Inleiding Strafrecht - UU - B1 - Oefenmaterialen
- 2762 reads
(maximaal 70 punten)
Joost woont sinds enkele weken in een studentenhuis in Utrecht, samen met zeven huisgenoten. In de kleine gemeenschappelijke keuken staat een koelkast, waarin iedere huisgenoot zijn of haar eigen drank en etenswaren bewaart. Joost merkt echter al snel dat zijn flessen cola worden leeggedronken als hij niet thuis is. Op de wekelijkse huisvergadering kaart hij dit aan, maar zijn huisgenoten lachen zijn opmerking weg en zeggen dat hij spoken ziet.
Op een avond komt Joost laat thuis en treft hij zijn huisgenoot Sebastiaan bij de geopende koelkast aan met een fles cola aan zijn mond. Joost weet zeker dat dit zijn fles cola is en wordt woest. Hij slaat de fles uit Sebastiaan zijn handen en schreeuwt tegen hem dat hij van het begin af aan al dacht dat het Sebastiaan was. Sebastiaan wordt op zijn beurt kwaad, omdat hij vindt dat Joost overtrokken reageert. Er vliegen wat verwensingen over en weer, waarna Joost de keuken besluit te verlaten en naar de deur loopt. Maar Sebastiaan houdt Joost tegen, gaat in de deuropening staan en slaat Joost hard in zijn gezicht. Joost voelt het bloed uit zijn neus stromen. Joost kan geen kant meer op en Sebastiaan probeert hem nogmaals in zijn gezicht te slaan. Joost ontwijkt de tweede klap in zijn gezicht. Van schrik krijgt Joost een waas voor ogen en in blinde paniek grijpt hij naar het messenblok op het aanrecht naast de deur. Joost steekt Sebastiaan met een groot keukenmes drie keer in zijn hartstreek. Zodra Sebastiaan in elkaar zakt, rent Joost naar buiten.
Evelien, een van de huisgenoten van Sebastiaan en Joost, heeft de ruzie en het gevecht vanuit de gang gadegeslagen. Ze durft niet in te grijpen en gaat pas de keuken binnen als Joost langs haar heen wegrent. Ze treft Sebastiaan hevig bloedend aan op de keukenvloer. Ze belt 112 en geeft een signalement van Joost door. Sebastiaan wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Daar overlijdt hij aan zijn verwondingen. De politie staakt de zoektocht naar Joost, nadat er meerdere uren naar hem gezocht is. Twee dagen later wordt hij in de ochtenduren op een bankje toevallig aangetroffen door twee surveillerende agenten. Zij zien een jongen die precies voldoet aan het signalement dat zij aan het begin van hun dienst doorkregen van de meldkamer. Bij het naderen van de agenten maakt de jongen aanstalten om weg te lopen. Hij wordt aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Aldaar wordt hij direct voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Nadat hij een advocaat heeft geconsulteerd wordt hij in het bijzijn van zijn advocaat verhoord. Hij krijgt te horen dat hij wordt verdacht van het plegen van het delict doodslag, art. 287 Sr.
Beoordeel de rechtmatigheid van de aanhouding.
De officier van justitie dagvaardt Joost ter zake van doodslag, art. 287 Sr. De raadsman van Joost voert ter terechtzitting aan dat primair sprake is van noodweer en subsidiair van noodweerexces.
Heeft het verweer kans van slagen? Bespreek beide strafuitsluitingsgronden.
Stel – los van uw beantwoording van vraag 2 – dat Joost wordt veroordeeld voor doodslag (art. 287 Sr) en een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk opgelegd krijgt. De rechtbank verbindt hieraan een proeftijd van twee jaar. Daarnaast wordt er als voorwaarde gesteld dat Joost gedurende vijf jaar geen contact mag opnemen met Evelien.
Beoordeel de rechtmatigheid van de opgelegde sanctie.
(maximaal 30 punten)
Een politieagent vermoedt dat in een woning op zolder een hennepkwekerij is gevestigd. Omdat voor het telen van hennep veel warmte nodig is en die warmte naar buiten toe uitstraalt, wil hij de bovenverdieping van de woning éénmalig, gedurende vijf minuten, van buitenaf met een warmtebeeldkijker observeren.
Leg gemotiveerd uit op basis van welke wettelijke grondslag de politieagent zijn optreden rechtmatig kan baseren.
Pieter staat terecht wegens dood door schuld, art. 307 lid 1 Sr. De raadsman voert namens Pieter aan dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond.
Indien de rechter het verweer accepteert, hoe zal de einduitspraak dan luiden? Licht toe.
Er is in casu geen sprake van een ontdekking op heterdaad. Ontdekking op heterdaad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het wordt begaan of terstond nadat het begaan is (art. 128 Sv). De politie staakte eerder haar zoektocht en Joost wordt pas twee dagen later in de ochtenduren aangehouden. Dat betekent dat moet zijn voldaan aan de voorwaarden voor een aanhouding buiten heterdaad, art. 54 Sv.
De officier van justitie is op grond van art. 54 lid 1 Sv bevoegd tot aanhouding buiten heterdaad. In geval van spoed komt de aanhoudingsbevoegdheid toe aan de hulpofficier van justitie en in de laatste instantie aan de opsporingsambtenaar (art. 54 lid 2 en 3 Sv). In casu houden de surveillerende agenten Joost aan. Het kan hier verdedigd worden dat de agenten genoodzaakt waren om meteen tot aanhouding over te gaan, nu zij handelden op basis van een signalement en de kans bestond dat de persoon die hieraan voldeed, zich weer uit de voeten zou maken. Joost maakte aanstalten om weg te lopen bij het naderen van de agenten. Derhalve konden de surveillerende agenten het optreden van de (hulp)officier niet afwachten. Omdat het optreden van de officier (art. 54 lid 2 Sv) of de hulpofficier (art. 54 lid 3 Sv) niet kon worden afgewacht, is elke opsporingsambtenaar bevoegd tot aanhouding buiten heterdaad, onder de verplichting zorg te dragen dat de verdachte onverwijld voor de officier van justitie of een hulpofficier van justitie wordt geleid (art. 54 lid 3).
Voorts moet er sprake zijn van een verdachte. Een verdachte is een persoon ten aanzien van wie een uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestaat (art. 27 Sv). In deze zaak heeft Evelien de ruzie tussen Joost en Sebastiaan gezien, de politie gebeld en het signalement van Joost doorgegeven. De surveillerende agenten zien een persoon die precies voldoet aan dit signalement. Op basis van deze feiten en omstandigheden bestaat er een objectief en redelijk vermoeden van schuld dat de persoon op het bankje Sebastiaan heeft neergestoken. Het steken met een keukenmes in de hartstreek levert een verdenking van doodslag op (art. 287 Sr).
Een aanhouding buiten heterdaad is evenwel alleen mogelijk indien Joost wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 54 lid 1 Sv). Wanneer voor een strafbaar feit voorlopige hechtenis is toegelaten, is geregeld in art. 67 lid 1 Sv. Dit kan onder meer voor een feit waarop vier jaar of meer gevangenisstraf staat. De casus geeft aan dat Joost wordt aangehouden als verdachte voor het plegen van doodslag (art. 287 Sr).
Op dit delict staat een maximale gevangenisstraf van vijftien jaren. Gelet op art. 67 lid 1 onder a Sv is dus sprake van een geval van voorlopige hechtenis.
Ten slotte is het doel van aanhouding buiten heterdaad het leiden van een verdachte naar een plaats van verhoor. De casus vermeldt dat Joost na de aanhouding wordt voorgeleid en vervolgens verhoord. Hieruit kan worden afgeleid dat het doel van de aanhouding in dit geval het verhoren van Joost was.
Als laatste moet de aanhouding in overeenstemming zijn met de beginselen van een goede procesorde, oftewel de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit (HR Braak bij binnentreden). De casus geeft geen aanleiding om aan te nemen dat niet is voldaan aan deze eisen. Concluderend kan worden gesteld dat de aanhouding rechtmatig is.
Noodweer is een rechtvaardigingsgrond en is geregeld in art. 41 lid 1 Sr. Het artikel bepaalt dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor)van eigen of eens anders lijf, (seksuele) eerbaarheid of goed (dit wordt als een noodweersituatie aangemerkt). Uit de zinsnede ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ volgt dat wat betreft de verdediging aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit moet zijn voldaan. De capaciteiten van verdachte gezien functie, leeftijd, opleiding, ervaring etc. kunnen ervoor zorgen dat er voor verdachte een extra zorgverplichting geldt, de Garantenstellung, hetgeen ervoor zorgt dat er in een noodweersituatie meer van verdachte mag worden verwacht, dat er hogere eisen mogen worden gesteld (HR Bijlmer Tasjesroof).
[In voorkomende gevallen kan aanwezigheid van eigen schuld (culpa in causa) aan de noodweersituatie in de weg staan aan een geslaagd beroep op noodweer(exces) (HR Taxichauffeurs).]
In casu bestaat er een noodweersituatie: Joosts lijf wordt immers wederrechtelijk aangerand door Sebastiaan, aangezien Joost door Sebastiaan hard in zijn gezicht wordt geslagen. Ook is sprake van een ogenblikkelijke aanranding (van eigen lijf) nu de aanval op Joost gaande is op het moment van de verdediging. Tevens is voldaan aan de eis van subsidiariteit: Joost kan geen kant op want Sebastiaan blokkeert de uitgang van de keuken en probeert hem nogmaals te slaan.
Daarom is sprake van een noodzakelijke verdediging. Er is geen Garantenstellung in het spel. Dan resteert de vraag of de verdediging geboden was, met andere woorden: was in casu sprake van een proportionele verdediging? De wijze waarop Joost zich verdedigde tegen de aanranding is niet proportioneel: zijn wijze van verdedigen staat niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding en was derhalve niet geboden. Het drie maal steken in de hartstreek van Sebastiaan is geen proportionele reactie op een harde klap in het gezicht die slechts een bloedneus oplevert. De conclusie is daarom dat een beroep op noodweer geen kans van slagen heeft.
Subsidiair is een beroep gedaan op noodweerexces. Dit betreft een schulduitsluitingsgrond geregeld in art. 41 lid 2 Sr. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is het bestaan van een noodweersituatie vereist, hetgeen in de casus het geval is (zie hierboven). Die situatie moet vervolgens een hevige gemoedsbeweging hebben veroorzaakt, waardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Er wordt dus een dubbele causaliteit vereist: het exces of overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging (dus de disproportionaliteit van de verdedigingswijze) moet het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging en deze hevige gemoedsbeweging moet door de aanranding zijn opgewekt.
In casu lijkt hier aan te zijn voldaan. Doordat Joost in zijn gezicht werd geslagen (aanranding), raakte Joost in blinde paniek (hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt). Hierdoor (het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging) handelde Joost niet meer proportioneel, nu Joost naar een mes in het messenblok op het aanrecht naast de deuropening greep en Sebastiaan hiermee drie keer in de hartstreek stak (het overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging). [Daarnaast heeft Joost zichzelf niet in deze situatie gebracht, althans niet zodanig dat culpa in causa een beroep op noodweerexces in de weg staat.] Conclusie: een beroep op noodweerexces heeft kans van slagen.
NB: Een tegengestelde conclusie kan ook worden verdedigd. Een zéér disproportionele verdedigingswijze wordt door de rechter ook nog wel eens niet verontschuldigd wegens de te grote excessiviteit, ook al is aan de verdere voorwaarden van art. 41 voldaan.
Doodslag kent ingevolge art. 287 Sr een strafmaximum van 15 jaar gevangenisstraf. De veroordeling tot vier jaar gevangenisstraf is dan ook rechtmatig. Bij de oplegging van een gevangenisstraf van twee tot vier jaar kan op grond van art. 14a lid 2 Sr ten hoogste twee jaar voorwaardelijk worden opgelegd. In het geval van Joost is een gedeelte van twee jaar voorwaardelijk opgelegd. De rechter kan op grond van art. 14b lid 1 Sr een proeftijd vaststellen als een gedeelte van opgelegde straf niet ten uitvoer wordt gelegd, hetgeen het geval is in de casus. De proeftijd is op twee jaren bepaald. Dit is in overeenstemming met art. 14b lid 2 (eerste volzin) Sr, nu de maximale periode van de proeftijd niet wordt overschreden.
De rechter kan bijzondere voorwaarden verbinden aan een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf. Zo is het mogelijk om op grond van art. 14c lid 2 sub 5 Sr een contactverbod als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de maximale termijn die gepaard gaat met het stellen van bijzondere voorwaarden. In artikel 14c lid 2 Sr staat dat de termijn van de bijzondere voorwaarde ten hoogste gelijk is aan de proeftijd. De proeftijd bedraagt echter twee jaar, hetgeen betekent dat de maximale duur van de bijzondere voorwaarde (met drie jaar) overschreden wordt.
Conclusie: De opgelegde gevangenisstraf is rechtmatig. Evenals de duur van de proeftijd en de duur van het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf. De duur van het contactverbod is echter onrechtmatig.
Een politieagent is een opsporingsambtenaar in de zin van de artikelen 141 aanhef en onder b Sv jo. 2 Politiewet 2012. Op basis van art. 3 Politiewet 2012 heeft de politie onder andere de taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. In art. 141 Sv wordt aangegeven welke functionarissen belast zijn met opsporing. Daarmee wordt ook een zekere taakstelling – namelijk het opsporen van strafbare feiten - geformuleerd.
Opsporingshandelingen kunnen inbreuk maken op de grondrechten van betrokkenen, zoals het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, beschermd in art. 10 Gw en art. 8 EVRM. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij een meer dan beperkte inbreuk op een grondrecht een specifieke wettelijke grondslag nodig is voor het optreden van de opsporingsambtenaar. Uit het Stille SMS-arrest kan worden afgeleid dat artt. 3 Politiewet en 141 (en 142) Sv als grondslag tekort schieten indien de inbreuk die op een grondrecht wordt gemaakt een meer dan beperkte is, of wanneer er sprake is van een handelwijze die zeer risicovol is voor de integriteit of beheersbaarheid van de opsporing (HR 1 juli 2014, NJ 2015, 114, r.o. 2.4). Van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan sprake zijn indien door de toepassing van de opsporingsmethode, in verband met de duur, intensiteit en frequentie ervan, een min of meer compleet beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene (HR 1 juli 2014, NJ 2015, 114, r.o. 2.4; volgens Kronenberg & De Wilde, § 8.3.13: een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands privéleven, waarbij zij ook nog de type plaats en de toepassing van een technisch hulpmiddel als beoordelingsfactoren vermelden).
Nu voor het gebruik van de warmtebeeldkijker geen specifieke wettelijke grondslag bestaat, is hier dus de vraag of de artt. 3 Politiewet 2012 en 141 Sv een voldoende grondslag kunnen vormen voor de observatie door de inzet van de warmtebeeldkijker door de opsporingsambtenaar. De opsporingsambtenaar wil de woning van de betrokkene observeren. Daardoor kan inbreuk gemaakt worden op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Het éénmalig, gedurende vijf minuten (duur, frequentie, intensiteit) inzetten van een warmtebeeldkijker (evt. toepassing technisch hulpmiddel) om de woning (enkel de zolder) te observeren zal geen min of meer compleet beeld opleveren van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene.
Bovendien wordt met een warmtebeeldkijker niet ‘in’ de woning gekeken, maar vanuit de openbare ruimte gekeken of er temperatuurverschillen bestaan bij muren en het dak van de woning. De inbreuk (voor zover deze er althans is) op het grondrecht van de betrokkene blijft dus in ieder geval beperkt. Daarnaast is niet in te zien dat deze handelswijze zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. Dat betekent dat de artikelen 3 Politiewet en 141 Sv in dit geval een voldoende wettelijke grondslag zullen vormen voor de inzet van de warmtebeeldkijker door de opsporingsambtenaar.
N.B. Voor observatie bestaat een specifieke wettelijke grondslag in artikel 126g Sv. Dat artikel is alleen van toepassing indien de observatie ‘stelselmatig’ is. Daarvan is sprake indien door de observatie een min of meer volledig beeld kan worden verkregen van bepaalde aspecten van iemands privéleven, zodat het hiervoor vermelde in ieder geval dient te worden uitgewerkt (zie Kronenberg & De Wilde, § 8.3.13).
Dood door schuld, art. 307 lid 1 Sr, is een culpoos delict. Het feit dat zowel de verwijtbaarheid als de wederrechtelijkheid deel uitmaakt van de culpa brengt met zich dat bij een culpoos delict de verwijtbaarheid én de wederrechtelijkheid deel uitmaken van de delictsomschrijving. De verwijtbaarheid en de wederrechtelijkheid zijn in dit geval geen elementen maar delictsbestanddelen. Omdat met het bewijs van culpa tevens wordt vastgesteld dat er verwijtbaar en wederrechtelijk is gehandeld, krimpt het rechterlijk beslissingsschema als het ware in tot maar twee vragen. Bij culpa als bestanddeel komt de vraag naar eventuele aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond en/of schulduitsluitingsgrond bij de eerste hoofdvraag (de bewijsvraag) aan bod.
Bij een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond, ongeacht of het een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond betreft, zal de rechter de verdachte dus moeten vrijspreken wanneer een culpoos delict ten laste is gelegd op grond van art. 350 Sv jo. 352 Sv. In casu wordt beroep gedaan op een rechtvaardigingsgrond. Een rechtvaardigingsgrond neemt de wederrechtelijkheid van het feit weg. De rechtvaardigingsgrond wordt bij een culpoos delict onder de eerste vraag van art. 350 Sv behandeld. Vrijspraak volgt uit art. 352 lid 1 Sv.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Inleiding Strafrecht aan de Universiteit Utrecht.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1811 | 1 |
Add new contribution