, zowel binnen als buiten het gezin

Ouderlijke acceptatie-afwijzing theorie

Een theorie die kijkt naar de ontwikkeling van het kind in aanwezigheid of afwezigheid van liefde tussen de ouders en het kind.

Ouderlijke liefde resulteert in positieve uitkomsten, terwijl afwijzing een negatief effect heeft op de psychologische aanpassing en het gedrag van het kind

Emotionele veiligheidshypothese theorie

stelt dat kinderen die hun ouders ruzie zien maken bang worden dat dit conflict wijst op een dreigende echtscheidingen

Controletheorie

Een theorie over ouder-kind relatie die focust op hoe zowel ouders als kinderen de intensiteit, frequentie en relevantie of gedrag dat een ander laat zien beseffen en daarop reageren.

Gezinssysteem theorie

Een theorie die focust op het systeem van interacties, interne relaties, en interne connecties tussen gezinsleden

Tweede-orde effecten

Hoe een individu zijn gedrag aanpast wanneer er een derde persoon aanwezig is.

Co-ouderschap

De manier waarop moeder en vader samen functioneren in hun rol als ouders en wanneer de ouders wederkerig ondersteunend en betrokken zijn.

Roltheorie

Richt zich op de staten van verschillende gezinsrollen en de verwachtingen, gedragen, rechten en verplichtingen die bij die rollen horen

Rolconflict

Een individu ervaart een conflict tussen twee rollen, met een verschillende status

Rolspanning

Spanning tussen rollen met dezelfde status

Evolutie

Een theorie over de oorsprong van planten en dieren maar ook over het proces van verandering

Operant conditioning

Ook bekend als skinner conditionering, refereert naar een vorm van leren waarbij de consequenties van een actie bepaald hoe waarschijnlijk het is dat de actie herhaald zal worden

Lay theories

Volksovertuigingen die niet empirisch bewezen zijn

Parental investment

Een concept van de menselijke evolutionaire theorie die refereert naar de tijd, energie en hulpmiddelen die ouders gebruiken om hun kind groot te brengen

Novelty seeking

Volgens de hechtingstheorie, zullen kinderen naar nieuwe activiteiten en ervaringen zoeken als ze zich veilig voelen in de omgeving. Door dit gedragssysteem, vergaren kinderen nieuwe vaardigheden

Proximity seeking

Wanneer kinderen zich bedreigd of angstig voelen, willen ze dicht bij de ouders zijn, om een gevoel van veiligheid te krijgen

Vygotsky’s theorie

Een ontwikkelingstheorie die focust op de rol van bepaalde types van sociale interactie als een centrale invloed op de cognitieve en sociale ontwikkeling

3: Benaderingen van onderzoek naar opvoeding

Autoritait

Wordt gekenmerkt door veel controle en weinig warmte

Autoritatief

Wordt gekenmerkt door een combinatie van controle en warmte

Permissief

Wordt gekenmerkt door weinig controle en veel warmte

Sociale adrestheorie

Vergelijkt ouders uit verschillende locaties of ‘adressen’. Deze adressen kunnen verschillende culturen, geografische plekken, religieuze achtergronden, raciale of etnische groepen of sociaal-economische statusgroepen zijn.

Onderzoek benadering

Gaat ervan uit dat lidmaatschap in een grotere culturele groep bepalend is voor de opvoeding en verklaart hoe ouders de ontwikkeling van hun kin beïnvloeden

Sociale adresbenadering

Stelt dat kritieke processen tussen ouder en kind zo snel plaatsvinden, dat de meeste mensen er niet bewust van zijn.

Dyadische synchronie

Ouder-kind interacties die onderling geregeld, wederkerig en harmonieus zijn

Diffententiële vatbaarheid

Opvoeding en omgeving hebben niet op alle kinderen hetzelfde effect maar kinderen met een moeilijk temperament reageren meer op (zijn vatbaarder) opvoeding

Bedirectionele model

Stelt dat ouder en kind elkaar wederkerig beïnvloeden.

Attitude

Een reactie op of affectieve boordeling van de veronderstelde feiten over kinderen of opvoeding

Attributies

Een beoordeling van de oorzaak van gedrag van ouder of kind

Overtuigingen

Mentale acceptatie van en overtuiging in de waarheid of validiteit van iets dat aan opvoeding gerelateerd is

Vermogen tot besluitvorming

Het cognitieve proces, waarbij een beslissing over de opvoeding wordt gemaakt

Percepties

De interpretatie van stimuli

Probleemoplossend vermogen

Processen die betrokken zijn bij het omgaan met en oplossen van een opvoedprobleem

Zelfperceptie

Zelfkennis, bewustzijn van de eigen kenmerken

Meta-opvoeding

Gedachten over opvoeding over kinderen

Menselijke gedrag genetische benadering

Wordt vaak gebruikt om de rol vang ene versus omgeving te onderzoeken.

Structural Equation Modeling benadering

Gebruikt statistische methoden, om verbanden tussen opvoedgedrag en kind uitkomsten te bestuderen.

Moderator

Variabele die invloed kan hebben op de sterkte of richting van een verband tussen twee andere variabelen, een onafhankelijke variabele (predictor) en afhankelijke variabele (uitkomst)

Mediator

Variabelen, die veranderen hoe of waarom twee andere variabele met elkaar verbonden zijn.

Persoon-proces-context

Stelt dat ouderlijke invloed zowel een interactie kan zijn tussen ouder- en kind kenmerken als het gevolg van een bepaalde context

4: de discussie over ouderlijke invloed

Hechtingstheorie

Veilig gehechte baby’s ontwikkelen een positief werkmodel van zichzelf en anderen.

Veilige hechtingsstijl

Mensen met een positieve kijk op zichzelf en anderen

Bezorgde (preoccupied) hechtingsstijl

Mensen met een negatieve kijk op zichzelf en een positie kijken op anderen. Ze hebben het gevoel niet aan andermans verwachtingen te kunnen voldoen en begrijpen niet hoe anderen van hen zouden kunnen houden

Afwijzende (dismissing) hechtingssgjil

Mensen met een positieve kijk op zichzelf maar een negatieve kijk op anderen. Ze doen andermans gevoelens te niet en overdrijven het belang van hun eigen gevoelens

Angstige hechtingsstijl

Mensen met een negatieve kijk op zichzelf en anderen. Ze denken dat zijzelf noch andere liefde verdienen. Hierdoor zijn ze bang om hechtingsrelaties te vormen

Bevorderende (promotive) strategieën

Bedoeld om de talenten en mogelijkheden van het kind te bevorderen

Preventieve strategie

Trajecten in een poging negatieve uitkomsten te vermijden.

Voorbereiden (pre-arming)

Het kind mentaal en emotioneel voorbereiden op wat er komen gaat

Gelijktijdige mediatie

Het kind tijden een ervaring helpen bij het proces van betekenisgeving

Debriefing

Het kind na de ervaring helpen

Ouderlijke inenting

Door een kind voor te bereiden op stressvolle ervaringen, kunne ouders invloed hebben op de manier waarop het kind deze ervaring zal waarnemen er erop zal reageren.

Overbescherming

Als ouders alle beslissingen voor het kind maken en de ontwikkeling van autonomie bij het kind tegen proberen te werken

Acedemic redshirting

Het kind op zo hoog mogelijke leeftijd naar school laten gaan

 

 

5: determinanten van opvoeding

Empathie

Het vermogen van een ouder om gebeurtenissen vanuit het perspectief van het kind te ervaren, waardoor de ouder beter begrijpt wat een kind voelt

Goodness of fit

Mate waarin handelingen van ouders gerelateerd zijn aan het temperament van het kind

Context

De setting waarin de interactie plaatsvindt, de aanwezigheid van anderen en het tijdstip

Mediërende variabele

Heeft invloed op de sterkte van een andere variabele, waarbij deze sterkt soms volledig te niet wordt gedaan

 

 

6: Een kind krijgen

Pro-kinderen

Deze koppelt noemen veel voordelen en weinig nadelen

Anti-kinderen

Deze koppels noemen weinig voordelen en veel nadelen

Ambivalent

Deze koppelen noemen zowel voor- als nadelen

Onverschillig

Deze koppels noemen weinig voor- en nadelen

Foetaal Alcohol Syndroom (FAS)

Kenmerken: abnormale gezichtskenmerken, groeiproblemen en problemen met het centrale zenuwstelsel. Hebben vaak problemen op het gebied van leren, het geheugen, concentratie, communicatie, zicht en gehoor

Intra-uteriene inseminatie

Bevroren sperma wordt direct in de baarmoeder geplaatst

In vitro fertilisatie

Een eicel en sperma worden in een petrischaaltje gecombineerd. De bevruchte eicel (zygote) wordt vervolgens in de baarmoeder geplaatst.

Gamete intrafallopian transfer

In de eileiders worden eicellen en spermacellen ingebracht. Vervolgens is er sprake van bevruchting en reizen de zygoten naar de baarmoeder

Zygote intrafallopian transfer

Een eicel en spermacelw orden in een petrischaalte gecombineerd. De bevruchte eicel wordt vervolgens in de eileiders geplaatst

Intracytoplasmic sperm injection

Één gezonde spermacel wordt in een eicel geïnjecteerd. De bevruchte eicel wordt in de baarmoeder geplaatst

Draagmoederschap

De draagmoeder kan alleen eicellen afstaan, alleen de gehele zwangerschap doorlopen of beide.

Syndroom van Down

Hierbij is er sprake van een extra 21e chromosoom, wat leidt tot bepaalde gezichtskenmerken, een verstandelijke beperking en diverse gezondheidsproblemen

Klinefelter syndroom

Een man heet een extra x chromosoom, wat verschillende fysieke en gedragsproblemen tot gevolg heeft.

Sybdroom van Turner

Een vrouw heeft maar één x-chromosoom, wat leidt tot verschillende fysieke problemen

Cri du chat syndroom

Hierbij mist een deel van het vijfde chromosoom. Dit leidt er onder andere toe dat baby’s hoog huilen

Genoom

Het complete aantal genen in een individu

Dominante erfelijkheid

Het kind erft de genetische ziekte, als één van beide ouders het defect gen aan het kind overdraagt

Recessieve erfelijkheid

Het kind erft de genetische ziekte alleen als beide ouders hetzelfde abnormale gen aan het kind overdragen

x-gekoppelde erfelijkheid

Jongens kunnen door de x chromosoom van hun moeder een genetische abnormaliteit erven

Multifactoriële erfelijkheid

Het kind erft een genetische ziekte door een combinatie van meer dan één abnormaal gen, of door een combinatie van genetische en omgevingsfactoren.

Miskraam

Verlies van de zwangerschap tot twintig weken vóór geboorte

Doodgeboorte

Verlies van zwangerschap na twintig werken

Buitenbaarmoederlijke zwangerschap

De bevruchte eicel bevindt zich buiten de baarmoeder, vaak in de eileider. Het embryo kan dit niet overleven

Ontsluitingsfase

Duurt vanaf de weeën tot de volledige ontsluiting van de baarmoederhals

Uitdrijvingsfase

Deze fase omvat het persen en de geboorte van het kind

Naeboorte

Deze fase omvat het uitstoten van de placenta

Hypoxie

Tekort aan zuurstof

Anoxie

Totaal gebrek aan zuurstof

Vroeggeboorte

Als een baby eerder dan 37 weken na de bevruchting wordt geboren

Poortwachter

Moeder die vaak traditionele concepties van gezinsrollen hebben en de opvoeding als rol van de moeder beschouwen

Postpartum depressie

Duurt minimaal twee weken en word gekenmerkt door symptomen als verdriet, slapeloosheid, een gebrek aan interesse, schuldgevoelens, een gebrek aan energie, veranderingen in eetlust, rusteloosheid, stemmingswisselingen en (in extreme gevallen) suïcidale gedacht.

Postpartum psychose

Moeders zijn niet in staat onderscheid te maken tussen wat echt en niet echt is. In dit geval kan de moeder last hebben van waanbeelden, hallucinaties, slaapproblemen en obsessieve gedachten over de baby.

 

 

 

7: Opvoeding in de babytijd en op voorschoolse leeftijd

Neurogenese

Een proces dat in de baarmoeder plaatsvindt en waarbij neuronen en glaicellen worden gevormd.

Synaptogenese

Hierbij worden synapsen (verbindingen) tussen neuronen gevormd. Ook is er sprake van proliferatie van dendrieten, de vorming van vertakkingen, waardoor neuronen met elkaar kunnen communiceren

Synaptishce pruning

Tijdens de ontwikkeling ontstaan er te veel synapsen. Bij pruning verdwijnen de verbindingen die niet worden gebruikt waardoor hersenprocessen efficiënter verlopen

Myelinisatie

Axonen krijg een laagje myeline, waardoor ze elektrische impulsen sneller kunnen overdragen. Begint vanaf 9 maanden na de bevruchting

Limbisch systeem

Omvat oa de amygdala, hippocampus, cinguliare gyrus en hypothalamus. Het systeem ondersteunt verschillende functies, waaronder emoties, hechting, het lange termijn geheugen en gedrag.

Synchornie

Als beide individuen op hetzelfde ding letten, responsief zijn voor elkaar en mogelijk elkaars emoties delen

Wederkerigheid

Als de handelingen elkaar ondersteunen en overeenkomstig worden

Complementariteit (aanvulling)

Als de handelingen van de ene persoon een reactie is op de handelingen van de andere persoon

Moeilijk temperament

Negatieve stemming, laag aanpassingsvermogen,hoge intensiteit en lage ritmiek

Makkelijk temprament

Positieve stemming, hoog aanpassingsvermogen, lage intensiteit en hoge ritmiek

Slow to warm up temprament

Aanvankelijk reageert het kind meer als een kind met een moeilijk temperament

Surgency

Een kind met een hoge ‘surgency’ heeft een extreem activiteitsniveau

Effortful control

Een kind met een hoge ‘effortful control’ is meer gefocust

Goodness of fit

De interactie tussen het temperament van het kind en het opvoedgedrag van de ouder

Peutertijd

De periode van 1-jarige tot en met 3-jarige leeftijd

Socialisatie

De processen, waardoor kinderen de vaardigheden, de waarden en het gedrag leren die nodig zijn voor competent functioneren.

Structureren

De mate waarin ouders het kind een voorspelbare en georganiseerde omgeving bieden.

Coërcivieve discipline

Een ouder dwingt het kind door middel van straf zich op een bepaalde manier te gedragen

 

 

8: Opvoeding in de midden kindertijd

Kindertijd

Vanaf 5- of 6-jarige leeftijd tot en met 12-jarig leeftijd. Ouders blijven hun kind socialiseren op het gebied van onafhankelijkheid, regels in het huishouden, manieren en beleefdheid, prosociaal gedrag en het verminderen van agressie.

Grote veranderingen in de fysieke, cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling.

Resource dilution model

Probeert de effecten van geboortevolgorde te verklaren. Beschouwt het gezin als kanaal, dat resources aan de kinderen uitdeelt en daardoor invloed heeft op de academische prestaties en cognitieve ontwikkeling.

Brusjes

Broertjes en zusjes

Evolutionair perspectief

Brusjes strijden om schaarse resources, zoals ouderlijke aandacht en materiële resources. Het sterkere, slimmere of meer getalenteerde brusje ontvangt de meeste ouderlijke resources

Sociale interactiepersepctief

Jonge kinderen elven in dichte nabijheid van elkaar, maar beschikken nog niet over de sociale vaardigheden om goed met elkaar op te kunnen schieten

Controlestrategieën

Zeggen dat ze moeten stoppen of waarschuwen voor een straf

Kindgerichte strategieën

De kinderen helpen bij het gebruiken van woorden om gevoelens te uiten

Passieve non-interventie

Het conflict negeren en de kinderen het zelf op laten lossen

MONITORING

 

Externaliserend probleemgedrag

Probleemgedrag dat naar buiten en op anderen is gericht, zoals ongehoorzaamheid, woede of vechten

Internaliserend probleemgedrag

Probleemgedrag dat naar binnen is gericht, zoals angst, verdriet en inhibitie

ADHD

Kenmerken: impulsiviteit, hyperactiviteit en concentratieproblemen.

‘spill over’ effect

Als de echtelijke conflicten overslaan op de ouder-kind relatie worden kinderen beïnvloedt door deze conflicten. Ouders zijn door echtelijke conflicten vaak meer prikkelbaar of meer teruggetrokken en onbeschikbaar

 

 

9: opvoeding in de adolescentie

Adolescentei

13- tot en met 19-jarige leeftijd. Wordt gekenmerkt door veranderingen in stemming en risicogedrag. Ouders moeten responsief zijn voor de vele soorten veranderingen die in de adolescentie plaatsvinden, waaronder fysieke, sociale en cognitieve veranderingen en veranderingen in zelfconcept

Executieve duncties

Het vermogen om gedachten en gedrag te controleren en coördineren

Groepssocialisatie theorie

Stelt dat niet ouders maar peers de belangrijkste omgevingsinvloed hebben op de ontwikkeling van kinderen. ouders hebben weinig of geen effect op de psychologische kenmerken die kinderen als volwassenen zullen hebben

Boulimia nervose

Mensen die dit hebben, hebben eetbuien, die gevolgd worden door pogingen om de effecten ervan te minimaliseren, zoals braken, sporten of vasten

Antisociale gedragsstoornis

Schendingen van sociale regels en andermans rechter. Vaak is er sprake van agressie ten opzichte van andere, diermisbruik, diefstal, impulsief gedrag en een gebrek aan empathie.

Delinquent

Een adolescent die gewelddadig of antisociaal gedrag vertoont

Autoriteitsconflict

Dit pad begint het vroegst en begint met koppig gedrag bij peuters en kinderen van voorschoolse leeftijd. Deze koppigheid leidt tot opstandigheid en ongehoorzaamheid, en eindigt in de adolescentie in autoriteitsvermijdende handelingen, zoals van huis weglopen

Openlijke agressie

Dit pad begint laten dan het autoriteitsconflict pad het begint met enige agressie, zoals pesten. Naarmate het kind ouder wordt, wordt agressie in toenemende mate gemanifesteerd in fysieke gevechten. Tot slot escaleert de agressie tot serieus geweld, zoals verkrachtingen

Heimelijke agressie

Dit pad begint later dan het autoriteitsconflict pad. Het begint met oneerlijke gedrag, zoals winkeldiefstel en liegen. Naarmate het kind ouder wordt, raakt het betrokken bij het beschadigen van eigendommen, zoals brandstichting. In de adolescentie kan dit escaleren tot het dealen van drugs en gedragingen als fraude, inbraak en diefstal

Psychologische controle

Omvat indringende en manipulatie uitspraken, bedoeld om te veranderen hoe de adolescent over dingen denkt of de adolescent de schuld geven voor problemen van andere gezinsleden.
Doel is het behouden van macht over het kind of het kind een slecht gevoel geven.

 

 

11: Culturele invloeden op opvoeding

Extended families

Niet alleen de ouders en brusjes, maar ook grootouders, ooms en tantes

Kerngezin

Ouders en brusjes

Etnotheorieën

De overtuigingen,waarden en attituden van ouders

Sociaal-Economische Status

Wordt vaak bepaald op basis van het beroep, opleidingsniveau en inkomen van ouders. Verschillen in SES zijn gerelateerd aan variaties in drie soorten resources, die invloed hebben op de ontwikkeling van het kind

Financieel kapitaal

Geld

Menselijk kapitaal

De beschikbaarheid, betrokkenheid en motivatie van andere mensen bij het bevorderen van de ontwikkeling van het kind

Sociaal kapitaal

Toegang tot en verbondenheid met anderen in de gemeenschap waaronder de medische hulpverlening

Deficiet model

Minderheidsouders waren in vergelijking met blanke middenklasse ouders deficiënt in het opvoeden van hun kind.

Acculturaie

De mate waarin het gezin zich heeft aangepast aan de normen en waarden van de meerheidscultuur

Respeto

Het hebben van respect voor en gehoorzaamheid aan ouders en andere volwassenen

Familismo

Het hechten van waarde aan het gezin

12: Kindermishandeling

Shaken baby syndroom

Door het kind te laten vallen of ergens tegen aan te slaan kan een zwelling in het hoofd van het kind ontstaan

Fysiek misbruik

Een ouders of andere verzorger brengt letsel toe aan het kind. Is vaak een reactie op een gebeurtenis, zoals een ouder gefrustreerd wordt door gehuil va een baby.

Medea syndroom

Vader dood het kind om zich op de moeder te wreken

Fysieke verwaarlozing

Het kind leeft in onhygiënische, onveilige thuissituatie. Ouders die geen zorg dragen voor het huis, dragen vaak ook geen zorg voor de basale behoeften van hun kind.

Medische verwaarlozing

Als een kind geen gezondheidszorg ontvangt

Onderwijskundige verwaarlozing

Er wordt niet voldaan aan de leerplicht, spijbelen wordt toegestaan of speciale onderwijsbehoeften worden niet bevredigd.

Psychologische mishandeling

Ook wel emotioneel of verbaal misbruik genoemd. Is een herhaaldelijk gedragspatroon van een ouder, dat het kind het gevoel geeft waardeloos, ongewenst of onbemind te zijn, of alleen van waarde voor het bevredigen van andermans behoeften.

Degraderen

Het kind beschouwen als minderwaardig, het kind beschamen of publiekelijk vernederen.

Afwijzen

Het afwijzen van verzoeken van het kind om contact of affectie.

Terroriseren

Het kind verbaal beledigen of een klimaat van angst creëren

Isoleren

Het kind isoleren van normale sociale ervaringen

Corrumperen

Het sociaal deviant gedrag aanleren

Uitbuiten

Het kind gebruiken voor het bevredigen van de behoeften van de ouders.

Child advocacy centers

Centra die zij opgericht om de kans te minimaliseren dat seksueel misbruikte kinderen door herhaaldelijke interviews opnieuw getraumatiseerd worden en om de kans te maximaliseren dat de dader succesvol wordt vervolgd.

 

Cognitive Development

1: Neurale, fysieke, motorische, perceptuele, cognitieve en taalontwikkeling: een introductie en overzicht

Normen

Gemiddelde uitkomsten voor bepaalde eigenschappen

Dynamisch systeem theorie

Ziet ontwikkeling als een dynamisch, altijd veranderd systeem

Nature

Individuele verschillen worden alleen veroorzaakt door genetische factoren

Nurture

Ervaring bepaalt de loop van de ontwikkeling

Nativisten

Mensen die de biologische factoren benadrukken

Behaviorisme

Benadrukt het tastbare en observeerde en verwierp daarom verklaringen gebaseerd op biologische factoren

Interactionistische benadering

Zowel ervaring als erfenis zijn belangrijke aspecten van de ontwikkeling

Ecologische theorie

De context van opgroeien is essentieel

Socioculturele visie

De cultuur waarin men opgroeit staat centraal

Proximaal

Krachten dichtbij

Distaal

Krachten verder weg

Overgedetermineerd

Uitkomst kan bereikt worden via meerdere wegen

Stabiliteit

De consistentie van individuen in een bepaalde karakteristiek

Continuïteit

Gemiddelde consistentie op groepsniveau

Socialisatie

Het bewust proberen te beïnvloeden van andermans gedrag

2: concepten en theorieën van menselijke ontwikkeling

Ontwikkelingssysteem theorieën

Ontwikkeling is een proces van fusies of het samengaan van meerdere niveaus van functioneren

Successief

Veranderen op één punt wordt beïnvloed door de verandering op een eerder punt

Discontinuïteit

Gedrag veranderd

Verklarende continuïteit

Wanneer dezelfde verklaringen gebruikt kunnen worden om verandering in gedrag over de levensloop te verklaring

Verklarende discontinuïteit

Als er verschillende verklaringen nodig zijn

Intra-individuele ontwikkeling

Ontwikkeling binnen het individu

Instabiliteit

Wanneer de positie van een persoon relatief gezien verandert binnen een groep

Stabiliteit

Als de positie van een persoon stabiel blijft innen zijn normgroep

Relationele concepten

Concepten die de nature nurture kant als verschillende manier zien om naar dezelfde werkelijkheid te kijken

Ontwikkelingssysteemperspectief

We moeten individu en context samen bekijken

Ontwikkelingcontextualisme

Het idee dat ontwikkeling een proces is van veranderende, wederkerige relaties tussen individuen en de context eromheen staat centraal

Baltes’ levensduur ontwikkelingstheorie

Ontwikkeling stop niet wanneer een individu volwassen wordt, maar ontwikkeling gaat het hele leven door.

Normatieve, leeftijd gebaseerde invloeden

Biologische en omgevingsinvloeden, die samenhangen met kalenderleeftijd De meeste individuen met dezelfde timing en duur deze verandering doormaken

Normatieve geschiedenis gebaseerde invloeden

Biologische en omgevingsinvloeden die historische getimed zijn. Zijn normatief omdat de meeste mensen in dezelfde geboortecohort ze meemaken

Niet-normatief, life-event invloeden

Niet alle mensen maken ze mee. Zijn invloeden zoals ziekte, scheiding of promotie

Multidimensionaal

Verschillende bronnen oefenen invloed uit

Actietheorie

Houdt zich bezig met de interactie tussen persoon en context. Het individu is zelf de actieve producent, maar ook het product van zijn ontwikkeling. Individuen bepalen hun eigen ontwikkeling

Gain-loss proces

We staan zowel op voor positieve verandering, maar ook negatieve

Elders levensloop theorie

De levens van mensen zijn sociaal ingebed in een specifieke historische tijd en plaats, welke hun levensinhoud, patroon en richting bepalen.

Principe van menselijk agentschap

Individuen maken hun eigen levensloop door hun keuzes en acties

Principe van timing

De gevolgen van transities, gebeurtenissen en gedrag variëren met de timing in het leven van een persoon

Principe van verbonden levens

Sociaals-historische gebeurtenissen hebben invloed op de relaties tussen mensen

Principe van historische tijd en plaats

De levensloop van individuen ligt ingebed in een historische tijd en plaats

Historische tijd

Tijd waarin je leeft

Microsysteem

De setting waarin een individu gedrag vertoond

Mesosysteem

Een set van microsystemen rondom het individu

Exosysteem

Contexten die wellicht niet direct invloed uitoefenen maar wel indirect

Macrosysteem

Het overkoepelend niveau waarin cultuur, grotere instellingen en beleid horen

Chronosysteem

“tijd” welke op alle niveaus invloed heeft

Microtijd

(dis)continuïteit in een doorgaand proces

Mesotijd

Prioriteit van deze processen in een breder tijdsinterval zoals dagen of weken

Macrotijd

De veranderende verwachtingen en gebeurtenissen in de samenleving

Zelforganisatie

Ontwikkeling ontstaat door interacties in een systeem zonder instructies van buiten

Probabilistische epigenetische visie

Gedragskarakteristieken kunnen zonder genen tot stand komen maar juist door interacties tussen organisme en context

Dynamisch systeem theorie

Alle delen van het ontwikkelingssysteem zijn vrij om op alle mogelijke manier te combineren. Hierdoor is theoretische alles mogelijk in ontwikkeling. Is successief

Attractor

Het systeem ontwikkeld richting een bepaalde voorkeur omdat die voor het systeem het meest gunstig is

“binnenste interacties

Tussen biologische, psychologische en gedragskarakteristieken

‘buitenste’ interactie

Tussen persoon en context

3: cultuur in ontwikkeling

Cross-culturele psychologie

Bestudeert over het algemeen verschillende culturele groepen, gebruikmakend van testen in experimentele of quasi-experimentele settingen.

Culturele psychologie

Bestudeert mensen binnen en tussen culturele groepen, gebruikmakend van etnografische methoden

Bio-sociaal-culturele verandering

Biologie en sociale ervaring worden gemedieerd door cultuur; de kennis, ervaringen en vorige generaties binnen een groep

Cultuur

Patronen van gedrag die van generatie op generatie worden doorgegeven.

Tuin metafoor van cultuur

De tuin kan worden gezien als een cultuur op zichzelf een kunstmatige omgeving voor het laten groeien van levende wezens, waarbij kennis en materiaal nodig is. Het herinnert ons eraan dat we niet alleen naar een bepaald stukje omgeving binnen de tuin moeten kijken, maar ook naar de omstandigheden om de tuin heen

Culturele evolutie

Alle mensen worden geboren met dezelfde potentie om cultuur te gebruiken maar dat sommige culturen verder ontwikkelen dan anderen.

Genetic field theorie

Verandering in ontwikkeling bestuderen als het samenspel tussen bepaalde grotere factoren

Bio-behavioral veranderingen

Verandering in gedrag die tot stand komen door dynamische interacties

Vroege kindertijd

Periode van geboorte tot 2,5 jaar

Kindertijd

2,5 tot 6 jaar

Kniekinderen

Periode van 2 tot 3 jaar: kinderen die je dicht bij je houdt maar niet constant op moeders schoot meer zitten

Tuin kinderen

4 tot 5 jaar oud. Ze kunnen weg van hun moeders maar zijn niet toegestaan om zomaar weg te dwalen.

Theory of mind vermogen

Vermogen om de mentale staat van mensen te doorzien

Antropocentrische visie

De mens neemt een centrale plek in

Midden kindertijd

Periode van 5-7 jaar kinderen moeten ophouden met het spelen van kinderachtige spelletjes, vaardigheden voor laten gaan leren en ze worden verantwoordelijk voor hun gedrag

Fase

Een vrij stabiel en volhoudend systeem van interacties tussen het organisme en de omgeving

Transitie

Een periode van flux, wanneer de ene fase is afgebroken en de andere nog niet stevig vaststaat

5: Neurowetenschap van ontwikkeling, psychofysiologie en genetica

Ontogenetische ontwikkeling

Ontwikkeling van het individu

Event-related potentials (ERPs)

De elektrische activiteit in het brein wordt gemeten.

Funtioneel Magnetisch Resonantie Imaging

Hierbij wordt de cerebrale bloeddoorstroming gemeten

Near infrared spectroscoy

Lichtbronnen en detectoren worden op de hoofdhuid gezet en meten de lichtsterkte. Hiermee kunnen veranderingen in bloeddoorstroming en zuurstofrijkheid in het weefsel worden bekeken,

Prenatale ontwikkeling

Voor de geboorte

Postnatale ontwikkeling

Na de geboorte

Synaptogenese

Vorming van nieuwe synapsen

Protomap

Een pre specificatie van de proliferatieve zone die de verdeling van de cortex in bepaalde gebieden al heeft bepaald.

Mutual gaze/oogcontact

Elkaar aankijken

Semantisch geheugen

Feiten onthouden

Epidosidch geheugen

De eerste keer op het strand herinneren

Autobiografisch geheugen

Een vorm van expliciet geheugen. Hierbij gaat het om het weer herinneren van de context (plaats, tijd) van een gebeurtenis. het koppelt een ervaring aan het verleden

Object permanentie

Dat objecten blijven bestaan, ook al zijn ze uit het zicht

6: Fysieke en motorische ontwikkeling

Babkin reflex

Het openen van de mond wanneer druk wordt uitgeoefende op de handpalmen

Zuigreflex

Het beginnen met zuigen wanneer een tepel of vinger in de mond wordt gebracht

Moro reflex

Als kinderen voelen dat ze beginnen te vallen, gooien ze hun armen opzij en dan weer naar hun borst

Stapreflex

Als pasgeboren overeind worden gehouden ne hun voet de tafel raakt, maken ze een soort stapbeweging

Newborn reflexen

Reflexen die alleen bij pasgeborenen voorkomen

Gezichtsbewegingen

Eten, spreken en het tonen en emotie

Cephalocaudale

Van het hoofd naar de voeten

Proximodistale

Van torso naar ledematen

Bimanuele controle

Een object van hand naar hand kunnen overbrengen

Differentiatie van handfuncties

De ene hand gaat dienen als steun voor het object, terwijl de ander vrij is om het voorwerp te betasten, erin te knijpen etc.

Failure to thirve

Niet i staat zijn tot overleven

Proseptive control

Het inschatten van de variaties in de grond waarop je loopt

7: Perceptuele ontwikkeling

Discontinue ontwikkeling

De prestaties van een groep veranderen over tijd

Stabiliteit

Een kind dat op 1 meetmoment hoog scoort binnen zijn groep, blijft dit ook doen bij een later meetmoment

Neurologische anatomie techniek

Hierbij wordt gekeken naar de structuur van het perceptueel zintuig. Een aanname hierbij si dat structuur noodzakelijk si voor functioneren

Enkele cel techniek

Focust meer op de ontwikkeling en specialisatie van specifieke neuronen, en hun connecties onderling.

Gewenning

Als een stimulus zichtbaar blijft of blijft terugkomen neemt de aandacht voor de stimulus af.

Kinetische informatie

Informatie over beweging, van het voorwerp richting het individu of andersom

Gefinetuned

Spraak en kleurperceptie worden scherper afgesteld zodat kinderen steeds beter het verschil gaan horen tussen spraak categorieën of kleur categorieën

Nurture theorieën

Stellen dat perceptuele ontwikkeling veranderingen reflecteert in kennis en ervaring over de loop van iemands leven

Nature theorieën

Schrijven de veranderingen toe aan biologische mechanismen

8: Ontwikkeling van cognitieve vaardigheden

Assimilatie

Het inpassen van nieuwe informatie in bestaande concepten

Accommodatie

Het veranderen van bestaande kennis om nieuwe informatie erin te kunnen verwerken

Reflexieve schema’s

De reflexen waarmee en kind geboren is

Primaire circulaire reacties

Het vermogen van het kind om simpele motorische controle te hebben, en het kind begint al met oefenen van deze motorische acties

Secundaire circulaire reacties

Responsen van het kind, die responsen van objecten of ander mensen uitlokken. Het kind krijgt ook door dat een object blijft bestaan ook als het uit het zicht is

Coördinatie van secundaire circulaire reacties

Kinderen beginnen hun schema’s te coördineren om complexere acties te kunnen uitvoeren

Tertiaire circulaire reacties

Kinderen krijgen nu interesse in hun omgeving. Hun gedrag si creatief, experimenteel en onderzoekend.

Symbolisch-representatief vermogen

Vermogen om objecten te begrijpen die je op een afbeelding ziet

Egocentrisch

Geloven dat gedachten, gevoelens en wensen van anderen gelijk zijn aan die van henzelf

Concreet-operationele periode

7 tot 11 jaar. Het redeneren van kinderen wordt flexibeler, logischer en meer georganiseerd. De kinderen weten hun mentale representaties te manipuleren. Ze kunnen alleen nog nadenken over concrete situaties

Formeel-operationele periode

11 jaar en ouders. Kinderen kunnen abstract denken

Hypothetisch-deductief redeneren

Eerst denken over wat een correct antwoord zou kunnen zijn en dan testen of die voorspellingen kloppen

Intra propositioneel denken

Een voorstel zien als een losstaand gegeven en elk voorstel apart testen tegen de realiteit

Sensomotorische handeling

Representaties bestaan uit sensorische input, en hun responsen zijn fysieke bewegingen

Representationele handelingen

Kinderen hebben concrete mentale beelden, en hun respons kan zijn om meer mentale representaties te vormen

Logische handelingen

Kinderen kunnen stimuli abstract vorm geen en daarop reageren met simpele transformaties

Formele handeling

Kinderen kunne stimuli abstract vorm geven en complexe transformaties maken van die informatie

Relationele complexiteit theorie

De capaciteit van het werkgeheugen is niet simpelweg hoeveel informatie erin opgeslagen kan worden maar ook de complexiteit tussen relaties tussen die informatie speelt een rol

Vloeiende intelligente

De vaardigheid van het op een nieuwe manier redeneren

Gekristalliseerde intelligentie

De manifestatie (kennis) van onderwijs, ervaring en acculturatie

Triarchische theorie

Volgens deze theorie is intelligentie het vermogen om succes in het leven te krijgen door vaardigheden te balanceren.

Succes

Het vormen om zich aan te passen en omgevingen te selecteren die aansluiten bij iemands sterke kanten en compenseren voor iemands zwakke kanten

Metacognitieve vaardigheden

Voor het herkennen en definiëren vaan probleem, strategieën formuleren en plannen en evalueren van een gekozen strategie

Leervaardigheden

Voor het focussen op bepaalde informatie en om oude en nieuwe kennis te combineren om een probleem op te lossen

Denkvaardigheden

Een balans van analytische, creatieve en praktische denkvaardigheden

Kennis

Een uitkomst van ontwikkeling, maar ook een noodzakelijke voorwaarde van toekomstige ontwikkeling

Wijsheid

Het vermogen om rechtvaardig te oordelen gebaseerd op kennis, ervaring en begrip

Sociale intelligentie

Het begrijpen en omgaan met anderen voor welk doel dan ook

9: Taalontwikkeling

Lexicale ontwikkeling

Het leren van woorden en hun betekenis

Grammatica

Het systeem van egels waarbij woorden en zinnen worden gevormd om betekenisvolle uitspraken te maken

Communicatie

Het systeem van patronen dat bepaalt hoe we taal gebruiken in een bepaalde sociale setting of voor een bepaald doel

Fonologische processen

Assimilaties en simplificaties

Constraints-gebaseerd leren

Kinderen worden voorgeprogrammeerd met ideeën die de mogelijke betekenissen van een woord beperken

Wederzijdse uitsluiting

Een kind zal aannemen dat een object/situatie maar door 1 woord kan worden omschreven

 

 

Origins of Human Communication

1: Focus op infrastructuur

 

Mindreading

Om een wijzend gebaar te interpreteren moet men in staat zijn te bepalen wat de intentie ervan is

Common conceptual ground

Gezamenlijke aandacht, gedeeld ervaring en gemeenschappelijke culturele kennis

Conventionele talen

Eerst gebaren en daarna vocaal

Conventionele communicatie

Een menselijke taal

 

2: intentionele communicatie van primaten

Communicatieve vertoningen

Fysieke kenmerken die het gedrag van andere beïnvloeden of gedrag dat opgewekt wordt door bepaalde stimuli of emotionele staten en waarover het individu geen controle heeft, maar wat gecontroleerd wordt door evolutionaire processen

Communicatie signalen

Strategisch gekozen en geproduceerd door individuen voor bepaalde sociale doelen

Gebaar

Zichtbaar communicatief gedrag

Intentionele signalen

Gebaren die individueel geleerd moeten worden en flexibel gebruikt worden

Intention-movements

Vinden plaats al een individu alleen de eerste stap uitvoert van een normale gedragsmatige volgorde, en dit is genoeg om een respons op te wekken van een ontvangen

Attention-getter

Dient om aandacht te vestigen op een bepaalde vertoning

 

3: menselijke coöperatieve communicatie

iconisch gebaar

De comminucator beeldt een handeling uit en z’n handen en/of lichaam en hierdoor moet de ontvanger zich een perceptueel afwezige referenten inbeelden

Common ground

Alles wat we allebei weten, is nodig voor de ontvangen om te bepalen waar de communicator aandacht op wil vestigen en waarom hij dat doet

Refenrentiële intentie

Waar de persoon aandacht op wil vestigen

Sociale intentie

waarom hij daar aandacht op wil vestigen

Verzoeken

Iemand is laten doen wat je wilt dat ze doen

Expressief/delend motief

Mensen willen simpelweg gevoelen en attituden over dingen met anderen delen

Menselijk communicatief coöperatief redeneren

Menselijke ontvangers begrijpen communicatieve pogingen en reageren er op bepaalde manieren op, tenminste voor een deel omdat de communicator wil dat dat de manier is waarop ze reageren

Omkeer imitatie

Een individu begrijpt hoe een communicator een soort communicatief mechanisme naar hem/haar gebruikt en dat dan in de eigen communicatie reproduceert naar anderen

Bidirectionaliteit van het teken

De eigenlijke vorm van het communicatieve mechanisme is conventioneel of gedeeld onder gebruikers in de zin dat allemaal weten dat ze allemaal weten hoe deze mechanismen begrepen en geproduceerd kunnen worden voor specifieke communicatieve doelen

Gracean communicatieve intentie

Omdat de communicator weer dat er een common ground is zorgt hij ervoor dat de ontvanger weet dat hij probeert te communiceren. Dit is de kritiek voor het proces

Common ground

Wat mensen motiveert om samen te werken bij het overbrengen van de boodschap. Ze neen beiden aan dat het in hun voordeel zal werken

 

4: ontogenetische oorsprong

Imperatieven

Dingen verzoeken

Decleratieven

Ervaringen en emoties met anderen te delen

Suggesteren

Beïnvloeden van keuze

Decleratieven als uitdrukking

Hierbij wil het kind een attitude delen met een volwassenen over een gemeenschappelijke referent

Decleratieven als informatie

Hierbij wil het kind de volwassene benodigde of gewenste informatie verschaffen over een referent

Affectieve afstemming

Een proces waarbij kinderen en volwassenen zich aanpassen aan elkaars emoties

Pantomime

Iconisch gebaren

Sociaalpragmatische theorie van taalverwerving

Hierin wordt de synchronie tussen gebaren en linguïstische communicatie rond 9-12 maanden verwacht, omdat zowel gebaren als taal geleerd en gebruik worden in dezelfde interpersoonlijke verbinding van gedeelde intentionaliteit

 

5: fylogenetische oorsprong

Sociale identificatie

Aansluiting en bevestiging verklaren het deelmotief

Collaboratieve actie

Mensen hebben een gezamenlijk doel en een gezamenlijke toewijding om het doel te bereiken met een wederkerig begrip dat ze dit gezamenlijke doel en de gezamenlijke toewijding delen

Altruïsme

De eigen belangrijk worden ondergeschikt aan andermans belangen

Showing off

In de context van seksuele selectie wordt sociale kracht getoond door kennis van nuttige dingen te tonen

Roddelen

Het informeren van anderen over dingen die relevant zijn voor de reputatie van anderen in de groep

Coöperatieve imperatieven

Ik vertel je niet wat je moet doen, maar ik informeer je over mijn wens omdat ik weet dat je me zal willen helpen bij het vervullen ervan

Individualistische imperatieven

Het bevelen van anderen

Culturele groepselectie

Een manier om ‘within-gorup’ aanpassingen en ‘beween-group’ verschillen te maximaliseren in de context van selectie van de groep als geheel.

Publiekelijk maken

De normen zijn van toepassing en kunnen niet vermeden worden

Proces van het derde soort

Een sociologische resultaat van menselijke intentionele handelingen, maar niet iets dat iemand eigenlijk bedoelde

 

6: De grammaticale dimensie

Home sign

Dove kinderen die opgroeien zonder een conventioneel taalmodel ontwikkelen met hun ouders een manier van communiceren gebaseerd op een combinatie van wijzen en pantomime.

Redundant combinaties

Het kind wijst naar een object, waarbij het kind het object tegelijkertijd benoemt

Supplementaire combinaties

Het kind wijst naar een object en zegt er tegelijkertijd iets voer

Pivot schema’s

Woordcombinaties waarin het ene element constant is en het andere element variabel. representeren een wereldwijde en productieve strategie voor kinderen voor het verwerven van een taal

Identificeren

Er zijn nieuwe manieren nodig om te verwijzen naar afwezige of onbekende objecten en gebeurtenissen

Structureren

Er zijn nieuwe manieren nodig om bijvoorbeeld aan te geven wie wat deed in de besproken gebeurtenis

Uitdrukken

Als er meer mogelijke motieven zijn dan alleen maar verzoeken, moet de communicator die onderscheiden voor de ontvanger

Conventionalisering van grammatica

Een situatie waarin dove kinderen, die ieder een eigen ‘home sign’ hadden worden samengebracht in een school. Hier ontwikkelden zij manieren van communiceren met een gemeenschappelijke set gebaren. Doordat meerdere gebruikers met elkaar communiceren, ontstaan er nieuwe gebaren en constructies en die worden door nieuwe leerlingen verworven door imitatie.

Verb island constructions

Kinderen gebruiken syntactische middelen van de tweede orde om de rollen te structuren die participanten spelen in gebeurtenissen. Aanvankelijk zijn deze middelen gebonden aan bepaalde gebeurtenissen

Narrative discourse

Verhalen gesprek

Functionele heranalyse

Kinderen horen uitingen en willen dingen simpelweg leren te doen zoals volwassenen. Als zij uitingen horen waarbij sommige delen moeilijk te verstaan of afwezig zijn, kunnen ze op een andere manier dan de volwassene begrijpen hoe de uiting werkt en welke delen van de uiting welke communicatieve functies vervullen

 

7: van apengebaren naar menselijke communicatie

Intentionaliteit

De ander ziet iets en doet als resultaat iets

Verzoeken

Hulp vragen

Informeren

Hulp aanbieden door bruikbare informatie te geven

B: Oefenvragen

  1. Het verwijderen van een negatieve stimulus in reactie op gewenst gedrag is een voorbeeld van?

    1. Positieve bekrachtiging

    2. Positieve bestraffing

    3. Negatieve bekrachtiging

    4. Negatieve bestraffing

  2. Een attitude is:

    1. een beoordeling van de oorzaak van gedrag van een ouder of kind

    2. het cognitieve proces, waarbij een beslissing over de opvoeding wordt gemaakt

    3. een reactie op of affectieve beoordeling van de veronderstelde feiten over kinderen of opvoeding

    4. de interpretatie van stimuli

  3. Iemand met een positieve kijk op zichzelf maar een negatieve kijk op anderen. Behoort tot welke hechtingsstijl?

    1. Afwijzende hechtingsstijl

    2. Veilige hechtingsstijl

    3. Angstige hechtingsstijl

    4. Bezorgde hechtingsstijl

  4. Een man die een extra X chromosoom heeft, wat verschillende fysieke en gedragsprobleem tot gevolg heeft, heeft welk syndroom?

    1. Syndroom van Turner

    2. Klinefelter Syndroom

    3. Syndroom van Down

    4. Cri du chat syndroom

  5. Er zijn verschillende interventietechnieken in reactie op conflicten tussen brusjes. Wanneer je het conflict negeert en de kinderen het zelf op laat lossen is dit een:

    1. Kindgerichte strategie

    2. Controlestrategie

    3. Passieve non-interventie

  6. Je hebt drie paden wat betreft jeugdig geweld. Wanneer dit begint met enige agressie, zoals pesten. Maar naarmate het kind ouder wordt, de agressie wordt gemanifesteerd in fysiek vechten tot het escaleert tot serieus geweld. Behoort dit tot:

    1. Heimelijke agressie

    2. Openlijke agressie

    3. Autoriteitsconflict

  7. Münchhausen by proxy is een stoornis waarbij een individu een ziekte bij een ander produceert of veinst met als doel zelf aandacht of steun te ontvangen dit is een voorbeeld van

    1. Seksueel misbruik

    2. Verwaarlozing

    3. Fysiek misbruik

    4. Psychologische mishandeling

  8. Individuen maken hun eigen levensloop door hun keuzes en acties. Volgens welk principe is dit zo?

    1. Het principe van menselijke agentschap

    2. Het principe van timing

    3. Het principe van de levensduurtheorie

    4. Principe van verboden levens

  9. Als kinderen voelen dat ze beginnen te vallen, gooien ze hun armen naar opzij en dan weer naar de borst. Dit is welke reflex?

    1. Zuigreflex

    2. Babkin reflex

    3. Moro reflex

    4. Stapreflex

  10. In welk stadium wordt het redeneren van kinderen flexibeler, logischer en meer georganiseerd?

    1. Preoperationele periode

    2. Formeel-operationele periode

    3. Sensomotorische ontwikkeling

    4. Concreet-operationele periode

  11. Vanaf hoeveel maanden kunnen kinderen bepalen welke objecten ze wel en niet eerde in hun gezamenlijke aandacht wederzijds hebben ervaren met een ander persoon?

    1. 9-12 maanden

    2. 12-14 maanden

    3. 14 maanden

  12. Het aantal intonatie-contouren kan verkort worden. Als iemand gelooft dat Mary met John zal trouwen kan iemand anders reageren met een instemming ‘ik geloof dat’ gevolgd door een herhaling van de al eerder uitgedrukte overtuiging. Dit kan verkort worden tot ‘Ik geloof dat Mary met John zal trouwen’. Waarvan is dit een voorbeeld?

    1. Resultative construction

    2. Relative clause construction

    3. Rentential complement construction

    4. Infinitival complement construction

C : Antwoorden oefenvragen

  1. C, negatieve bekrachtiging. Wanneer je bij positief gedrag een positieve stimulus toedient is dit positieve bekrachtiging. Het toedienen van een negatieve stimulus in reactie op ongewenst gedrag is positieve bestraffing en het verwijderen van een positieve stimulus in reactie op ongewenst gedrag is negatieve bestraffing (zie Parenting hoofdstuk 2 blz. 39)

 

  1. C, A is attributie B is het vermogen tot besluitvorming en D is perceptie (zie Parenting hoofdstuk 3 Blz. 67-71)

 

  1. A afwijzende hechtingsstijl. Iemand een veilige hechtingsstijl heeft zowel een positieve kijk op zichzelf als op andere. Iemand met een bezorgde hechtingsstijl heeft een negatieve kijk op zichzelf en een positieve kijk op anderen. En iemand met een angstige hechtingsstijl hebben een negatieve kijk op zowel zichzelf als op andere. (zie Parenting hoofdstuk 4 blz. 89-91)

 

  1. B het Klinefelter syndroom. Een vrouw met maar één x chromosoom heeft het syndroom van Turner, iemand die een extra 21e chromosoom heeft, heeft het syndroom van down. En bij mensen met het cri du chat syndroom mist een deel van het vijfde chromosoom (Parenting hoofdstuk 6, blz.140-143)

 

  1. C, passieve non-interventie. Wanneer je zegt dat het gedrag moet stoppen of waarschuwt voor een straf maakt je gebruik van een controlestrategie. Bij een kindgerichte strategie help je kinderen bij het gebruiken van woorden om gevoelens te uiten. (zie Parenting hoofdstuk 8 blz. 187)

 

  1. B, openlijke agressie. Bij heimelijke agressie begint het met oneerlijke gedrag maar naarmate het kind ouder wordt raak het betrokken bij het beschadigen van eigendommen. In de adolescentie kan dit escaleren tot het dealen van drugs en gedragingen als fraude, inbraak en diefstal. Autoriteitsconflict begint met koppig gedrag, deze koppigheid leidt tot opstandigheid en ongehoorzaamheid, en eindigt in de adolescentie in autoriteitvermijende handelingen, zoals van huis weglopen. (zie Parenting hoofdstuk 9 blz. 223)

 

  1. C, want je brengt op deze manier letsel toe aan het kind (zie Parenting hoofstuk 12 Blz. 289)

 

  1. A, het principe van timing zegt dat de gevolgen van transities, gebeurtenissen en gedrag variëren met de timing van het leven van een persoon. Het principe van de levensduurtheorie zegt dat ontwikkeling een levenslang proces is. en het principe van verboden level zegt dat sociaalhistorische gebeurtenissen invloed hebben op de relaties tussen mensen. (zie Cognitive development hoofdstuk 2 blz.39

 

  1. C, het openen van de mand wanneer druk wordt uitgeoefend op de handpalmen heet Babkin reflex. Zuigreflex is het beginnen met zuigen wanneer een tepel of vinger in de mond wordt gebracht. En stapreflex is dat pasgeborenen een soort stapbeweging maken als ze overeind worden gehouden en als hun voet de tafel raakt. (zie Cognitive development hoofdstuk 6 blz 267)

 

  1. D, voor een beschrijving van alle periodes zie cognitive development hoofdstuk 8 blz. 372-375)

 

  1. B, deze vraag gaat over de negen maanden revolutie zie voor uitleg (Origins of human communication hoofdstuk 4 blz. 401-402)

 

  1. C, voor voorbeelden van de andere manier zie Origins of Human Communication hoofdstuk 6 blz.302

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
365