Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - UU - Oefententamen 2018/2019

Vragen

Vraag 1

Yente bestelt via internet op 15 januari 2012 een paar schoenen bij Sjalondo B.V. Op 21 januari 2012 worden deze bezorgd. Yente is dan op vakantie in Spanje en de buurvrouw neemt de schoenen in ontvangst.
Wat is de goederenrechtelijke positie van Yente en haar buurvrouw ten opzicht van de schoenen op 22 januari?

Vraag 2

A verkoopt zijn huis aan B. Op 1 januari 2016 vindt de overdracht plaats. Op 1 mei 2016 ontdekt A dat B hem heeft bedrogen met een vervalst taxatierapport. Op 1 november wordt de overeenkomst in rechte vernietigd. B heeft echter het huis op 1 maart 2016 verkocht en geleverd aan C, die niets afwist van het vervalste taxatierapport (en ook niet hoefde te weten).

1. Wie is eigenaar van het huis op 1 november 2016?

2. Maakt het voor uw antwoord op de voorgaande vraag verschil indien C op 1 maart 2016 wel op de hoogte was van het door B gepleegde bedrog?

Vraag 3

1. Welke vordering ligt ten grondslag aan de vordering van de buurman?

2. Wie heeft van rechtswege de sterke bewijspositie? Jesse of de buurman? Wat is de achterliggende ratio van deze regeling van bewijsposities.

3. Ga uit van een oorspronkelijk eigendomsrecht van de buurman. Bespreek dan de goederenrechtelijke posities van Jesse en de buurman m.b.t. de poes op het moment dat de buurman aanbelt.

4. Stel: Jesse stemt in met het betoog en de eisen van de buurman, maar eist wel dat de buurman alle gemaakte kosten voor voedsel en verzorging vergoed. Heeft dit betoog kans van slagen?

Vraag 4

Benoem de vier onderdelen van het Corpus Iuris Civilis (wetgeving van Justinianus, ca. 534 n. Chr.). Beschrijf daarnaast kort de inhoud van de vier onderdelen.

Vraag 5

Geef aan de hand van 5 mijlpalen het verloop van de uitwendige Romeinse rechtsgeschiedenis weer.

Vraag 6

Bespreek gemotiveerd of de volgende stellingen juist of onjuist zijn.

1. Schatvinding is een originaire wijze van eigendomsverkrijging.

2. De bestolen eigenaar geniet te allen tijde bescherming op grond van artikel 3:86 lid 3 BW.

3. Voor de beoordeling van de vraag of apparatuur een bestanddeel vormt van een gebouw is mede bepalend of de bedrijfsvoering van de onderneming in dat gebouw onmogelijk zou zijn zonder dergelijke apparatuur.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Vraag 2

1. A (1-1-2016) B: 3:84 A was beschikkingsbevoegd. Levering 3:10 jo 3:89. Titel koopovereenkomst. Een geldige overdracht tot stand gekomen
   B )1-3-2016) B 3:84 Beschikkingsbevoegd. Levering 3:10 jo. 3:89. Titel koopovereenkomst. Een geldige overdracht tot stand gekomen
   1-11-2016: Vernietiging 3:44 (bedrog) jo . 3:53 (terugwerkende kracht) dus b niet meer beschikkingsbevoegd. Art. 3:88 erbij pakken. Er is namelijk sprake van een registergoed Art. 3:10 jo. 3:89 lid 1 (3:3). C is eigenaar van het huis na de vernietiging. De verkrijger (C) was immers te goeder trouw (3:11) en de onbevoegdheid vloeit voort uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, deze was niet het gevolg van de toenmalige vervreemder (A). B is dus degene die beschikkingsonbevoegd was. Let op die fout in die overdracht mag niet voortvloeien uit beschikkingsonbevoegdheid, dus A mag geen dief zijn. Conclusie: C kan zich beroepen op bescherming van art. 3:88 BW. Dit betekent dat C eigenaar is.

2. Als C niet succesvol beroep kan maken op derdebescherming dan is A eigenaar. Te goeder trouw is een vereiste vereiste voor 3:88 zie 3:11.

Vraag 3

1. revindicatie art. 5:2, hij wil zijn bezit terughebben.

2. Jesse, want 3:109 jo. 3:119. De processuele functie van bezit. Dit is er zodat de feitelijke situatie zo goed mogelijk aansluit bij de juridische situatie. Het is aan de eigenlijke eigenaar om bij de rechter aan te tonen wie eigenaar is.

3. Jesse heeft de poes gechipt. Er is hier dus sprake van inbezitneming 3:113. Dit is gebeurd op het moment dat hij met de poes naar de dierenarts ging. Toen waren niet op zichzelf staande machtsuitoefeningen. Naar maatschappelijk verkeer 3:108 is Jesse dus bezitter geworden. De buurman is zijn bezit verloren op basis van 3:117. Hij is dus enkel nog eigenaar. Er is geen sprake van res nullius. (stel het is een wilde kat dan is het een orginaire verkrijging). Er is ook geen sprake van overdracht 3:84 geen titel en of levering. Dus Jesse is geen eigenaar geworden.

4. Er is geen sprake van zaakwaarneming omdat de noodzaak niet dringend genoeg is. Art 3:120. Jesse kan vergoeding van schade en kosten vorderen bij de eigenaar wanneer hij te goeder trouw is geweest. Jessie is niet tegoeder trouw geweest op basis van 3:11. Het ijkpunt is op het moment van inbezitneming (op het moment van chippen). Ze was al gesteriliseerd dus Jesse had kunnen weten dat de kat al een baasje heeft. De kosten kunnen dus niet verhaald worden op de eigenaar.

Vraag 4

1. Codex justienianus. (een verzameling van keizerlijke wetgeving)
2. Digesten (juridische geschriften van grote romeinse klassieke juristen, ofwel rechtsgeleerden)
3. Instituten van Gaius (een leerboek voor rechtenstudenten)
4. novellen (nieuwere romeinse wetten)

Vraag 5

1. Twaalf tafelen: Het recht werd gecodificeerd op de tafel
2. Praetuur
3. Intstituten van Gaius
4. Codeficatie van justinenianus
5. Karel de Grote

Vraag 6

1. Originaire (oorspronkelijk) verkrijging houdt in dat een goed wordt verkregen zonder de medewerking van een rechtsvoorganger. Schatvinding art. 5:13 lid 2 zegt dat een schat een zaak van waarde is, die zolang verborgen is geweest dat daardoor de eigenaar niet meer kan worden opgespoord. Volgens lid 1 komt de schat voor gelijke delen toe aan degene die hem ontdekt, en aan de eigenaar van de onroerende of roerende zaak, waarin de schat wordt aangetroffen. Bij deze manier van verkrijging wordt een goed verkregen zonder de medewerking van een. Rechtsvoorganger. De eigenaar kan immers niet meer worden opgespoord. De stelling is dus juist.

2. De stelling is onjuist. Sub a en b van 3:86 lid 3 geven de uitzonderingen weer. lid 3) gedurende drie jaar. Sub a) de zaak door een natuurlijk persoon ... dat bedrijf handeld. Sub b) het geld danwel toonder – orderpapier betreft.

3. Volgens art. 3:4 is een bestanddeel hetgeen krachtens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt en hetgeen zodanig met de zaak is verbonden dat het daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht. Het arrest Depex/curatoren beantwoord de vraag of apparatuur en gebouw naar verkeersopvatting als één zaak moet worden gezien in R.O 3.7: Als het gebouw en de apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, is dat een aanwijzing dat naar verkeersopvattingen natrekking heeft plaatsgevonden. Hetzelfde geldt wanneer het gebouw uit een oogpunt van geschiktheid als fabrieksgebouw – gebouw dienende tot het huisvesten van een productie inrichting – bij ontbreken van de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd. De functie van de installatie in het productieproces is niet van belang.  Er moet niet worden gekeken naar de functie en de productie inrichting enkel naar het gebouw zelf. De stelling is dus onjuist.