Samenvatting Artikelen Migranten en Integratie, Deel 2

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


NB: Het artikel van Zhou 'Segmented Assimilations' zal verschijnen in Deel 3.

 

11 - Unequal Access to Foreign Spaces

 

Door: Neumayer (2006)

 

Wanneer men reist heeft men tegenwoordig altijd reisdocumenten en een paspoort nodig om naar het buitenland te gaan. Soms is een geldig visum nodig. Dit was niet altijd zo. Elke staat heeft te maken met mensen die de grens willen oversteken en het land willen binnenkomen. Daarom heeft elk land te maken met het dilemma van het faciliteren van de stroom van mensen over de grens die een voordeel voor de staat kunnen opleveren op verschillende gebieden, en aan de andere kan het controleren en limiteren van dezelfde stroom mensen.

Een reden om mensen uit het land te willen houden is dat de bezoekers zomaar eens kunnen blijven en daardoor illegale immigranten worden. In dit artikel wordt een analyse uitgevoerd naar visa restricties. Dit laat zien dat staten systematisch bepaalde paspoort houders uit specifieke naties uit het land willen houden. Voor paspoort houders van OECD landen lijkt het makkelijk om te reizen. Voor hen zijn weinig restricties en zijn daarom globale citizens en hebben hierdoor het recht om te migreren zelfs voor vrijetijdsdoelen naar verschillende landen.

Voor paspoorthouders uit arme, autoritaire landen met een geschiedenis van gewelddadig politiek conflict geldt het tegenovergestelde. Voor hen blijft reizen erg beperkt, zo niet onmogelijk. Het onderzoek komt niet met resultaten over de eigenlijke mogelijkheid van de landen om ingang tot het land te controleren of toestromende migranten af te schrikken. Volgens Kowlowski (2000, 7) kan soevereiniteit begrepen worden in termen van de abiliteit van een staat om zijn grenzen onder controle te houden. De grote toestroom aan migranten in een land is een teken van 'erosie van een staat van soevereiniteit'. Er is echter bewijs dat visa beperkingen samen met carrier sancties effectief zijn.

Visa beperkingen zorgen ervoor dat landen de trans-nationale beweging kunnen faciliteren voor sommigen en dat ze sommigen de toegang kunnen weigeren.

Mobiliteit is een van de kenmerken van globalisatie. Maar het besef van een geglobaliseerde staat is sterk gedifferentieerd en is onderwerp van het monitoren van de staat, het reguleren, interfereren en onder controle houden. Landen hebben mogelijk moeite met het voorrecht dat ze zoveel kunnen controleren in tijden van globalisatie.

De wereld zonder grenzen is meer een folklore dan de werkelijkheid. Landen houden vast aan hun rol van het organiseren en reguleren van de internationale stroom van goederen en kapitaal. Hierdoor moeten grenzen blijven bestaan (Yeung, 1998). Dit is van toepassing op de globalisatie van economische activiteiten, maar geldt ook voor cross-nationale bewegingen en toe- en uitstroom van mensen. Mensen blijven altijd meer 'genationaliseerd' dan goederen, want ze zijn afhankelijk van visums, paspoorten en werkpapieren.

12 - From Ethnic Minorities to Ethnic Majority Policy

Door: Vasta (2007)

De afgelopen jaren is er in tal van Europese landen een morele paniek ontstaan over migranten en etnische diversiteit. In Nederland heeft zich een terugslag voorgedaan in het beleid en het publieke debat. Hierbij kregen migranten de schuld voor het niet nakomen van hun verantwoordelijkheid om te integreren en voor het beoefenen van 'achterlijke' religies. Hoe komt het dat een liberale en tolerante maatschappij vraagt om conformiteit, dwang en ondemocratische sancties hanteert tegenover immigranten? In de afgelopen jaren worden immigranten soms gepresenteerd als zijnde een bedreiging van de veiligheid en de verzorgingsstaat. Als reactie hebben politieke partijen zich afgebroken van het beleid dat in sommige van de multiculturele samenleving in de jaren zeventig is geïntroduceerd, met daarbij het recht op culturele en religieus onderscheid.

Vooral Nederland laat een extreme draai in het beleid zien, met als reden dat immigranten hun verantwoordelijkheid tot integratie niet nakomen. Opvattingen en beleid zijn veranderd van liberaal tot nauwgezet en restrictief. Nieuwe programma's waaraan migranten moeten deelnemen ten behoeve van integratie zijn geïntroduceerd sinds 1998. Er wordt genoemd dat Nederland in eerste instantie te liberaal is geweest om de immigranten het leren van de Nederlandse taal niet verplicht te stellen. Het negeren van basiswaarden van een liberale democratie om zo de migranten te kunnen accepteren zou uiteindelijk leiden tot vernietiging van de sociale cohesie. Pim Fortuyn claimde dat Nederland teveel immigranten had en dat Islam een achterlijke religie is. Toen filmmaker Theo van Gogh werd vermoord in 2004 liep alles zelfs nog meer uit de hand. Deze zaken zorgden voor een debat over de scheiding tussen immigranten Moslims en de 'Nederlanders' over basiswaarden in een democratie.

De veranderingen in beleid en opvatting kunnen te maken hebben met het idee dat multiculturele benaderingen ten opzichte van het opnemen van migranten in een land mislukt zijn. De redenen voor dit zijn een misplaatste tolerantie voor verschillende culturen door de Nederlanders. Daarnaast is een reden de weigering van sommige immigranten om de Nederlandse cultuur te omarmen en te integreren.

 

Integratiemodellen

Nederland heeft succesvolle immigratiegolven gehad sinds na de tweede wereldoorlog. Sommigen kwamen vanuit Indonesië tussen 1945 en 1960. Daarna waren het de gastarbeiders die werden gehaald vanuit zuid Europa, Turkije en Marokko. Eind jaren tachtig kwamen er stromen van vluchtelingen binnen, vooral uit Joegoslavië en Afrika. Nederland heeft verschillende integratiemodellen gehandhaafd, bestaande uit drie belangrijke benaderingen met hun eigen beleid. Het gaat om verzuiling, het etnische minderheid beleid, en integratiebeleid.

 

Verzuiling

Verzuiling komt uit de 19e eeuw en ontstond om tolerantie toe te staan voor groepen van andere religieuze achtergronden, vooral Katholieken en Protestanten. Dit betekent dat verschillende sub-groepen hun eigen semi-autonome instituten voor gezondheidszorg, maatschappelijk werk en scholing konden hebben. Immigranten konden hun eigen semi-autonome instituten behouden om zo hun eigen cultuur en groep integratie te bevorderen.

 

Etnische minderheidsbeleid

Eind jaren zeventig en begin jaren tachtig realiseerden de Nederlanders dat de immigranten zich hier vestigden, en niet tijdelijk arbeid verleenden. Het etnische minderheidsbeleid was een welzijnsbeleid voor bepaalde afgescheiden groepen. Hierdoor konden zij hun eigen plekken voor religieuze bijeenkomsten en onderwijs opzetten. Ook werd aandacht besteed aan anti-discriminatie in de politiek. Daarnaast werden er wetten gemaakt die hielpen om meer banen voor immigranten te creëren. Ontwikkeling van de domeinen cultuur, taal en godsdienst werd aan de migranten zelf overgelaten. Dit zorgde voor afscheiding.

 

Integratiebeleid

Eind jaren tachtig en begin jaren negentig werd duidelijk dat de doelen van het etnische minderheidsbeleid niet werden gehaald. De migranten waren niet geïntegreerd in de arbeidsmarkt, noch in het onderwijs. Dit nieuwe integratiebeleid van 1994 was gebaseerd op het idee van mainstreaming. Dit houdt in het verbeteren van de integratie van migranten in mainstream services zodat minder scheiding op zou treden. Er werd meer aandacht besteed aan integratie door middel van Nederlandse taaltraining en sociale oriëntatie. Ook werden er sancties ingevoerd als zij de lessen niet konden volgen.

 

Marginalisatie

Werkloosheid van immigranten bleef op een hoger niveau steken dan die van de 'Nederlanders', ondanks verschillende pogingen dit te verbeteren door een nieuw beleid in te voeren. Ook het opleidingsniveau van de immigranten was en bleef lager dan dat van de van oorsprong Nederlanders. Factoren die hier op invloed van kunnen zijn, zijn vormen van discriminatie en school en woningscheiding. Ook lijken de blanken te vluchten van de scholen waar veel immigranten naar toe gaan. Hierdoor ontstaan klassen met alleen maar etnische minderheden. Verschillende redenen worden toegelicht in de figuren in het artikel. Ook bleek uit onderzoek dat etnische minderheden minder betaald kregen voor hetzelfde werk dan Nederlanders deden.

 

In 2002 riep Pim Fortuyn op dat de grenzen van Nederland dicht moesten voor nog meer immigranten. Zijn anti-immigratie campagne betrok ook de Islam erbij en dat dit een 'achterlijke' religie zou zijn. Met de moord op Theo van Gogh, een filmmaker die gevoelige onderwerpen met betrekking tot de Islam aanstipte, werd er een groot debat aangevuurd.

 

Discriminatie, racisme en assimilatie

In Nederland lijkt het erop dat racisme niet bestaat, maar toch is dit zo. Het wordt alleen liever genoemd onder 'culturele discriminatie', omdat racisme een beladen term is. Racisme, of racistische discriminatie is de relatie tussen macht waarbij sociale groepen andere groepen als anders of minderwaardig beschouwen. Nieuwe beleidsdoelen leken niet te baten en hadden niet de gewenste uitkomsten. Institutionele discriminatie bleef bestaan in twee belangrijke vormen. De routine discriminatie in termen van beleid en programma's die hun doel niet bereiken is de eerste. Er worden bijvoorbeeld problemen gevonden en deze worden niet op de juiste manier opgelost. Ten tweede, specifieke behoeftes van andere groepen zoals moeders met kinderen die dagopvang nodig hebben zijn niet altijd beschikbaar. Het lesprogramma om de taal te leren is niet voldoende, en daarom kunnen ze moeilijk werk vinden. Institutioneel racisme vindt plaats wanneer de macht van de dominante groep wordt volgehouden door de structuur en instituties in wetten en in de politiek. Voorbeelden van institutioneel racisme zijn de trends op de arbeidsmarkt, de 'zwarte' en 'witte' scholen, opleidingsniveau van etnische minderheden, racisme op school en op het werk en weerstand tegen het opzetten van moskeeën. Nederland is niet zo liberaal als het zegt te zijn. Het is bijna onmogelijk voor etnische minderheden om te assimileren en integreren en deel te worden van de Nederlandse samenleving.

13 - Opleidingsniveau van niet-schoolgaanden en leerprestaties in het basisonderwijs

 

Door: Mérove Gijsberts en Jurjen Iedema (2012)

 

Op weg naar evenredigheid

Opleiding is belangrijk voor de kansen van alle mensen. Dit hoofdstuk beschrijft hoe het met het onderwijsniveau staat voor de niet-westerse migranten (niet-westerse migranten): de totale groep en de afzonderlijke herkomstgroepen. Ook kijken de auteurs naar de positie van deze groepen en of deze beter wordt door een beter onderwijsniveau. Ten slotte zal specifiek het basisonderwijs bekeken worden.

Het opleidingsniveau van de niet-schoolgaande migrantenpopulatie

De SIM (survey integratie minderheden) en de EBB (enquête beroepsbevolking) zijn gebruikt voor dit hoofdstuk, dit zijn zeer recente, maar voorlopige cijfers.

Van de personen tussen 15 en 64 die geen opleiding meer volgen hebben 35% van de Turkse en 45% van de Marokkaanse Nederlanders geen of uitsluitend een basisopleiding. Van Antilliaanse en Surinaamse Nederlanders is dit maar 15%, en bij autochtone Nederlanders 7%. Deze volgorde geldt ook voor mensen met een hoger onderwijsdiploma. Bij Turkse en Marokkaanse groepen zijn de mannen gemiddeld beter opgeleid dan de vrouwen, alleen bij hoger onderwijs is dit verschil er niet. Bij de Surinaamse en Antilliaanse groepen zijn de vrouwen juist beter opgeleid dan de mannen, en bij de autochtone Nederlanders is dit verschil gering.

Het verschil tussen de generaties is moeilijk te meten, omdat veel jongeren nog naar school gaan, daarom is een schatting gemaakt naar welke opleidingen ze nu volgen. Echter, dit kan overschat zijn door schoolverlaters en jongeren die nog verder studeren. De tweede generatie is of wordt veel hoger opgeleid dan de eerste. Een startkwalificatie is een diploma op minimaal mbo-2of havo/vwo-niveau. Startkwalificaties zijn bij de eerste generatie migranten tussen de 15 en 64 als volgt verdeeld:

  • 34% van de Turkse Nederlanders

  • 40% van de Marokkaanse Nederlanders

  • 59% van de Surinaamse Nederlanders

  • 64% van de Antilliaanse Nederlanders

 

Bij de tweede generatie migranten tussen de 15 en de 64 ongeveer:

  • 75% van de Turkse Nederlanders

  • 75% van de Marokkaanse Nederlanders

  • 80% van de Surinaamse Nederlanders

  • 80% van de Antilliaanse Nederlanders

 

Van autochtone Nederlanders is het aandeel onder de hele bevolking 71% en bij de groep jongeren is dit 81%.

Een derde van de eerste generatie Marokkaanse vrouwen is nooit naar school geweest. Bijna de helft van de Turkse en Marokkaanse eerste generatie heeft niet meer dan basisonderwijs gedaan. Laag opleidingsniveau van de ouders heeft effect op de leerprestaties van de kinderen. Van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders is bijna iedereen ooit naar school gegaan.

Het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking stijgt gestaag en de afgelopen twintig jaar aanzienlijk sneller onder migrantengroepen dan onder autochtone Nederlanders. In de jaren '80 ging dit juist omlaag. Vooral in de Marokkaanse groep neemt het opleidingsniveau snel toe. De aandelen ongediplomeerden (maximaal basisonderwijs) nemen sterk af bij alle groepen, terwijl tegelijkertijd de aandelen gediplomeerden op mbo-niveau of hoger aanzienlijk toenemen. Voor mannen en vrouwen is dit gelijk bij migranten, maar bij de autochtone Nederlanders stegen in de jaren '90 de vrouwen sneller dan de mannen. Een verdere stijging van opleidingsniveau onder migranten is de lijn der verwachting.

Opleidingsachterstanden verklaard

Migranten stijgen dan wel sterk in opleidingsnivWe eau, ze lopen nog flink achter. Met een decompositieanalyse voor het gerealiseerde opleidingsniveau van niet-schoolgaande 15-64-jarigen proberen de auteurs dit te verklaren. In de literatuur wordt het opleidingsniveau van de ouders als belangrijk gezien. Hulpbronnentheorieën zeggen dat naarmate migranten over meer menselijk kapitaal beschikken, zij eerder een goede maatschappelijke positie zullen verwerven. Het cultureel kapitaal van ouders is hierbij belangrijk. Ook het land waarin iemand is opgeleid is bepalend voor het niveau. De kwaliteit van het onderwijs en de onderwijsexpansie is in andere landen vaak lager. Turkse en Marokkaanse Nederlanders zijn veel vaker alleen maar in hun herkomstland naar school geweest, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders hebben vaker (deels) in Nederland hun opleiding gehad.

De opleidingsniveaus van de migrantengroepen zijn uitgedrukt in procentpunten verschil van de autochtone Nederlanders. Bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders is dit 25 punten. Verklaringen blijken te zijn:

  • Opleiding van de ouders. Bij Turkse Nederlanders verklaart dit 50% van het verschil, bij Marokkaanse Nederlanders 65%, bij Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders 25%.

  • Het land waar de opleiding is gevolgd verklaart de rest van het verschil.

De auteurs moeten dus concluderen dat als niet-westerse migranten in Nederland naar school waren geweest én even hoog opgeleide ouders hadden gehad als autochtone Nederlanders, er geen verschil zou zijn in uiteindelijk gerealiseerd opleidingsniveau.

Leerprestaties in het basisonderwijs

Wat betekenen deze ontwikkelingen voor het basisonderwijs? Nog voor een kind leerplichtig is kan het al naar peuterspeelzaal, of VVE (voor- en vroegschoolse educatie). Bij dit laatste staat ontwikkelingsstimulering centraal. Van de Turks- en Marokkaans Nederlandse kinderen doet ongeveer een derde mee aan VVE. De deelname onder autochtone Nederlandse leerlingen ligt een stuk lager (7%). Ook peuterspeelzalen zijn voorzieningen om ontwikkelingsachterstanden van jonge kinderen weg te werken. Onder kinderen van Turkse en Marokkaanse herkomst is de deelname aan peuterspeelzalen de afgelopen jaren spectaculair toegenomen. In de deelname van kinderen van Antilliaanse en Surinaamse origine aan peuterspeelzalen is sinds midden jaren negentig weinig veranderd.

Effectiviteit van VVE is echter onvoldoende aangetoond, vanwege wisselende onderzoeksresultaten. Een aantal condities maken VVE effectief:

  • groepsgrootte

  • duur van de programma’s

  • kwaliteit van de programma’s

  • professionaliteit van het personeel

Met name in taal maken programma's een verschil in de beginfase van het basisonderwijs, maar de effecten doven na verloop van tijd uit.

In de kleuterklassen wordt al gewerkt aan o.a. woordenschat. De aanvangsachterstand in taal van niet-westerse leerlingen blijkt aanzienlijk te zijn. Turks-Nederlandse leerlingen scoren veruit het slechtst op taal, maar ook andere groepen scoren slecht. Wel gaan alle groepen wat vooruit.

De vaardigheden in rekenen zijn een stuk beter bij de jongste groepen migranten, maar nog steeds slechter dan bij autochtone kinderen. Antilliaanse kleuters doen het hier het slechtst, Surinaamse het best. Turkse en Marokkaanse kinderen doen het hierin steeds beter. De aanvangsachterstanden in het basisonderwijs worden langzamerhand kleiner voor kleuters van Turkse en Marokkaanse herkomst, maar vooral in taal is er nog een grote kloof.

Deze achterstand blijft zichtbaar tot aan groep 8. Taalvaardigheden in groep 8 zijn het best bij Surinamers, daarna Marokkaanse Nederlanders, daarna Turkse en Antilliaanse kinderen. De toestroom van kansarme kinderen uit Curaçao zorgt voor een stagnatie in de vooruitgang van alle Antilliaanse kinderen. Marokkaans-Nederlandse leerlingen boeken het meeste vooruitgang in taal.

De steeds slechtere prestaties van autochtone kinderen en de snel verbeterende prestaties van vooral Turkse en Marokkaanse kinderen zorgen voor een verkleining van de kloof in rekenen. De inhaalslag van leerlingen van Marokkaanse en Turkse komaf in rekenen is spectaculair. Wel is er nog een verschil in rekenen tussen autochtone en migrantenkinderen.

Aan de Cito eindtoets, die een belangrijke rol speelt in de schoolkeuze, doet 80% van de scholen mee, en ook niet altijd alle kinderen van een school. Tussen de schooljaren 1994/’95 en 2007/’08 is een duidelijk stijgende lijn in de Cito- scores van Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse leerlingen te zien. Bij Antillianen is nauwelijks progressie. Marokkaans-Nederlandse leerlingen hebben de meeste achterstand ingelopen. Ondanks de duidelijke vooruitgang van niet-westerse leerlingen op de Cito Eindtoets, behalen zij nog lang niet het niveau van autochtone leerlingen.

Kinderen met een havo- of vwo-advies tussen 1994/’95 en 2007/’08:

  • Autochtone kinderen 50%

  • Turkse-Nederlandse kinderen van 11% naar 19%

  • Marokkaans-Nederlandse kinderen van 14% naar 24%

  • Surinaamse en Antilliaanse kinderen van 21% naar 26%

Alle achterstanden nemen dus af. De verklaring ligt voor een belangrijk deel bij het gestegen opleidingsniveau van de ouders. Dit betekent dat een stijgend opleidingsniveau van niet-westerse migranten als vanzelf tot gevolg heeft dat hun kinderen het beter gaan doen in het basisonderwijs. Een andere verklaring kan liggen in de toenemende beheersing van de Nederlandse taal onder ouders van basisschoolleerlingen. Vooral onder Marokkaans-Nederlandse moeders neemt de taalbeheersing snel toe.

In multivariate regressieanalyses is gekeken of de opgaande lijn in leerprestaties van leerlingen uit migrantengroepen te verklaren is door het stijgende opleidingsniveau van de ouders. Hieruit blijkt dat het toenemende opleidingsniveau van de ouders de opgaande lijn in leerprestaties voor een deel verklaart.

Leerachterstanden ten opzichte van autochtone leerlingen verklaard

Ondanks het feit dat ouders van niet-westerse herkomst steeds hoger opgeleid raken, hebben ze nog niet het gemiddelde niveau van autochtone ouders. Ook zijn er vaak nog problemen met de Nederlandse taal. Het is daarom te verwachten dat een substantieel deel van de achterstand van migrantenleerlingen ten opzichte van autochtone leerlingen te verklaren is uit de verschillen in opleidingsniveau en taalvaardigheid van de ouders. De kwaliteit van de leeromgeving blijkt belangrijk te zijn, zoals een klas met veel kinderen van hoogopgeleide ouders. Een hoog aandeel migranten op een school zou juist negatief uitwerken op leerprestaties, en migranten zitten vaker op scholen met veel niet-westerse leerlingen. Zwarteschooleffecten in het basisonderwijs blijken echter relatief gering te zijn.

Door middel van decompositieanalyses, waarbij rekening gehouden wordt met clustering van leerlingen binnen scholen, kijken de auteurs naar leerprestaties in begrijpend lezen en rekenen in groep 8. De volgende kenmerken worden meegenomen:

  • Opleidingsniveau van ouders

  • Taalvaardigheid van ouders

  • Of ouders werk hebben

  • Een- of meeroudergezin

  • Aandeel niet-westerse leerlingen op de school

  • Gemiddelde opleidingsniveau van ouders op de school

Hieruit blijkt dat:

  • Alle migranten 7 tot 12 procentpunten lager scoren op begrijpend lezen in groep 8

  • De grootste verschillen worden verklaard door gezins-, school- en leerlingkenmerken

  • Bij leerlingen van Marokkaanse en overig niet-westerse herkomst wordt zelfs de gehele achterstand verklaard

  • De belangrijkste verklaring is minder gunstige gezinskenmerken, zoals het lagere opleidingsniveau van de ouders, achterblijvende taalvaardigheid van de ouders.

  • Schoolkenmerken dragen niet significant bij aan de verklaring

  • Als gecorrigeerd wordt zouden bijna alle migrantenkinderen het beter doen bij rekenen dan autochtone kinderen

  • Rekenscores van de migrantengroepen liggen veel dichter bij die van autochtone leerlingen

  • Het lagere opleidingsniveau van de ouders is veruit de belangrijkste verklaring voor de achterblijvende rekenprestaties

Veruit het grootste deel van de achterstand van migrantenkinderen komt dus door de minder gunstige uitgangspositie, waarbij vooral de opleiding van de ouders een rol speelt. Toch is bij de taalachterstand een deel onverklaard en zijn er dus nog andere factoren. Misschien spreken ze thuis en op straat weinig Nederlands. Voor het feit dat migrantenkinderen gecorrigeerd beter zijn in rekenen moeten de auteurs ook gissen naar verklaringen, zoals de ervaring die scholen inmiddels hebben in lesgeven aan migranten. Scholen hebben meer geld gekregen voor taalstimulering, leesonderwijs, extra personeel, en er is meer aandacht voor vergroting van de woordenschat en het leren van een tweede taal.

 

Conclusies

Het opleidingsniveau onder niet-westerse migranten stijgt gestaag en de achterstand ten opzichte van autochtone Nederlanders neemt af. Toch zijn migranten nog beduidend lager opgeleid dan autochtone Nederlanders, vooral bij de eerste generatie Turken en Marokkanen. De achterstand van migrantenleerlingen in het basisonderwijs heeft voor een groot deel te maken met hun ongunstiger gezinsachtergrond, zoals ouders met een lage opleiding en gebrekkige kennis van het Nederlands.

14 - De arbeidsmarktpositie vergeleken

 

Door: Willem Huijnk (2012)

 

Kwetsbare posities in een moeilijke tijd

Onder de financiele crisis (2007) en de schuldencisis (2009) lijden vooral werknemers met kwetsbare posities, waaronder veel niet-westerse migranten (niet-westerse migranten). Werkloosheid heeft financiële, psycholo Turkse Nederlandersgische en sociale gevolgen, zoals lagere participatie in de samenleving, dagelijkse structuur, sociale contacten en individuele ontplooiing, en sociale interactie met andere bevolkingsgroepen. In dit hoofdstuk wordt de positie van niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt beschreven.

Nettoparticipatie

Nettoparticipatie (= aandeel van de bevolking tussen 15 en 65 jaar, met meer dan 12 uur per week werk) geeft een beeld van welke mensen een betaalde baan hebben, wat bij niet-westerse migranten dus laag is: iets meer dan de helft tegenover ruim twee derde van de autochtone Nederlanders. Surinamers: 60%, Antillianen: 57%, Turken: 52%, Marokkanen: 48%. Belangrijke oorzaken zijn dat veel niet-westerse migranten nog jong zijn en een opleiding doen, of een vluchteling verleden hebben. Migrantenvrouwen hebben relatief weinig betaald werk, behalve Surinaamse vrouwen. Jongere migranten hebben een lage nettoparticipatie. Alle migranten hebben een hogere nettoparticipatie in eerste dan in de tweede generatie, vanwege de hoeveelheid jongeren. Ook stijgt de participatie naarmate de opleiding hoger is, en hebben veel niet-westerse migranten een lage opleiding.

Over het algemeen is de nettoparticipatie toegenomen, zijn verschillen kleiner geworden, maar heeft de crisis wel voor meer daling gezorgd bij migranten dan bij autochtone Nederlanders. Van migrantenvrouwen is de participatie structureel gestegen. Het Nederlandse integratie- en emancipatiebeleid richtte zich dan ook op deze vrouwen en op migranten. Ook was er instroom van de tweede generatie, waarvan de vrouwen beter opgeleid, moderner en ge-emancipeerder waren. Het verschil met mannen is dus aanzienlijk gedaald, deels afhankelijk van de conjunctuur, omdat vrouwen-sectoren zoals de zorg minder werden geraakt door crisis.

Werkloosheid

Werkloosheid is een graadmeter voor de economie, en is in Nederland altijd relatief laag geweest. De verschillen tussen leeftijd en herkomst zijn echter relatief groot. Werkloosheidsgraad = aandeel werklozen in beroepsbevolking (=15-65 en bereid minstens 12 uur te werken). Autochtone Nederlanders: 4,5% werkloos; niet-westerse migranten: 12,6% werkloos; Surinamers: 10,4%; Turken: 11,3%; Antillianen: 12,5%; Marokkanen: 14,6%; overig: 13,8%. Oorzaken zijn lage opleidingsniveau, taalvaardigheid, sociale netwerken, discriminatie.

Verschil in werkloosheid tussen mannen en vrouwen is klein, behalve bij Turkse Nederlanders. Het verschil tussen migrantenvrouwen en autochtone vrouwen is groot. Hierbij blijven niet-werkzoekenden natuurlijk buiten beeld, wat een oorzaak is voor de lage werkloosheid bij Turks en Marokkaanse vrouwen. Jonge niet-westerse migranten hebben een heel hoge werkloosheid, bijna een kwart. Oorzaken hiervoor zijn achterstand in opleiding en taal; verschillen in zoekgedrag en arbeidsoriëntatie, directe en indirecte discriminatie; laag effect van arbeidsbemiddeling.

De werkloosheid blijft erg achter bij de tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Bij Antilliaanse Nederlanders is de tweede generatie een goed geïntegreerde groep, en is de eerste generatie juist problematisch. Laagopgeleide Antillianen doen het verontrustend slecht (22% werkloos), terwijl dat voor laagopgeleide Turkse Nederlanders wel mee valt (13%).

Voor niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders heeft de conjunctuur hetzelfde patroon vertoond de afgelopen 10 jaar, met een afname van werkloosheid na 2000, stijging tot 2005, afname na 2005 en toename vanaf 2008. De richting is steeds gelijk tussen niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders, maar de fluctuaties zijn sterker voor de niet-westerse migranten. De gevoeligere arbeidsposities worden namelijk bezet door migranten. Deze geschetste trend komt overeen voor alle groepen migranten, behalve Antillianen: die doen het steeds slechter. Oorzaak is de instroom van kansarme migranten sinds 1995. Surinaamse Nederlanders doen het het best, al is de werkloosheid daar de laatste 2 jaar wel flink gestegen. Absoluut gezien zijn er veel meer autochtone Nederlanders werkloos in 2010 dan in 2000.

Langdurige werkloosheid heeft grote effecten, vanwege een steeds grotere afstand tot de arbeidsmarkt, met als gevolg verouderde kwalificaties, ontmoediging, en een lager niveau en loon als er toch iets gevonden wordt. Ook verloopt de WW-uitkering na een tijd en zijn grote uitgaven beperkt uitstelbaar. Na 12 maanden is iemand officieel langdurig werkloos.

Het verschil in langdurige werkloosheid tussen niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders is klein, maar dat komt deels door de verschillen in leeftijdsopbouw: bij migranten zijn meer jongeren. Langdurige werkloosheid is vooral groot onder de oudere migranten. Ook de laagst opgeleiden zijn het vaakst langdurig werkloos, en is tussen mannen en vrouwen geen verschil.

Crisis is pas goed zichtbaar als de langdurige werkloosheid stijgt. Voor werkloze migranten is het nu (nog) niet moeilijker aan een baan te komen dan voor werkloze autochtone Nederlanders.

Verschillen tussen werknemers in beroepsniveau en flexibele banen

Een hoger beroepsniveau heeft kenmerken als een hoog inkomen, autonomie, goede arbeidsomstandigheden en klein risico op ontslag. Er zijn 3 niveaus: elementair/laag; middelbaar; hoog/wetenschappelijk.

Niet westerse migranten (vooral Turkse en Marokkaanse) zijn veel werkzaam in de onderste laag: 48% tegenover 30% van de autochtone Nederlanders. Mannen en jongeren werken vaker op het laagste niveau dan vrouwen en mensen van 25-44, alleen bij niet-westerse migranten.

Door een gestegen onderwijsniveau hebben alle groepen behalve Antillianen hogere beroepen gekregen, vooral Marokkanen en Turken zijn opgeklommen. De hoge beroepsfuncties zijn steeds meer bezet door migranten in de tweede generatie, die een positieve tendens vertonen.

Een flexibel dienstverband is een tijdelijk contract of een contract waarvan het aantal uren niet is vastgelegd, of uitzendoproep en invalkracht. Flexibele werknemers zijn kwetsbaar door de kans op werkloosheid bij economische tegenspoed. niet-westerse migranten hebben twee keer zo vaak een flexibele baan als autochtone Nederlanders: 17 tegenover 9%. Dit zijn vooral in de groep Turkse en overige migranten; jongeren; en lage opleidingen. Het aandeel migranten met een flexibel dienstverband is nauwelijks gedaald, behalve voor Marokkanen en Antillianen.

Zelfstandig ondernemerschap

Voor veel migranten is het ondernemerschap een aantrekkelijke alternatief voor een baan in

Loondienst. Van de niet-westerse migranten tussen 15 en 64 is 5,5% zelfstandig ondernemer. Dit is gestegen met 136%, veel meer dan autochtone Nederlanders. De overlevingskansen van niet-westerse ondernemingen zijn gestegen.

Verschillen in arbeidsmarktpositie verklaard

Het verschil in arbeidsmarktpositie tussen niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders heeft meerdere oorzaken volgens het analysemodel van Veenman (2002):

  • Kansenstructuur. Dat zijn de mogelijkheden die niet-westerse migranten hebben op de arbeidsmarkt door de heersende conjunctuur en structuur van de arbeidsmarkt.

  • Daarnaast zijn er individuele hulpbronnen of vormen van kapitaal, zoals opleiding, taalvaardigheid en werkervaring, sociaal (een sociaal netwerk) en cultureel (normen en waarden) kapitaal.

  • In- en uitsluitingsmechanismen. Dat zijn processen waarbij bepaalde groepen bedoeld of onbedoeld worden bevoordeeld of benadeeld: (in)directe discriminatie.

De human capital-theorie (Becker 1964) zegt dat de arbeidsmarktpositie afhankelijk is van de som van individuele competenties, kennis en vaardigheden.

Bovenstaande oorzaken verklaren zo'n tweederde van de verschillen, alleen van de Marokkaanse nederlanders blijft het gat veel meer onverklaard. Met name de werkervaring en werkloosheidsverleden zijn bepalend, opleiding is relevant. Dat de tweede generatie migranten minder afwijkende culturele hulpbronnen en taalvaardigheid heeft is niet zichtbaar in de werkloosheidscijfers, hoe dat komt is nog onbekend. Het verschil in beroepsstatus tussen Surinaamse Nederlanders en autochtone Nederlanders is voor een groot deel verklaard door de bovenstaande factoren. Verreweg de belangrijkste factor blijkt opleidingsniveau te zijn, daarna werkloosheidsgeschiedenis, daarna arbeidservaring en nauwelijks leeftijd, huishoudensamenstelling en urbanisatiegraad. Een kenmerk van human capital is dat het nut ervan afhankelijk is van waar het is opgebouwd en waar het wordt toegepast. Het verschilt per land en generatie. Werkgevers kunnen vaak diploma’s en werkervaring uit de diverse landen niet goed op waarde te schatten, waardoor nietwesterse migranten relatief ver afstaan van evenredigheid.

Flexibiliteit van banen kan voor bijna de helft worden verklaard door factoren als ervaring in het bedrijf, algemene werkervaring, werkloosheidsverleden en opleiding. Hierin verschillen de generaties niet van elkaar.

Conclusie

De werkloosheid is gestegen en het aantal personen met een betaalde baan is afgenomen, de kloof tussen autochtone Nederlanders en niet-westerse migranten is verbreed. De positie van niet-westerse migranten is kwetsbaar, maar wel vooruit gegaan. De nettoparticipatie is gestegen en op de beroepsladder zijn ze geklommen. De werkloosheid is gestegen door de conjunctuur. De positie van Antillianen brokkelt af, werkloosheid neemt bij hen het meest toe. Hierbij speelt de instroom van kansarme jongeren een rol, die op de arbeidsmarkt buiten spel staan. Het aandeel Surinaamse Nederlanders met een betaalde baan daalt, met name bij de mannen, al blijft deze groep wel het best presteren van alle migranten. Marokkanen en Turken doen het relatief slecht, al klimmen zij wel op naar hogere niveaus en zijn ze minder vaak flexibel.

Migrantenvrouwen en jongeren hebben op twee manieren achterstand, maar toch maken ze een inhaalslag. Migrantenvrouwen en mannen verschillen weinig. Migrantenjongeren doen het wel nog veel slechter dan de ouderen, deels vanwege studie en flexibiliteit. Een groot deel van de achterstand van migranten kan verklaard worden door o.a. opleidingsniveau en arbeidsmarktervaring.

 

 

15 - Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland

 

Door: Huijnk & Dagevos (2012)

Het rapport begint met een voorwoord, waarin benadrukt wordt dat de positie van niet-westerse migranten (Turks, Marokkaans, Surinaams en Antilliaans) van de eerste en tweede generatie centraal staan, en dat er gebruik is gemaakt van SIM'11 (Survey Integratie Minderheden 2011). Vervolgens wordt een samenvatting gegeven en wordt vooruit geblikt op de conclusies.

De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland

Zorgen over de sociaal-culturele positie

De Volkskrant uitte in 2011 grote zorgen over de positie van Turkse jongeren. Het lijkt erop dat zorgen over economie en inkomen zijn toegenomen en de ervaren minderheden-problematiek minder duidelijk aanwezig is. Toch bestaan deze zorgen nog wel.

De sociaal-culturele positie gemeten

We maken onderscheid tussen integratie in de structurele of formele aspecten van de samenleving (dwz, positie binnen de sociale stratificatie) en integratie in de sociaal-culturele of informele aspecten van de samenleving (de mate waarin migranten groepen zich als aparte groep onderscheiden). Klassieke assimilatietheorieën voorspelden dat migranten-groepen en de oorspronkelijke bevolking uiteindelijk samen zouden gaan, maar die zijn sterk bekritiseerd en kloppen voor veel groepen niet. Ook zijn deze theorieën volgens velen te normatief.

Het denkraam van de integratietheorieën zijn dominant in dit rapport. Deze beschrijven hoe migranten zich verhouden tov autochtonen, en hoe dit zich ontwikkeld in de tijd. We gaan uit van een lineaire ontwikkeling en zetten daar bevindingen tegen af, die dus zeker niet lineair hoeven te zijn.

Esser conceptualiseerde 'platzierung', de structurele indicatoren van integratie, en drie dimensies die in verband kunnen worden gebracht met de sociaal-culturele positie:

  • Kulturation (verwerven van kennis en vaardigheden)

  • Interaktion (sociale afstand tussen minderheden en autochtonen

  • Identifikation (mentale en emotionele verhouding tussen minderheden en autochtonen)

     

Stand van zaken, ontwikkelingen en inzicht in verschillen

De studie is gericht op de stand van zaken en de factoren die de verschillen tussen groepen verklaren. 11% van de Nederlandse bevolking in 2011is van niet-westerse afkomst. 2/3e behoort tot 4 grote herkomstgroepen: het grootst is de Turkse groep, daarna de Marokkaanse, dan de Surinaamse en dan de Antilliaanse groep. Ook zijn er nieuwe migrantengroepen: vluchtelingen en Oost-Europeanen. Deze laatsten zijn niet meegenomen in dit rapport.

Gebruikte bronnen

De belangrijkste empirische bron is SIM'11, dat gebruik maakte van face to face interviews, en mixed mode onderzoek. 4125 + 2698 mensen deden mee. Voor het beschrijven van ontwikkelingen over tijd maken we gebruik van eerdere surveys zolang die beschikbaar zijn.

Het maatschappelijke klimaat: discriminatie en ervaren acceptatie

Insluiting of uitsluiting?

De positie van migranten is afhankelijk van zowel henzelf als de ontvangende samenleving. Intolerantie, uitsluiting, afwijzing en dis- criminatie kunnen ertoe leiden dat migranten zich afkeren van de samenleving en zich terugtrekken binnen de eigen etnische herkomstgroep. Hoe staat de Nederlandse bevolking tegenover niet-westerse migranten, en voelen migranten zich hier geaccepteerd? De beeldvorming over de integratie van migranten blijkt het meest negatief te zijn geweest aan het begin van deze eeuw. Sinds 2005 is dit iets beter geworden.

De ontvangende samenleving: opvattingen onder de Nederlandse bevolking

Veel mensen (53% in 2000 en 39% in 2010) zijn negatief over het aantal migranten in Nederland. Over de toelating van politieke vluchtelingen staat het overgrote deel van de Nederlanders positief, maar over economische migranten en huwelijksmigranten zijn we een stuk negatiever. Sinds 2004 wordt deze groep wel steeds iets positiever bekeken.

Ook het COB schetst het beeld dat de Multi-etnische samenleving niet populair is: twee derde vindt dat migranten zich moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur; bijna de helft vindt dat zo veel mogelijk asielzoekers moeten worden teruggestuurd. Dit verandert langzaam naar een wat positiever beeld van de multiculturele samenleving.

De ruime meerderheid vindt dat bij ontslag of promotie geen verschil mag worden gemaakt met migranten. Met de economische crisis zijn we iets meer onderscheid gaan maken. 35% vindt dat bij toewijzing van wonen Nederlandse gezinnen voorrang moeten krijgen. Ook dit daalde na 2004 en steeg weer wat sinds 2008.

Economische schaarste kan leiden tot uitsluiting van groepen, crisis kan leiden tot negatieve houdingen. Dit zien we een heel klein beetje terug in de cijfers, al zijn we sinds 2008 iets negatiever naar economische migranten en discrimineren we iets meer. Waarschijnlijk komen de kleine veranderingen doordat de werkloosheid onder autochtonen nog niet sterk is toegenomen, in Spanje is dat wel anders.

Het beeld van de migranten zelf (die zijn ondervertegenwoordigd in het onderzoek) is ook niet onverdeeld gunstig over de multi-etnische samenleving. Bijna de helft vindt dat het voor een wijk slecht is als er veel migranten komen wonen. Wel vinden veel migranten dat het goed is dat de samenleving bestaat uit mensen van verschillende culturen en dat migranten gelijke sociale rechten hebben. Autochtone Nederlanders denken dus het minst positief over de multi-etnische samenleving.

Percepties van discriminatie en acceptatie onder niet-westerse migranten

Discriminatie meten is moeilijk, omdat dader het niet snel toegeven en feitelijke discriminatie niet altijd zo wordt ervaren. Door praktijktests weten we wel dat er discriminatie plaatsvindt. Deze meten het gedrag van werkgevers, bij twee fictieve kandidaten met dezelfde relevante arbeidskenmerken en een andere etnische achtergrond. Ook simpelweg het vragen naar niet-westerse migranten over discriminatie is een manier van onderzoek. Veel migranten zegt af en toe zelf te maken hebben gehad met discriminatie: Surinamers 47%, Antillianen 43%, Marokkanen 41% en Turken 37%. 10% zegt heel vaak gediscrimineerd te worden. Ook blijkt dat migranten zelf vinden dat in de Nederlandse samenleving af en toe wordt gediscrimineerd.

Bij de Marokkaanse Nederlanders ervaart de tweede generatie meer discriminatie dan de eerste, vooral jongeren. Dit komt misschien door de associatie die er is tussen Marokkaanse jongeren en overlast. Bij andere groepen voelt de eerste generatie zich juist meer gediscrimineerd. Vooral bij Antillianen, die erg gesegmenteerd zijn: tweede generatie is goed geintegreerd, eerste generatie zijn veel kansarme jongeren. Die laatsten krijgen geen gunstigere positie, hebben vaak geen baan en zijn relatief vaak verdacht van criminaliteit.

Marokkaanse vrouwen zeggen meer gediscrimineerd te worden dan Marokkaanse mannen, terwijl bij andere groepen het juist vooral mannen zijn die dat zeggen. De laagst opgeleiden zeggen het minst te worden gediscrimineerd, maar ook de Antilliaanse hoogst opgeleiden ervaren weinig discriminatie. De hoogst opgeleiden ondervinden dit vaker, dit is de integratie-paradox: de best geïntegreerden voelen zich het meest gediscrimineerd. Dit kan deels worden verklaard door relatieve deprivatie: het voltooien van een opleiding leidt minder automatisch tot maatschappelijk succes. Ook volgen hoger opgeleiden misschien beter de politieke discussie en berichtgeving die vaak somber is.

Over tijd is de ontwikkeling in de perceptie van discriminatie grotendeels gelijk aan die van de persoonlijk ervaren discriminatie, behalve bij Turken. Bij Surinamers is een scherpe toename in ervaren discriminatie.

De reden van discriminatie (de aard) kan sterk uiteenlopen, vooral tussen Turkse / Marokkaanse Nederlanders (1) en Surinaamse / Antilliaanse Nederlanders (2). Bij (1) is het vaak etnische herkomst, en geloof (hoofddoek). Bij (2) is het vaak vanwege uiterlijk (huidskleur). Discriminatie in het openbaar kwam het vaakst voor, daarna op het werk en daarna in officiële instanties. Een derde van de ervaren discriminatie was bij het vinden van een baan, al is dit niet altijd zichtbaar. Uitzendbureaus blijken mee te werken aan discriminatoire verzoeken van werkgevers.

Discriminatie en acceptatie zijn onderling verweven, ervaren acceptatie is bij (2) hoger dan bij (1). Autochtonen zijn nog positiever. Hogeropgeleiden zijn relatief negatief over de ervaren acceptatie van migranten in de Nederlandse samenleving. De ervaren acceptatie is sinds 2002 afgenomen.

Beeldvorming over en van moslims

De discussie over de integratie gaat vaak over moslims. De helft van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders vindt dat Nederlanders geen respect hebben voor de islamitische cultuur, en een kwart vindt de leefwijzen van het Westen onverenigbaar met de islam. Moslims voelen zich grotendeels niet of nauwelijks gerespecteerd door de Nederlandse samenleving. Bijna de helft vindt dat Nederlandse vrouwen te veel vrijheden hebben. Veel autochtonen zijn inderdaad kritisch over de opvattingen en het gedrag van moslims. Slechts een derde vindt dat de meeste moslims in Nederland respect hebben voor de Nederlandse cultuur. Dat moslimvrouwen te weinig vrijheden hebben vindt maar liefst 81% van de autochtone Nederlanders.

Conclusies

Het maatschappelijke klimaat in Nederland is niet onverdeeld gunstig voor niet-westerse migranten. Het gaat iets de positieve kant op, maar er is veel onvrede. Over het geheel genomen zijn de opvattingen van autochtone Nederlanders over de multi-etnische samenleving in de afgelopen jaren weer wat positiever geworden. Hierin zijn Pim Fortuyn en Theo van Gogh belangrijk geweest. Migranten zijn ook de laatste jaren somberder geworden over de kansen van zichzelf.

Sociale verhoudingen tussen groepen

Sociale contacten en sociale afstand

Nu zullen feitelijke sociale contacten die groepen met elkaar onderhouden en hun opvattingen over de wenselijkheid daarvan centraal staan. Dit is relevant omdat onderling contact begrip kan vergroten, vooroordelen en conflicten kan doen afnemen, het vinden van een baan en taalvaardigheid bevorderen en etnische solidariteit mobiliseren.

De sociale afstand tussen groepen

De afstand die personen wensen te bewaren tussen henzelf en leden van andere groepen wordt onderzocht door te vragen hoe wordt gedacht over interetnische vriendschappen en huwelijken.

Vriendschappen worden door beide kanten niet afgewezen, maar huwelijken wel. Vooral Turkse en Marokkaanse Nederlanders hebben hier weerstand tegen. Antilliaanse en Suri- naamse Nederlanders staan overwegend positief tegenover Nederlanders als partner. Dit blijkt van invloed te zijn op daadwerkelijke sociale contacten. Hogeropgeleiden hebben minder bezwaar tegen een gemengd huwelijk dan lager opgeleiden, verschillen tussen de generaties zijn niet groot.

De gevoelsthermometer meet de sociaal-emotionele band door personen te vragen wat hun gevoel is voor een groep op een schaal van 1-100. Er is onder Nederlanders een neiging om groepen die lager in de hiërarchie staan meer te discrimineren.

De eigen groep wordt altijd het meest positief ervaren. Bij Nederlanders staan Surinamers het hoogst, daarna Turken, daarna Antillianen en Marokkanen. Ook bij veel andere groepen staan Marokkanen het laagst. Antillianen staan steeds lager in de lijst. De slechte beeldvorming wordt mede veroorzaakt door criminaliteit. Preferenties bij werknemers laten deze rangorde ook zien. Ouderen hebben een positiever gevoel bij autochtone Nederlanders dan jongeren. Opvallend zijn de lage scores bij jongere en Turkse en Marokkaanse Nederlanders van de tweede generatie.

Contacten van migranten met autochtonen

Surinaamse en Antil- liaanse Nederlanders vaker om met autochtone Nederlanders in de vrije tijd dan Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Een derde van de Turken heeft in de vrije tijd nooit contact met autochtonen. Lager opgeleiden, ouderen en leden van de eerste generatie hebben veel vaker in de vrije tijd geen contact met autochtone Nederlanders. Het aandeel migranten dat zegt ‘vaak’ met autochtone Nederlanders om te gaan gaat omlaag.

Is er meer contact met autochtone Nederlanders of met de eigen etnische herkomstgroep? Vooral Marokkaanse en Turkse Nederlanders gaan vooral met de eigen herkomstgroep om. De verschillen tussen de migrantengroepen zijn groot, en ook binnen de groepen varieert het sterk.

Tussen 1994 en 2011 is het aandeel dat in de vrije tijd meer contact heeft met de eigen herkomstgroep bij de Surinaamse, Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders niet erg veranderd. Er is geen duidelijke trend naar meer vrijetijdscontacten met autochtone Nederlanders.

Migranten die nooit autochtonen op bezoek krijgen zijn er bij Turken 45%, Marokkanen 35%, Surinamers 30% en Antillianen 29%. Er is sinds 2002 voor alle migrantengroepen een duidelijke ontwikkeling naar een steeds groter aandeel dat nooit bezoek krijgt van autochtone vrienden of buren. Er is dus een gelijkblijvend of teruglopend contact tussen migranten en autochtonen.

Er zijn vier groepen onderscheiden:

  • personen die zowel met autochtonen als met eigen groep omgaan

  • personen die alleen met autochtonen veel omgaan

  • personen alleen met eigen groep omgaan

  • personen die met beide niet veel omgaan

Veel Turken horen bij de eerste groep, en weinig Turken die weinig contact hebben met andere Turken. Dit geldt ook voor Marokkanen: vooral in de eerste groep. Alleen Antillianen zitten overwegend vaak in de tweede groep, maar ook vaak in de dubbele contacten-groep. Surinamers hebben vaak weinig contacten met autochtonen en met andere Surinaamse Nederlanders, vooral bij ouderen. Bij alle groepen zijn het vooral de jongeren en de tweede generatie die vaak contacten met autochtonen en met leden van de eigen groep hebben. De Antilliaanse tweede generatie kenmerkt zich met name doordat ze veel met autochtone Nederlanders en weinig met Antilliaanse Nederlanders omgaan.

Een gemengd huwelijk is een teken van vergevorderde integratie. Turkse en Marokkaanse Nederlanders met een huwelijk met een autochtoon schommelt rond de 10%. Huwelijkspartners van de eigen etnische herkomst komen veel vaker uit Nederland en steeds minder uit het land van herkomst. Er is dus een daling van het aantal migratiehuwelijken. Personen van Surinaamse en Antilliaanse origine trouwen veel vaker met een autochtone partner.

Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders hebben vaak contacten met andere migrantengroepen. Marokkaanse en vooral Turkse Nederlanders hebben minder contacten met andere migranten. Bij alle vier de migrantengroepen geeft meer dan de helft aan dat de vriendenkring gemengd is.

De beste vriend(in) komt hoofdzakelijk uit eigen etnische kring. Ook hier hebben de Turkse en Marokkaanse groepen nauwere banden met de eigen herkomstgroep dan Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders. De Turkse groep is het sterkst intern gericht.

Het perspectief omgekeerd: contacten van autochtonen met migranten

Autochtone Nederlanders gaan weinig met migranten om. Dit hangt samen met de gelegenheid tot contact, migrantenpopulaties zijn sterk geconcentreerd in de steden. Oudere en lager opgeleide autochtonen hebben het minst vaak contact met migranten.

Conclusies

De vier grootste niet-westerse groepen in Nederland verschillen onderling sterk, niet alleen tussen, ook binnen groepen zijn de verschillen groot, en autochtonen hebben weinig contacten met leden van migrantengroepen.

Taalbeheersing, waardeoriëntaties en het geloof

Culturele afstand

Positief voor het samenleven tussen groepen zijn gedeelde opvattingen, overtuigingen en een gemeenschappelijke taal. Negatief zijn grote ver- schillen in opvattingen en waarden de onderlinge sociale interactie. Culturele integratie (Kulturation) verwijst naar het verwerven van kennis en vaardigheden die nodig zijn voor verstandig en succesvol handelen en voor betekenisvolle interactie in een samenleving (Esser). Het brede proces van indivi- dualisering leert dat opvattingen en gedrag steeds minder worden bepaald door religie, familie of andere groepsbanden. Modernisering brengt secularisering, individualisering, democratisering en emancipatie. Traditionele opvattingen over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen kunnen een belemmering zijn voor de onderwijs- en arbeidsloopbaan van vrouwen. Niet-westerse migranten, met name van Turkse en Marokkaanse herkomst, hebben relatief vaak problemen met de acceptatie van homo- seksualiteit.

Taalbeheersing

Zowel de structurele als de sociaal-culturele integratie van migranten, als het verkrijgen van een baan worden beïnvloed door taal. Turkse Nederlanders praten thuis het vaakst geen Nederlands. Dit geldt voor een kwart van de Marokkaanse Nederlanders. Jongeren, leden van de tweede generatie en hogeropgeleiden spreker veel vaker Nederlands in de thuissituatie. Vooral bij Marokkanen is er een duidelijke toename in het gebruik van Nederlands in de thuissituatie, bij Turkse Nederlanders zien we dit niet. Van de Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders spraken de meesten al langer thuis Nederlands. Het in de her- komsttaal praten met de vader of moeder is in elf jaar tijd meer dan gehalveerd onder schoolgaande kinderen van Marokkaanse afkomst.

Nederlandse taalvaardigheid bestaat uit lezen, spreken en schrijven. Turkse Nederlanders beheersen de Nederlandse taal het minst, Surinaamse Nederlanders hebben de minste moeite met het Nederlands.

Bij de ouderen en de leden van de eerste generatie van Turkse of Marokkaanse afkomst zijn veel taalproblemen. Turks- en Marokkaans-Nederlandse vrouwen hebben gemiddeld genomen aanzienlijk meer moeite met het spreken van de Nederlandse taal dan mannen. Taalbeheersing is onder alle groepen sinds 1998 toegenomen.

Opvattingen

Autochtone Nederlanders hebben de meest progressieve opvattingen over de positie van mannen en vrouwen, al zijn de verschillen met Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders niet groot. Turkse en Marokkaanse Nederlanders denken minder modern, een kwart is het eens met de stellingen over de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw. Er wordt niet erg verschillend geoordeeld over de stelling dat een kind naar een school moet gaan die past bij het geloof van de ouders. Een merendeel van de Turkse en met name Marokkaanse Nederlanders (respectievelijk 62% en 74%) vindt het vervelend wanneer een dochter zou trouwen met iemand van een ander geloof.

Bij alle migranten zijn vrouwen wat moderner dan mannen. Ouder, lager opgeleid en van een eerste generatie zorgt voor wat minder moderne opvattingen. Over ongeveer dertien jaar was er een ontwikkeling naar modernere opvattingen, maar de laatste 4 jaar staakte dit.

Nederlanders zijn steeds liberaler gaan denken over medisch- ethische kwesties zoals euthanasie en abortus. De tweede generatie Antilliaanse en Surinaamse Nederlanders wijken hier nauwelijks van af. De afstand van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders in de tweede generatie tot de autochtone bevolking is aanzienlijk.

Turkse en Marokkaanse Nederlanders hebben een negatievere houding tegenover homoseksualiteit. Media berichten vaak over weggepeste homostellen, docenten en/of leerlingen die niet uit de kast durven te komen en geweld op straat tegen homoseksuelen door niet-westerse migranten. Een meerderheid van de Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders is van mening dat homoseksuelen met elkaar mogen trouwen. Het verschil in homoacceptatie is opvallend klein tussen de eerste en tweede generatie.

 

Het geloof

Bijna alle Turkse (94%) en Marokkaanse (98%) Nederlanders zijn moslim. Ongeveer twee derde van de Surinaamse (67%) en Antilliaanse Nederlanders (64%) en minder dan de helft van de autochtone Nederlanders (45%) rekent zichzelf tot een bepaald geloof. Bij de drie laatstgenoemde groepen zijn christenen sterk vertegenwoordigd. De Surinaams- Nederlandse groep bestaat voor een deel ook uit personen die het hindoeïsme (21%) en de islam (9%) aanhangen. Een deel van de Surinaamse Hindoestanen is moslim. Verder zijn binnen de Surinaamse groep ook de Javanen bijna allemaal moslim.

Tussen 1998 en 2011 is het aandeel Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders dat zich tot een geloof rekent gedaald. Bij de Turks- en Marokkaans-Nederlandse groep is dit niet het geval; het aandeel dat zich moslim noemt ligt in deze periode op hetzelfde hoge niveau.

Iets meer dan 40% van de gelovige Turkse en Marokkaanse Nederlanders gaat ten min- ste één keer per week naar de moskee. Vrouwen gaan veel minder vaak, voor hen is moskeebezoek geen religieuze verplichting. Ouderen, lageropgeleiden en leden van de eerste generatie bezoeken het vaakst een moskee. Iets minder dan 40% van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders tussen de 15 en 24 jaar gaat ten minste wekelijks naar de moskee. Dit is dus een iets lager cijfer dan het cijfer voor de groepen als geheel. In het achterliggende decennium is het moskeebezoek van Marokkaanse en Turkse Nederlanders toegenomen. Ook het moskeebezoek van de tweede generatie is in die periode gestegen (Maliepaard en Gijsberts 2012). Dit wijst dus niet op secularisering. Het geloof is en blijft belangrijk bij de Turkse en Marokkaanse groep. Dat blijkt ook uit de identificatie met het geloof. Het geloof onder moslims is sterk geïnternaliseerd, bij mos- lims van Marokkaanse komaf nog sterker dan bij de Turkse moslims. Wat verder opvalt is dat de identificatie met het geloof weinig varieert naar bijvoorbeeld leeftijd, generatie en opleidingsniveau. Ook jongeren en de tweede generatie hechten sterk aan het geloof en identificeren zich daarmee, waarbij de Marokkaans-Nederlandse jongeren en tweede generatie zich sterker met het geloof identificeren dan hun Turks-Nederlandse leeftijd- en generatiegenoten. Marokkaans-Nederlandse moslims zijn over het geheel genomen ook orthodoxer en vaker religieus actief dan de Turkse moslims.

Conclusies

Voornamelijk bij de eerste generatie migranten van Marokkaanse en vooral Turkse herkomst zijn taalproblemen. Alle indicatoren wijzen op een toenemend gebruik en betere beheersing van de Nederlandse taal. De opvattingen van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders zijn minder progressief dan die van autochtone Nederlanders. Marokkaanse en Turkse Nederlanders zijn gemiddeld het meest behoudend over genoemde onderwerpen. Het aandeel dat zich tot een geloof rekent is tussen 1998 en 2011 voor Turkse en Marokkaanse Nederlanders vrijwel stabiel gebleven en ligt op een hoog niveau. Ook de religieuze identificatie is bij hen onverminderd hoog.

 

 

Bindingen en sociaal vertrouwen

Binding met herkomstgroep en binding met Nederland

Turkse en Marok- kaanse Nederlanders identificeren zich vaak vooral met de herkomstgroep: een ruime meerderheid voelt zich in de eerste plaats lid van de eigen groep. Bij de Surinaamse en Antil liaanse Nederlanders voelt een minderheid zich vooral lid van de herkomstgroep. Onder personen van Marokkaanse origine voelt ongeveer een derde zich zowel Marokkaan als Nederlander. Bijna twee derde van de jongere Turkse Nederlanders (15-24 jaar) zich vooral Turks. Bij de Marokkaanse jongeren voelt meer dan de helft zich vooral Marokkaans. De Antilliaanse tweede generatie voelt zich maar zelden vooral Antilliaans. Er is een duidelijke relatie met opleidingsniveau. Bij Turken en Marokkanen is er weinig veranderd tussen 2002 en 2011, Antillianen en Surinamers voelen zich steeds meer Nederlander. Een derde van de personen van Turkse origine en bijna een kwart van de personen van Marokkaanse komaf voelt zich (helemaal) geen Nederlander. Surinamers en Antillianen voelen zich vaak beide, een dubbele identiteit.

Bij personen van Turkse en Marokkaanse origine komt de combinatie van een sterke identificatie met het herkomstgroep en een geringe identificatie als Nederlander het vaakst voor. Het verschil met Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders is groot. Zij voelen zich veel vaker Nederlander, al dan niet in combinatie met een sterke identificatie met de herkomstgroep.

Sociaal-emotionele bindingen

Het oordeel van de verschillende groepen over de Nederlandse samenleving is gevraagd in de vorm van een rapportcijfer. Alle groepen beoordelen Nederland met een voldoende en de onderlinge verschillen zijn niet groot. Binnen de Marokkaanse groep geven leden van de tweede generatie, jongeren en hoger- opgeleiden de Nederlandse samenleving gemiddeld een vrij laag cijfer. Over het algemeen schalen vrouwen de Nederlandse samenleving hoger in dan mannen. Turkse en Marokkaanse Nederlanders voelen zich het minste thuis in Nederland, vooral van de tweede generatie is dit zorgwekkend.

Ruim een kwart van de Turkse en Marokkaanse groep ziet Nederland niet als vaderland. De Surinaamse Nederlanders zien Nederland het sterkst als vaderland. Heimwee naar het herkomstland komt veel voor, maar de meerderheid wil toch in Nederland blijven wonen. De gevoelens van heimwee zijn wat vaker aanwezig bij vrouwen.

De banden van veel migranten blijven vaak niet beperkt tot de nationale landsgrenzen, maar spelen zich ook af over de grens. Hoewel de betrokkenheid bij transnationale activiteiten vaak gepaard gaat met een sterke mate van identificatie met het land van herkomst, vormt deze geen belemmering voor de integratie in de Nederlandse samenleving. Slechts een kleine minderheid heeft nooit contact met familie in het land van herkomst en het merendeel van de niet-westerse migranten bezoekt soms of elk jaar het land van herkomst. Van de Turkse (32%) en Marokkaanse (28%) huishoudens bezit een aanzienlijk deel een huis in het herkomstland. Onder de Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders is dit aandeel minder dan 10%.

Politieke betrokkenheid

Een derde tot de helft van de migrantengroepen is niet in politiek geïnteresseerd. Van de migrantengroepen volgen de Surinaamse Nederlanders het vaakst de politiek, gevolgd door de Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders. Migranten hebben minder de intentie om te gaan stemmen voor de Tweede Kamer dan autochtone Nederlanders.

Sociaal vertrouwen

De cohesie binnen de samenleving uit zich onder andere in het sociaal vertrouwen. Institutioneel vertrouwen gaat samen met meer participatie in organisaties en de politiek. In de periode 2002-2008 is het institutioneel en sociaal vertrouwen toegenomen. Autochtone Nederlanders (60%) hebben beduidend meer vertrouwen in andere mensen dan niet-westerse migranten. Bij Surinaamse Nederlanders is er relatief weinig vertrouwen in andere mensen. De eerste generatie Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders heeft opvallend weinig vertrouwen. Ook het vertrouwen in instituties is over het algemeen hoger bij de autochtone Nederlanders dan bij de migranten. Geen enkele migrantengroep geeft de regering gemiddeld een voldoende, de Turkse Nederlanders geven gemiddeld slechts een 4,5 als cijfer.

 

Verklaringen voor de sociaal-culturele positie

Waarom zijn er verschillen in de sociaal-culturele positie tussen en binnen groepen

De vraag is in hoeverre het lineaire idee van de integratie van de onderzochte migrantengroepen goed is. De gestegen omvang van de groepen en de toegenomen etnische concentratie in wijken in met name de grote steden kan hebben geleid tot grillige ontwikkelingen. De integratietheorieën veronderstellen dat meer blootstelling aan de ontvangende samenleving leidt tot toenadering. Echter, de verharding van het klimaat en de processen van uitsluiting kunnen ertoe leiden dat migranten zich distantiëren van autochtone Nederlanders en de Nederlandse samenleving. Migranten die kennis hebben genomen van het politieke en maatschappelijke debat van de afgelopen jaren zijn misschien meer geneigd om zich op de eigen groep terug te trekken. De segmented assimilation theory wijst erop dat structurele integratie met behoud van de eigen etnische identiteit goed mogelijk is.

 

16 - The economic incorporation of immigrants in 18 Western societies: origin, destination and community effects

 

Door: Van Tubergen, Maas en Flap (2004)

In dit artikel worden de verschillen besproken tussen arbeidsmarktparticipatie en werkloosheid in verschillende immigrantengroepen in verschillende landen. De stelling is dat twee 'macrodesigns' gecombineerd moeten worden om de economische integratie van immigranten beter te begrijpen. Dit betekent dat verschillende herkomstlanden én verschillende aankomstlanden met elkaar worden vergeleken. Er wordt namelijk vanuit gegaan dat er een 'origin effect' is (herkomstland heeft effect op de economische status); een 'destination effect' (land van aankomst heeft effect op de economische status) en een 'community effect' (specifieke relatie tussen herkomst en aankomstland heeft effect op de economische status). Compositionele hypotheses worden afgeleid van 'human capital theory', die zegt dat de selectie van menselijk kapitaal van belang is; en van discriminatietheorie, die zegt dat macro-effecten veroorzaakt worden door in-group voorkeuren en out-group vooroordelen. Data van 18 Westerse landen uit 1980-2001 worden gerapporteerd en geanalyseerd met 'multilevel technieken'. Aangetoond wordt dat de status van immigranten wordt bepaald door:

  • politieke onderdrukking in herkomstland;

  • inkomensongelijkheid;

  • geografische afstand;

  • contextuele effecten zoals religie,

  • linkse partijen in de overheid;

  • de grootte van de immigrantengemeenschap.

De hoeveelheid migranten in de VS, Canada en Australië is sinds de jaren '60 sterk gestegen, wat leidt tot zorgen over de economische positie van immigranten onder beleidsmakers. Micro-perspectieven over de oorzaken zeggen dat individueel menselijk kapitaal, dat immigranten meenemen, afhangt van zaken als educatie, taalvaardigheden, ervaring, leeftijd en duur van verblijf. Er zijn twee macroperspectieven met elk een ander onderzoeksdesign. De eerste vergelijkt verschillende immigrantengroepen in een land, en zegt dat de positie verschilt tussen herkomstland. De tweede vergelijkt een bepaalde groep immigranten uit een land in verschillende bestemmingslanden. Bij de laatste worden echter zelden grote verschillen gevonden.

Door deze twee perspectieven te combineren, onderzoeken we zowel het 'origin effect' als het 'destination effect'. Het grootste voordeel hiervan is dat dit een representatiever macro-beeld schept, het is beter te generaliseren voor zowel verschillende migrantengroepen als voor verschillende landen. Een tweede voordeel is dat een derde macro-effect gemeten wordt, namelijk het 'origin-by-destination effect', dat sommige groepen het in bepaalde landen veel beter doen.

Dit is al een paar keer gedaan, bijvoorbeeld voor niet-witte groepen in Londen en New York. Hieruit bleek dat tussen beide variabelen verschillen bestonden. De auteurs breidden de eerdere vergelijkende studies uit op meerdere manieren:

  • Een bredere hoeveelheid aankomstlanden: 18 westerse landen (Australië, Canada, VS en 15 Europese landen)

  • Het belang van herkomst, bestemming en gemeenschap is meer systematisch onderzocht, d.m.v. variatie te onderzoeken in bijvoorbeeld politieke situatie van de herkomstlanden, immigratiebeleid in bestemmingslanden en groepsgrootte van de gemeenschappen. Dit noemen ze macro-level variabelen.

  • Multilevel methodes zijn gebruikt om de verschillende niveaus in de data van elkaar te onderscheiden.

Twee belangrijke aspecten van economische integratie zijn bekeken: 'labor force participation' (deel van de beroepsbevolking dat wil werken) en employment (deel van de immigranten die ook echt een baan hebben). Om dit te onderzoeken zijn 100 bestaande studies verzameld en gestandaardiseerd. Een dataset werd samengesteld uit 18 bestemmingslanden, 187 herkomstgroepen, meer dan 900 combinaties van die twee en meer dan 300.000 immigranten.

 

Theorieën over de economische incorporatie van immigranten

Origine, bestemming, gemeenschappen: compositie of context?

De impact van origine en bestemming moet dus tegelijkertijd onderzocht worden. Hierbij wordt aangenomen dat het land van origine een verschil maakt in de economische positie van de immigrant. De politieke situatie kan hierbij een oorzaak zijn. Ook de landen van bestemming hebben invloed, door bijvoorbeeld integratiebeleid. Verder is de grootte van een immigrantengemeenschap in een land en de geografische afstand tussen herkomst en bestemming van belang.

Compositie-effecten ontstaan als de eigenschappen van individuen niet evenredig over een macro-groep verdeeld zijn, en de afhankelijke variabele beïnvloeden. Contextuele effecten ontstaan doordat eigenschappen van de macro-groep de individuele resultaten beïnvloeden, meer dan de individuele eigenschappen. Hieruit volgen twee theoretische perspectieven:

-'human capital perspective': het menselijk kapitaal wordt beïnvloed door educatie, ervaring, taalbeheersing en talent. Verschillen tussen groepen worden dus hierdoor uitgelegd.

- sociologisch perspectief: macro-factoren scheppen kansen en restricties voor immigranten, bijvoorbeeld door discriminatie.

In de theorie wordt economische incorporatie in het algemeen beschreven, gemeten door inkomen of beroepsstatus. Wij nemen aan dat mensen deelnemen aan de arbeidsmarkt om een baan te vinden. Mensen met meer menselijk kapitaal hebben meer kansen op die arbeidsmarkt en participeren dus ook meer. Sociologen zeggen dat discriminatie zorgt voor minder participatie.

Compositie-effecten

Volgens human capital theory is succes afhankelijk van vaardigheden: observeerbare en onobserveerbare vaardigheden. Observeerbaar is educatieniveau, taalbeheersing, werkervaring. Onobserveerbaar is vaardigheid, motivatie, talent. Dit is interessant voor dit onderzoek omdat macro-factoren een rol spelen in de selectie van de vaardigheden van immigranten. We zullen deze macro-factoren nu beschrijven en hypotheses formuleren:

  • Immigratiebeleid kan ervoor zorgen dat immigranten gunstig worden geselecteerd: migranten die asiel aanvragen worden beoordeeld op zaken als taalvaardigheid, ervaring en educatie, door middel van een puntensysteem. In deze landen verwachten we dat immigranten beter presteren.

  • Politieke eigenschappen van het land van herkomst kunnen van belang zijn, omdat onderdrukking en instabiliteit ervoor zorgen dat mensen verhuizen vanwege niet-economische redenen. Vluchtelingen zijn dus minder gunstig geselecteerd dan economische migranten, en zouden het minder goed doen op de arbeidsmarkt (volgens Chiswick).

  • Eigenschappen van de gemeenschap waarin migranten zich bevinden, bepalen de selectie van de migranten. Bijvoorbeeld, als er veel inkomensongelijkheid is in het land van herkomst, zijn het juist diegenen die minder getalenteerd zijn die migreren. Bij herkomstlanden met een grotere gelijkheid zijn het juist vaak de beter bedeelden die migreren, vanwege belasting voor hoge inkomens. Bestemmingslanden met hoge ongelijkheid trekken juist weer migranten aan met hoge onobserveerbare talenten. De hypothese is daarom dat hoe kleiner de inkomensongelijkheid bij het herkomstland in verhouding tot het land van bestemming, hoe beter de positie van immigranten op de arbeidsmarkt.

  • Gesuggereerd is dat migranten uit ontwikkelingslanden lagere vaardigheden hebben dan migranten uit meer ontwikkelde economieën. Migranten uit rijke landen kunnen makkelijker aanpassen doordat hun diploma's over te zetten zijn. Hoe meer economisch ontwikkeld het land van herkomst in verhouding tot het land van bestemming, hoe beter immigranten het dus zullen doen.

  • Geografische afstand tussen oorsprong en bestemming zorgt voor meer kosten voor de migratie, waardoor bij lange afstanden meer migranten zullen zijn met hoge onobserveerbare vaardigheden. Ook is terugkeer hierbij minder waarschijnlijk, waardoor het aantrekkelijker is te investeren in je eigen menselijke kapitaal (zoals de taal leren). Grotere afstand zou dus samen moeten vallen met betere prestaties.

  • Blootstelling aan de taal van het bestemmingsland in het land van oorsprong maakt integratie makkelijker: wie de taal al spreekt zal beter presteren op de arbeidsmarkt.

Contexteffecten

In het sociologische framewerk wordt gezegd dat discriminatie negatief uitwerkt op de positie van immigranten. Vooroordelen en voorkeur voor ingroup-leden zorgen voor minder en slechtere banen voor de immigranten, en lagere lonen. Sommige theorieën hierover richten zich op de rol van de overheid, anderen op de rol van de lokale bevolking en anderen op de rol van de immigranten zelf. De auteurs verwachten dat de overheid invloed heeft: een democratie en linkse partijen zouden leiden tot meer gelijkheid (Lenski). De hypothese is dat hoe langer er al linkse partijen in een politiek systeem aanwezig zijn, hoe beter de immigranten participeren in de arbeidsmarkt.

De sociale afstand die de lokale bevolking voelt tot immigranten zou ook een effect hebben. Een sympathetisch begrip tussen de groepen verschilt sterk, afhankelijk van cultuurverschil, fysieke gelijkenis en socio-economische achtergrond. Een grote afstand leidt tot discriminatie. Dit wordt in deze studie gemeten dmv verschillen in religie en het gemiddelde niveau van educatie. Een groter verschil hierin zou samengaan met grotere sociale afstand, en slechtere arbeidsparticipatie onder immigranten.

De relatieve grootte van een groep immigranten kan een belangrijke factor zijn op het niveau van gemeenschappen. Dit heeft op twee manieren met discriminatie te maken:

  • vooroordelen zijn groter wanneer een immigrantengroep groter is, omdat ze dan beter zichtbaar zijn in de maatschappij en een potentiële dreiging vormen voor de economische en politieke positie van de lokale bevolking.

  • grotere immigrantengroepen presteren economisch vaak beter dan kleinere, omdat de immigranten elkaar dan helpen. Dit voorspelt dus juist het tegenovergestelde dan de etnische dreiging-hypothese.

Tot slot speelt de discriminatie van vrouwen binnen immigrantengroepen nog een rol. Onder immigranten is vaak een groter verschil in arbeidsparticipatie tussen de geslachten, doordat culturele patronen uit de landen van oorsprong vastgehouden worden. Kortom: hoe hoger de arbeidsparticipatie bij vrouwen in het land van oorsprong, hoe hoger de prestaties van de immigranten op de arbeidsmarkt.

 

Data, meting, en modellen

Data

De gegevens zijn verzameld en gestandaardiseerd. De enquêtes werden gegroepeerd in een enkele transnationale dataset, genaamd 'International File of Immigration Surveys' uit 2004. 115 beroepsbevolkings-studies werden uitgevoerd in 15 EU-landen tussen 1992 en 2001. Drie criteria werden gesteld aan de studies:

  • de hoeveelheid immigranten moest groot genoeg zijn, representatief voor een land

  • het moesten standaard enquêtes zijn met gefixeerde antwoord-categorieën

  • de afhankelijke en onafhankelijke variabelen moesten vergelijkbaar zijn met die van dit onderzoek

Alleen eerste-generatie immigranten zijn meegenomen in de analyse, met een leeftijd van 25-54 en zowel mannen als vrouwen.

De afhankelijke variabelen

De immigranten werden opgedeeld in: werkend (betaalde baan), werkloos (werkzoekend) & inactief (alle anderen, zoals studenten, huisvrouwen enz.).

De onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen zijn gerelateerd aan het land van bestemming, van oorsprong, de immigrantengemeenschap, micro- en macroniveaus:

  • aanwezigheid van een puntensysteem (voor immigrantenselectie)

  • aanwezigheid van linkse partijen in de politiek gedurende de laatste 10 jaar (1 bij een eenpartij-regering; 0.5 bij een coalitie; 0 wanneer niet in de regering)

  • politieke onderdrukking in land van herkomst, in termen van politieke rechten (1=vrije verkiezingen; 7=onderdrukkend regime of oorlog) en burgervrijheid (1=vrije meningsuiting, religie en economische activiteit; 7= geen religieuze vrijheid, politieke angst, enz)

  • religieuze origine (wel of niet een Christelijke meerderheid)

  • participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt

  • inkomensongelijkheid (in land van oorsprong, in verhouding tot land van bestemming)

  • economische ontwikkeling (BNP in land van oorsprong in verhouding tot land van bestemming)

  • geografische afstand tussen de landen

  • officiële taal (wel of niet hetzelfde in beide landen)

  • groepsgrootte (grootte van de immigrantengroep tov totale populatie.

  • gemiddeld opleidingsniveau

     

Individuele controlevariabelen waren: leeftijd, duur van verblijf, educatie (laag / midden / hoog), taalvaardigheid.

Op macro-niveau waren er 2 controlevariabelen: economische kansen (werkloosheid bij autochtonen) & enquêtesoort (er kan een verschil zijn tussen enquêtes die alleen afgenomen zijn bij immigranten en bij de gehele populatie)

Analyse en modellen

De methode die de onderzoekers gebruikten wordt omschreven met de volgende termen:

  • 'logit regressie-technieken' (eerst arbeidsmarktparticipatie meten, dan van het actieve deel meten of ze een baan hadden), apart voor mannen en voor vrouwen.

  • multilevel technieken. Hierdoor kon de variatie tussen zowel micro- en macroniveaus uitgelegd worden.

  • 'random intercept models' met twee niveaus: micro en macro.

  • 'cross-classified models' origine en bestemming worden parallel aan elkaar gemaakt omdat ze elkaar beïnvloeden.

Omdat de variabelen fluctueren (mensen veranderen van beroepsstatus) worden de bestemmingslanden 'tijd-afhankelijk' gemaakt, zodat meer dan 100 'bestemming/jaar'-eenheden werden gemaakt, ipv 18 landen.

 

Resultaten

Beschrijvende analyse

Eerst zullen we ons beperken tot mannelijke immigranten uit Duitsland, Italië, Marokko, Turkije, Engeland. 89.7 % van alle actieve mannelijke immigranten hadden een baan. Duitsers hadden een bovengemiddeld hoge baan (94.3%), Marokkanen een lage (71%). Ook hadden veel meer Duitsers dan Marokkanen een baan in zowel Nederland en België. In Italië had maar 71.3% van de actieve immigranten een baan, in België werkte 81.4%, in Zweden 82.5%, Luxemburg 97.5%, VS 94.7%, Portugal 94.6%. Immigranten uit Duitsland en Italië waren vaker werkloos in België dan in Luxemburg. Het land van bestemming blijkt de kans op een baan sterk te beïnvloeden, onafhankelijk van het land van oorsprong.

In België heeft 66.7% van de Turkse immigranten een baan, lager dan in andere landen: in Duitsland 80.6%. De omstandigheden voor Duitsland zijn dus veel gunstiger specifiek voor Turken dan de omstandigheden in België.

Variatiecomponenten

Hoeveel verschilt de arbeidsmarktparticipatie tussen landen van oorsprong en bestemming? Veel variatie bestaat tussen de landen. Voor mannen loopt de participatie meer uiteen per bestemmingsland dan voor land van oorsprong, terwijl dit voor vrouwen andersom is. De kans op werk voor vrouwen wordt meer bepaald door de kenmerken van het herkomstland. Voor mannen veranderde de kans op werk aanzienlijk in verschillende jaren. Over het algemeen blijkt dat herkomstland de kans op werk sterk determineert.

Hypothese testen

Van de compositionele hypotheses is de verwachting dat een puntensysteem tot betere resultaten leidt niet uitgekomen. Immigranten uit landen met meer onderdrukking hebben wel minder kans op werk, die hypothese is significant bevestigd. Niet-economische redenen voor migratie zorgt dus voor een minder gunstige selectie. Ook de hypothese van de relatie tussen inkomensongelijkheid in het land van oorsprong en lagere participatie is bevestigd. Alleen bij vrouwen zorgde dit niet voor een hogere arbeidsmarktparticipatie. In landen met grote ongelijkheid zijn het dus inderdaad de minst getalenteerden die emigreren.

Immigranten die uit een meer economisch ontwikkeld land komen hadden gek genoeg niet meer kans op een baan. Dit gaat dus sterk in tegen het idee dat uit rijkere landen degenen met de beste vaardigheden verhuizen.

Geografische afstand had een differentieel effect op de prestaties van immigranten: lange afstanden leiden wel tot selectie van immigranten die eerder een baan vinden als ze dat willen, maar (vooral vrouwen uit deze groep) bleven ook vaker buiten de arbeidsmarkt. De hypothese dat bekendheid met de taal van het aankomstland positief uitwerkt wordt niet ondersteund, behalve bij mannen waarvan die taal in het land van oorsprong officieel was. Voor vrouwen had dit geen effect.

Contextuele effecten zoals de aanwezigheid van linkse partijen in de regering en de dominantie van het Christendom in het herkomstland worden beiden bevestigd: deze zorgen voor een betere positie van de immigranten. Ook de hypothese dat culturele patronen zoals de norm dat vrouwen werken worden meegenomen is bevestigd: werkende vrouwen in het herkomstland leidt tot veel werkende vrouwen in het land van aankomst.

Leden van grotere groepen immigranten deden het economisch gezien niet minder goed: ze waren vaker actief maar dit had geen duidelijk effect op banen. Ook de hypothese over educatie klopt niet, lagere educatie van een immigrantengroep ging samen met een hoger niveau van arbeid. Wel waren hoger opgeleiden minder vaak werkloos.

Resultaten simuleren en illustreren

We hebben dus laten zien dat context en compositie voor een deel de positie van immigranten verklaren. Dit zullen we nu illustreren met voorbeelden. Politieke onderdrukking, Gini ratio, geografische afstand en officiële taal spelen een rol. Groepen met op deze punten ideale omstandigheden kunnen een tot 55% hogere kans hebben op een baan.

Van de 922 immigrantengroepen in de studie, waren er 27 gunstig geselecteerd: uit landen met lage onderdrukking, een lage Gini ratio, grote geografische afstand en dezelfde officiële taal in aankomst en bestemmingsland. Van deze groepen had 93% een baan. 97 groepen waren ongunstig geselecteerd, van hen had gemiddeld 74% een baan. Een voorbeeld van de eerste groep is de Britse immigrantengroep in Australië (95% een baan), een voorbeeld van de ongunstige groep is de Irakezen in Zweden (56% een baan). Het verschil van 39 procentpunten zegt genoeg.

Conclusie en discussie

Het doel van dit artikel was om de macro-effecten op arbeidsmarkt-participatie en kans op werk van immigranten te onderzoeken. De auteurs zeiden dat een combinatie van een vergelijking tussen herkomstlanden en een vergelijking tussen landen van aankomst tot een beter beeld zou leiden. Daarom werd een een dubbel vergelijkend onderzoek opgezet, zodat 'origin-by-destination' (gemeenschappen) onderzocht konden worden. De resultaten kunnen dmv verschillende perspectieven onderzocht worden:

  1. We kunnen ons afvragen of het nuttig is zowel herkomst als bestemming als gemeenschap mee te wegen. De variatie in de dataset leert ons van wel.

  2. In hoeverre kunnen macro-verschillen geinterpreteerd worden in termen van selectie en discriminatie? Enkele hypotheses over selectie van vaardigheden bij immigranten zijn bevestigd. Onder andere immigranten met een economische drijfveer zijn gunstiger geselecteerd.

  3. Welke hypotheses hebben geen empirische ondersteuning gekregen? De hypothese over het puntensysteem is niet bevestigd, wellicht vanwege het feit dat niet de 'betere' immigranten hierdoor worden aangetrokken, maar simpelweg immigranten uit andere landen. Ook illegale, ongedocumenteerde migranten kunnen dit beeld vertekenen. Ook werd de hypothese niet bevestigd die zei dat immigranten uit sterk ontwikkelde economieën betere diploma's zouden hebben en dus eerder een baan zouden hebben. Misschien hebben migranten uit armere landen meer te winnen en zullen ze eerder in menselijk kapitaal investeren. Er bleek ook geen relatie te zijn tussen groepsgrootte en (discriminatie en) economische integratie, wat betekent dat immigranten uit grote groepen dus niet meer als bedreiging gezien worden, maar elkaar meer helpen en dus eerder een baan vinden.

  4. Waren de resultaten anders voor de twee afhankelijke variabelen en tussen mannen en vrouwen? De participatie in de arbeidsmarkt van immigrantenvrouwen is niet verklaard door de hypotheses, behalve door de hypothese van politieke onderdrukking, christelijke origine, participatie in land van origine en groepsgrootte. Participatie van vrouwen is zeer complex, en hangt van factoren af die hier niet meegenomen zijn, zoals de aanwezigheid van jonge kinderen.

  5. Zijn de resultaten anders dan die van eerder onderzoek? Ja: er was weinig bevestiging voor de hypotheses van skill-selection, waarschijnlijk omdat het onderzoeksdesign toen anders was.

Tot slot is er meer onderzoek nodig om de methodologie en substantieve aanpak van dit onderzoek toe te passen op vraagstukken over gemengde huwelijken, politieke participatie en residentiële segregatie.

17 - Human Smuggling as a Transnational Service Industry Evidence from Austria

 

Door: Veronika Bilger, Martin Hofmann and Michael Jandl (2006)

Het is over het algemeen geaccepteerd dat tijdens de Jaren 1990 de georganiseerde mensensmokkel enorm is toegenomen in Europa. Verschillende krantenartikelen, televisiedocumentaires, politierapporten etc. hebben als onderwerp de harde realiteit van de mensensmokkel. In toenemende mate wordt mensensmokkel aan georganiseerde misdaad gelinkt. Hierdoor is het een bedreiging voor de soevereiniteit en de interne veiligheid van landen. En zorgt het voor uitbuiting van mensen die zich in hulpeloze situaties bevinden. Hierdoor staat de strijd tegen illegale migratie, mensen smokkel en handel hoog op de agenda voor de wetshandhaving, zowel in Europa als daarbuiten.

Dit artikel benadert mensensmokkel vanuit een nieuw perspectief. Dit artikel is namelijk geschreven op basis van 46 diepte interviews met ‘ gesmokkelde migranten’. Maar ook op een groot aantal andere bronnen. Het fenomeen mensensmokkel wordt geconceptualiseerd als een transnationale diensten industrie dat structureel anders is van ander transnationale illegale activiteiten waar mensensmokkel vaak mee wordt geassocieerd. Zoals mensenhandel en het smokkelen van goederen (zoals wapens of drugs)

Wanneer men kijkt naar de structuur en de dynamiek van mensensmokkel is het belangrijk dat er een goede definitie bestaat van het te onderzoeken onderwerp. De definitie van mensensmokkel en handel, toegepast door de VN conventie tegen Transnationale georganiseerde misdaad biedt een goed begin punt.

Smuggling of Migrants shall mean the procurement, in order to obtain, directly or indirectly, a financial or other material benefit, of the illegal entry of a person into a State Party of which the person is not a national or permanent resident.

Voor mensenhandel geeft de VN de volgende definitie.

Trafficking in Persons shall mean the recruitment, transportation. Transfer, harboring or receipt of persons, by the means of the threat or the use of force or other forms of coercion, of abduction. Of fraud, of deception, of the abuse of power or a position of vulnerability or of the giving or receiving of payments or benefits to achieve the consent of person having control over another person, for the purpose of exploitation. Exploitation shall include, at a minimum, the exploitation of the prostitution of others or other forms of sexual exploitation, forced labor or services, slavery or practices similar to slavery, servitude or the removal of organs.

Volgens deze definities zijn mensensmokkel en mensenhandel substantieel verschillend. Mensensmokkel betekend het helpen van mensen met het illegaal oversteken van de grens en illegale toegang verschaffen tot een land. Daarom heeft het altijd een transnationaal element. Dit geldt niet altijd voor mensenhandel, waarbij het kernelement uitbuiting is. Hierbij hoeven er niet per se grenzen overgestoken te worden. Als er wel grenzen over worden gegaan kan dit zowel op illegale wijze als op legale wijze.

Door de afwezigheid van uitbuiting bevinden gesmokkelde migranten zich niet in dezelfde situatie als de slachtoffers van mensenhandel. Dit heeft wettelijke en praktische gevolgen voor de aanpak van welke groep door de wethandhaving. Ook heeft het verschil in definitie een wezenlijke invloed op de onderzoeksopzet, dit onderzoek is namelijk alleen gericht op gesmokkelde immigranten.

Background: Human Smuggling to Austria

De bevindingen in dit artikel zijn vooral gebaseerd op de interviews met migranten die ten minste één keer in contact zijn gekomen met mensen smokkelaars tijdens hun reis naar Oostenrijk. Alle geïnterviewden woonden dus in Oostenrijk of trokken door Oostenrijk. In het algemeen lijkt Oostenrijks case erg op de rest van mensensmokkel in andere centraal Europese landen. Maar er zijn wel een paar specifieke verschillen. Na de val van de muur in 1989 werd mensensmokkel een zeer duidelijk waarneembaar fenomeen in Oostenrijk. Vooral door haar historische banden en haar geografische ligging is Oostenrijk een land dat een belangrijke fase vertegenwoordigt voor het proces van mensensmokkel door Oost, Zuid Oost en Centraal Europa.

In het volgende deel zal een kort overzicht gegeven worden van de indicatoren van mensensmokkel en waarbij Oostenrijk als achtergrond wordt toegelicht.

Het is moeilijk om statements te maken over mensenhandel op basis van kwantitatieve data, omdat het veelal ongedocumenteerde en ongeobserveerde gebeurtenissen betreft. Hierdoor kan mensensmokkel en onregelmatige migratie niet precies worden vastgesteld. Wel kan er op basis van gedocumenteerde migratie een schatting gemaakt worden van de totale migratie, waardoor men wel trends kan vaststellen. Zo steeg tussen de jaren 1993 en 1999 het aantal gearresteerde migranten sterk toe en nam het aantal arrestaties van mensensmokkelaars ook sterk toe. Ook uit de gegevens van 2000-2003 is de zelfde trend zichtbaar.

Oostenrijk wordt veelal als een doorreis land gezien en niet als een eindbestemming, dit zijn vaak meer West Europese landen.

Conceptualizing human smuggling as a service industry

Tegenovergesteld van hoe mensensmokkel meestal wordt afgebeeld in de media, als een bepaalde tak van georganiseerde misdaad, blijkt uit dit onderzoek iets anders. In de meeste gevallen wordt de mensensmokkel niet gedomineerd door maffia achtige criminele structuren, in tegendeel, in veel regio’s bestaat er een complexe markt met veel verschillende smokkeldiensten, geleverd door een groot aantal verschillende aanbieders.

Uit verschillende interviews blijkt dat er hevige competitie bestaat tussen smokkelaars. Ook vind er samenwerking plaats tussen smokkelaars (bijvoorbeeld samen verschillende onderdelen van een route).

De aanwezigheid van een groot aantal aanbieders (smokkelaars) een klanten van smokkeldiensten ( gesmokkelde migranten) leidt de auteurs er toe om mensensmokkel te definiëren als een transnationaal diensten industrie.

In de meeste landen is mensensmokkel een illegale activiteit wat ook de dienst op zich beïnvloedt. Hierdoor worden migranten ook zo min mogelijk geïnformeerd over de gang van zaken. Dit is voor hen erg lastig. Maar het is ook interessant voor de effecten hiervan op de structuur van de mensensmokkel industrie. Om een theoretisch framework op te zetten om deze effecten te kunnen analyseren worden eerst een aantal concepten uitgelegd vanuit economische theorie.

A market with imperfect information

In veel van de economische theorie is de basis aanname van de analyse van consumenten, producenten en markt gedrag dat iedereen op de juiste manier op de hoogte is van alle informatie. Als dit niet het geval is, volgen een paar interessante implicaties voor marktgedrag.

Dit is ook terug te zien in dit onderzoek. Om verschillende redenen (maar vooral omdat smokkelaars hun diensten niet zichtbaar willen maken voor de autoriteiten) beschikken potentiele cliënten maar over beperkte informatie over de kwaliteit van de smokkelaarsdiensten. Dit is een voordeel voor smokkelaars om verschillende redenen. Zij hebben een lagere kans op beschuldiging door de politie. Ook kunnen ze hun cliënten intimideren waardoor ze tijdens de reis meer controle kunnen hebben over hen en ze kunnen hogere prijzen vragen aan mensen die niet weten of de kwaliteit van de ene smokkelaar hoger is dan die van een smokkelaar.

Aan de andere kant is het ook een nadeel voor smokkelaars ( deze asymmetrische verdeling van informatie). Het is moeilijk voor smokkelaars om potentiele cliënten ervan te overtuigen dat hun diensten beter zijn dan die van een ander. Het antwoord hierop komt in verschillende onderdelen, smokkelaars hebben verschillende manieren ontwikkeld om te laten zien dat ze betrouwbaar zijn voor potentiële cliënten.

Dealing with imperfect information

Een redelijk voor de hand liggende en makkelijke manier op de risico’s voor de cliënten te verminderen is door de betaling aan te passen aan het gevaar van de reis. Zo kunnen smokkelaars bijvoorbeeld een aanbetaling vragen en als de reis voltooid is pas de rest van het bedrag.

Een tweede manier is om gegarandeerde smokkel aan te bieden, specifieke arrangementen kunnen verschillen en bijvoorbeeld bestaan uit een tweede of derde poging. Hierdoor kunnen high quality smokkelaars zich onderscheiden van de rest en daardoor ook meer geld vragen voor hun diensten.

Een derde (en waarschijnlijk meest belangrijke middel van smokkelaars om potentiele cliënten te overtuigen van hun kwaliteit en betrouwbaarheid) is de opbouw van reputatie en vertrouwen. Het is echter moeilijk om in deze branche te adverteren o.i.d. Daarom is mond tot mond reclame het meest belangrijk, propaganda van geslaagde operaties is de beste reclame.

Research methods and interview techniques

De algemene onderzoeksmethode die gebruikt is in dit onderzoek zijn een grondige analyse van de beschikbare literatuur en van wettelijke en administratieve documenten, een uitgebreide analyse van media berichten van de periode 1996-2003, een analyse van tientallen rechtszaken en 22 semigestructureerd interviews met experts. Ook zijn voor een inside perspective 46 interviews afgenomen met migranten die gebruik gemaakt hebben van de diensten van smokkelaars, dit waren narratieve interviews. Dit omdat het de ervaringen van de verteller laat zien en daardoor ook nieuwe aspecten kan aandragen voor het onderzoektopic.

Mobilization and preparation

Illegale migranten die de hulp in roepen van professionele mensenhandelaren hebben ook te maken met een aantal beperkingen wanneer zij hun land van bestemming kiezen.

Migranten netwerken en professionele smokkelaars kunnen tot een bepaalde hoogte de bestaande information deficits verminderen. Maar uit het onderzoek blijkt dat migranten altijd te maken hebben met imperfect information, hoe goed zij zich ook voorbereiden op hun migratie project.

Endowment with capita land the role of credit

The hoge kosten die samen hangen met mensensmokkel, is een factor van grote invloed. Uit schattingen blijkt dat voor veel van de migranten de prijzen voor mensensmokkel zo hoog zijn, dat zij deze niet alleen kunnen op hoesten. Bovendien verschillende de prijzen door bijvoorbeeld de manier van transport. Om de reis te kunnen betalen is het vaak zo dat mensen bezittingen moeten verkopen, of op een andere manier krediet moeten verschaffen. Dit gebeurt vaak door geld te lenen van vrienden, familie of gewone leningen van de bank.

The role of networks

Vanuit een migranten perspectief gezien hangt de keuze voor een bestemmingsland af van de wens om naar een land te gaan dat een aantal gunstige omstandigheden biedt. Zodat zij hun onderliggende migratie doelen kunnen behalen. Om zulke landen te identificeren en toegang tot deze landen te verschaffen, vertrouwen migranten op de hulp van anderen. Het blijkt dat het verkrijgen van betrouwbare informatie erg lastig is voor migranten. Het gebruiken van hun migranten netwerk informatie is een manier om hiervoor te compenseren. Massey et al. (1996: 198) definieert migranten netwerken als a set of interpersonal ties that connect migrants, former migrants, and non-migrants in origin and destination areas through ties of kinship, friendship and shared community origin. Deze netwerken kunnen bijdragen aan het verminderen van sociale, economische en emotionele kosten waarmee migranten te maken mee kunnen krijgen.

 

The role of migrant networks and the refugee community

Migrantennetwerken spelen op twee manieren een belangrijke rol. Ten eerste kunnen zij een bron vormen voor cruciale en betrouwbare informatie. Ten tweede wordt er van deze netwerken verwacht dat zij helpen bij de overgangsfase ( accommodatie, zorg etc.). Dit is vooral van belang als migranten ongedocumenteerd het land binnen komen. Daarom vormt zo’n migrantennetwerk een belangrijk criteria bij het kiezen van een bestemmingsland.

Het betekent echter niet dat zij door deze netwerken over voldoende kennis beschikken. Het contact is vaak heel los en bestaat vaak uit een aantal telefoontjes en meestal van horen zeggen informatie. Imperfect information hangt echter niet alleen af van onvolledige communicatie. Een deel van de beschikbare informatie is altijd riskant, omdat mensensmokkel en migratie van onzekere aard zijn. De consequenties kunnen daarom nooit compleet worden voorspeld.

Ook is er veel bewijs voor systematische informatie bias, er worden vooral succesverhalen verteld die niet altijd overeen komen met de werkelijkheid, maar wel een bepaald beeld vormen voor de toekomst van migranten. Hierdoor krijgt men over optimistische verwachtingspatronen.

The role of smuggling networks

The karakterisering van migratie netwerken als autonome sociale structuren die institutioneel stabiel worden en continue de migratiestroom in stand houden, kan ook toegepast worden op de netwerken voor professionele smokkelaars. De functie van smokkelaars is verschoven van faciliterend naar rekruterend en controle. Ook uit dit onderzoek blijkt dat smokkelaars actief deelnemen aan het organiseren van smokkeloperaties.

De rol van smokkelaars wat betreft het contoleren en leveren van informatie naar hun klanten toe wordt minder goed begrepen. Zij houden namelijk bewust informatie achter voor hun cliënten of geven verkeerde informatie als onderdeel van hun strategie.

Deze vorm van deceptie begint al vroeg in het proces van mensensmokkel, bij het eerste contact. Zo kunnen ze bijvoorbeeld de informatie krijgen dat al hun papier werk wordt geregeld, terwijl dit achter af niet zo blijkt te zijn.

Deze strategie heeft twee voordelen. Ten eerste maakt het cliënten meer afhankelijk van de steun van de smokkelaars, waar mee zij als eerst contact mee hadden. Hierdoor zullen zij minder snel overstappen (tijdens de reis) naar een andere smokkelaar. Ten tweede, door cliënten niet te informeren kunnen hun operaties undercover blijven.

Smokkelaars spelen een belangrijke rol in het kanaliseren van migratie door migratie te richten naar of door bepaalde landen, of deze landen juist te vermijden. Dit is aan de ene kant het resultaat van de pogingen van de smokkelaars om gunstige routes te gebruiken. Aan de andere kant zijn smokkelaars ook beperkt in hun keuzes. Bijvoorbeeld In welke routes zij kunnen kiezen of naar welke landen zij kunnen gaan. Smokkelaars bieden daarom vaak bepaalde routes aan in plaats van dat zij inspelen op de wensen van cliënten.

 

Recruitment and Advertisement

De overweldigende meerderheid van de geïnterviewden kozen voor de hulp van mensensmokkelaars, omdat zijn dit zagen als de meest veel belovende en professionele manier om een bepaalde bestemming te bereiken. Contact maken met smokkelaars werd veelal als makkelijk beschouwd. Zij zochten contact op strategische plaatsen of reisden eerst naar een grote hub (steden, havens etc.) Deze hubs zijn de enige constanten in de mensensmokkel, terwijl de politie juist zocht naar routes, die juist steeds veranderen.

Deze Hubs zijn erg belangrijk voor de mensensmokkel omdat grote groepen migranten verzameld kunne worden en wat het overdragen van een smokkelorganisatie naar een andere organisatie mogelijk maakt. Bovendien zijn deze hubs gericht op mensensmokkel waardoor er ook andere diensten zich hier bevinden die mensensmokkel makkelijker maakt.

Ook vluchtelingenkampen zijn plekken waar recruiters migranten werven voor mensensmokkel.

Ook al hebben veel migranten de keuze uit veel verschillende smokkelaars, veelal kiezen de migranten voor de diensten van smokkelaars die werden aangeraden door vrienden of familie.

Organizational structures

De respondenten gaven aan dat er een duidelijk verschil is tussen particuliere smokkelaars en smokkelaars die onderdeel zijn van een groter netwerk. Waarbij de particuliere smokkelaar alles zelf regelde en op zich namen, en veelal alleen kortere afstanden afleggen. De grotere netwerken hebben een hiërarchische opbouw met functies met verschillende taken. Zo heeft de organisator of de smokkelaar bijvoorbeeld de hoofverantwoordelijkheid. De migranten hadden echter alleen contact met tussenpersonen en nooit met de organisator zelf. Daarnaast bestaat de organisatie uit recruiters en guides. De guides zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van de operatie, zij lopen dan ook het meeste risico, maar spelen wel een zeer belangrijke rol in het smokkelproces. De meningen over de Guides van de migranten liepen erg uit een, sommige positief andere zeer negatief. Maar over het algemeen blijkt dat een slechte behandeling eerder uitzondering is dan regel. Het slecht behandelen van cliënten zorgt namelijk voor een slecht reputatie waardoor nieuwe cliënten vinden moeilijk wordt.

Human Smuggling in stages: Prices, risks and information

De mate van persoonlijk risico hangt af van de prijs dat de migrant betaald voor de diensten.

Ook de manier van transport speelt mee, net als de af te leggen afstand etc.

 

Van de 46 individuen hadden maar 7 genoeg geld om direct naar hun gewenste bestemming te reizen. Alle andere reisden in verschillende stappen. Veelal moesten in deze tussen fases manier verzinnen om genoeg geld te verdienen om de volgende stap te kunnen uitvoeren.

 

Ondanks al deze gevaren, waren migranten hier van wel op de hoogte, ze hadden daarom duidelijke afwegingen gemaakt. Zij maakten afwegingen wat betreft kosten en risico’s en namen op basis hiervan besluiten.

 

Risk, reputation and trust

 

De migranten kijken dus vooral naar de kosten en de risico’s van de smokkeldienst. Maar wat vooral belangrijk was, was de reputatie van de smokkelaar, dit was veelal doorslaggevend. Deze reputatie kan bijvoorbeeld worden opgebouwd door succesverhalen van andere migranten. Als immigranten niet tevreden waren kozen zijn tijdens stops voor een andere dienstverlener.

 

De onafhankelijke, particuliere smokkelaars werden over het algemeen gezien als het meest betrouwbaar en hadden daarom ook de grootste voorkeur.

 

Om een goede reputatie te behouden bieden veel smokkelaars een soort verzekering, om zo hun kwaliteit te waarborgen. Zo mogen ze het vaker proberen als ze bijvoorbeeld de eerste worden gearresteerd. Deze garanties hebben een dubbel doel. Ze stellen aanbieders er toe in staat hogere prijzen te vragen voor hun diensten. Aan de andere kant geeft het ook een signaal af dat de diensten van hoge kwaliteit zijn.

 

Conclusions

Ten eerste is de reputatie van de smokkelaar zeer belangrijk, dan wel niet doorslaggevend. Maar ze kunnen maar in beperkte mate informatie verschaffen, omdat ze risico lopen opgepakt te worden door de politie. Hierdoor is het een vrij risicovol vak.

Het feit dat reputatie en vertrouwen zo belangrijk is maakt het anders dan andere illegale activiteiten.

Als laatste laat deze studie zien dat migranten veel opties tot hun beschikking hebben om de risico’s die samenhangen met mensen handel zo laag mogelijk te houden.

De algemene conclusie is dat het algemene beeld dat gesmokkelde migranten compleet in dienst staat bij de smokkelaars niet klopt. Door de beschikbaarheid van informatie is de markt in enige mate transparant. Omdat smokkelaars afhankelijk zijn van hun reputatie.

18 - Controlling ‘Unwanted’ Immigration: Lessons from the United States, 1993-2004

 

Door: Wayne A. Cornelius (2005)

 

Het hoofddoel van dit artikel is om uit te zoeken welke elementen, van de strategie van de Amerikaanse Regering betreft immigratie, hebben gewerkt en welke niet. En bovendien mogelijke verklaringen voor deze uitkomsten aan te dragen. Deze analyse laat zien dat de meest belangrijke beleidslessen, betreft het controleren van ‘niet-gewilde’ immigratie, negatief zijn gebleken. Tot zo ver is er namelijk geen bewijs gevonden dat het verdrievoudigen van grensbewaking voor minder ongeautoriseerde immigratie leidt. Terwijl het wel onbedoelde effecten tot gevolg heeft. Een andere vraag die besproken wordt in de conclusie is waarom de gefaalde strategie voor immigratie controle gebruikt blijft worden. Terwijl er steeds meer bewijs is dat laat zien dat deze strategie een lage efficiency heeft. Dat de immigratie de afgelopen decennia is toegenomen is zeker, maar hoeveel van deze immigratie is daadwerkelijk ongewild? En hoeveel hiervan is de uitkomst van de beleidsplannen die illegaliteit generen? Elke beoordeling van de effectiviteit en de consequenties van de Amerikaanse immigration control measures begint bij het behandelen van de kwestie van intentionaliteit.

 

Uit survey onderzoek onder de Amerikaanse bevolking blijkt dat ze geen uitgebreider immigratie beleid willen, maar ze willen geen totale stop van immigratie. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat men een strikter immigratiebeleid wil. Ook blijkt dat er veel tegenstrijdige opinies heersen. Zo geloven sommigen wel dat immigranten voor lagere lonen zorgen en voor een hogere werkloosheid. Terwijl andere denken dat immigranten alleen de banen krijgen die autochtonen niet willen doen.

 

Als laatste zien Amerikanen de immigratie kwestie niet als iets heel erg belangrijks. Het wordt door weinig mensen gezien als een van de grootste problemen waar de regering iets aan moet doen. Dus het anti-immigratie sentiment is wel wijd verbreid maar zit niet erg diep. Alleen onder bepaalde omstandigheden is dit wel het geval, bijvoorbeeld bij bepaalde anti immigratie campagnes en als het te maken heeft met de terroristische aanslagen van 9/11. Het huidige Amerikaanse beleid om immigratie te controleren laat zowel de lage saillantie als de ambivalentie zien die heersen onder het Amerikaanse volk. De Amerikaanse strategie benadert alleen de aanbodzijde: de stroom van illegale migranten. Het doet namelijk niets om de vraag naar arbeidsmigranten te verminderen. Hierdoor is het beleid niet voldoende om ongewilde migratie te beperken.

 

A Border-Centered Strategy of Immigration Control

 

Een van de paradoxen van de recente geschiedenis van de VS is dat er een explosieve toename plaatsvond van ongeautoriseerde immigratie, terwijl Amerika meer geld uitgaf aan immigration controle dan ooit tevoren, en dan voornamelijk aan strengere grensbewaking. Sinds 1993 zijn de uitgaven hiervoor verviervoudigd.

 

In plaats van dat deze nieuwe bronnen werden verspreid over de gehele zuidelijke grens, werd er voor gekozen om zich te richten op vier relatief korte delen van de grens. Deze stukken werden door een groot deel van ongeautoriseerde immigranten uit Mexico gebruikt. Deze strategie was bedoeld om potentiele immigranten af te schrikken. En dat zijn daarom niet hun dorp zouden verlaten om te gaan immigreren naar de VS. Het idee hierachter was dat als men de hooftoegangswegen naar de VS konden controleren de geografie de rest zou doen. Gebergten en woestijnen zouden mensen moeten afschrikken om te gaan emigreren.

Het versterken van de zuidelijke hoofdtoegangswegen werd op verschillende manieren gedaan. Er werd bijvoorbeeld een meters hoge hek geplaatst. Migranten hebben echter op verschillende manieren geprobeerd om toch de grens over te steken, bijvoorbeeld door tunnels te graven onder het hek door. Ook op andere manieren werd de grens bewaakt, door belichting en videosurveillance. Maar een groot deel van de grensbewaking wordt nog steeds gedaan door agenten die in hun voertuig zitten en de grens op deze manier bewaken, door te letten op beweging etc. Maar een groot deel van de zuidelijke grens wordt nog niet zwaar bewaakt.

 

Uit onderzoek is gebleken dat het percentage recidivisten is gestegen de afgelopen jaren. Deze trend is door de immigratie autoriteiten geïnterpreteerd als bewijs dat het geconcentreerde grensbewakingsbeleid werkt. Maar volgens de auteur zou dit alleen zo zijn, als recidivisten na een aantal poging het niet opnieuw proberen.

Lange afstand repatriëring is een optie dat de VS van tijd tot tijd gebruikt heeft om direct herintreden te ontmoedigen. Al blijkt dit niet een heel efficiënte strategie.

 

Efficacy and Unintended Consequences of Concentrated Border Enforcement

 

Wat voor impact heeft de ongekende grensbewaking van de laatste tien jaar gehad op de toestroom van ongeautoriseerde migranten vanuit Mexico? In de periode 1994 tot 2001 steeg het aantal aanhoudingen langs de zuidelijke grens sterk. Daarop volgde een sterke daling voor twee jaar, waarop daarna weer een toename zichtbaar was (zie ook figuur 2). Maar wat zeggen deze fluctuaties in de arrestatiestatistieken over de daadwerkelijke stroom van ongeautoriseerde migranten? In de eerste stijgende periode moesten de migranten en smokkelaars leren omgaan met de nieuwe obstakels, maar in de jaren daarop was dit leerproces voltooid waardoor het aantal arrestaties sterk daalde. Bovendien zorgden arrestaties nu voor hogere kosten voor migranten, waardoor zij minder vaak de grens overstaken (van VS naar Mexico). Zij bleven daarvoor dan langer in de VS.

 

De stijging vanaf eind 2003 kan verklaard worden door het herstel van de Amerikaanse economie wat veel nieuwe immigranten aantrekt voor een baan in de Verenigde Staten. Deze analyse van trends is echter speculatief. Echter is er veel bewijs van verschillende bronnen dat strengere grensbewaking effectiever is geweest voor het ophopen van ongeautoriseerde migranten in de VS zelf dan ze daadwerkelijk ‘buiten de deur te houden’. Deze conclusie is consistent met de robuuste toename van het aantal illegale immigranten die in Amerika leven tijdens de periode van striktere grensbewaking.

De meest eenduidige consequentie van de post-1993 grensversterking strategie is dat illegale toegang tot Amerika niet langer plaats vind in de buurt van grote steden maar juist in afgelegen, minder ontwikkelde regio’s.

 

Doordat de grensbewaking strikter is geworden, heeft een groter percentage de hulp gezocht van professionele mensensmokkelaars. Om zo de kans om gearresteerd te worden te verkleinen. Hierdoor de prijs voor de diensten van smokkelaars zeer sterk gestegen. Desalniettemin hebben de mensensmokkelaars zich zelf nog niet uit de markt geprijsd, omdat de vraag hoog blijft.

De post-1993 strategie voor grensversterking heeft ook voor de fysieke gevaren voor illegale toegang tot de VS sterk vergroot. Veel migranten zijn overleden tijdens hun poging om de grens over te steken, bijvoorbeeld door uitdroging of verdrinking.

Een laatste consequentie van de post-1993 grensversterking strategie is dat georganiseerde waakzame activiteiten werden gestimuleerd. De paramilitaire groepering opereren nu in alle vier de staten die grenzen aan Mexico. Ze zijn sterk bewapend en bezitten zeer hoogstaande technologie.

Het is mogelijk dat, door middel van meer personeel en beter technologie, de huidige strategie uiteindelijk wel resultaat kan boeken. Maar het tijdsframe voor effectiviteit is zeer onvoorspelbaar en het is ook goed mogelijk dat door extra investeringen in dit beleid de huidige trends alleen maar sterker worden.

 

Policy Alternatives

Theoretisch gezien zijn er zijn een aantal alternatieven beschikbaar voor Amerikaanse beleidsmakers de huidige strategie voor immigratie beperking. De eerste zou zijn, terug gaan naar de status quo ante. Door de vier bestaande grensversterkingsregio’s af te breken. Maar politiek gezien zou dit lastig worden omdat elke regio weer zijn eigen politieke achtergrond heeft.

 

Een andere optie zou zijn om de gehele grens met Mexico te versterken, of door de grens verder te versterken over een grotere afstand waardoor de kleine grensovergangen beter gemonitord zouden kunnen worden. Dit zou echter vele miljarden dollars kosten. En tot nu toe blijkt dat migranten op een bepaalde manier toch een omweg kunnen vinden, bijvoorbeeld door de hulp van mensen smokkelaars

 

Een andere benadering tot immigratie beperking is om minder nadruk te leggen op grensbewaking en juist naleving van de immigratie wetten op de werkvloer te versterken.

Tot nu toe bestaat zo’n wet al wel maar op de naleving hiervan wordt nauwelijks gecontroleerd. Hierdoor geeft de regering het signaal af dat interne versterking niet belangrijk is, maar dat de nadruk ligt op grensversterking. Om de aantrekkingskracht van Amerikaanse banen te verminderen, moet er aan de ene kant meer gecontroleerd worden, vooral bij grotere bedrijven. Dit moet gekoppeld worden aan systematische pogingen om ongeautoriseerde immigranten weg te halen als die werkzaam zijn bij zulke bedrijven. Want door mensen alleen te ontslaan, verspreidt het proces zich alleen.Het Amerikaanse congres loopt niet echt warm voor zulke ( of soort gelijke economische) maatregelen.

 

Een andere benadering is om de toegang tot public services te beperken, om zo illegale migratie en langer blijven in de VS wordt tegen gegaan. In 1990 werd dit in Californië ingevoerd maar dit had een averechts effect. Mensen gingen niet terug naar hun land waar ze vandaan kwamen, maar maakten nu geen gebruik meer van instanties als zorginstellingen. Al met al heeft deze hervorming geen zin en zorgt het alleen maar voor grote sociale problemen.

 

Het legaliseren van de migratie stroom tot haar maximum is ook een optie. De Verenigde Staten zou de legale toegang tot low skilled employment kunnen vergroten. Zo kunnen er bijvoorbeeld gastarbeiders programma’s worden opgezet of door meer verblijfsvergunningen uit te geven. Het huidige beleid richt zich nu voornamelijk op seizoen medewerkers, maar dit heeft een groot nadeel. Het sluit niet aan bij de vraag van werkgevers en werknemers.

Vanuit een publiek beleidsperspectief zou het het beste zijn als er meer permanente verblijfsvergunningen werden toegestaan. Dit zal meer weerstand oproepen dan een beleid dat zich richt op seizoen medewerkers, maar het heeft waarschijnlijk wel betere effecten op de lange termijn.

Op de lange termijn zou de meest effectieve benadering zijn om immigratie te beperken, het creëren van alternatieven zijn voor emigratie. Zo zou men banengroei in de gebieden waaruit veel migranten komen kunnen stimuleren.

 

Conclusion: Why Does a Failed Policy Persist?

 

Ten eerste is het huidige beleid, met zeer zichtbare grensbewaking een manier om aan het volk te laten zien dat de regering nog steeds controle hebben over immigratie.

Ten tweede, in de periode na 9/11 wordt immigratiebeperking en antiterrorisme pogingen vaak samengebracht. En het continue laten zien dat de grens wordt bewaakt, symboliseert de oplossing om terrorisme aan te vechten. Zelfs als het niets doet om de veiligheid daadwerkelijk te vergroten.

Ten derde, de meest belangrijke, de Amerikaanse economie (21e eeuw) heeft een grote vraag naar arbeidsmigranten, veelal laag opgeleiden. Deze vraag sluit niet aan op het huidige beleid. Daardoor wordt het aantal mensen die belang hebben bij een uitbreiding van het immigratiebeleid steeds groter. Dit is te zien in de ambivalentie die heerst in de Amerikaanse publieke opinie. Het is daarom onwaarschijnlijk dat er snel consensus zal ontstaan over wat het huidige immigratiebeleid zou moeten vervangen. De afwezigheid van overeenstemming over alternatief beleid leidt er toe dat migranten de meeste kosten en gevaren dragen, terwijl de werkgevers en consumenten profiteren.

19 - The economics of human trafficking and labour migration: Micro-evidence from Eastern Europe

 

Door: Toman Omar Mahmoud & Christoph Trebesch (2010)

 

Introductie

 

De uitbuiting en het verhandelen van mannen, vrouwen en kinderen is een wereldwijd humanitair probleem. Een recent onderzoek schat dat wereldwijd ten minste 12 miljoen mensen onder dwang werken. Ongeveer een vijfde van deze mensen worden uitgebuit als resultaat van mensenhandel. Deze moderne vormen van slavernij zijn zeer winstgevend. En ook een van de meest verschrikkelijke manieren om te handelen. Mensen handel wordt gezien als de snelst groeiende brom van inkomsten voor georganiseerde misdaad, en op drugs en wapenhandel na een van de meest belangrijke manier van inkomsten

Vele decennia werd er geen aandacht geschonken aan mensenhandel, de afgelopen jaren is dit echter veranderd. Het onderwerp heeft dus grote politiek relevantie, de schrijvers zien echter weinig wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp, vooral op economisch vlak. Hierdoor is er weinig kennis betreft mensenhandel als een economisch fenomeen. Een reden hiervoor is dat het erg moeilijk is om betrouwbare en representatieve data te verzamelen. Dit paper gebruikt microdata om mensenhandel te onderzoeken. Hun theoretische argument is gebaseerd op het vraag en aanbod model. In een notendop stellen zij dat handel en uitbuiting een verdrietige maar voor de hand liggende consequentie is van de migratie druk, in een wereld met gesloten grenzen. De toenemende, maar onbevredigde vraag voor legale migratie mogelijkheden heeft geleidt tot een voedingsbodem voor criminele organisaties en uitbuitende werkgevers. Die geleerd hebben hoe ze kunnen profiteren van de vraag van mensen om in het buitenland te kunnen werken.

De auteurs verwachten dan ook dat het risico van mensenhandel het hoogste is in gebieden met een hoge migratieverhouding. Dit zou op twee manier verklaard kunnen worden. Aan de ene kant de vraag zijde van de mensenhandel markt (criminelen die rekruteren voor werkgevers in het buitenland). De kosten voor handelaren zullen lager zijn in deze gebieden. Ten eerste omdat het makkelijker is om mogelijke slachtoffers te vinden, omdat veel mensen vanaf die gebieden vertrekken. Ten tweede door de agglomeratie van shadow migration industries (hieronder vallen bedrijven die bijvoorbeeld valse reisdocumenten regelen). De aanwezigheid van deze bedrijven geeft mogelijkheden voor menshandel, omdat zij bijvoorbeeld samen kunnen werken.

Aan de andere kant staat de aanbodzijde van de mensenhandel markt. Namelijk de kwetsbare individuen die in het buitenland willen werken. Al met al verwachten de auteurs dat de handels risico’s hoger zal zijn in gebieden waar de migratie hoog is. Omdat handelaren profiteren van de lage rekruteringskosten en de meelift kansen en/of doordat de mensen die vertrekken vanuit gebieden met veel migratie makkelijker voor de gek gehouden kunnen worden.

Om dit te testen gebruiken de onderzoekers een nieuw en uniek survey die gehouden is onder 5513 willekeurig gekozen huishoudens, uit 82 regio’s in Wit Rusland, Bulgarije, Moldavië, Roemenië en Oekraïne. (Deze landen behoren tot de meest belangrijke ‘source countries’ voor mensenhandel wereldwijd). Mensenhandel wordt gedefinieerd als een situatie waarin een individu die naar het buitenland reist gedwongen wordt om te werken voor weinig of geen loon. Dit is dus iets anders dan mensensmokkel, omdat dit gebeurt met de toestemming van de immigrant en hangt ook niet samen met uitbuiting. 108 van de 1563 migranten families gaven aan dat zij een slachtoffer van mensenhandel in de familie hadden. In dit onderzoek ik ook een casestudy opgenomen van Moldavië, omdat in dit land mensen het meest voor komt van alle 5 onderzochte landen. ( 1679 migranten)

De belangrijkste uitkomst ligt op dezelfde lijn als de verwachtingen van de onderzoekers. Het risico op Individuele mensenhandel neemt toe als de migratie stromen van een regio of streek toeneemt. Het voorkomen van migratie en andere vormen van migratiedruk blijken de belangrijkste predictoren te zijn voor mensenhandel op huishoudelijk niveau. Dus mensenhandel neigt plaats te vinden op plaatsen waar de migratie stromen het grootst zijn. De uitkomst blijft bestaan als men controleert voor selectie effecten, een groot aantal huishouden en migratie eigenschappen en eigenschappen van lokaliteit, regio en land. Ook vinden de onderzoekers sterker bewijs voor de vraag factoren dan voor de aanbod factoren. Bovendien kunnen zij nog twee resultaten geven. Ten eerste, illegale migratie patronen vergroten risico’s op mensenhandel. Ten tweede zouden bewustzijns campagnes bij kunnen dragen om mensenhandel te verminderen.

Definities

Voor dit paper is het cruciaal dat de definities duidelijk zijn. Zo is het hoofddoel van smokkelen om de illegale toegang naar een ander land van een persoon te faciliteren. Smokkelen gebeurd in het algemeen met de toestemming van de immigrant en de smokkelaar krijgt er voor betaald. Mensenhandel gaat altijd samen met de schending van mensen rechten en ernstige vormen van uitbuiting. Het hoofddoel van mensenhandel is uitbuiting, ofwel seksuele uitbuiting, ofwel andere vormen van economische uitbuiting. De termen mensenhandel, uitbuiting en smokkelen zijn echter gerelateerd aan elkaar.

Determinanten voor mensenhandel

Een fundamentele voedingsbodem voor mensenhandel en uitbuiting is de economische situatie van mensen in armere regio’s van de wereld, die kwetsbare mensen emigreren om beter mogelijkheden zoeken in het buitenland.

Mensenhandel en werkmigratie in Oost Europa

De landen die bestudeerd zijn in dit onderzoek ondervonden allemaal grote en veelal seizoensgebonden migratiestromen na de val van de Sovjet Unie. De voornamelijk drijfveren voor migratie in de omgeving zijn slecht levensomstandigheden en een gebrek aan banen en migratie netwerken.

Mensenhandel als een bijeffect van internationale werkstromen

De auteurs stellen dan mensenhandel een onvermijdelijk bijeffect is van migratie in een met grote inkomens verschillen, maar gesloten grenzen. De oorzaken zijn hiervoor al eerder uitgelegd.

Data en empirische strategie

Voor de analyse maakten de onderzoekers gebruik van een survey die was gemaakt in opdracht van de International Organization for Migration, daarnaast werd Moldavië als casestudy gebruikt. De afhankelijke variabele in dit onderzoek was of the geïnterviewde een slachtoffer van mensenhandel in de familie (close familiy) had.

Concluderende opmerkingen

De resultaten voor de Oost Europese context hebben een aantal implicaties. Ten eerste, beleidsmakers die zich bezig houden met mensenhandel moeten de belangrijke rol van migratie erkennen. De auteurs stellen dan ook dat men bewustzijns campagnes en ander anti mensenhandel beleid moeten starten in de gebieden met groten migratie stromen. Ten tweede, stellen zij dat hun resultaten op gebied van risico bewustzijn en informatie gebruikt kunnen worden voor beleidsinitiatieven om zo mensenhandel te verminderen. Ten derde laten de resultaten een link zien tussen illegale immigratie patronen en mensenhandel. Als laatste vonden de onderzoeker indicatoren dat grote gemeenschapsmigratie netwerken de risico’s vergroten en ambigue effecten hebben.

Al met al, lijkt het dat de markt van mensenhandel en het aantal daar bijbehorende slachtoffers zal blijven stijgen, zolang migratiedruk hoog blijft.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
513