Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Wetenschapstheorie aantekeningen hoorcolleges

College 1

Er zijn twee dimensies:

  • normatief en descriptief (hoe het hoort vs.hoe het werkt)

  • weten en doen (kennis vs. praktijk)

 

Effect= “feedback from facial expressions affects emotional experience and behaviour”. Hier horen twee theorieën bij: 

  • het mechanisme is cognitief, dus gevolgtrekking uit zelfwaarneming

  • het mechanisme is onbewust en fysiologisch.

 

Popper's demarcatiecriterium stelt dat wetenschappelijke beweringen falsifieerbaar zijn en wetenschappers proberen ze te toetsen. Je moet je theorieën niet bewijzen maar juist aantonen dat de theorie niet juist is, vond Popper. Wetenschappers geven hun theorieën echter niet zo maar op en de wetenschap is erg divers.

Een pseudowetenschap is wanneer het niet falsifieerbaar is maar zich wel voordoet als een wetenschap

 

Gevolgtrekking

  1. inductie

Het gaat van specifiek naar algemeen. De conclusie is niet zeker maar hoogstens waarschijnlijk. Het wordt veel gebruikt in de wetenschap. De data zijn in overeenstemming met de theorie, dus de theorie is juist.

  1. deductie

Van algemeen naar specifiek. Waar als premissen(=uitgangspunten) waar zijn. Het is op basis van falsificatie. Modus tollens= de theorie voorspelt X, X treedt niet op dus de theorie is niet juist.

  1. het inductieprobleem

Inductie is niet rationeel te verantwoorden. Het is niet redelijk maar een gewoonte. Je gaat bij inductief redeneren ervan uit dat de wereld uniform is. Waarom zou de wereld uniform zijn?

  1. Inference to the best explanation

Van data naar beste, meest waarschijnlijke theorie. Parsimonie(=spaarzaamheid). Bayes was van de Bayesiaanse statistiek. De overtuiging als subjectieve waarschijnlijkheid. De gevolgtrekking is het bijstellen van overtuigingen op basis van data.

 

Verklaren

  1. Hempel’s covering law model

één of meer wetmatigheden, specifieke feiten en te verklaren fenomenen. Hij vond dat verklaren en voorspellen eigenlijk een beetje hetzelfde waren. Ze zijn symmetrisch. Maar verklaren is asymmetrisch en de verklarende feiten moeten wel relevant zijn. Betekent verklaren niet gewoon weten wat de oorzaak is?

  1. reductie

Je moet kijken uit wat voor componenten het verschijnsel is opgebouwd. De lagen van de werkelijkheid. Dus kan de fysica alles verklaren? Zijn wij ons brein?

 

Werkelijkheid

  1. realisme

De werkelijkheid bestaat onafhankelijk van ons. Een ware theorie beschrijft de werkelijkheid zoals hij is.

  1. anti-realisme

Theorieën beschrijven niet. Een goede theorie is empirisch adequaat. Instrumentalisme.

Onobserveerbare, theoretische entiteiten zijn convenient fictions. Empirisme. Maar is er wel een scherpe grens tussen observeerbaarheid en onobserveerbaarheid?

  1. Putnam’s no miracles

Als de wereld niet echt zo was, zou het een wonder zijn data de theorie zo goed werkt. Maar soms blijkt een empirisch adequate theorie toch niet waar.

 

College 2: Gezondheid, geestelijke gezondheid en de betekenis van het brein voor de psycholoog

Er is steeds meer stress onder studenten en academici. Hebben ze echt meer problemen of lijkt het zo omdat er nu over gepraat wordt?

Enhancement is het idee dat je jezelf moet verbeteren. Je moet blijven leren, aan jezelf blijven werken en innovatiever blijven. Het wordt vaak onderscheiden van medisch behandelen. Maar dat is opzich niet erg nuttig, gezien de betekenis van gezondheid zelf vaag is.

Verschillende definities van gezondheid kunnen verschillende implicaties hebben voor wat we als een medisch probleem beschouwen, en hoe we ermee omgaan. Gezondheid is:

  1. een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden en niet van louter het ontbreken van ziekte.

  2. de hoeveelheid ziekte waarmee ik nog steeds de wezenlijke dingen kan doen. (Friedrich Nietzsche)

  3. I feel great. I have energy, I can do that which I want to do.(David Katz)

Er werd een nieuwe definitie gevormd, omdat chronische aandoeningen er niet in werden opgenomen. Deze komen vaker voor nu. De nieuwe definitie: ability to adapt and to self manage.

Onderzoek naar positive health. De belangrijkste conclusies waren dat er een groot verschil is tussen beleidsmakers/onderzoekers en patiënten/burgers. En hoe hoger opgeleid/hoe hoger in de hiërarchie, hoe groter het verschil met patiënten. 

 

Niet-medisch gebruik van medicijnen(zoals ritalin) wordt meestal gebruikt door niet regelmatige gebruikers. Hoe hoger de eisen van de school, hoe hoger het gebruik. Leden van studentenverenigingen gebruiken vaker dan niet-leden en mannen gebruiken vaker dan vrouwen. 

Aan de ene kant is het gebruik van de stimulerende geneesmiddelen flink gestegen, maar aan de andere kant kunnen wetenschappers deze stijging niet in onderzoeken naar enhancement gebruik terugvinden. Dus vanwaar het toenemend gebruik?

Na de jaren 60(president Richard Nixon) werd het drugsgebruik minder, want hij was van de war on drugs. Er werd daarvoor gewoon reclame gemaakt voor de middelen, richting de consumenten. Geneesmiddelen kunnen in de maatschappij ook een bepaalde functie hebben. 

 

Tegenwoordig hoor je veel meer over ADHD en andere soorten problemen waarbij drugs voorgeschreven wordt. Hoe kan dit?

Verschillende verklaringen:

  • de diagnosticeren beter en vinden dus steeds meer gevallen die we vroeger niet ontdekten.

  • artsen en therapeuten diagnosticeren steeds meer minder zware gevallen.

  • mensen zijn vandaag de dag beter over geestelijke gezondheid geïnformeerd en zoeken dus meer hulp.

  • er worden steeds meer problemen en uitdagingen als medisch begrepen en zo behandeld (medicalization).

  • mensen hebben meer last in hun omgeving(zoals toenemend stress en hoge verwachtingen).

  • meer genetische en/of hersenziekten.

 

Damiaan Denys schrijft het tekort van het teveel over het health care system. Dit ging over de paradox van de mentale zorg. 

 

Feeling up= stimulants used to overcome negative feelings associated with academic work.

Driveness= “I’ll just sit down and do whatever it is I have to do and won’t feel okay until I finish it.”

Interestedness= users did work on stimulants better that they did not find very interesting in the first place.

Enjoyment= users enjoyed doing the academic work more.

 

Het nieuwe adolescentenstrafrecht. In Nederland hebben we sinds 1 april 2014 een neurorecht in de zin dat het nieuwe strafrecht neurowetenschappelijk gemotiveerd werd. De staatssecretaris van justitie en veiligheid maakte vervolgens een voorstel om risicojongeren aan te pakken, want bijna 30% van alle verdachten zouden 15 tot 23 jaar oud zijn en onderzoek zou betogen dat hun hersenen nog steeds volop in ontwikkeling zijn. Gedrags- en neurowetenschappelijk onderzoek het betoog zeker dat de menselijke ontwikkeling niet zomaar op de 18-jarige leeftijd stopt. De grens die nu tussen 22 en 23 jaar werd getrokken is echter normatief willekeurig.

In Nederland is het wetsvoorstel sterk gebaseerd op een advies van de Raad van Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Dit advies wederom is sterk gebaseerd op psychologisch, criminologisch en neurowetenschappelijk onderzoek. 

Bij een verandering van een wet wordt ook altijd een juridische motivering gegeven. 

 

“A mental disorder is a syndrome characterized by clinically significant disturbance in an individual’s cognition, emotion regulation, or behavior that reflects a dysfunction in the psychological, biological, or developmental processes underlying mental functioning. Mental disorders are usually associated with significant distress or disability in social, occupational, or other important activities. An expectable or culturally approved response to a common

stressor or loss, such as the death of a loved one, is not a mental disorder. Socially deviant behavior (e.g., political, religious, or sexual) and conflicts that are primarily between the

individual and society are not mental disorders unless the deviance or conflict results from a dysfunction in the individual, as described above.”

 

Wie verklaart de mens?

Het biopsychosociale model sluit niets uit en bevat alles. Ze zijn allemaal belangrijk om te verklaren. Er is evidentie dat de media de hoge verwachtingen voor nieuwe psychiatrische behandelingen steunden - verwachtingen, die later overdreven bleken. 

 

College 3: Paul Meehl en Lakatos

Zachte psychologie

“Scientifically unimpressive and technologically worthless” is een voorbeeld van opvallende uitspraken van Meehl. Het artikel is gebaseerd op een lezing. Hij probeert hierin mensen uit de tent te lokken. Hij beweert ook veel zonder daar bewijs voor te geven. 

Sommige mensen beweren dat Meehl ons al waarschuwde voor de replicatie crisis, maar dat we niet hebben geluisterd.

 

Heel veel van social priming onderzoek is niet repliceerbaar, dus mensen zien een beetje van dit onderwerp af.

 

20 problemen over waarom de zachte psychologie zo moeilijk is:

  1. response class problem= hoe baken je responsen af? Categoriseren?

  2. situation taxonomy= hoe baken je situaties af? Categoriseren?

  3. unit of measurement= hierachter zit van wat doen we nou eigenlijk als we in de psychologie iets meten?

  4. individuele verschillen= wat voor de één een interessant onderwerp is, is voor de ander een soort ruis. Ze liggen niet alleen in de mate van de eigenschappen maar ook hoe ze per individu georganiseerd zijn. 

  5. polygenic heredity= sommige dingen hangen samen met erfelijke eigenschappen. Ze zijn aan meerdere genen verbonden en niet gewoon één gen. Met genetisch onderzoek kom je dan soms niet heel veel verder.

  6. divergente causaliteit= instabiele systemen. Deze zijn lastiger te beheersen en bestuderen dan stabiele systemen. Die hebben namelijk bij één storing een compensatie van de rest.

  7. idiographic= het unieke van de mens. De levensloop van mensen is uniek en heel slecht te vergelijken met anderen. Voor een klinisch psycholoog is dat een issue, je hebt niets aan algemene theorieën. 

  8. unknown critical events= niet alleen gestuurd door gebeurtenissen die bekend zijn maar ook door ervaringen waar je als clinicus geen weet van hebt. Bijvoorbeeld een gedachte of emotie die jou onbewust heeft beinvloedt.

  9. nuisance variables= variabelen waar je niet in geïnteresseerd bent, maar die wel invloed hebben op je onafhankelijke variabelen. 

  10. feedback loops= voorbeeld met Skinner Box. Ik ga me anders gedragen als reactie op de bekrachtiging die kwam doordat ik me op een bepaalde manier gedroeg.

  11. autocatalytic processes= processen die zichzelf versterken, bijvoorbeeld depressie. Vicieuze cirkel. Kan ook een positieve invloed hebben. 

  12. random walk= heel veel van wat er in het leven gebeurt, is een kwestie van geluk. Als je geen geluk hebt, kan je er ook niet echt iets van maken.

  13. sheer number of variables= enorm groot aantal variabelen waar we binnen de psychologie mee te maken hebben.

  14. importance of culturele factoren

  15. context dependence stochastologicals= constructen die niet verbonden zijn door wetmatigheden maar door relaties van waarschijnlijkheid, deze zijn contextafhankelijk. 

  16. open concept= constructen die kunnen op meerdere manieren worden geoperationaliseerd. 

  17. intentionaliteit en betekenis= mensen hebben bedoelingen met hun gedrag en wij geven daar een bepaalde betekenis aan. 

  18. rule governance

  19. uniquely human event en powers

  20. ethische beperkingen= onderzoek bij mensen is niet hetzelfde als je bij dieren doet. Menselijk gedrag is uniek, toch?

Je kan deze 20 problemen onderscheiden in twee groepen:

  • meer moeilijk→ variables

  • anders moeilijk→ intenties en regels

 

Nulhypothesetoetsen in de psychologie is een verschrikkelijke vergissing volgens Meehl. Dit is nogal een statement om te maken. Veel mensen zijn het hier absoluut niet mee eens. Hij vindt dit dus wel, omdat de nulhypothese altijd onjuist is, er geen bold conjectures(=precieze voorspellers) zijn en er een grote afstand is tussen de theorie en de statistische hypothese. 

 

Confirmatie= bevestiging van het gevolg (ongeldig)

      = als theorie, dan observatie. Je doet de observatie dus de theorie is juist.

Falsificatie= modus tollens (geldig)

= als theorie, dan observatie. Je doet de observatie niet, dus de theorie is niet juist. Dit is meer waard dan de confirmatie.

 

Hypothesetoetsen is niet zo eenvoudig als Popper leek te denken. Popper ging uit van de molens tollens deductie. Het gaat erom dat je steeds meer dingen kan uitsluiten volgens hem. Om een theorie te toetsen heb je ook een aantal hulphypothese nodig, Meehl onderscheidt hierin: (T en At en Cp en Ai en Cn) → O. Meehl vindt dat de Cn(de omstandigheden) vaak slecht omschreven worden. Een theorie wordt altijd getoetst in combinatie met de hulphypothesen en andere veronderstellingen. Meehl: vanwege de 20 problemen zijn de hulphypothesen vaker problematisch en ze zijn vaak slecht verbonden met de theorie.

 

Lakatos was een student van Popper. Popper was vooral negatief gericht. Hij heeft een meer genuanceerde versie van Poppers filosofie voorgesteld. Hij houdt rekening met het feit dat het zinvol kan zijn om een theorie niet zo maar op te geven als de observatie niet overeenkomt met de theorie. In zijn onderzoeksprogramma zit een kentheorie en een ring van hulphypothesen. 

Er waren volgens Lakatos twee heuristieken:

  • positieve heuristieken= ontwikkel de ring van hulphypothesen.

  • negatieve heuristieken= bescherm de kern door de hulphypothesen aan te passen, dit leidt nergens toe als je hem niet combineert met de positieve.

Een onderzoeksprogramma degenereert als de kern beschermd wordt met uitzonderingen en ad hoc hypothesen. Een onderzoeksprogramma is progressief als de empirische inhoud groter wordt en het aantal corroboraties(resultaten die niet in tegenspraak staan met de theorie) stijgt.

 

College 4: Replicatie

De Amerikaanse filosoof Quine zei: “een bewering staat nooit op zichzelf”. Hij was voorstander van het holisme. We kunnen alleen netwerken van beweringen toetsen. Het risico is dat die theorieën niet meer gefalsifieerd kunnen worden. 

 

Popper over replicatie:

We onderzoeken gebeurtenissen/fenomen die herhaald moeten kunnen worden. We moeten regels kunnen geven voor wanneer die verschijnselen kunnen optreden. Als we dat hebben, kunnen onze observaties worden getoetst door iedereen.
Dus we moeten falsifiëren en repliceren. Maar wat als het oorspronkelijke onderzoek wel resultaat had, maar de replicatie niet? 

 

Facial Feedback(=bepaalde gelaatsuitdrukkingen kunnen emoties versterken). Het mechanisme is onbewust. Gerepliceerd door Erik jan Wagemakers. 

Complicaties: er was een video-camera, misschien is Far Side niet meer grappig, “the world is constantly changing. The experiment is out of step with the times”. 

 

De problemen van de crisis:

  • fraude

  • questionable research practices

  • (non-)replicaties

Critici willen meer transparantie en meer replicaties. Ze willen direct replication of conceptual replication. Sommige sociaal psychologen vinden directe replicatie niet interessant, want het is te moeilijk(de wereld verandert) en het gaat om achterliggende mechanismen. 

Wat geldt als een directe replicatie? Wie bepaald dat? Wanneer is een procedure, een resultaat hetzelfde? De experimenter’s regress: een competent is uitgevoerd experiment, is er één dat het juiste resultaat oplevert en het juiste resultaat oplevert en is dat van een competent uitgevoerd experiment. 

VOETNOOT→ komt een examenvraag over

Earp en Trafimow zeggen een replicatie is geen toets maar geeft nieuwe informatie. Het is informatief als het een ander lab is, een andere onderzoeker, een precieze kopie procedure en veel power. Lakatos was het hiermee eens.

 

Sociaal gedrag is afhankelijk van de context(cultuur, sociale omstandigheden, geschiedenis). Dus je kunt niet verwachten dat een effect altijd optreedt maar de mechanismen zijn stabiel.

 

Kenneth Gergen schreef het artikel; social psychology as history. Wetenschap zoekt wetten. Natuurlijke fenomenen zijn stabiel maar sociaal-psychologische fenomenen zijn niet stabiel. Dus de sociale psychologie moet niet naar wetten zoeken. 

Niet stabiel want:

  • sociale psychologie beïnvloedt gedrag (normatieve connotaties, mensen willen niet voorspelbaar zijn, de naïeve proefpersoon en de geïnformeerde burger)

  • sociaal gedrag is context-afhankelijk en dus historisch variabel

Dus sociale psychologie moet niet meer zoeken naar wetmatigheden, maar:

  • is een vorm van historisch onderzoek

  • moet meer aandacht hebben voor toepassing

  • moet niet voorspellen, maar bewust maken

  • door veranderende gedragspatronen en disposities in kaart te brengen

  • en hoe stabiel die patronen en disposities zijn

 

College 5: Sociaal constructionisme

Tot nu toe hebben we het gehad over:

  • positivisme: observaties→ feiten→ theorieën→ een ware afbeelding van de wereld

  • Popper: theorie→ observatie→ falsificatie→ weten wat niet het geval is

  • Duhem, Quine, Lakatos en Meehl: de theorie is deel van een netwerk van aannames, hulphypothesen en dergelijke. 

Realisme. Wetenschap representeert een beeld die objectief bestaat buiten ons. Wetenschapsfilosofie geeft regels. Twee contexten om regels te krijgen hoe je moet opereren in de wetenschapsfilosofie(discovery en justification).

 

Thomas Kuhn vindt de fysica het model wetenschap. Hij publiceerde het boek ‘The structure of scientific revolutions.’ Hij schreef hierin hoe wetenschappers te werk gaan en niet over hoe ze te werk moeten gaan. Hij trok uit dat wetenschappelijk onderzoek ook filosofische conclusies. 

In tijden van normale wetenschap zijn de wetenschappers bezig om de losse eindjes van hun theorie uit te werken. Ze zijn bezig met problemen oplossen. In die tijden werd de wetenschap gedomineerd door paradigma’s. Deze bestaan uit een aantal veronderstellingen over hoe de wereld in elkaar zit(aannames, exemplars, waarden). 

Anomalieën → crisis → revolutie, geen rationele keuze maar een soort bekering. Er komt dan een nieuw paradigma.  Je hebt er geen regels voor maar het is een soort sociaal/psychologisch proces.

In zeker zin werken de nieuwe paradigma in een nieuwe wereld. Je kijkt namelijk op een andere manier naar de wereld. Kuhn vond dat je twee verschillende paradigma’s niet goed kan vergelijken. Je hebt namelijk geen onafhankelijke maatstaf en ze onderscheiden verschillende elementen/processen. Het oude paradigma was helemaal ontwikkelt en de nieuwe heeft nog allerlei losse eindjes die opgelost moeten worden. 

Incommensurabiliteit= onvergelijkbaar, onverenigbaar. Het vormt een geheel van met elkaar verbonden theorieën, aannames etc. 

Je kan de fenomenen niet los van elkaar waarnemen. Er is altijd een theorie ingebakken in hoe je naar de wereld kijkt. Er is geen neutrale data. Dus theorie-geladenheid.

Over al deze conclusies is veel discussie gekomen. Krijg je dan niet een soort relativisme?

 

The social constructionist movement (Kenneth Gergen)

Kennis is de uitkomst van/kennis is een sociaal proces en dat geldt zowel voor alledaagse als wetenschappelijke kennis. 

Het sociaal constructionisme vraagt zich  dus ook af hoe descriptief wetenschap is ipv normatief.

Vier veronderstellingen:

  • hoe we de wereld begrijpen wordt niet bepaald door de ervaring, door observaties maar is altijd gemedieerd door taal. Dat geldt ook voor hoe we ons eigen gedrag en dat van anderen begrijpen. Dit is een verwerving van het empirisme.

  • hoe we de wereld begrijpen is het resultaat van historisch en cultureel gesitueerde interacties tussen mensen. In andere tijden en culturen wordt/werd gedrag vaak anders begrepen. Gergen vraagt zich af of de psychologie ook een onderdeel is van de cultuur. 

  • of iets geldt als ‘waar’ hangt af van sociale processen. Van conflict, onderhandelingsmacht en retoriek. Wie er gelijk krijgt hangt van dit soort processen af. Kennis en macht zijn heel nauw verbonden. Zowel binnen de wetenschap als in alledaagse sociale relaties. 

  • kennis is een activiteit die is verbonden met andere activiteiten. Hoe je de wereld begrijpt heeft gevolgen voor wat je kan doen, mag doen en wat je moet doen. De macht van labels: hoe jij benoemd wordt heeft gevolgen voor wat je kan, mag, moet. 

 

Emoties worden geconstrueerd in interactie, binnen een relatie en in een socioculturele context. Dit zijn drie niveaus die op elkaar aangrijpen. 

 

Wat classificatie doet(Ian Hacking):

Er zijn verschillende soorten mensen. De macht en het belang van categorieën wat je genoemd wordt heeft gevolgen en kan je veranderen. Die classificaties hebben gevolgen voor mensen. Hoe je genoemd wordt kan gevolgen hebben, dat kan je ook veranderen. Namen kunnen wat ze benoemen veranderen

Making up people= een nieuwe wetenschappelijke classificatie kan een nieuw soort mens creëren. Dat wil zeggen een nieuwe manier om iemand te maken. Je creëert een nieuwe manier om iemand te zijn, dus een nieuwe identiteit. 

Looping effect= een classificatie kan interacteren met degenen die zo zijn geclassificeerd. Mensen kunnen zich bijvoorbeeld verzetten tegen een classificatie. Moving targets.

 

Uitspraken van Hacking over wie en wat er bij de totstandkoming van de DSM5 betrokken is:

  • de classificatie→ verschillende mentale stoornissen

  • de mensen→ die zo gediagnosticeerd worden

  • instituties→ APA

  • kennis→ door onderzoekers vergaart en werken hier ook mee

  • experts

Hoe het werkt:

  1. tellen

  2. kwantificeren

  3. normeren

  4. correleren

  5. medicaliseren

  6. biologiseren

  7. genetiseren

  8. normalisren

  9. bureaucratiseren

  10. verzet

 

College 6: Actor network theorie

David Bloor was een van de voornaamste sociaal constructionisten van de psychologie. Hij had het vooral over de constructie van theorieën. Quine, Kuhn en anderen wezen er allemaal op dat de werkelijkheid noch rationaliteit dwingend bij theorie keuze zijn. Sociale factoren geven de doorslag. Bloor’s symmetrie-principe= Theorieën die als waar worden beschouwd moet je hetzelfde construeren, je moet ze verklaren op basis van dezelfde factoren. Er was hier ook weer kritiek op. Als je zo naar wetenschap kijkt, verval je tot relativisme. Je zegt dan eigenlijk dat alles als waar kan gelden, als maar genoeg mensen het waar vinden. Waarheid hangt dan niet meer af van wat daadwerkelijk het geval is in de wereld maar wie de baas is. 

 

Wetenschapsonderzoek(Science and technology studies) bestaat uit empirisch onderzoek van de wetenschap. Dat wordt gedaan door wetenschappers te interviewen of observeren. Karin Knorr-Cetina is zo’n empirisch onderzoeker, ze loopt dan als het ware mee met de wetenschappers. Belangrijk om te beseffen is dat deze wetenschapssociologie min of meer voor het eerst een descriptief perspectief biedt op wetenschap, terwijl eigenlijk alle perspectieven die we tot nu toe besproken hebben normatief zijn.

 

De term constructie heeft een aantal betekenissen. 

  • Ten eerste is de wetenschap niet bezig met het afbeelden van de wereld buiten ons maar de wetenschap maakt werelden. Ze werken ook met gemaakte apparaten en materialen. Je vindt er heel weinig natuur. Wetenschappers produceren fenomenen. 

  • Ten tweede is de wetenschap essentieel in de constructie van onze materiële en sociale omgeving (technologie en beleid). 

 

Bruno Latour is de grote man van de actor-network theorie. Hij heeft deze ontwikkeld en groot gemaakt, met een aantal andere mensen. Hij stelt een radicale symmetrie voor. Het symmetrie principe is onware en ware dingen op dezelfde manieren verklaren, namelijk via sociale factoren. Ook de maatschappij en de sociale factoren daarin zijn geconstrueerd. Het is de wetenschap en de technologie die in onze samenleving de motor zijn geweest achter het concept van constructie. We hebben nu een kennismaatschappij, dat betekent dat de relaties tussen mensen niet meer zijn voor te stellen zonder wetenschap en technologie. Co-productie van kennis en maatschappij tegelijkertijd. COVID-19 is een heel mooi voorbeeld, namelijk dat het idee van 1,5 meter afstand houden(bedacht door wetenschappers) is geïmplementeerd in de samenleving. Technologie geeft de maatschappij stabiliteit.

Technoscience= wetenschap en technologie zijn heel sterk verbonden en worden niet los gezien. 

 

Netwerken

De maatschappij is een collectief van humans en nonhumans. De voortdurende vervlechting van mensen en niet-mensen. Mensen moet je opvatten als hybrides, moderne mensen zijn samengesteld uit niet-natuurlijk en natuurlijke elementen. Denk aan een mobieltje. Dat hangt samen met een afwijzing van elke vorm van dualisme(klassieke manier). Non-humans zijn ook actoren. 

Wetenschap is een kwestie van netwerken bouwen. Heterogene netwerken van actoren. Ze moeten bondgenoot worden gemaakt in het netwerk (mensen, dingen, teksten, financiers).Een voorbeeld is het lab van Wilhelm Wundt, waarin allerlei actoren met elkaar interacteren(promovendi, grundzüge, apparaten, geld, etc.). Associaties van actoren d.m.v translatie. De actoren moeten allemaal belang hebben bij het geheel. Obligatory passage point= bepaalde plekken/auteurs/laboratoria waar alles langs moet (bijvoorbeeld DSM). 

 

Representatie

Wetenschap is geen representatie van de werkelijkheid maar een constructie. Hoe kan een afbeelding van de werkelijkheid iets buiten ons afbeelden? Hoe kan dat een representatie zijn? Latour zegt er is geen kloof tussen wereld en woord. Als je ziet hoe wetenschappers te werk gaan, zie je een hele serie kleine materiële stapjes. Er is geen sprong van een materiële wereld naar iets abstracts. Een belangrijke stap hierin is die van inscriptie(bijvoorbeeld de eerste kaart van de wereld en de gegevens die een meetapparaat geeft), dus een soort representatie die je mee kan brengen. Een hanteerbare weergave. Immutable mobiles. De kracht van het lab.

 

Artikel van Finer.

Iedereen weet wat stress is. Het is een meetbaar symptoom geworden. Maar hoe komt dat eigenlijk? Geen kwestie van popularisering(lab→ versimpeling/vertekening→ het publiek) maar van translatie. Dat hele proces begon met Hans Selye, hij schreef het boek ‘Stress without distress’. Hiervoor had hij een mislukt experiment aan de McGill University in Montreal. De combinatie van drie afwijkingen aan de interne organen, ongeacht van welke stof hij de ratten inspoot. De theorie die hij ontwikkelde was dat van de general adaptation syndrome= het resultaat van stress is een respons van het organisme op omgevingsinvloeden. Onder fysiologen gold stress toen nog niet als stabiel feit. 

De translatie: 

  • vroege bondgenoten(het leger, (huis)artsen, Amerikaanse mainstream, Amerikaanse tegencultuur)

  • de psychologisering van stress(significant live events)

  • en weer terug in de fysiologie(maar zonder Selye’s theorie)

 

College 7: Kwalitatief onderzoek

Wiskunde en de wereld. Is de wereld wiskundig van aard? Het is niet alleen een wiskundig instrument maar ook een essentie van de werkelijkheid. Het is intiem verbonden met de werkelijkheid zelf. “Meten is weten” is een bekend gezegde. 

Francis Galton: “whenever you can, count”. Zo kunnen we objectieve kennis vergaren. 

De psychologie is voornamelijk experimenteel en kwantitatief. Groningen staat bekend om de sterke kant hiervan, in alleen al de bachelor heb je 25 EC aan dit soort vakken. 

Een typische psychologische studie: hypothese, manipulatie, meting en dan een significantietoets van het verschil tussen experimentele en controlegroep. 

Voordelen

Nadelen

Generaliseerbaarheid

Empirisch arm (Je kan weinig zeggen over individuen of over hoe het precies werkt)

Causaliteit

Ergodiciteit? (Relatie op individueel niveau hetzelfde als de relatie op groepsniveau)

Toepasbaar

Toepasbaar? (Wat je in het lab doet is niet iets wat je automatisch buiten het lab kunt bereiken)

 

Een ander soort vragen:

  • Hoe zien angstige mensen de toekomst?

  • Hoe praten ze over toekomstige gebeurtenissen?

  • Wat voor verhalen vertellen ze over wat er kan gebeuren?

  • Wat betekent de toekomst voor ze?

 

Kwalitatief onderzoek is divers maar in het algemeen gelden de volgende factoren:

  • woorden, niet getallen

  • betekenis, niet oorzaken

  • begrijpen, niet voorspellen

  • interpretatie, niet statistische analyse

Dit past bij het beeld van hoe Gergen over hoe psychologisch onderzoek moet zijn. Hij is niet per se tegen experimenteel onderzoek.  

Drie belangrijke vragen die je jezelf moet stellen bij onderzoek dat je doet:

  1. wat willen we weten? (epistemologie)

  2. wat veronderstellen we over de wereld? (ontologie)

  3. Wat is de rol van de onderzoeker? (ethiek)

Drie benaderingen van kwalitatief onderzoek:

  • Realisme= ontdekken wat mensen denken, voelen, doen, wat iets voor ze betekent. Meestal door het ze te vragen. 

  • Fenomenologie= hoe ervaren mensen de wereld? De kwaliteit en textuur van ervaring. Kan meer descriptief of meer interpretatief zijn. 

  • Sociaal constructionisme= hoe produceren mensen al pratend kennis over hun wereld? Ervaring wordt gemedieerd door taal. Versies van de werkelijkheid, de kwestie van het relativisme. 

Voorbeeld van kwalitatief onderzoek: “When quantitative measures become a qualitative storybook”. Een kwalitatieve studie van een kwantitatieve studie, hoe is het om deel te nemen in kwantitatieve studie? “Het verhaal achter de getallen”.

 

June was een 26 jaar oude patiënt die overweldigende angst had om ziek of disfunctioneel te zijn, of gek. 58 therapiesessies. Vragenlijsten na elke sessie. 

IPA(Interpretatieve fenomenologische analyse). June interpreteert haar ervaringen en drukt ze uit in woorden en tekeningen. Truijens interpreteert haar woorden en tekeningen.

Het ervaren van de vragenlijsten: wat betekenen de vragen eigenlijk? Haar antwoorden passen niet. Vindt de items confronterend en vraagt zich af hoe de antwoorden zullen worden geïnterpreteerd. 

Interactie: de vragenlijsten meten niet alleen. Ze suggereren, ze oordelen, ze perken in. En daardoor veranderen ze June.

 

Validiteit

Psychometrici: individuele variatie middelt uit. Het is ruis. 

Truijens: misschien, maar de performatieve effecten zijn geen ruis. Ze beïnvloeden de validiteit van data.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vera Korf
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1296