Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Begrippenlijst Cultural Psychology

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1 Introductie


Begrip

Betekenis

Cultuur

1) Elk idee, geloof, techniek, gewoonte, of gebruik dat verworven is door het leren van anderen en 2) Een groep mensen die bestaat binnen een bepaalde gedeelde context.

Central Processing Unit (CPU)

Visie op het brein door Shweder (1990), waarbij het brein gezien wordt als onafhankelijk van de inhoud waar het over denkt of de context waarin het denkt opereert

Universele toegankelijkheid

Volgens de theorie van Norenzayan en Heine (2005): psychologische processen die bestaan in alle culturen, worden gebruikt om dezelfde problemen op te lossen en in alle culturen even toegankelijk zijn.

Universele functionaliteit

Volgens de theorie van Norenzayan en Heine (2005): psychologische processen die bestaan in verschillende culturen en worden gebruikt om dezelfde problemen op te lossen, maar in bepaalde culturen toegankelijker zijn dan in andere culturen.

Universele existentialiteit

Volgens de theorie van Norenzayan en Heine (2005): psychologische processen waarvan wordt gezegd dat ze bestaan in verschillende culturen, maar niet noodzakelijk gebruikt worden om dezelfde problemen op te lossen.

Niet-universele processen

Volgens de theorie van Norenzayan en Heine (2005): psychologische processen die niet in alle culturen voorkomen en waarvan gezegd kan worden dat het culturele uitvindingen zijn

Kleurenblinde benadering

Benadering van multiculturaliteit die inhoudt dat verschillen tussen groepen genegeerd worden waarbij wordt aangenomen dat iedereen hetzelfde is.

Etnocentrisme

Dit verwijst naar de neiging van mensen om andere culturen te veroordelen door ze te vergelijken met de standaard van onze eigen cultuur.

Russische cultureel-historische school

Stroming die er van uit ging dat mensen interacteren met hun omgeving door middel van de ‘gereedschappen’ of ideeën die door mensen zijn bedacht en die aan hen doorgegeven zijn door de geschiedenis.

Hoofdstuk 2 Cultuur en cultureel leren


Theory of mind

Verwijst naar het vermogen om te begrijpen dat andere mensen een eigen brein hebben en dat hun perspectief en bedoelingen kunnen afwijken van je eigen perspectief en bedoelingen.

Imiterend leren

Een vorm van cultureel leren waarbij het doel en gedragsstrategieën van het geïmiteerde model worden geïnternaliseerd.

Evenarend (emulative) leren

Vorm van cultureel leren waarbij wordt gefocust op wat het model lijkt te doen. Er wordt dus gelet op de gebeurtenissen die plaatsvinden, en niet op wat het model probeert te bereiken.

Ratel (ratchel) effect

Verwijst naar het verschijnsel dat Culturele informatie mettertijd groeit in complexiteit en vaak ook in nut. We spreken dan van cumulatieve culturele evolutie.

Sociale brein hypothese

Theorie die beargumenteert dat we een primaten een relatief groot brein hebben omdat primaten die succesvol met de sociale relaties binnen de groep konden omgaan hadden meer primaten waarmee gepaard werd, hadden veilige bronnen en konden zichzelf en het nageslacht beschermen tegen gevaar.

Neocortex ratio

De neocortex is vooral verantwoordelijk voor probleem oplossen. Dieren die in grotere sociale groepen leven hebben een grotere neocortex.

Hoofdstuk 3 Het ontstaan en standhouden van cultuur


Dichtstbijzijnde oorzaken

Bij het ontstaan van culturele verscheidenheid: dit soort oorzaken hebben een directe en onmiddellijke relatie met de effecten.

Afstandelijke oorzaken

Bij het ontstaan van culturele verscheidenheid: dit soort oorzaken zijn de kleine verschillen die leiden tot effecten op langere termijn, vaak door indirecte relaties.

Opgeroepen cultuur

Alle mensen hebben biologisch gecodeerde gedragsrepertoires die potentieel toegankelijk zijn, die alleen worden aangesproken als de juiste situationele condities aanwezig zijn.

Overgedragen cultuur

Mensen leren bepaalde culturele gewoonten door sociaal leren of door een voorbeeld te nemen aan mensen die dicht bij hen wonen.

Natuurlijke selectie

Proces waarbij individuen met gunstige eigenschappen met een erfelijke basis meer kans op overleving hebben dan soortgenoten zonder deze eigenschappen.

Seksuele selectie

Verwijst naar het idee dat de individuen die het beste een gezonde partner kunnen lokken de grootste kans op overlevend nageslacht hebben.

Replicatoren

Genen zijn de replicatoren bij biologische evolutie; bij culturele evolutie zijn dat ideeën. Replicatoren moeten een lange levensduur hebben, vruchtbaar zijn en de replicatie moet snel kunnen plaatsvinden.

Memes

De kleinste units van culturele informatie die getrouw overgedragen kunnen worden.

Epidemiologie van ideeën

Aanhangers van dit standpunt gaan er vanuit dat er geen directe replicatie van ideeën is, maar dat de imitator een mentale representatie in zijn eigen brein creëert van het originele idee van de uitvinder.

Dynamische sociale impact theorie

Deze theorie veronderstelt dat individuen elkaar beïnvloeden, en dat ze dat vooral doen bij mensen die ze vaak ontmoeten.

Tijdelijke legendes

Angst veroorzakende verhalen die een informatieve waarde hebben, maar vaak niet waar zijn. Tijdelijke legendes komen in veel culturen voor.

Minimale tegen-intuïtieve ideeën

Beweringen die verrassend en ongewoon zijn in de zin dat ze onze verwachtingen overtreden, maar die niet te bizar zijn. Verhalen met deze beweringen worden vaak goed onthouden door mensen.

Individualistische culturen

Culturen die een verscheidenheid aan gewoontes en gebruiken omvatten die individuen aanmoedigen om hun persoonlijke doelen boven de collectieve doelen te stellen en zich van anderen te onderscheiden.

Collectivistische culturen

Deze culturen omvatten allerlei gewoontes, gebruiken en sociale regels die individuen aanmoedigen om meer nadruk te leggen op collectieve doelen.

Flynn-effect

De bevinding dat Mensen van huidige generaties gemiddeld een hoger IQ hebben dan mensen van de vorige generaties.

Raven’s Matrices

De intelligentietest die wordt gezien als de meest pure IQ-test, omdat voor deze test geen specifieke kennis van cultuur of van taal is vereist.

Subjectief welbevinden

Het gevoel van tevredenheid over iemands eigen leven; dit is een voorbeeld van cultuur die vaak standhoudt over generaties heen, zelfs in het geval van grote veranderingen.

Meervoudige onwetendheid

De tendens van mensen om collectief de gedachten die het gedrag van anderen verklaren, verkeerd te interpreteren. Mensen worden hierbij meer beïnvloed door wat ze geloven dat andere mensen denken dan door wat anderen werkelijk denken.

Hoofdstuk 4 Cultureel en psychologisch onderzoek


Etnografieën

Rijke beschrijvingen van culturen, die vaak gekleurd zijn door de bril van de antropoloog die de etnografie heeft geschreven.

Methodologische equivalentie

Dit wil zeggen dat een onderzoeksmethode door verschillende culturen op identieke wijze wordt waargenomen.

Generaliseerbaarheid

De mate waarin bevindingen uit een onderzoek van toepassing zijn op de gehele doelpopulatie.

Power

Het vermogen van het onderzoek om een effect waar te nemen dat ook werkelijk aanwezig is.

Onafhankelijke variabele

De variabele in een onderzoek die gemanipuleerd wordt.

Afhankelijke variabele

De niet-gemanipuleerde variabele die gemeten wordt bij een onderzoek.

Gemiddelde bias

De tendens van proefpersonen om op een (7-)puntsschaal, lopend van 1 (heel erg mee oneens) tot 7 (heel erg mee eens), rond het midden van de schaal te gaan zitten qua antwoorden.

Uiterste bias

De tendens van proefpersonen om op een (7-)puntsschaal, lopend van 1 (heel erg mee oneens) tot 7 (heel erg mee eens), aan de uitersten van de schaal te gaan zitten qua antwoorden.

Standaardisatie

Hierbij wordt eerst het gemiddelde van de scores van een proefpersoon gemeten, en daarna worden de individuele items vergeleken met de gemiddelde score van de betreffende proefpersoon.

Inschikkelijkheidsbias

De tendens van proefpersonen om het met bijna alle beweringen op een vragenlijst eens te zijn.

Referentiegroep-effecten

De neiging van mensen om vragen te beantwoorden op basis van een vergelijking met anderen die op hen lijken.

Deprivatie-effecten

De neiging van mensen om iets meer te waarderen wanneer het minder aanwezig is

Experimentele methode

De manipulatie van een onafhankelijke variabele en meting van de invloed die deze manipulatie heeft op de afhankelijke variabele.

Between-groups manipulatie

Bij deze vorm van manipulatie ontvangen verschillende groepen proefpersonen verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele.

Within-groups manipulatie

Bij deze vorm van manipulatie ontvangt elke proefpersoon meer dan één niveau van de onafhankelijke variabele.

Situation sampling

Deze methode gaat van het feit uit dat cultuur ons niet op een abstracte manier beïnvloedt, maar op een specifieke, concrete manier. Bij de methode worden proefpersonen gevraagd hoe zij zouden reageren op typische situaties die cultuurgenoten hebben bedacht.

Culture-level measures

 

Het meten van cultuur door middel van het focussen op een identificeerbaar en meetbaar aantal culturele boodschappen, waarna een hypothese opgesteld en getoetst wordt.

Uitpakken

Het in stappen verklaren van culturele verschillen door de onderliggende variabelen te identificeren.

Occam’s Razor

Dit principe geeft aan dat elke theorie zo min mogelijk aannames moeten maken en dat alle irrelevante assumpties moeten worden geëlimineerd. Bovendien stelt het dat de meest simpele theorie het meest waarschijnlijk is.

Hoofdstuk 5 Het culturele brein en de sociale omgeving


Autoritair opvoeden (authoritarian parenting)

Opvoedstijl waarbij er grote eisen aan de kinderen worden gesteld, met strenge regels en weinig open conversatie tussen het kind en de ouder.

gezaghebbend opvoeden (authoritative parenting)

Opvoedstijl waarbij het kind centraal staat, de ouders de volwassenheid van het kind benadrukken, ze hem/haar proberen te begrijpen en zoveel mogelijk vrij te laten.

Tolerant opvoeden (permissive parenting)

Opvoedstijl waarbij de ouders zeer betrokken zijn bij hun kinderen en veel genegenheid tonen. Er is hierbij weinig controle over het gedrag van de kinderen.

Zelfstandig naamwoord-bias

Westerse jonge kinderen kennen relatief meer zelfstandig naamwoorden in vergelijking met werkwoorden. Dit is geen universele bias.

Hoofdstuk 6 Het zelfconcept


Onafhankelijke opvatting van het zelf

Bij deze opvatting wordt ‘het zelf’ ontleend aan een unieke combinatie van innerlijke en stabiele eigenschappen. Deze eigenschappen zijn onafhankelijk van anderen of van de situatie.

Onderling afhankelijke opvatting van het zelf

Bij deze opvatting wordt ‘het zelf’ gezien als een relationele eenheid die fundamenteel verbonden is met, en bevestigd door, een aantal significante relaties. Gedrag is op deze manier afhankelijk van de gedachten, gevoelens en daden van anderen.

Zelfconsistentie

De mate waarin iemand zich het zelfde of juist anders gedraagt in verschillende situaties met verschillende personen.

Cognitieve dissonantie

Het vervelende gevoel dat we hebben als we inconsistente daden bij onszelf observeren; dus als we iets doen wat inconsistent is met de attitude die we tegenover die actie hebben.

Rationaliseren

Dit is het achteraf verantwoorden van je beslissingen; als je een bepaalde optie boven een andere hebt verkozen, zal je de andere optie minder aantrekkelijk vinden en de gekozen optie aantrekkelijker, terwijl dit voor de beslissing gelijk was.

Subjectief zelfbewustzijn

Toestand waarin mensen betrokken zijn met de wereld om hen heen en ze grotendeels onbewust zijn van zichzelf als individuen.

Objectief zelfbewustzijn

Toestand waarin individuen nadenken over hoe zij overkomen op anderen en zichzelf als een object.

Theorie van het toenemende zelf

De overtuiging dat we makkelijk kunnen veranderen; we kunnen onze zelfconcepten veranderen en aanpassen door moeite te doen. Er is altijd ruimte voor verbetering.

Theorie van het eenheidszelf

De overtuiging dat aspecten van het zelf grotendeels resistent zijn tegen veranderingen, eigenschappen aangeboren zijn en hetzelfde blijven als je ouder wordt.

Vijf factoren-model van persoonlijkheid

Volgens dit model zijn er vijf onderliggende persoonlijkheidstrekken: openheid voor ervaringen, consciëntieusheid, extraversie, meegaandheid en neuroticisme.

Hoofdstuk 7 Beweegredenen


Zelfversterking

De motivatie om jezelf positief te bekijken. Mensen hebben deze motivatie vaak erg sterk.

Self-serving bias

De onrealistische positieve waarderingen van onze eigen vaardigheden en eigenschappen.

Neerwaartse sociale vergelijking

Strategie om een positief zelfbeeld te krijgen of behouden: je eigen prestaties vergelijken met iemand die het slechter heeft gedaan dan jijzelf.

Opwaartse sociale vergelijking

Je vergelijkt je eigen prestaties met iemand die het beter heeft gedaan dan jij. Deze strategie kan beter vermeden worden als we een positief zelfbeeld willen behouden.

Compenserende zelfversterking

Strategie om een positief zelfbeeld te krijgen of behouden: je erkent de slechte prestatie die je hebt geleverd, maar gaat meteen aan iets denken waarin je wel goede prestaties levert.

Reductie van de tegenslag

Strategie om een positief zelfbeeld te krijgen of behouden: het verminderen van het waargenomen belang van het domein waarop je slecht gepresteerd hebt.

Externe attributie

Strategie om een positief zelfbeeld te krijgen of behouden: we attribueren de oorzaak van onze slechte prestaties buiten onszelf.

Gezicht behouden

Gezicht wordt gedefinieerd als de hoeveelheid sociale waarde die anderen jou toebedelen als je leeft naar de standaard die geldt voor jouw positie. Bij het behouden hiervan zorg je dat je zoveel mogelijk sociale waarde toebedeeld krijgt.

Preventieve oriëntatie

Gezicht behouden door behoedzaam te zijn en zo weinig mogelijk proberen te verliezen.

Promotie-oriëntatie

Gezicht behouden door te streven naar groei en vooruitgang.

Zelfverbeteringfocus

Een verlangen om potentiële zwakheden op te zoeken en ze te verbeteren, zodat mislukken in de toekomst minder waarschijnlijk is.

Primaire controle

Het streven om bestaande realiteiten passend te vormen naar eigen percepties, doelen of wensen. Wordt ook wel interne locus van controle genoemd.

Secundaire controle

Proberen om je aan te sluiten bij bestaande realiteiten, waarbij je de realiteit onveranderd laat terwijl je controle uitoefent over de psychologische impact ervan. Wordt ook wel externe locus van controle genoemd.

Hoofdstuk 8 Het denkende brein


Taxonomische categorisatie

Hierbij worden items geordend volgens overeenkomsten (een hond en een konijn zijn allebei dieren; een wortel is een groente en hoort er dus niet bij).

Analytisch denken

Manier van denken die wordt gekenmerkt door een focus op losstaande objecten en hun eigenschappen.

Holistisch denken

Associatieve manier van denken die wordt gekenmerkt door het kijken naar de context als geheel.

Veldonafhankelijkheid

Dit wordt vaak gezien bij analytische denkers; zij kunnen objecten los zien van de achtergrond.

Veldafhankelijkheid

Dit wordt vaak gezien bij holistische denkers; zij zien objecten als verbonden met de achtergrond.

Karakterattributies

Het gedrag van anderen beschrijven aan de hand van hun karakter.

Situationele attributies

Het gedrag van anderen beschrijven aan de hand van contextuele variabelen.

Fundamentele attributiefout

De tendens om situationele informatie te negeren, terwijl je focust op dispositionele (karakteristieke) informatie.

Naïeve dialectiek

Acceptatie van tegenstellingen die vaker voorkomt bij mensen uit Oost-Azië

Hoge context-cultuur

In dit soort cultuur zijn mensen sterk betrokken bij elkaar. Deze betrokkenheid leidt ertoe dat mensen veel informatie delen, waardoor het gedrag beïnvloedt wordt.

Lage context-cultuur

In dit soort cultuur is er relatief weinig betrokkenheid tussen individuen en dus minder gedeelde informatie die gedrag beïnvloedt.

Hoofdstuk 9 Groepen, vrienden en aantrekkingskracht


Linguïstische relativiteitshypothese

Theorie die stelt dat onze taal in grote mate bepaalt hoe we naar de wereld kijken. Wordt ook wel de Whorfiaanse hypothese genoemd.

Nabijheid-effect

Het verschijnsel dat mensen eerder vrienden worden met mensen die ze vaak ontmoeten.

Louter blootstelling-effect (mere exposure effect)

Het verschijnsel dat we dingen aantrekkelijker vinden als we er vaak aan blootgesteld worden.

Gelijkheid-aantrekkingskrachteffect

Het verschijnsel dat mensen iemand als aantrekkelijk zien als ze dezelfde attitudes, economische achtergrond, persoonlijkheid, religie, sociale achtergrond en bezigheden hebben.

Hoge relationele mobiliteit

Bij mensen in een onafhankelijke cultuur: mensen gaan alleen banden aan met anderen als ze daar beiden voordeel van hebben, en hebben dus minder vaak vijanden.

Lage relationele mobiliteit

Bij mensen in een onderling afhankelijke cultuur: mensen worden geboren in een bestaand netwerk, waarbij niet alle banden positief zijn. Zij hebben dus vaker vijanden.

Gemeenschappelijk delen

Basisstructuur van een relatie: hierbij bekijken de leden van een groep zichzelf door de gedeelde identiteit te benadrukken.

Autoriteit-rangschikken

Basisstructuur van een relatie: hierbij worden leden van een groep lineair geordend volgens een hiërarchische sociale dimensie.

Gelijkheidsmatchen

Basisstructuur van een relatie: hierbij houden mensen bij wat er uitgewisseld is en zijn gemotiveerd om op een gelijke manier terug te betalen voor wat ze hebben ontvangen.

Marktprijzen

Basisstructuur van een relatie: hierbij kunnen alle vormen van hulp die uitgewisseld wordt gereduceerd worden tot een onderliggende dimensie (vaak geld).

Sociale facilitatie

Universeel verschijnsel waarbij aanwezigheid van anderen zorgt voor arousal. Deze arousal zorgt ervoor dat we taken waar bekwaam in zijn beter uitvoeren en dat taken waar we (nog) niet bekwaam in zijn slechter uitvoeren.

Sociaal luieren (social loafing)

Verschijnsel waarbij mensen minder hard gaan werken in situaties waarbij de prestatie van de hele groep beoordeeld wordt, en de individuele prestatie minder zichtbaar is. Komt vaker voor in onafhankelijke culturen.

Sociaal streven

Verschijnsel waarbij mensen harder gaan werken in situaties waarbij de prestatie van de hele groep beoordeeld wordt. Komt vaker voor in onderling afhankelijke culturen.

Hoofdstuk 10 Migratie en cultuur


Acculturatie

Het proces waarbij mensen migreren naar een cultuur die anders is dan de cultuur van oorsprong en de nieuwe cultuur aanleren.

Erfeniscultuur

De cultuur van oorsprong van migranten.

Gastcultuur

De nieuwe cultuur waar migranten in terecht komen.

Culturele afstand

De mate waarin de erfeniscultuur en de gastcultuur van elkaar verschillen.

Culturele geschiktheid

De mate waarin een individuele persoonlijkheid gelijk is aan de dominante culturele waarden in de gastcultuur.

Integratiestrategie

Acculturatiestrategie waarbij mensen zich aanpassen aan en volledig participeren in de nieuwe cultuur, terwijl op hetzelfde moment gestreefd wordt naar het behouden van de tradities van oorspronkelijke cultuur.

Marginalisatiestrategie

Acculturatiestrategie waarbij mensen zich niet aanpassen aan en zo min mogelijk participeren in de nieuwe cultuur en geen moeite doen om de tradities van de oorspronkelijke cultuur te behouden.

Assimilatiestrategie

Acculturatiestrategie waarbij mensen zich aanpassen aan en volledig participeren in de nieuwe cultuur, maar geen moeite doen om de tradities van de oorspronkelijke cultuur te behouden.

Separatiestrategie

Acculturatiestrategie waarbij mensen zich niet aanpassen aan en zo min mogelijk participeren in de nieuwe cultuur, terwijl tegelijkertijd gestreefd wordt naar het behouden van de tradities van oorspronkelijke cultuur.

Behoefte aan cognitieve sluiting (need for cognitive closure)

De mate waarin iemand behoefte heeft om een duidelijk antwoord op een vraag te krijgen. Elk antwoord dat duidelijk is, is beter dan onzekerheid.

Stereotypedreiging

De angst die iemand voelt om iets te doen waardoor het negatieve stereotype over zijn groep bevestigd zou worden.

Mengen

De neiging van biculturele mensen om psychologische tendensen te laten zien die het midden houden tussen hun twee culturen.

Verwisselen van kader

De neiging van biculturele mensen om in verschillende situateis te wisselen tussen hun twee culturele kaders.

Hoofdstuk 11 Gezondheid en ziekte


Socio-economische status

Dit is de beste voorspeller voor gezondheid van mensen; hoe hoger de socio-economische status, hoe beter de gezondheid. Dit lijkt wereldwijd op te gaan. Stress lijkt hierbij een grote rol te spelen.

Relatieve ontbering

Het gevoel dat je er slechter vanaf bent dan anderen in je directe omgeving (ook al heb je het beter dan de meesten in de gemeenschap als geheel

Hoofdstuk 12 Psychologische stoornissen


Epidemiologische paradox

Hoewel Amerikanen van Latijns-Amerikaanse komaf een lage SES hebben, hebben hetzelfde gezondheidsniveau als dat van Amerikanen van Europese afkomst. Ze hebben zelfs lagere mortaliteitratio’s dan Amerikanen van Europese komaf.

Cultuurgebonden syndromen

Syndromen die grotendeels beïnvloed zijn door culturele factoren en die in andere culturen veel minder frequent voorkomen of zich op een heel andere manier manifesteren.

Anorexia Nervosa

Cultuurgebonden syndroom waarbij iemand weigert om een normaal lichaamsgewicht vast te houden, enorm angstig is om in gewicht toe te nemen en de ernst van het lage lichaamsgewicht ontkent.

Boulimia Nervosa

Cultuurgebonden syndroom waarbij iemand terugkerende periodes van binge-eten ervaart, samen met terugkerende niet-passende gedragingen om gewichttoename te voorkomen.

Koro

Een cultuurgebonden syndroom in het zuiden en oosten van Azië. Het komt voor onder mannen en manifesteert zich als een enorme angst dat de eigen penis krimpt en zich terugtrekt in het eigen lichaam.

Amok

Cultuurgebonden syndroom in een aantal culturen in het zuidoosten van Azië en kan gedefinieerd worden als ‘een acute uitbarsting van onbeheerst geweld, geassocieerd met moorddadige aanvallen, voorafgegaan door een periode van piekeren en eindigend met uitputting en amnesie’

Hysteria

Cultuurgebonden syndroom dat voorkwam bij vrouwen in het midden van de negentiende eeuw. De symptomen waren onder andere flauwvallen, slapeloosheid, tijdelijke blindheid, verlies van eetlust en libido en een algemene tendens om moeilijkheden te veroorzaken.

Depressie

Een van de meest geïdentificeerde psychologische stoornissen in het Westen, waarbij onder andere symptomen als depressieve stemming, gewichtsverlies, slaapproblemen en interesseverlies een rol spelen.

Somatiseren/psychologiseren

Het ervaren van klachten op een lichamelijke/mentale manier.

Sociale angststoornis

Een van de meest voorkomende angststoornissen, waarbij de angst speelt om zich op een absurde en onacceptabele manier te gedragen en dat dit zal resulteren in desastreuze sociale consequenties.

Taijin kyoufushou

Fobie om anderen te confronteren die vaak in Japan voorkomt. De fobie uit zich in lichamelijke symptomen zoals overmatig zweten.

Schizofrenie

Een van de meest verzwakkende mentale stoornissen, waarbij symptomen als

hallucinaties, gedesorganiseerde spraak, gedesorganiseerd gedrag, katatoon gedrag of negatieve symptomen en rol spelen.

Hoofdstuk 13 Ethiek, rechtvaardigheid en cultuur


Universalisme

Het perspectief dat mensen van verschillende culturen grotendeels hetzelfde zijn en dat elk gevonden cultureel verschil alleen op een oppervlakkig niveau bestaat.

Relativisme

Het perspectief dat culturele verschillen in manier van denken niet oppervlakkig zijn, maar echt verschillende psychologische processen reflecteren.

Evolutionisme

Het perspectief dat culturele verschillen in de manier van denken verschillende niveaus van ontwikkeling reflecteren.

Het preconventionele niveau

Niveau 1 uit Kohlbergs theorie van morale ontwikkeling: moraliteit op dit niveau betekent vooral dat mensen berekenen hoeveel beter of slechter ze er vanaf komen als ze zich op een bepaalde manier gedragen.

Het conventionele niveau

Niveau 2 uit Kohlbergs theorie van morale ontwikkeling: moraliteit betekent hier het volgen van regels en wetten die opgesteld zijn door de sociale orde.

Het postconventionele niveau

Niveau 3 uit Kohlbergs theorie van morale ontwikkeling: moraliteit wordt hier gedefinieerd door universele en abstracte ethische wetten, en is onafhankelijk van andere mensen of heersende regels.

Ethiek van autonomie

Deze vorm van ethiek ziet moraliteit in termen van individuele vrijheid en overtredingen van rechten.

Ethiek van bevolking

Bij deze vorm van ethiek ligt de nadruk op het feit dat individuen plichten hebben conform hun rollen in een maatschappij of een sociale hiërarchie.

Ethiek van goddelijkheid

Bij deze vorm van ethiek ligt de nadruk op heiligdom en de waargenomen ‘natuurlijke volgorde’ van dingen.

Gemeinschaftgroepen

Kleine volksorganisaties waarbinnen interpersoonlijke relaties een belangrijke rol spelen. Relaties worden hierbij gezien als echt en niet-instrumenteel.

Gesellschaftgroepen

Groepen waarbij relaties behandeld worden als imaginair, instrumenteel en eindigend. Groepen hebben hun eigen regels, normen en wetten waaraan individuen zich moeten houden.

Principe van behoefte

Principe van verdelende gerechtigheid: middelen moeten verdeeld op basis van wie ze het hardst nodig heeft.

Principe van gelijkheid

Principe van verdelende gerechtigheid: middelen moeten gelijkmatig verdeeld worden onder alle leden van een groep.

Principe van rechtvaardigheid

Principe van verdelende gerechtigheid: middelen moeten verdeeld worden op basis van de bijdragen die mensen geleverd hebben.

Meritocratie (prestatiemaatschappij)

Een sociaal systeem dat individuen beloont op basis van het principe van rechtvaardigheid

Hogere leeftijdsysteem

Bijvoorbeeld bij bedrijven: mensen die ouder zijn of er langer werken krijgen meer betaald of meer beloningen.

Hoofdstuk 14 Emotionele ervaringen


Liget

Emotie die gevonden wordt bij de Filipijnse stam Llongot; het is een combinatie van woede, passie en energie.

James-Lange theorie van emoties

Deze theorie gaat er vanuit dat emoties de veranderingen zijn in ons lichaam die ons aanwijzingen geven voor hoe we ons moeten gedragen. Bij elke emotie horen andere lichamelijke gewaarwordingen.

Twee factoren-theorie van emoties

Volgens deze theorie beoordelen mensen een situatie om hun lichamelijke gevoelens te interpreteren en er zo een emotie aan toe te schrijven.

Basisemoties

Set van emoties die universeel ervaren en herkend zouden worden; blijdschap, verdriet, woede, angst, verbazing en walging.

Culturele regels voor het tonen van emoties

Deze regels bepalen welke emotionele uitdrukkingen gepast zijn in een bepaalde situatie en hoe intensief men moet proberen de uitdrukking te onderdrukken.

Geritualiseerde uitdrukkingen

Uitdrukkingen bij een bepaalde emotie die vrijwillig worden geproduceerd in een bepaalde cultuur.

Gelaatsfeedbackhypothese

Deze hypothese stelt dat onze gelaatsuitdrukkingen een informatiebron vormen voor het vaststellen van onze emoties.

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
719