Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - UU - Oefenmaterialen
- 2729 reads
Hadrian is fervent tennisser, maar zit – sinds hij studeert – krap bij kas. Bij de Wimbledon Shop ontvreemdt Hadrian op 12 januari 2016 twee tennisrackets, ieder ter waarde van € 550. Aan zijn vrienden en familie vertelt hij vol trots dat hij de tennisrackets heeft gewonnen bij het meedoen aan een prijsvraag van Wimbledon Shop. Eén tennisracket (tennisracket A) houdt hij zelf, het andere tennisracket (tennisracket B) doet hij op 18 januari 2016 aan zijn broer Royce cadeau, die het tennisracket enthousiast in ontvangst neemt. Na de sportvakantie met zijn familie verkoopt Hadrian op 9 maart 2016 tennisracket A voor € 450 aan huisgenoot Gwen, die het meteen opbergt in haar kast.
Wat is de goederenrechtelijke positie (eigenaar/bezitter/houder) van de betrokken personen ten aanzien van tennisracket B op 19 januari 2016? (12 punten)
Wat is de goederenrechtelijke positie (eigenaar/bezitter/houder) van de betrokken personen ten aanzien van tennisracket A op 10 maart 2016? (8 punten)
Vul in onderstaande zin de opengelaten stuken in:
“Romeinse burgers uit de stand van de plebejers kregen in de vroege republiek hun eigen magistraten, volkstribunen, die weliswaar niet met het ....................................... waren belast, maar die wel het recht van ..............................................hadden”. (2 punten)
In het Romeinse recht werd gesproken over de “beatus possessor” (gelukkige bezitter). Leg aan de hand van een wetsartikel in het BW uit dat dit ook geldt voor de bezitter naar huidig recht. (5 punten)
Romeins recht werd vanaf het einde van de 11e eeuw vanuit Noord-Italië via universitaire scholing over continentaal Europa verspreid. Gesproken wordt over de receptie van het Romeinse recht, dat subsidiaire gelding had. Wat wordt bedoeld met subsidiaire gelding? (4 punten)
Lees onderstaand vonnis en beantwoord de onder het vonnis opgenomen vragen.
Vonnis
in de zaak van
VERENIGING KINDEROPVANG, gevestigd te Tilburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. Melborne te Tilburg,
tegen
1 [gedaagde sub 1], wonende te [woonplaats] ,
2 [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. H. Blackwater te Tilburg.
Partijen zullen hierna de Vereniging en [gedaagden] genoemd worden.
1 De procedure
(...)
2 De verdere beoordeling in conventie
2.1. In het tussenvonnis van 24 februari 2016 is de Vereniging opgedragen te bewijzen dat het opvangebouw naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven in die zin dat partijen de bedoeling hadden een duurzaam gebouw neer te zetten en dat die bedoeling ook kenbaar was voor derden.
2.4. De rechtbank overweegt dat de bevindingen van de heer [A] in dit rapport onderschrijven dat het gebouw met de grond is verenigd en dat gebruik is gemaakt van klaarblijkelijk duurzame materialen, maar dat uit het rapport niet zonder meer blijkt dat het, voor derden kenbaar, de bedoeling van partijen was een duurzaam gebouw neer te zetten, dat bestemd was duurzaam ter plaatse te blijven. (...) Gesteld is dat de inrichting van een dusdanige complexiteit is dat het gebouw bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, maar ook hier ontbreekt het aan een toelichting waaruit dat kan blijken. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2006:AZ2392) volgt dat een aanwezige fundering een factor van betekenis kan zijn voor de vraag of het gebouw bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, maar daarvoor op zichzelf niet beslissend is. Ook de aansluiting op nutsvoorzieningen kan een indicatie zijn dat het gebouw duurzaam bestemd is ter plaatse te blijven. De rechtbank neemt hier in aanmerking hetgeen reeds is overwogen in het tussenvonnis van 24 februari 2016, dat het de bedoeling van alle betrokken partijen was, om een tijdelijk opvanggebouw te plaatsen. De functionaliteit van een dergelijk gebouw brengt mee, dat de aansluitingen op nutsvoorzieningen noodzakelijk zijn, zodat aan de aanwezigheid hiervan door de rechtbank geen beslissende betekenis zal worden gegeven. Voor wat betreft de inrichting van het gebouw blijkt uit het rapport niet waaruit kan worden begrepen dat partijen de bedoeling hadden, kenbaar voor derden, om een duurzaam gebouw te plaatsen. In het rapport wordt slechts melding gemaakt van het gebruik van degelijke materialen met een lange(re) levensduur. Zomin als tijdelijkheid zonder nadere toelichting op één lijn kan worden gesteld met niet-duurzaamheid, kan degelijkheid en deugdelijkheid van constructie en/of materialen worden gelijkgesteld met duurzaamheid. Ten aanzien van de inrichting van het terrein als duiding dat het gebouw bedoeld is om duurzaam ter plaatse te blijven, overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie volgt dat de bestemming van een gebouw om duurzaam ter plaatse te blijven naar aard en inrichting naar buiten kenbaar kan zijn, indien het zowel visueel als functioneel een geheel vormt met de overige delen van het complex (ECLI:NL:HR:2013:CA0813). Gelet op het gegeven dat het litigieuze gebouw is geplaatst op een terrein met andere opvanggebouwen en voor die functionaliteit getroffen andere voorzieningen, is de inrichting van de onmiddellijke omgeving van dit gebouw naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend. Dit geldt temeer waar de rechtbank in het tussenvonnis van 24 februari 2016 al heeft overwogen dat [gedaagden] onbestreden heeft gesteld dat het opvanggebouw visueel te onderscheiden is van de andere (opvang)gebouwen, zodat van een visueel en functioneel geheel van het litigieuze gebouw met de overige delen en gebouwen geen sprake is.
Welke twee wetsartikelen uit het BW vormen het wettelijk kader van bovenstaande uitspraak? (4 punten)
“In het tussenvonnis van 24 februari 2016 is de Vereniging opgedragen te bewijzen dat het opvanggebouw naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven in die zin dat partijen de bedoeling hadden een duurzaam gebouw neer te zetten en dat die bedoeling ook kenbaar was voor derden.” (r.o. 2.1) Bij welk verplicht voorgeschreven arrest sluit deze bewijsopdracht aan? Je kunt volstaan met de naam van het arrest. (2 punten)
Leg – in eigen woorden - uit waarom de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toekent aan de aanwezigheid van aansluitingen op nutsvoorzieningen (r.o. 2.4). (3 punten)
Kan op basis van het hierboven weergegeven vonnis in zijn algemeenheid de conclusie worden getrokken dat noodgebouwen met de bestemming ‘opvang’ niet door de grond worden nagetrokken? (5 punten)
Bespreek onderstaande stelling en geef aan of deze juist of onjuist is:
“Van een stuk grond kan men onder meer eigenaar worden door overdracht, erfopvolging of toe-eigening”.
Toen Hadrian tennisracket B stal, werd hij daarvan bezitter door inbezitneming (art. 3:113 BW) en raakte Wimbledon Shop het bezit kwijt (art. 3:117 BW). Van eigendomsoverdracht of andere wijze van eigendomsverkrijging was geen sprake, dus Wimbledon Shop was op dat moment nog steeds eigenaar. Of Royce vervolgens eigenaar van tennisracket B is geworden door eigendomsoverdracht, moet worden beantwoord aan de hand van art. 3:84 BW. Er is sprake van een geldige titel, namelijk een schenkingsovereenkomst. Er is tevens sprake van een geldige levering: het tennisracket is een roerende zaak (art. 3:3 BW), levering vindt plaats door middel van bezitsverschaffing ex. art. 3:90 jo. 3:114 BW. Hadrian was echter niet beschikkingsbevoegd, omdat hij door de diefstal slechts bezitter van tennisracket B was geworden. Royce kan tegen die beschikkingsonbevoegdheid worden beschermd door art. 3:86 BW. Er moet dan aan de vereisten van lid 1 zijn voldaan. Het gaat om een roerende zaak (art. 3:3 BW) die geleverd is ex art. 3:90 BW. Daarnaast is Royce te goeder trouw, gezien uit de casus niet blijkt dat hij wist of behoorde te weten dat Hadrian tennisracket B had gestolen, waardoor aan art. 3:11 BW is voldaan. Echter, Royce heeft tennisracket B om niet verkregen, waardoor niet aan alle vereisten van art. 3:86 lid 1 BW is voldaan. Royce wordt dus niet beschermd en Wimbledon Shop blijft eigenaar van tennisracket B. Royce is bezitter door bezitsverschaffing (art. 3:114 BW; zie hiervoor). Hadrian neemt geen goederenrechtelijke positie meer in ten opzichte van tennisracket B. (12 punten)
Toen Hadrian tennisracket A stal, werd hij daarvan bezitter door inbezitneming (art. 3:113 BW) en raakte Wimbledon Shop het bezit kwijt (art. 3:117 BW). Van eigendomsoverdracht of andere wijze van eigendomsverkrijging was geen sprake, dus Wimbledon Shop was op dat moment nog steeds eigenaar. Of Gwen vervolgens eigenaar van tennisracket A is geworden door eigendomsoverdracht, moet worden beantwoord aan de hand van art. 3:84 BW. Er is sprake van een geldige titel, namelijk een koopovereenkomst. Er is tevens sprake van een geldige levering: het tennisracket is een roerende zaak (art. 3:3 BW), levering vindt plaats door middel van bezitsverschaffing ex. art. 3:90 jo. 3:114 BW. Hadrian was echter niet beschikkingsbevoegd, omdat hij door de diefstal slechts bezitter van tennisracket A was geworden. Gwen kan tegen die beschikkingsonbevoegdheid worden beschermd door art. 3:86 BW. Er moet dan zijn voldaan aan de vereisten van art. 3:86 lid 1 BW. Het gaat om een roerende zaak (art. 3:3 BW) die geleverd is ex art. 3:90 BW. Gwen heeft tennisracket A anders dan om niet verkregen (zij heeft € 450,- betaald). Is zij te goeder trouw? Dat is zij ingevolge art. 3:11 BW als zij de beschikkingsonbevoegdheid van Hadrian niet kende en ook niet hoefde te kennen. De casus geeft geen aanleiding te veronderstellen dat Gwen op de hoogte had moeten zijn van de beschikkingsonbevoegdheid. Hadrian is fervent tennisser, het verhaal over de prijsvraag lijkt plausibel en de koopprijs is niet absurd laag. Op basis van lid 1 wordt Gwen dus beschermd en is zij bezitter en eigenaar van tennisracket A, maar op grond van lid 3 – dat van toepassing is nu het gaat om een gestolen roerende zaak – kan Wimbledon Shop het snowboard gedurende drie jaar na de diefstal als zijn eigendom opeisen. De uitzonderingen van sub a en b zijn niet van toepassing, nu tennisracket A niet in de winkel is gekocht en het niet gaat om geld of toonder-/orderpapier. Hadrian neemt geen goederenrechtelijke positie meer in ten opzichte van tennisracket A. (8 punten)
Imperium en veto. (2 punten)
De bezitter wordt in een proces vermoed rechthebbende te zijn op grond van art. 3:119 BW. Door dit bewijsvermoeden verkeert de bezitter in een gunstige positie wanneer iemand die zich er op beroept de rechthebbende te zijn, het bezit opeist. De tegenpartij van de bezitter moet bewijzen dat zij rechthebbende is. (5 punten)
Met subsidiaire gelding wordt bedoeld dat het Romeinse recht de functie van hulprecht/aanvullend recht vervulde. Het gold in die gevallen waarin het plaatselijke recht niet voorzag. (4 punten)
Art. 3:3 lid 1 BW en art. 5:20 lid 1 sub e BW. (4 punten)
HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 97; Portacabin (2 punten)
Partijen hebben bedoeld een tijdelijk (losstaand) opvanggebouw neer te zetten. Geen enkel opvanggebouw kan functioneren zonder aansluitingen op water, elektriciteit e.d. Vandaar dat de aanwezigheid van de aansluitingen geen betekenis toekomt bij de vraag naar de naar buiten toe kenbare bedoeling van partijen omtrent de tijdelijke dan wel duurzame bestemming van het gebouw. (3 punten)
De stelling is onjuist. Deze uitspraak ging over een specifiek opvanggebouw. Iedere situatie staat op zichzelf en afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan de uitkomst (natrekking of niet) verschillen. (5 punten)
De stelling is onjuist. Op grond van art. 3:80 leden 2 en 3 BW kan men de eigendom verkrijgen door middel van erfopvolging (algemene titel) en overdracht (bijzondere titel). Toe-eigening van een roerende zaak die een res nullius is, leidt op grond van art. 5:4 BW tot eigendomsverkrijging. De wet voorziet echter niet in de toe-eigening van een onroerende zaak. Op grond van art. 5:24 BW kan een onroerende zaak namelijk nooit een res nullius zijn. Gezien het feit dat op grond van art. 3:3 lid 1 BW een stuk grond een onroerende zaak is, kan men niet de eigendom van een stuk grond door middel van toe-eigening verkrijgen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefenmaterialen te gebruiken bij het vak Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht aan de Universiteit Utrecht.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2348 |
Add new contribution