Psychology and behavorial sciences - Theme
- 16124 reads
In de juridische praktijk wordt vaak een lijst van ontwikkelingsvoorwaarden voor kinderen gebruikt. Deze lijst is in 1989 opgesteld door Bartels & Heiner. In dit boek wordt gekeken of deze lijst nog steeds actueel is en of deze lijst ook uitgebreid zou moeten worden.
De ontwikkeling van het kind wordt beïnvloed door de omgeving. De relatie tussen omgevingsfactoren en de ontwikkeling van het kind resulteert in de persoonlijkheid van het kind. In het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) zijn twee artikelen erg belangrijk, dit zijn artikel 3 (eerste lid) en 6. De strekking van deze artikelen zijn als volgt:
Artikel 3, lid 1: Bij alle maatregelen betreffende kinderen dienen de belangen van het kind een eerste overweging te zijn
Artikel 6: Het kind heeft het recht zich te ontwikkelen
Als optimale ontwikkelingscondities worden door Bartels & Heiner genoemd:
Adequate verzorging
Veilige fysieke omgeving
Continuïteit en stabiliteit
Interesse
Respect
Geborgenheid, steun en begrip
Een ondersteunende flexibele structuur
Veiligheid
Adequate voorbeelden
Educatie
Omgang met leeftijdsgenoten
Contact over en met eigen verleden
Ad. 8: Veiligheid.
Wat is veiligheid? Veiligheid kent de volgende drie kenmerken:
de behoefte aan een volwassene die overzicht en structuur brengt in het leven van het kind
de behoefte aan een volwassene van wie de aanwezigheid leidt tot vermindering van angst
de behoefte aan een volwassene die continuïteit en stabiliteit bewerkstelligt en tevens voldoende ruimte laat voor eigen wensen en initiatieven
Wanneer aan bepaalde ontwikkelingsvoorwaarden langere tijd niet kunnen worden voldaan vormen deze risicofactoren voor de ontwikkeling van het kind.
De optimale ontwikkelingscondities zoals die door Bartels & Heiner zijn geformuleerd worden nu aan de hand van literatuurstudie onderworpen aan de toets van de tijd: zijn de ontwikkelingscondities nog steeds actueel? Dit gebeurt puntsgewijs.
1. Adequate verzorging
‘Zorg voor gezondheid en voor fysiek welbevinden, zoals het bieden van ruimte, verwarming, kleding, persoonlijk eigendom, voeding en inkomen.’
Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkelingsconditie nog steeds van belang is voor het kind. Wel wordt er gepleit voor een uitbreiding van deze conditie. Gewezen wordt op het belang van de sociaal-economische status. Een lagere sociaal-economische status van een gezin vormt een risicofactor voor de ontwikkeling van een kind. Dit komt omdat een lagere sociaal-economische status vaak samen hangt met zaken als: financiële problemen, slechte huisvesting, wonen in een achterstandsbuurt, werkloosheid, lage opleiding, sociale uitsluiting, criminaliteit en verslavingsproblematiek. Het leven in armoede kan betekenen dat een adequate verzorging niet in voldoende mate plaats kan vinden. Van het leven in armoede kan ook een indirecte invloed uitgaan: ouders die leven in armoede hebben vaak verhoogde stress. Gestreste ouders reageren anders op hun kind wat effect heeft op de ontwikkeling van het kind. Bij de actuele definiëring van adequate verzorging wordt dan ook toegevoegd dat de ouders geen zorgen ervaren met betrekking tot de ontwikkelingsconditie adequate verzorging.
2. Een veilige fysieke omgeving
‘De woning is niet gevaarlijk, de omgeving evenmin, er zijn geen bedreigende toxische invloeden.’
Ook deze ontwikkelingsvoorwaarde wordt nog steeds van groot belang geacht. In de literatuur wordt vaak een scheiding gemaakt tussen de directe fysieke omgeving en de wijdere omgeving waarin het kind opgroeit. Als risicofactoren in de directe fysieke omgeving worden onder andere genoemd: geweld in het huwelijk, (kinder)mishandeling, geweld op tv, onveiligheid in de buurt of op school. Als risicofactoren in de wijdere omgeving worden onder andere genoemd oorlogen en natuurrampen.
3. Stabiliteit en continuïteit
‘Stabiliteit in de levensomstandigheden, continuïteit in de verzorging en gunstige ontwikkelingen voortzetten.’
De trend van tegenwoordig is dat aan stabiliteit en continuïteit grote waarde wordt gehecht. Bij de keuze voor wel of niet terugplaatsing naar de biologische ouders wordt de keuze vaak gebaseerd op het belang dat gehecht wordt aan stabiliteit en continuïteit. De stabiliteit in de levensomstandigheden kunnen door verschillende stressvolle gebeurtenissen verstoord worden. Gebeurtenissen kunnen ongewenst, ambigue of gewenst zijn.
De stabiliteit kan verstoord worden door verhuizingen, verandering van school, instabiliteit in de gezinssamenstelling, opgroeien in levensbedreigende omstandigheden (oorlogen, natuurrampen, bomaanslagen).
De spraak-taalontwikkeling, de sociaal-economische ontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling beïnvloeden elkaar wederzijds. Taal is van groot belang voor de verdere spraak-taalontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling en de sociaal-economische ontwikkeling. Bij het ontwikkelen van een eigen identiteit speelt communicatie een belangrijke rol. Door middel van communicatie bouwt het kind bovendien relaties met de sociale omgeving op (ervaren van belangrijk zijn, erkend en herkend voelen). Gewezen wordt dan ook op het belang van stabiliteit tussen de taal die de omgeving spreekt en de taal die het kind zelf spreekt.
Continuïteit is van belang in verband met hechting. Onveilige hechting leidt vaak tot gedragsproblemen bij het kind. Van een goede hechtingsrelatie is sprake indien:
de ouder gericht is op het kind en blijft als dat nodig is
het kind ervaart dat aan zijn behoeften wordt voldaan, zich meer gaat richten op die persoon en vertrouwen krijgt in de betreffende ouder
Doordat het kind vertrouwen krijgt in zijn ouder, krijgt het kind ook vertrouwen in anderen. Daarnaast ontwikkelt het kind een gevoel van eigenwaarde. Een hechtingsrelatie is selectief, duurzaam en persoonsgebonden. Continuïteit in een hechtingsrelatie is dan ook van groot belang.
In de definiëring werd verder gesproken over het voortzetten van gunstige ontwikkelingen. Gedacht kan dan worden aan werk, opleiding en de relatie met een belangrijk persoon uit de omgeving. Het bieden van een toekomstperspectief is van groot belang voor de identiteitsontwikkeling van het kind. Zekerheid over de toekomst en het daarbij horende gevoel van het kind zelf richting aan zijn of haar leven te kunnen geven is cruciaal. Een gunstige ontwikkeling kan echter pas worden voortgezet indien aan de overige condities wordt voldaan. Voor een duidelijk en concreet toekomstperspectief vormen stabiliteit en continuïteit basale voorwaarden. Er wordt dan ook voor gepleit om de voorwaarde ‘stabiliteit en continuïteit’ te actualiseren, zo, dat het onderdeeltje ‘een gunstige ontwikkeling voortzetten’ hieruit verwijderd wordt. Later zal dit onderdeel een andere plaats krijgen.
4. Interesse
‘Interesse in de jeugdige, in zijn leefwereld en persoon, bij voorkeur van de verzorger’.
Voor de ontwikkeling van het kind wordt een autoritatieve opvoedingsstijl als meest optimale opvoedingsstijl beschouwd. Een autoritatieve opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door opvoeders die geïnteresseerd zijn in hun kind en een open communicatie tussen ouders en kind. Een open relatie tussen ouders en kind heeft een gunstig effect op de ontwikkeling van het kind. De definiëring zoals die hierboven is weergegeven is nog steeds in zijn geheel actueel.
5. Respect
‘De behoeften, wensen, gevoelens en verlangens van de jeugdige worden serieus genomen. In elk geval door de verzorger(s) maar het is ook wenselijk dat dit gebeurt door anderen met wie de jeugdige in aanraking komt’.
Binnen een autoritatieve opvoedingsstijl wordt de relatie tussen ouders en kind gekenmerkt door respect. Het tonen van respect voor het individu van het kind wordt gezien als een beschermende factor voor de ontwikkeling van het kind. Als er sprake is van tegenovergestelde zaken van respect, zoals:
afwijzing door het thuismilieu
vijandigheid en agressie in de ouder-kindrelatie
ruzies en conflicten tussen ouders
niet consistent reageren op, of het negeren van gevoelens en behoeftes van het kind
Ouders die zichzelf niet gerespecteerd voelen door bijvoorbeeld de samenleving of hun werkomgeving en zich soms gekwetst voelen door hun eigen kinderen, hebben vaak een lage zelfwaardering. Een lage zelfwaardering van ouders vergroot de kans dat deze negatieve gevoelens worden afgereageerd op hun kinderen. Een responsieve, koesterende houding van ouders is de optimale basis voor het ontstaan van een veilige hechtingsrelatie. Een responsieve en sensitieve reactie op de behoeftes en signalen van het kind door de omgeving leiden ertoe dat het kind competentie, zelfstandigheid en zelfvertrouwen verwerft. Vanuit de literatuur wordt dus nadruk gelegd op respect zoals die naar voren komt in de omgeving van het kind. De actuele definiëring zou dan ook aangepast moeten worden met meer nadruk op het belang van de omgeving bij het serieus nemen van de behoeften, wensen, gevoelens en verlangens van het kind.
6. Geborgenheid, steun en begrip
‘Geborgenheid, steun en begrip van tenminste één volwassene, bij voorkeur de verzorger.’
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de beschikbaarheid van ondersteuning vanuit de omgeving en het daadwerkelijk gebruik maken van deze ondersteuningsbronnen. Vaak is het voldoende te weten dat je elk moment steun in kan roepen waardoor mensen vaak tot meer in staat zijn en concrete steun vaak overbodig blijkt te zijn. Steun kan gegeven worden vanuit de familie, buren, kennissen en formele bronnen zoals de school, een vereniging of een sportclub. Steun kan betrekking hebben op emotioneel, cognitief, sociaal en materieel gebied. Naast steun werd geborgenheid en begrip genoemd. Zowel geborgenheid als begrip wijzen op een bepaalde sfeer waarin een kind opgroeit. Een warme omgeving waarbinnen een kind opgroeit, draagt zorg voor een adequate identiteitsontwikkeling. Een warm klimaat kent twee uitersten. Het ene uiterste is het ontbreken van warmte in de omgeving, het andere uiterste is dat een kind ‘overbeschermd’ wordt. Beide uitersten zijn risicofactoren voor de ontwikkeling van het kind.
Uitgaande van de informatie afkomstig uit literatuuronderzoek stellen de auteurs voor de definitie als volgt aan te passen:
‘Affectief klimaat: Geborgenheid, steun en begrip vanuit de omgeving, passend bij het kind en tot uiting komend in de relatie die het kind met zijn ouder heeft.’
7. Een ondersteunende, flexibele structuur
‘Een ondersteunende, flexibele structuur, aangepast aan de jeugdige:
Voldoende regelmaat in het leven van alledag
Aanmoediging en stimulering
Het stellen van realistische eisen
Het stellen van grenzen en het geven van regels
Het geven van inzicht in en argumenten voor de gestelde grenzen en regels
Het voldoende ruimte laten aan de jeugdige voor eigen wensen en vrijheid voor eigen initiatief en experimenten, evenals de vrijheid om over de structuur te (leren) onderhandelen
De jeugdige krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aan kan en ervaart binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag, leert zo de gevolgen te schatten en zijn gedrag af te wegen’
Ook hier wordt gewezen op de positieve bijdrage die een autoritatieve opvoedingsstijl hieraan kan leveren. Met betrekking tot een ‘ondersteunende, flexibele structuur’, wordt een autoritatieve opvoedingsstijl gekenmerkt door het stellen van grenzen en eisen, uitleg van regels en grenzen, overdracht van waarden en normen, controle van het gedrag van het kind, aanmoedigen van zelfstandig gedrag en het plaatsvinden van overleg met kinderen.
Rink benadrukt het belang van regelmaat in het leven van alledag voor de ontwikkeling van het kind. In het door Rink ontwikkelde viervariabelenmodel komt ‘regelmaat’ tot uitdrukking door de variabele situatietypes (de zogenaamde St.--variabele). Situatietypes worden door Rink omschreven als ‘een regelmatig terugkerend moment in het dagelijkse opvoedingsgebeuren, dat herkend wordt omdat het een constante identiteit heeft’. Voorbeelden van situatietypes zijn: opstaan en naar school gaan, eten, thuiskomen uit school, naar bed gaan enz. Ook Slot & Spanjaard wijzen op het belang van regelmaat. Volgens hen helpt de dagelijkse routine bij het creëren van een leefbare en overzichtelijke situatie, wat weer van belang is voor de ontwikkeling van het kind. Structuur in de dag betekent structuur in het leven van een kind.
Zodra ouders hun kind aanmoedigen en stimuleren stellen zij automatisch eisen aan hun kind. Ouders moeten kinderen stimuleren met nuttige zaken zoals praktische vaardigheden, taal, speelgoed, boeken, uitstapjes maar ook zaken gericht op andere personen zoals leren gehoorzamen en respect tonen. Een ontwikkelingsstimulerende houding van ouders heeft een beschermende invloed op risicofactoren. Het aanleren van nieuwe vaardigheden gebeurt door middel van instructie. De definitie van instructie is als volgt: het kind voorzien van nieuw informatie waarmee het nieuwe kennis en vaardigheden kan ontwikkelen.
Kinderen hebben regels en grenzen nodig om goed te kunnen functioneren in de samenleving. Het belang van inzicht in het ‘waarom’ van regels wordt daarnaast ook vaak benadrukt. Verder is uit onderzoek gebleken dat het uitoefenen van controle van de ouders grote invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. Er zijn verschillende manieren van controle mogelijk. Een controle die gunstig is voor de ontwikkeling van het kind is een controle die gekenmerkt wordt door democratie en monitoring. Daar staat tegenover dat een rigide en dwingende controle-uitoefening een negatieve invloed heeft op de aanpassing en ontwikkeling van kinderen. Het doel van controle is het gedrag van het kind reguleren. Controle kan plaatsvinden door middel van straf, instructie, gebieden, belonen en negeren.
Voor het ontwikkelen van de eigen identiteit is het belangrijk dat een kind de ruimte krijgt om zijn eigen persoonlijkheid te ontdekken, bijvoorbeeld de ruimte om zelf met een conflict om te gaan.
Aan de hand van het ontwikkelingsniveau moet in de gaten gehouden worden welke verantwoordelijkheid en zelfstandigheid het kind aankan. Bewustwording van de gevolgen van het eigen gedrag geschiedt op basis van hoe de omgeving reageert op het gedrag van het kind. Een adequate manier van controle bestaat onder andere uit een consistente reactie op het gedrag van het kind.
Aan de hand van de literatuur blijkt dus dat de oorspronkelijke definiëring van Bartels & Heiner hier en daar wat aanvulling nodig is. Dit leidt tot de volgende actuele definiëring:
‘Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur:
voldoende regelmaat in het leven van alledag
aanmoediging, stimulering, geven van instructie en het stellen van realistische eisen
het stellen van grenzen, het geven van regels, het geven van inzicht in en argumenten voor de gestelde grenzen en regels
het uitoefenen van controle op het gedrag van het kind
het voldoende ruimte laten aan het kind voor eigen wensen en vrijheid voor eigen initiatief en experimenteren, evenals de vrijheid om over de structuur te (leren) onderhandelen
het kind krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aankan en ervaart zo binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag en leert zo de gevolgen in te schatten en zijn gedrag af te wegen
8. Veiligheid
‘Veiligheid is een basale ontwikkelingsconditie. Als aan de eerste zeven voorwaarden is voldaan wordt automatisch aan de conditie van veiligheid voldaan. Afgezien van de hierboven beschreven voorwaarden kan de minimale behoefte aan veiligheid ook omschreven worden als: de behoefte aan een volwassene die overzicht en structuur brengt in het leven van de jeugdige, wiens aanwezigheid angstreducerend werkt, die continuïteit en stabiliteit bewerkstelligt en die de jeugdige voldoende ruimte laat voor eigen wensen en initiatief.’
Ieder kind heeft behoefte aan veiligheid. Veiligheid kan in de eerste plaats geboden worden door ouders door middel van het bieden van een veilige thuisbasis waarin groeimogelijkheden voor het kind gegarandeerd zijn. Bartels en Heiner stellen dat wanneer aan voorgaande condities (1 t/m 7) is voldaan, er automatisch aan de voorwaarde ‘veiligheid’ wordt voldaan. De auteurs van dit boek vinden dat daarmee de andere condities (9 t/m 12) te kort wordt gedaan: alle condities zijn van invloed op de mate waarin in de veiligheidsbehoefte van het kind wordt voorzien. Als aanvulling op de oorspronkelijke definitie willen zij dan ook toevoegen dat als aan alle ontwikkelingsvoorwaarden is voldaan, er optimaal in de veiligheidsbehoefte van het kind wordt voorzien en een positieve ontwikkeling van het kind in de toekomst gewaarborgd kan worden.
9. Adequate voorbeelden
‘De jeugdige komt in contact met andere kinderen en volwassenen van wie hij gedrag, optreden, normen en waarden kan overnemen die voor hem nu en waarschijnlijk later van belang zijn.’
De autoritatieve opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door een positieve identificatie met de ouders. Bij gebrek aan een adequaat identificatiefiguur wordt de kans op scheefgroei in de ontwikkeling vergroot. Dit vergroot op zijn beurt weer de kans dat iemand op latere leeftijd crimineel gedrag gaat vertonen. Het welzijn van ouders heeft een grote invloed op hoe een ouder met zijn kind omgaat en hoe het kind zijn ouders ziet. Het welzijn kan bijvoorbeeld negatief beïnvloed worden door werkloosheid, oorlog of het moeten missen van een dierbaar iemand. Het welzijn van ouders en hoe ze reageren op hun kind, heeft gevolgen voor hoe het kind de ouders zien. Ouders met veel problemen zijn dan ook vaak geen adequate voorbeelden en bevorderen een adequaat ontwikkelingsverloop van een kind niet. Kinderen nemen gedrag en manieren over zoals zij die in hun eigen leven meekrijgen. Als in een gezin bepaalde gedragingen of manieren van reageren normaal en geaccepteerd zijn, zal een kind deze als voorbeeld voor het eigen gedrag hanteren en dezelfde patronen aanleren. Het belang van adequate voorbeelden wordt ondersteund door de sociale leertheorie. Deze theorie gaat ervan uit dat gedrag geleerd wordt op basis van gedrag van andere belangrijke personen (modellen) uit de omgeving. Kinderen nemen zowel bewust als onbewust gedrag van personen uit de omgeving over. De omgeving vervult een modelfunctie met betrekking tot het aanleren van vaardigheden, omgangsvormen, fatsoensnormen en communicatie met anderen. Als aanvulling op de oorspronkelijke definitie willen de auteurs toevoegen dat de ouder van het kind een belangrijke voorbeeldfunctie heeft.
10. Educatie
‘Kinderen en jongeren dienen scholing en opleiding te krijgen, en de gelegenheid tot het ontplooien van talenten (bijvoorbeeld sport of muziek).’
De ontwikkeling van het kind wordt op school gestimuleerd op diverse ontwikkelingsgebieden. Het verkleint de kans op een sociaal isolement, het zelfvertrouwen van het kind wordt vergroot, het kind ontmoet andere kinderen en gaat vriendschappen aan en door bijvoorbeeld het volbrengen van een opdracht doet het kind positieve ervaringen op.
Ook andere activiteiten in de vrije tijd stimuleren de ontwikkeling van het kind. Zo stimuleert buiten spelen de motorische en sociale ontwikkeling van kinderen. De oorspronkelijke definiëring van educatie volstaat nog steeds.
11. Omgang met leeftijdsgenoten
‘Omgang met leeftijdsgenoten in gevarieerde situaties.’
Vooral in de jonge adolescentiefase zijn vrienden voor jongeren erg belangrijk. Positieve contacten met leeftijdsgenoten zijn van groot belang. Jongeren kunnen leeftijdsgenoten steun bieden, ze kunnen positieve reacties van leeftijdsgenoten ontvangen, sociale vaardigheden van elkaar leren, experimenteren met sociale rollen, het is van belang voor het ontwikkelen van waarden en normen en het geeft perspectief op de integratie in de samenleving van volwassenen. Het ontbreken van vriendschappen met leeftijdgenoten verhoogt de kans op psychosociale problematiek. Deze kinderen ontwikkelen een negatieve sociale identiteit, wat betekent dat zij zich zorgen maken om wat andere mensen van ze vinden. Wel is het van belang dat de tijd die een jongere doorbrengt met zijn leeftijdgenoten in balans is met de tijd die een jongere doorbrengt met zijn oudere. Wanneer een jongere te veel tijd met leeftijdgenoten doorbrengt wordt de kans groter dat de betreffende jongere delinquent wordt. Aan de oorspronkelijke definitie wordt nog toegevoegd dat de omgang met andere kinderen in gevarieerde situaties bij de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van het kind moet passen.
12. Kennis over en contact met eigen verleden
‘de jeugdige heeft recht op een zo eerlijk mogelijk verhaal over de eigen afkomst als hij daar aan toe is, en zo nodig hulp bij het verwerken ervan
contact met de biologische ouders of significante figuren uit het eigen verleden, en zo nodig opvang en begeleiding daarbij als de jeugdige dit wenst en eraan toe is, en als het niet uitdrukkelijk ongewenst is
integratie in het huidige leven van vroegere ervaringen om het psychosociaal functioneren te verbeteren, indien gewenst en geïndiceerd’
Voor zowel adoptie als pleegkinderen geldt dat vragen over hun afkomst naar voren komen in de adolescentiefase. Afhankelijk van hoe de omgeving op deze vragen reageert, of ouders hierover een open of een gesloten houding hebben, gaan kinderen op een bepaalde manier om met de vragen rondom hun afkomst. Wanneer ouders een gesloten houding hebben is het gevolg vaak dat kinderen zich in de zoektocht naar de biologische ouders vastbijten omdat zij zich tegengewerkt voelen door hun omgeving. Kinderen die met vragen over hun biologische ouders blijven zitten komen relatief vaak in het hulpverleningscircuit terecht. Kennis over en contact met het eigen verleden zijn dus van belang voor een adequaat verloop van de psychosociale ontwikkeling. Deze ontwikkelingsvoorwaarde is nog steeds in zijn geheel actueel.
Wijzigingen in de ontwikkelingsvoorwaarden
De ontwikkelingsvoorwaarden van Bartels en Heiner hebben geleid tot het model ‘Belang van het kind en voorwaarden voor ontwikkeling’. Door de auteurs zijn de volgende wijzigingen aangebracht in het model:
Geen conditie veiligheid: de vraag of er sprake is van veiligheid kan worden vertaald naar de vraag of een optimale ontwikkeling van het kind kan worden gewaarborgd.
Toevoeging aspect tijd: hierdoor wordt de betekenis van een specifieke conditie duidelijk met betrekking tot het nu, later, vroeger of voortdurend aanwezig zijn. Om deze reden wordt de conditie ‘kennis over en contact met het eigen verleden’ niet aan het actuele model toegevoegd.
Condities aanwezig in gezin, samenleving, of in beide: condities kunnen verdeeld worden naar aanwezigheid in het gezin, de samenleving of beide.
Onderscheid tussen fysiek welbevinden en opvoeding.
Geborgenheid, steun en begrip: in het model wordt deze conditie opgesplitst in twee condities, namelijk ‘affectief klimaat’ (omvat geborgenheid, steun en begrip in de gezinssituatie) en ‘sociaal netwerk’ (steun aan het kind en het gezin vanuit de samenleving). Wanneer de opvoedingssituatie onder druk staat wordt de rol en inzet van het sociaal netwerk van groot belang.
Nieuw model
Het model ‘Belang van het kind en voorwaarden voor ontwikkeling’ van Kalverboer en Zijlstra ziet er nu als volgt uit:
Ontwikkelingsvoorwaarden in het gezin
Actuele situatie
Fysiek welzijn
Adequate verzorging
Een veilige fysieke directe omgeving
Opvoeding
Affectief klimaat
Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur
Adequaat voorbeeldgedrag van de ouder
Interesse
Toekomst en verleden
Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief
Ontwikkelingsvoorwaarden in de samenleving
Actuele situatie
Een veilige fysieke wijdere omgeving
Respect
Sociaal netwerk
Educatie
Omgang met leeftijdgenoten
Adequaat voorbeeldgedrag samenleving
Toekomst en verleden
Stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief
De centrale vraag bij de beoordeling is of het kind zich in de toekomst optimaal kan ontwikkelen. Is aan alle voorwaarden voor optimale ontwikkeling voldaan, dan kan een positieve ontwikkeling van het kind in de toekomst gewaarborgd worden.
Kinderen ontwikkelen zich in interactie met de omgeving. Daarnaast heeft ook de eigenheid van een kind invloed op de ontwikkeling. In dit hoofdstuk wordt per ontwikkelingsfase de betekenis van het model geduid.
Volgens Weterings en Van den Bergh zijn er zeven algemene vaardigheden te onderscheiden die een kind zich eigen moet maken tot aan de volwassenwording:
Ontwikkelen van de hechtingscapaciteit
Beheersing van driften en impulsen
Internaliseren van waarden en normen (gewetensvorming)
Ontwikkeling van de eigen capaciteiten
Ontwikkeling van het probleemoplossend vermogen
Verantwoordelijkheid dragen voor zichzelf en anderen
Het kunnen aangaan en onderhouden van persoonlijke en werkrelaties
Hechting is een basisvoorwaarde voor een leeftijdsadequate ontwikkeling. Er worden in dit hoofdstuk 3 ontwikkelingsfasen onderscheiden namelijk die van 0-5 jaar, van 6-11 jaar en van 12-18 jaar.
Vaardigheden en ontwikkelingstaken van 0-5 jarigen
In de eerste vijf levensjaren is het kind het meest kwetsbaar. Dit komt doordat al zijn functies nog ontwikkeld moeten worden. In de eerste vijf levensjaren ontwikkelt zich de hechtingscapaciteit. Een kind is in deze ontwikkelingsfase volledig afhankelijk van de zorg van de volwassene. Deze afhankelijkheid maakt ook dat een kind in deze fase zeer beïnvloedbaar is. In deze periode is de intensiteit van de interactie tussen het kind en zijn ouder ook het grootst. Weterings omschrijft de taak van ouders in deze fase als volgt: ‘Het beschikbaar zijn voor het kind, met name in emotionele zin, zodat het kind weet dat hij zich op zijn ouder kan verlaten.’
Vaardigheden en ontwikkelingstaken van 6-12 jarigen
Deze leeftijdscategorie staat gelijk aan de basisschoolleeftijd. De basisschoolleeftijd staat in het teken van leren door instructie. Voor het eigen maken van de verschillende competenties (rekenen, schrijven, algemene ontwikkeling door middel van bijvoorbeeld geschiedenis, enz.) leren kinderen zich een taakhouding aan: gericht en geconcentreerd werken. In deze periode wordt tevens de rol van leeftijdgenoten groter.
Slot en Spanjaard hebben voor deze periode zeven ontwikkelingstaken voor kinderen geformuleerd:
Rekening houden met anderen
Onafhankelijkheid (ten opzichte van ouders)
Onderwijs
Vriendschappen
Verantwoordelijkheden thuis
Gebruik van basale infrastructuren (zoals OV, communicatiemiddelen enz.)
Veiligheid en gezondheid (eigen keuzes maken met betrekking tot de eigen veiligheid en gezondheid)
De rol van de ouders bij dit alles is het kind te ondersteunen bij deze ontwikkelingstaken. Daarnaast moet de ouder de wereld inzichtelijk maken voor het kind en het kind in een zekere mate leiding geven zodat het kind zijn capaciteiten gaat ontwikkelen.
Vaardigheden en ontwikkelingstaken 12-18 jarigen
In de adolescentie kunnen er persoonlijke en sociale ontwikkelingsopgaven onderscheiden worden. Met persoonlijke ontwikkelingsopgaven wordt gewezen op de ontplooiing van individuele eigenschappen. Het ontwikkelen van autonomie gebeurt op basis van het leren van een aantal vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig te kunnen functioneren. Met sociale ontwikkelingsopgaven wordt gewezen op het leren omgaan met leeftijdgenoten en volwassenen, en het aangaan van vriendschapsrelaties en intieme relaties. Ook voor deze leeftijdscategorie hebben Slot en Spanjaard een aantal ontwikkelingsopgaven onderscheiden, namelijk:
Positie ten opzichte van ouders
Onderwijs of werk
Vrije tijd
Creëren en onderhouden van een eigen woonsituatie
Autoriteit en instanties
Gezondheid en uiterlijk
Sociale contacten en vriendschappen
Intimiteit en seksualiteit
In de adolescentiefase verandert er in korte tijd op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied gebied heel veel. In deze fase moeten ouders hun kind steunen (emotioneel), daarnaast moeten zij hun kind een grotere zelfstandigheid geven om zo voldoende ruimte creëren voor het experimenteren met de verschillende ontwikkelingsopgaven. In deze fase wordt de relatie tussen ouders en kind ook symmetrischer: het kind krijgt meer verantwoordelijkheden. Een specifieke taak van ouders in deze fase is ook het vervullen van een adequate voorbeeldfunctie.
Nu wordt het model van Kalverboer en Zijlstra besproken per ontwikkelingsfase.
Gezin: actuele situatie
1. Fysiek welzijn: adequate verzorging
0-5 jaar: De verantwoordelijkheid voor een adequate verzorging ligt bij de ouder (afhankelijkheid)
6-11 jaar: De omgeving (de ouder) krijgt een grotere rol met betrekking tot het geven van instructies en het houden van toezicht (toename zelfstandigheid)
12-18 jaar: De omgeving geeft de jongere in toenemende mate meer zelfstandigheid (zelfstandigheid)
2. Een veilige fysieke directe omgeving
0-5 jaar: Kinderen zijn afhankelijk van de omgeving: ouders moeten zicht hebben op de veiligheidsaspecten van de woonomgeving (optreden hechting, afhankelijkheid)
6-11 jaar: Kinderen in deze ontwikkelingsfase kunnen gevaarlijke situaties al beter inschatten (toename zelfstandigheid)
12-18 jaar: Jongeren hebben meer zicht op gevaarlijke situaties omdat ze onderlinge verbanden kunnen waarnemen en oorzaak-gevolgrelaties herkennen (identiteitsontwikkeling, ondersteuning)
3. Opvoeding: affectief klimaat
0-5 jaar: Voor het ontstaan van een adequate gehechtheid is een omgeving van geborgenheid, steun en begrip van belang (optreden hechting, afhankelijkheid)
6-11 jaar: Acceptatie door leeftijdgenoten wordt bevorderd als het kind een gezinssituatie kent waarin warmte, begrip en wederkerigheid in de relaties een belangrijke rol spelen (voortzetting hechting, basisschoolperiode, contact met leeftijdgenoten)
12-18 jaar: Een warme gezinssfeer geeft de jongere een emotionele terugvalbasis bij het experimenteren en exploreren van de samenleving (identiteitsontwikkeling, contact met leeftijdgenoten)
4. Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur
0-5 jaar: Door uitdaging, stimulatie en uitleg van de omgeving zal het kind zich verder ontwikkelen. In deze fase is het kind vaak wel in staat tot het uitvoeren van taken, maar is niet in staat de verantwoordelijkheid voor een goede afloop op zich te nemen (afhankelijkheid)
6-11 jaar: Regelmaat in het leven wordt in deze ontwikkelingsfase naast de thuissituatie bepaald door de schoolgang. Deze ontwikkelingsfase staat in het teken van leren (toename zelfstandigheid, basisschoolperiode)
12-18 jaar: In deze fase moeten ouders de jongere ruimte geven voor zijn eigen wensen en vrijheid en verantwoordelijkheden geven aan de jongere (identiteitsontwikkeling, zelfstandigheid)
5. Adequaat voorbeeldgedrag ouder
0-5 jaar: Kinderen verkeren veel in de nabijheid van de ouder. Ze imiteren bewegingen, geluiden en in een later ontwikkelingsstadium ook woorden van de omgeving (optreden hechting, afhankelijkheid)
6-11 jaar: Kinderen leren oplossingsstrategieën van hun omgeving en leren hoe ze deze effectief kunnen toepassen (basisschoolperiode, toename zelfstandigheid)
12-18 jaar: Ten behoeve van de identiteitsontwikkeling is de aanwezigheid van adequaat voorbeeldgedrag in deze ontwikkelingsfase van groot belang (identiteitsontwikkeling, toekomstperspectief)
6. Interesse
0-5 jaar: Het tonen van belangstelling voor het kind door de ouder is een voorwaarde voor een adequaat hechtingsverloop (optreden hechting)
6-11 jaar: Op school en in de omgang met leeftijdgenoten doet het kind veel indrukken en ervaringen op, ouders en andere personen in de omgeving kunnen interesse in de leefwereld van het kind tonen door hierover te informeren (voortzetting hechting, basisschoolperiode, contact met leeftijdgenoten)
12-18 jaar: Het interesse tonen tussen ouder en jongere zal in deze periode een meer gelijkwaardig karakter krijgen (identiteitsontwikkeling, contact met leeftijdgenoten)
Gezin: toekomst en verleden
7. Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief
0-5 jaar: Voor het opbouwen van een hechtingsrelatie is continuïteit in de verzorging van essentieel belang, ook de wijze waarop een ouder zich opstelt ten opzichte van het kind is van belang (optreden hechting)
6-11 jaar: Door de aanwezigheid van een veilig en bekend persoon wordt er een veilige ruimte gecreëerd voor het kind om te leren van fouten (voortzetting hechting)
12-18 jaar: Adolescenten zijn op zoek naar hun eigen identiteit en kunnen daarbij vragen stellen over onduidelijkheden of gebeurtenissen uit het verleden.
Onbeantwoorde vragen uit het verleden kunnen de jongere belemmeren in het dagelijks functioneren (identiteitsontwikkeling, contact met leeftijdgenoten)
Samenleving: actuele situatie
8. Een veilige fysieke wijdere omgeving
0-5 jaar: Kinderen zijn afhankelijk van de omgeving die hen veiligheid en bescherming moet bieden (afhankelijkheid)
6-11 jaar: Kinderen in deze ontwikkelingsfase hebben een zeker handelingsbekwaamheid, afhankelijk van de zelfstandigheidsniveau van het kind, in gevaarlijke situaties (toename zelfstandigheid)
12-18 jaar: Door de in voorgaande ontwikkelingsfasen verworven vaardigheden (cognitief, sociaal-emotioneel) hebben ze denkwijzen en handelingswijzen verinnerlijkt waardoor ze weten hoe ze kunnen reageren op gevaar (ondersteuning)
9. Respect
Voor alle ontwikkelingsfasen geldt dat het respecteren van de eigenheid van het kind van belang is voor het vergroten van de eigenwaarde.
0-5 jaar: Het kind is in grote mate afhankelijk van zijn omgeving, deze afhankelijkheid moet gerespecteerd worden (afhankelijkheid)
6-11 jaar: Respect voor de individuele ontwikkeling van het kind, daarnaast is er bij het ontstaan van wederzijdse contacten vaak sprake van interesse in de ander en wederzijds respect (toename zelfstandigheid, contact met leeftijdgenoten)
12-18 jaar: In de adolescentieperiode is een jongere op zoek naar zijn eigen identiteit waarbij gevoelens van onzekerheid, verwardheid en somberheid voorkomen.
Het is van belang deze gevoelens te respecteren. Daarnaast is het van belang de autonome ontwikkeling te respecteren (identiteitsontwikkeling, zelfstandigheid, contact met leeftijdgenoten)
10. Sociaal netwerk
In gezinssituaties waar problemen spelen, is het sociale netwerk in de functie van vangnet van groot belang.
0-5 jaar: Aanwezigheid van een vangnet voor ouders biedt in deze fase steun waardoor zij de verzorgings- en opvoedingstaken beter kunnen uitvoeren (afhankelijkheid)
6-11 jaar: Kinderen worden in deze ontwikkelingsfase, naast de ouders, vooral gesteund door leeftijdgenoten, leerkrachten en ouders van leeftijdgenoten
12-18 jaar: De leefwereld van het kind wordt groter en daarom neemt het sociale netwerk waar een jongere beroep op kan doen ook toe. Steun vanuit de samenleving zal vooral gericht zijn op de ontwikkeling van de identiteit van de jongere (identiteitsontwikkeling, zelfstandigheid, contact met leeftijdsgenoten)
11. Educatie
0-5 jaar: Educatie, waarin gericht leren centraal staat, is in deze ontwikkelingsfase van minder groot belang. Als peuter en kleuter zijnde wordt wel het accent verlegd in de wijze waarop een kind leert: van leren door spontane interactie met de omgeving naar meer gericht leren (afhankelijkheid)
6-11 jaar: In deze ontwikkelingsfase wordt educatie een belangrijk onderdeel in het leven van een kind, maar school heeft naast een educatief aspect ook een sociaal aspect (basisschoolperiode, contact met leeftijdgenoten)
12-18 jaar: Jongeren hebben ruimte nodig om richting te geven aan hun toekomst.
Educatie biedt de mogelijkheid aan jongeren om de ontwikkelingstaken onderwijs of werk, en sociale contacten en vriendschappen te volbrengen (toekomstperspectief, contact met leeftijdsgenoten)
12. Omgang met leeftijdgenoten
0-5 jaar: De rol van leeftijdgenoten is in deze fase nog beperkt, van samen spelen is niet direct sprake (optreden hechting, afhankelijkheid)
6-11 jaar: De rol van leeftijdgenoten neemt in deze ontwikkelingsfase toe. Ouders spelen een rol bij het stimuleren tot het aangaan van contacten, het leggen van het eerste contact en het begeleiden van de omgang tussen kinderen (contact met leeftijdgenoten)
12-18 jaar: De rol van ouders verandert en neemt in intensiteit af: door omgaan met leeftijdgenoten wordt mede de identiteit gevormd en door de afnemende rol van de ouders wordt de autonomie van de jonger gestimuleerd (identiteitsontwikkeling, contact met leeftijdgenoten)
13. Adequaat voorbeeldgedrag samenleving
0-5 jaar: Het kind zal vaak onder begeleiding van de ouder met de samenleving in aanraking komen (afhankelijkheid)
6-11 jaar: De sociaal-economische ontwikkeling van het kind wordt gevormd op basis van de emotionele uitingen van anderen (basisschoolperiode, contact met leeftijdgenoten)
12-18 jaar: De ouder vormt een belangrijke identificatiepersoon voor een jongere. Naast een identificatiefiguur is een positieve invloed van leeftijdgenoten ook van belang (contact met leeftijdgenoten)
Samenleving: toekomst en verleden
14. Stabiliteit in levensomstandigheden en toekomstperspectief
0-5 jaar: Doordat het kind in dezelfde woonomgeving verblijft, wordt dit een vertrouwde en veilige omgeving en dit wordt ook als zodanig door het kind herkend.
Kinderen in deze ontwikkelingsfase hebben behoefte aan een toekomstperspectief op korte termijn (optreden hechting en het ervaren van een directe toekomst)
6-11 jaar: Wisseling tussen woonsituaties betekent verandering van school, woonomgeving, vriendjes en vriendinnetjes waaraan het kind zich moet aanpassen. Veel wisselingen in korte tijd hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van het kind. Kinderen in deze ontwikkelingsfase hebben besef van tijd en kunnen hun wensen voor de toekomst kenbaar maken (toename zelfstandigheid, contact met leeftijdgenoten, meer tijdsbesef basisschoolperiode)
12-18 jaar: Jongeren zijn in deze leeftijdsfase gebaat bij stabiliteit in de levensomstandigheden, zij zijn hierbij niet volledig afhankelijk van de omgeving: zij kunnen zelf zorgen voor een regelmatig bestaan. In het kader van de identiteitsontwikkeling is het belangrijk dat de jongere het gevoel heeft richting te kunnen geven aan zijn leven. Richting aan het leven geven gebeurt door middel van keuzes maken, bijvoorbeeld het kiezen voor een vervolgopleiding (identiteitsontwikkeling, toekomstperspectief, contact met leeftijdgenoten, keuzes voor volwassenheid)
Het IVRK is een uniek mensenrechtenverdrag. Het bevat:
burgerlijke en politieke rechten
sociale, economische en culturele rechten
bepalingen ter bescherming van het kind
De centrale gedachte is dat de meest fundamentele mensenrechten ook voor kinderen moeten gelden. Het IVRK is in de eerste plaats een aangelegenheid van Staten.
Het IVRK werd in 1989 unaniem door de Verenigde Naties goedgekeurd. Bijna alle lidstaten van de VN hebben het verdrag geratificeerd (erkend), met uitzondering van Somalië en de Verenigde Staten. Voor Somalië en de Verenigde Staten geldt dat zij het verdrag wel ondertekend hebben, maar dus niet geratificeerd. Rijke landen verplichten zich om arme landen te helpen om kinderrechten te realiseren. De meeste landen hebben hun wetgeving aan het Verdrag aangepast, maar de rechten van kinderen worden nog steeds geschonden.
Het doel van de IVRK is de positie van kinderen in de maatschappij te verbeteren. Het IVRK bevat 54 artikelen die kunnen worden onderverdeeld in drie soorten rechten:
Provision
Kinderen hebben recht op gratis en goed basisonderwijs, een goede en bereikbare gezondheidszorg, opvang wanneer ze niet thuis kunnen wonen en plekken om te spelen
Protection
Kinderen hebben recht op bescherming tegen mishandeling, uitbuiting, verwaarlozing, kinderarbeid, oorlogsgeweld, handel en slavernij
Participation
Kinderen hebben recht op deelname aan de samenleving. Ze mogen vrij informatie verkrijgen, hebben recht op vrijheid van meningsuiting en ze mogen meepraten en beslissen over zaken die hen aangaan
De vier basisprincipes die aan het IVRK ten grondslag liggen zijn:
Geen discriminatie (alle rechten gelden voor alle kinderen)
Belang van het kind (het belang van het kind hoort bij alle beslissingen de eerste overweging te zijn)
Recht op leven en ontwikkeling (het overleven van kinderen moet zo veel mogelijk door de overheid gegarandeerd worden en de ontwikkeling van kinderen moet gestimuleerd worden)
Respect voor de mening van het kind (kinderen mogen meepraten en hun mening moet worden meegenomen in zaken die hen aangaan)
Kernartikelen van het IVRK
De vier basisprincipes zijn terug te vinden in vier kernartikelen van het IVRK. Het gaat om artikel 2, 3, 6 en 12. Deze artikelen zullen nu achtereenvolgens besproken worden.
Artikel 2
Dit artikel geeft weer dat er geen sprake van discriminatie mag zijn.
Artikel 3
In dit artikel is beschreven dat het belang van het kind de eerste overweging dient te vormen. Dit artikel is een zogenaamd ‘parapluartikel’ voor de overige bepalingen uit het Verdrag. Echter, ‘het belang van het kind’ wordt in het verdrag inhoudelijk niet nader toegelicht. Dit heeft als gevolg dat het in de rechtspraak op verschillende manieren kan worden aangehaald. In artikel 3, lid 1 staat: ‘de belangen van het kind vormen de eerste overweging’. In het geval van conflict van belangen (bijvoorbeeld belang van rechtvaardigheid of van de maatschappij) dient het belang van het kind in de regel de doorslag te geven. Naar de mening van de auteurs van het boek zou het belang van het kind de eerste overweging moeten zijn bij beslissingen en maatregelen die kinderen aangaan. Uitgaande van de internationale (Engelstalige) grondtekst dient het belang van het kind een eerste overweging te zijn bij maatregelen die kinderen betreffen.
In artikel 3, lid 2, wordt een toelichting gegeven op de norm voor de verplichtingen van de Staten die partij zijn om het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor het welzijn van het kind. Daarbij moeten zij rekening houden met de rechten en de plichten van de ouders of andere personen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind. De gedachte hierachter is dat de rechten van het kind primair door de ondersteuning van ouders/verzorgers gewaarborgd zouden moeten worden.
Artikel 6
In artikel 6, lid 1, is het recht op leven specifiek voor kinderen vastgelegd. In lid 2 worden de Staten opgedragen om in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind te waarborgen.
Artikel 12
In het eerste lid van dit artikel wordt aan de Staten die partij zijn de verplichting opgelegd om het kind het recht op vrijheid van meningsuiting te verzekeren. Hierbij wordt alleen gedoeld op vrijheid van meningsuiting bij alle aangelegenheden die het kind betreffen (in artikel 13 wordt vrijheid van meningsuiting in het algemeen beschreven). Daarnaast wordt het uitoefenen van het recht op vrije meningsuiting afhankelijk gesteld van de mate waarin een kind tot het vormen van een eigen mening in staat wordt geacht. In het tweede lid van dit artikel wordt er op gewezen dat er ook naar kinderen geluisterd moet worden in aangelegenheden die hen betreffen en dat het dus niet blijft bij het alleen maar het recht hebben op vrijheid van meningsuiting. In iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, moet het kind dus worden gehoord.
Volgens de Memorie van toelichting wordt in het Nederlandse recht redelijk vaak aan dit recht voldaan. Daarbij verwijzen zij ook naar artikel 902b RV. In dit artikel staat beschreven dat een kind van 12 jaar of ouder door de rechter moet worden gehoord bij beslissingen die het gezag over hem of haar betreffen. In deze (en andere) wetgeving wordt een leeftijd van 12 jaar aangehouden omdat over het algemeen wordt aangenomen dat kinderen op die leeftijd in staat zijn om zijn of haar mening te vormen. Overigens mag een rechter ook kinderen jonger dan 12 jaar horen.
Rechtstreekse werking?
Het IVRK is onderdeel van het Nederlandse recht. Het Nederlandse recht moet daarom in overeenstemming zijn met het IVRK. Voor een aantal (deel)artikelen geldt dat zij een rechtstreekse werking hebben, voor artikel 5, 8 (lid 1) en 12 (lid 1) geldt dit niet. Laatst genoemde artikelen kunnen een rechtstreekse werking hebben. Of een bepaling een rechtstreekse werking heeft, wordt door de nationale rechter beslist. Een aantal bepalingen uit het IVRK hebben een rechtstreekse werking omdat deze ook in andere wetgeving of verdragen zijn opgenomen en waarvan rechtstreekse werking mogelijk moet worden geacht of reeds is vastgesteld. Het gaat om specifieke artikelen uit de volgende wetteksten of verdragen:
De Nederlandse Grondwet (GW)
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) : voorziet in een individuele klachtenprocedure bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
Het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Grondrechten (IVBPR of wel BUPO): het betreft hier rechten als het verbod op foltering en slavernij, het recht op leven, het recht op een eerlijk proces, vrijheid van godsdienst enz. Deze rechten hebben doorgaans een rechtstreeks werkend karakter
Het Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten (IVESC) : het betreft bijvoorbeeld het recht op arbeid, op sociale zekerheid en op onderwijs. Deze grondrechten zijn vaak niet rechtstreeks werkend: in moeilijke tijden van structurele werkloosheid kan iemand niet het recht op arbeid inroepen
Het Sociaal Economisch Handvest (ESH): het betreft een verdrag inzake economische en sociale rechten. De bepalingen zijn doorgaans niet rechtstreeks werkend
Overige verdragen: het betreft bijvoorbeeld het Verdrag inzake de Uitbanning van Discriminatie van de Vrouw en het Verdrag inzake de bestrijding van discriminatie in het onderwijs
In tegenstelling tot de meeste andere mensenrechtenverdragen heeft het IVRK geen hoogste rechtsorgaan dat de naleving van het verdrag toetst. Op de naleving wordt toegezien door het Comité voor de Rechten van het Kind en verschillende non-gouvernementele organisaties. Het Comité voor de Rechten van het Kind werd in 1991 opgericht en bestaat uit tien onafhankelijke deskundigen. Een voorbeeld van een non-gouvernementele organisatie is Defence for Children International Nederland.
Het Verdrag bevat zowel rechten als plichten. Bij de rechten zijn drie partijen te onderscheiden, namelijk het kind, zijn of haar ouders/voogd en de Staat. Naast de rechten en plichten van het kind zijn in het verdrag ook rechten en plichten van de ouders opgenomen. Een voorbeeld van zo’n recht van ouders is het recht op passende bijstand bij de uitoefening van de verantwoordelijkheid bij de opvoeding van hun kind. In het Verdrag zijn ook plichten voor de Staat opgenomen. Het komt er op neer dat ouders of voogd verantwoordelijk zijn voor het welzijn van het kind en dat de overheid de voorwaarden moet scheppen die nodig zijn zodat ouders de opvoedingstaken adequaat tot uitvoer kunnen brengen. Wanneer ouders niet aan de opvoedingstaken kunnen voldoen is het aan de overheid om in te springen en de verantwoordelijkheid over te nemen.
Toepassing van het IVRK
Het IVRK heeft in het Personen- en Familierecht een duidelijke plaats verworven. Het begrip ‘belang van het kind’ komt als criterium veelvuldig voor in het Nederlandse Personen- en Familierecht. Aan dit begrip wordt op verschillende plaatsen in de wet een verschillende betekenis gegeven. Het kan dienen als ondergrens (een soort minimumniveau van bescherming) maar ook als een positief criterium (bijvoorbeeld bij het uitspreken van een kinderbeschermingsmaatregel). De exacte invulling van het begrip ‘belang van het kind’ wordt overgelaten aan de rechter.
In Nederland hebben we een speciaal Jeugdstrafrechtsysteem. Het Nederlandse beleid ten aanzien van vrijheidsberoving (‘een taakstraf tenzij…’) voldoet aan de norm voor vrijheidsberoving zoals die is opgenomen in het IVRK.
Het Comité voor de Rechten van het Kind heeft in 2002 geconcludeerd dat de toepassing van het Vreemdelingenwet niet juist en herzien moet worden. In de aanbevelingen die het Comité vervolgens heeft gedaan wordt aangegeven dat ‘illegale’ kinderen recht hebben op de voorzieningen zoals die zijn opgenomen in het IVRK. Het Comité sprak vooral zijn bezorgdheid uit over het lot van gezinnen en kinderen van wie de asielaanvraag is afgewezen en die vervolgens uit de reguliere opvang worden gezet. Zij komen vervolgens terecht in een gesloten opvang met beperkte mogelijkheden voor educatie en ontspanning. In 2003 heeft de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (AVCZ) onderzoek gedaan naar de positie van minderjarige asielzoekers in het Nederlandse Vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid. De conclusie van de adviescommissie was dat het vreemdelingenbeleid over het algemeen voldoet aan het IVRK. Daaraan voegden zij echter toe dat er op sommige punten wel spanning bestaat tussen de uitvoeringspraktijk van het vreemdelingenbeleid en het IVRK en zij waarschuwen voorts dat dit in de toekomst goed in de gaten moet worden gehouden.
Veel artikelen van het IVRK worden in het Vreemdelingenrecht minder vaak (dan in andere rechtsgebieden) ingeroepen omdat ze niet specifiek zijn toegesneden op de situaties van kinderen in het vreemdelingenbeleid.
Tot slot
Het IVRK is pas in 1995 in Nederland in werking getreden. Dit is ook de reden dat de interpretatie en toepassing (nog) heel dynamisch is. Op dit moment is de toepassing van het verdrag in de verschillende rechtsgebieden nog niet eenduidig genoeg. Uit de literatuur komt naar voren dat een beroep op het IVRK in het Vreemdelingenrecht vaak niet gehonoreerd wordt. Het komt er op neer dat kinderen in het Vreemdelingenrecht een veel minder goede rechtsbescherming krijgen dan kinderen die met andere gebieden van het Nederlandse rechtssysteem te maken krijgen.
De besproken ontwikkelingsvoorwaarden zijn gerelateerd aan de verschillende kinderrechten uit het IVRK om zo een gefundeerde norm te ontwikkelen voor de toepassing van kinderrechten. Het model Belang van het Kind is ontwikkeld zodat de kinderrechten in de juridische besluitvormingsprocedure expliciet aan bod komen. Om het model in de praktijk te kunnen gebruiken is er een vragenlijst opgesteld; de vragenlijst Belang van het Kind. Deze vragenlijst is bedoeld als ondersteuning in juridische besluitvormingsprocedures die kinderen betreffen. Aan de hand van de vragenlijst kan een beeld gevormd worden van de actuele ontwikkelings- of leefsituatie van het kind. Door het invullen van de vragenlijst wordt duidelijk wat de actuele leefsituatie van het kind is en of er bepaalde artikelen uit het IVRK worden geschonden. Aan de hand van de vragenlijst kunnen de rechten van een kind in relatie tot hun ontwikkelingskansen worden ingebracht in een juridische besluitvormingsprocedure. Een advocaat kan bij zijn betoog het belang van kinderen pedagogisch onderbouwen met behulp van de vragenlijst en een onderbouwd beroep op het IVRK doen.
Het gebruik van de vragenlijst is in eerste instantie bedoeld voor juristen, maar kan ook gebruik worden door professionals (zoals een betrokken hulpverlener of leerkracht).
Voorafgegaan aan de ontwikkeling van de vragenlijst stelden de auteurs zich de vraag aan welke eisen deze vragenlijst zou moeten voldoen. Zij stelden de volgende eisen op:
Het doel van de vragenlijst is om vanuit een pedagogisch perspectief een bijdrage te leveren aan het waarborgen van de kinderrechten van kinderen in juridische besluitvormingsprocedures
De vragenlijst moet bruikbaar zijn in juridische procedures, zodat het ontwikkelingsperspectief van kinderen en hun rechten in de besluitvorming worden meegenomen
De vragenlijst moet door niet-gedragswetenschappers ingevuld kunnen worden. Ook moet het betrouwbare informatie opleveren over de actuele ontwikkelingsvoorwaarden en het ontwikkelingsperspectief
Het invullen van de vragenlijst moet (relatief) weinig tijd vergen, rekening gehouden met de werkdruk van veel advocaten
Per ontwikkelingsvoorwaarde zijn er bijpassende vragen opgesteld. Deze vragen zijn aan een expertgroep voorgelegd vanwege de grote hoeveelheid vragen. Deze expertgroep heeft vervolgens de meest belangrijke vragen geselecteerd. De vragenlijst is op moment van schrijven nog in de beginfase: een handleiding zal in 2007 beschikbaar komen. De algemene vragenlijst zoals die nu bestaat zal bovendien nog voor juridische besluitvormingsprocedures in verschillende rechtsgebieden uitgewerkt moeten worden.
De hoofdvraag die door middel van de vragenlijst beantwoord zou moeten worden luidt: ‘Kan een positieve ontwikkeling van het kind gewaarborgd worden?’
Voor de complete vragenlijst, zie bladzijde 75 van het boek.
In 1989 hebben Bartels en Heiner een studie gepresenteerd waarin zij een relatie legden tussen voorwaarden die in de omgeving van een kind aanwezig moeten zijn om een gunstige ontwikkeling te waarborgen en het belang van het kind om in de meest gunstige omgeving op te groeien. De auteurs van dit boek hebben gekeken naar de actualiteit en bruikbaarheid van het concept van Bartels en Heiner wanneer het gaat om (juridische) besluitvorming bij kinderen. De auteurs gaan, net als Bartels en Heiner, uit van de aanname dat het belang van het kind vertaald kan worden naar het belang bij ontwikkeling.
De onderzoeksvragen waarop een antwoord werd gezocht luidden als volgt:
1) Op welke wijze kan aan de hand van de twaalf omgevingscondities voor optimale ontwikkeling invulling gegeven worden aan artikel 3 lid 1 IVRK vanuit een pedagogisch perspectief?
2) Welke aanvulling zijn er naast de twaalf punten van Bartels en Heiner van belang in relatie tot de internationale wetgeving vanuit een pedagogisch perspectief?
3) Wat zijn de rechten van kinderen als ze te maken krijgen met juridische besluitvorming die hun belangen raakt en hoe worden deze rechten in verschillende rechtsgebieden gewaarborgd?
3a) Hoe wordt het IVRK toegepast binnen de verschillende rechtsgebieden in het Nederlandse recht?
Beantwoording en toelichting onderzoeksvragen 1 t/m 3:
In antwoord op de eerste twee onderzoeksvragen wordt gesteld dat continuïteit in de opvoeding, verzorging en levensomstandigheden en het ervaren van een toekomstperspectief onmisbare ontwikkelingsvoorwaarden zijn.
Bartels en Heiner hebben artikel 3 lid 1 van het IVRK (bij alle maatregelen betreffende kinderen dienen de belangen van het kind een eerste overweging te vormen) en artikel 6 van het IVRK (het recht op ontwikkeling van kinderen) als uitgangspunt genomen bij de juridische besluitvorming in jeugdstrafzaken. De auteurs hebben dit uitgangspunt overgenomen: in alle verschillende rechtsgebieden kan het belang van het kind als uitgangspunt voor juridische besluitvorming dienen.
In het model ‘Belang van het kind’ is geprobeerd om de ontwikkelingscondities in samenhang weer te geven. Dit model is universeel en geldig voor alle leeftijdscategorieën van kinderen. In elke ontwikkelingsfase staan er wel andere aspecten centraal.
Zoals gezegd zijn de onmisbare ontwikkelingsvoorwaarden:
Continuïteit in opvoeding en verzorging en levensomstandigheden
Het ervaren van een toekomstperspectief
Deze ontwikkelingscondities moeten met name worden gerealiseerd in het gezin, echter ouders kunnen dit niet zonder steun vanuit de samenleving. Ook zijn er voorwaarden die met name in en door de samenleving moeten worden gerealiseerd.
Voor een goede ontwikkeling is het belangrijk dat kinderen in een leefomgeving opgroeien die voorziet in de primaire levensbehoeften en die hen liefde, leiding, stabiliteit en zekerheid verschaft en die het kind het gevoel geeft dat ze ‘er mogen zijn’. En dit geldt voor alle leeftijdscategorieën.
Wanneer er geen toekomstperspectief is (vooral belangrijk voor pubers) verdwijnt de zin van het leven en de motivatie om er iets van te maken.
Beantwoording en toelichting onderzoeksvraag 3a:
In het Personen- en Familierecht en het Jeugdstrafrecht wordt vaker dan in het Vreemdelingenrecht een beroep gedaan op het IVRK. Bovendien wordt een beroep op het IVRK in deze rechtsgebieden vaker gehonoreerd dan in het Vreemdelingenrecht. Een opvallend gegeven daarnaast is dat de Hoge Raad en de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van Stat verschillend oordelen over de directe toepasbaarheid van artikelen uit het IVRK.
Tot slot
Het resultaat van dit boek is dat er een actueel model Belang van het kind en een basisvragenlijst Belang van het kind tot stand is gekomen. Het model is reeds bruikbaar, de vragenlijst (op het moment van schrijven van de auteurs) nog niet. Ze zijn beide toepasbaar voor verschillende leeftijdscategorieën en bruikbaar in verschillende rechtsgebieden waar juridische besluitvorming rond kinderen een rol speelt. Binnen het Civielrecht kan het bruikbaar zijn met betrekking tot het formuleren van criteria voor maatregelen van kinderbescherming en uithuisplaatsing. Binnen het Jeugdstrafrecht kan het bruikbaar zijn in relatie tot delictgedrag van jeugdigen en eventuele uithuisplaatsing en binnen het Vreemdelingenrecht kan het gebruikt worden voor besluitvorming rond kinderen in de procedure Asiel.
Als aanbeveling wordt er nog op gewezen dat de vragenlijst uitgewerkt zou moeten worden voor de verschillende juridische besluitvormingsprocedures waarmee kinderen in het Nederlandse rechtssysteem te maken kunnen krijgen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3328 | 1 |
Add new contribution