Samenvatting Western Civilization Beyond Boundaries (Noble): H 9 t/m 18

9. Het tijdperk van de revolutie

De Franse Revolutie wordt tegenwoordig gezien als het begin van een modern Europa. De gezaghebbende vorst van Frankrijk werd gedwongen om zijn constitutionele macht in te perken om vervolgens afgezet en zelfs geëxecuteerd te worden. Toen de monarchie werd afgeschaft werd dat in heel Europa gevoeld: andere monarchen vreesden een eenzelfde lot. Maar de druk kwam vooral van buitenaf: met behulp van een leger wist generaal Napoleon Bonaparte een gedeelte van het Europese continent te veroveren. Zodoende verspreidden de revolutie en haar idealen door Europa. Uiteindelijk werd Europa hervormd door de verspreiding van de revolutie en een veranderende machtsbalans.

De belangrijkste noviteiten van de revolutie dienen benadrukt te worden: er kwam een nieuwe politieke orde. Een koning afzetten was een revolutionaire daad. De opkomst van de burger en haar eigen recht en representatie was revolutionair. Het belang van de koning veranderde van een ‘droit divin’ naar een vader van het volk. En de opkomst van publieke opinie dienen we te plaatsen in het tijdperk van de Franse Revolutie.

 

De oorsprong van de Franse revolutie, van 1775 tot 1789

Er zijn twee gebeurtenissen aan te wijzen die als het ware als inspiratie hebben gediend voor de Franse revolutie. Allereerst waren er allerlei liberale ideeën en nieuwe inzichten aan het einde van de achttiende eeuw, die hun oorsprong hadden in de Verlichting. Ideeën over rationalisme en burgerrechten konden ingezet worden in de veranderende politieke discussies in Frankrijk.

Daarnaast kunnen we de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) aanwijzen. Deze oorlog was een verzet tegen de Britse overheersing op het Amerikaanse continent, terwijl de Engelssprekende inwoners van de koloniën in het ‘nieuwe land’ slecht vertegenwoordigd waren in het Britse parlement. De oorlog leidde tot een Amerikaanse overwinning en onafhankelijkheid van Engeland. Deze gebeurtenis diende niet alleen als een inspiratie voor andere opstanden maar had zelfs een directe invloed in Frankrijk omdat het land direct betrokken was bij de oorlog en de Amerikanen had gesteund.

 

De revolutionaire bewegingen in Europa

De Britten hadden niet alleen te maken met een opstand in de Britse koloniën in Amerika, maar ook met en opstand in Ierland. Vanaf 1779 verzette Ierland zich tegen de Engelse overheersing. Ze voelden zich economisch benadeeld en wilden meer autonomie. Naast politiek verzet richtten de Ieren ook een eigen burgerleger op. Vanaf 1782 kregen ze meer parlementaire vrijheid en werden allerlei beperkingen op de Ierse handel opgeheven. Desondanks had Ierland nog altijd hulp nodig van de Britten bij het bestrijden van binnenlandse katholieke opstanden in Ierland.

In Nederland waren er ook politieke opstanden. Nederland werd bestuurd door de stadhouder en een kleine groep rijke handelsfamilies. De belangen van deze partijen botsten, zeker toen de groepen handelaren tijdens de Amerikaanse Revolutie de Amerikanen steunden en de stadhouder de Engelse kant koos. Toen de burgerlijke ‘patriotten’, geïnspireerd door de Amerikaanse opstand, de straat op gingen voor meer politieke macht en verzet tegen de stadhouder, kwamen de rijke families snel in opstand en namen de patriotten beweging over in plaats van zich aan te sluiten bij de burgerbeweging. De oligarchie van handelsfamilies greep ook niet in toen in 1787 de hele patriottenbeweging werd neergeslagen en de stadhouder weer aan de macht werd geholpen: deze actie maakte namelijk een einde aan het burgerlijk verzet tegen hun macht.

In de opstand van de Ieren en de Nederlandse patriotten weerklinken de idealen van de Amerikaanse rebellen door: het gevecht om zelfbeschikkingsrecht.

Ook in Polen was er een wens om in de politiek veranderingen aan te brengen. De hervormingsgezinde Sejm schreef in 1788 een constitutie naar Amerikaans voorbeeld; dit is de allereerste vastgelegde grondrecht van Europa. Zodoende kwam er in Polen een constitutionele monarchie waarin de grote steden en de adel in vertegenwoordigd waren. Dit ging echter geheel tegen de wil van de keizerin van Rusland, Catherine de Grote, in. Een invasie van Polen in 1792 maakte een einde aan de nieuwe monarchie. Het constitutionele experiment van Polen was gedoemd om te falen dankzij de onwil en overmacht van de buurlanden.

 

De Amerikaanse revolutie en de gevolgen voor Frankrijk

Na de zevenjarige oorlog (1756-1763) waarin Frankrijk koloniën had verloren aan Engeland, was Frankrijk erop gebrand om deze verliezen terug te winnen en de Amerikaanse revolutie leek de ideale kans om deze wens te realiseren. De Fransen erkenden de Amerikaanse onafhankelijkheid en leverden fondsen en troepen aan de koloniën. Deze hulp was doorslaggevend en de onafhankelijkheid van de koloniën werd in het Verdrag van Parijs in 1783 formeel vastgelegd.

De Franse hulp had ook consequenties voor Frankrijk: naast een enorme schuld hadden vele Franse aristocraten en soldaten meegevochten in de oorlog. Voor velen van hen werden de idealen van de Verlichting gerealiseerd in de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog. Alle ontwikkelingen in de koloniën werden op de voet gevolgd in Frankrijk, in debatten, salons en aan het hof. Dit nieuwe klimaat van financiële crisis en discussies rondom politieke hervorming in het ‘irrationele’ Frankrijk zouden noodgedwongen leiden tot veranderingen in Frankrijk.

 

Crisis van het oude regime in Frankrijk

Het oude regime van Frankrijk was in een crisis aan het einde van 1780. Allereerst waren de schulden zo hoog dat het oude systeem van belasting ophalen niet goed meer functioneerde. De rijksten werden uitgezonderd van de belasting terwijl de schulden daar eigenlijk te groot voor waren. Echter, de instituties die dit systeem in stand hielden waren zo goed gevestigd – beheerd door de oligarchie – dat ze amper veranderd konden worden. Hierdoor was gedurende een aantal eeuwen een grote schuld ontstaan. De schuld van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog kwam daarbij en zorgde voor een grote financiële crisis. Een slechte graanoogst verergerde de crisis.

Daarnaast kwam er steeds meer verzet tegen de monarchie die de belangen van een zeer kleine groep behartigde. Hoewel de meeste adel zich verzette tegen verandering sloten een aantal zich ook aan bij de burger debatten voor hervormingen die geleid werden door Verlichtingsidealen. Een publieke opinie, met een sterke wens tot flinke hervormingen kreeg steeds meer kracht. Belangrijk hieraan is dat politieke discussies openbaar gevoerd werden, in salons, cafés, aan het hof en in andere openbare plekken. Een hervormingsgerichte pers wakkerde de debatten verder aan.

Tot slot was Louis XVI een onbekwaam leider en werd de koningin Marie Antoinette gewantrouwd. Louis kon niet goed omgaan met de burgerlijke wens tot hervorming enerzijds en het stugge verzet van de oligarchie anderzijds. Toch werd bij alle partijen duidelijk dat er iets besproken moest worden. Zij die hervormingen wilden en afkeurden vroegen om het bijeenroepen van de Staten Generaal, waarin de Eerste stand – de geestelijkheid – de Tweede Stand – de adel – en de Derde Stand – de burgers – apart konden stemmen. Duidelijk was wel dat de stemmen van de Eerste en Tweede Stand de stemmen van de Derde Stand teniet zouden doen.

 

Het bijeenroepen van de Staten Generaal

Louis hoopte dat de heftige voorstellen van de Derde Stand de eerste twee standen zou overhalen tot hervormingen. Het viel te betwijfelen of dit zou gebeuren. Vanuit de burgerij kwam steeds meer oproer tot het versterken van de macht van de Derde Stand. Aan de hand van politieke pamfletten, zoals What is the Third Estate? Van Joseph Emmanuel Sieyes (1789), werd in een radicale politieke groep van burgers steeds heftigere politieke hervormingen besproken. Toen de Staten Generaal eenmaal bijeenkwam in Mei 1789 en de Derde Stand op weerstand stuitte van de eerste twee standen en Louis XVI greep de radicale burgerij de macht en werd de Franse Revolutie ingezet.

 

Het begin van de revolutie in 1789

De onbekwaamheid van Louis werd bij de bijeenkomst van de Staten Generaal meteen duidelijk en het politieke initiatief kwam vrijwel meteen bij de Derde Stand te liggen. Zij pleitten voor een geschreven constitutie. Enkele hervormingsgezinde geestelijken hadden zich zelfs aangesloten bij de Derde Stand. Op 17 Juni verklaarde de Derde Stand zichzelf de Assemblé Nationale van Frankrijk, de nationale vergadering. Toen ze op 20 Juni de grote hal van de vergadering niet binnen konden, betrokken ze een nabijgelegen tennishal waar ze een document ondertekende, de Eed van de Kaatsbaan, waarin ze beloofden bijeen te blijven komen totdat een geschreven constitutie was geproduceerd.

Wederom handelde Louis onbekwaam. Hij beval de andere standen ook zich aan te sluiten bij de nationale vergadering terwijl hij ondertussen troepen naar Parijs stuurde om orde te bewaren. Dit zorgde voor een hoop angst en onrust bij de bevolking: men was bang dat Louis Parijs zou blokkeren zodat de stad in hongersnood zou komen en ondertussen de nationale vergadering zou opbreken. Dit was een onhandige zet: als een van de grootste steden van Europa was Parijs cruciaal voor het behouden van politieke orde. Het nieuws van opkomende troepen zorgde echter voor een gigantische opstand: een gewapende volksmilitie ging de straat op en bestormde op 14 Juli de Bastille, een verstevigde gevangenis en het bolwerk van de macht van de monarchie. Ze wisten de gevangenis te overmeesteren, de gevangenen vrij te laten en de wachters te vermoorden. Deze burgerlijke overwinning was een gigantische vernedering voor Louis en hij was gedwongen om de macht van het volk direct te erkennen. Dit moment markeert het einde van het oude regime; de politiek zou voortaan op andere idealen gebaseerd zijn.

Naar aanleiding van de bestorming van Bastille werden ook in andere plaatsen in Frankrijk instituties van de monarchie aangevallen door burgermilities. De verspreiding van de onrust werd verder aangewakkerd door een nationaal gebrek aan voedsel.

Dankzij deze landelijke onrust werd de nationale vergadering aangespoord om hard te werken aan de constitutie. Op 4 Augustus schaften ze allerlei heerlijke rechten af, zoals de horigheid. Ook de verplichte bijdrage aan de kerk werd afgeschaft. Naar voorbeeld van de Amerikaanse constitutie werd aan het einde van Augustus de Verklaring van de rechten van de mens en de burger door de vergadering uitgebracht, waarin de natuurlijke en heilige rechten van de mens waren vastgelegd. Tot slot werd de macht van de koning drastisch ingeperkt door de nationale vergadering.

 

De verschillende fases van de revolutie, van 1789 tot 1799.

De Franse Revolutie is niet één revolutie, maar bestaat als het ware uit verschillende fases, met elk hun eigen veranderingen en ideeën en twisten tussen verschillende groepen. Wel blijft de Parijse bevolking belangrijk in alle fases, hoewel de plattelands bevolking ook steeds belangrijker wordt. De reactie van andere landen op de ontwikkelingen in Frankrijk is binnen elke fase een belangrijk thema.

 

De eerste fase, van 1789 tot 1791

Parijs bleef onrustig en gedurende de eerste fase bleef de politieke discussie hier gecentreerd, in salons, academies en politieke sociëteiten. Een van de sociëteiten, de radicale Jacobijnen, vernoemd naar een klooster waarin ze bijeenkwamen, zou een grote rol spelen tijdens de revolutie. Deze sociëteiten konden grote politieke druk uitoefenen. De politieke sfeer in Parijs werd verder bijgestaan door de hervormingsgezinde pers.

De revolutionaire consensus begon langzaam uit een te vallen door de economische en constitutionele acties van de nationale vergadering. Kerkelijke eigendommen werden verkocht en geestelijken werden nu ambtenaren van de staat. Deze herstructurering van de kerk zorgde voor politieke verdeeldheid. De lagere geestelijkheid, hoewel hervormingsgezind, vonden bepaalde kerkelijke hervormingen te ver gaan. Het zweren van trouw aan de staat ging ook de paus te ver. Dit alles zorgde voor antirevolutionair sentiment bij veel Fransen.

Terwijl de nationale vergadering andere administratieve en juridische hervormingen doorvoerde, besloot Louis met zijn familie te vluchten op 20 Juni 1791 om Frankrijk vanuit Oostenrijk aan te vallen. Dit plan werd echter ontdekt en Louis werd teruggestuurd naar Parijs. Hiermee was een einde gekomen aan het vertrouwen in de monarch en op 14 September werd hij gedwongen de nieuwe constitutie te handhaven. Deze constitutie was, hoewel liberaal, het product van de elite. De gewone burgerij werd nog steeds buiten de politiek gehouden uit angst voor de massa, die dankzij hun hoeveelheid veel macht konden verwerven.

 

Het nieuwe systeem was fragiel. Niet alleen behartigde de constitutie niet ieders belang, de nieuw gekozen wetgevende vergadering, de Assemblée Legislative, werd gedomineerd door republikeinen van de Jacobijnen Club, de Girondijnen.

 

De tweede fase, van 1791 tot 1793

Er kwam druk van buitenaf. Aristocratische emigranten, voorstanders van Louis, wilden vanuit buurlanden Frankrijk aanvallen. Oostenrijk en Pruisen verklaarden dit plan te ondersteunen. De revolutionairen hoopten zowaar op een oorlog: ze rekenden erop dat Frankrijk de oorlog zou verliezen en dat daarmee de monarchie voor eens en voor altijd afgezet kon worden. Onder druk van de vergadering verklaarde Louis in april 1792 de oorlog aan Oostenrijk.

De verliezen die Frankrijk leed in de eerste fase van de oorlog en de acute graantekorten zorgden inderdaad voor een verdere aanval tegen de macht van de monarchie. Deze spanning kwam in Juli 1792 tot uitbarsting in Parijs. Allereerst waren de Parijse burgers goed georganiseerd. In allerlei kleine vergaderingen overheersten de sans-culottes, gewone burgers die aandrongen op allerlei radicale veranderingen, zoals het afzetten van de koning, het verkiezen van nieuwe stadsambtenaren en het uitzonderen van de armen van de belasting. Op 9 Augustus riepen de sans-culottes zichzelf uit tot het nieuwe stadsbestuur van Parijs en vielen een dag later de Tuilerieën aan, het koninklijke paleis te Parijs. De koninklijke familie werd gevangen genomen. Met de bestorming van de Tuilerieën werd de monarchie beëindigd en vervangen door een republiek. De Parijsenaren beheersten nu de vergadering, ontbonden het en kozen een nieuw orgaan: de Nationale Conventie. Ondertussen behaalde het Franse leger de eerste overwinning op de Oostenrijkers.

De koning werd schuldig bevonden van landverraad en op 21 Januari 1793 onthoofd. Maar, niet iedereen in de Conventie was het hiermee eens en na Louis’ dood stortte de Conventie langzaam in.

 

De derde fase, van 1793 tot 1794

De Republiek kwam voor allerlei problemen te staan. Het was in oorlog met een groot aantal Europese staten. Verder kwam er intern veel onrust; contrarevolutionaire opstanden zorgden voor grote onrust. Deze onrust werd door de Conventie aangepakt door een nieuw orgaan in het leven te roepen: het comité voor openbare veiligheid. Dit orgaan verwierf echter steeds meer autonomie en macht door niet alleen onrust op te lossen maar ook door interne vijanden de elimineren.

Radicale Jacobijnen lieten in Juni 1793 de Girondijnen verwijderen uit de Conventie, gesteund door de Parijzenaren. Deze Jacobijnen waren voor centrale controle van de revolutie, aan de hand een centralisatie van macht. Na de zuivering kwam steeds meer macht in de handen van het comité voor openbare veiligheid. Maar verzet tegen de Conventie kwam uit meerdere hoeken: vanuit het buitenland en de oorlogen, vanuit het contrarevolutionaire binnenland en de Girondijnen. Toen de radicale uitgever Jean Paul Marat werd vermoord door een aristocratische vrouw, sloot de Jacobijn Maximilien Robespierre zich aan bij het comité en riep de ‘Terreur’ uit, de systematische eliminatie van interne vijanden. Willekeurige arrestaties en executies met de guillotine van aristocraten, Girondijnen en sans-culottes werden de dagelijkse praktijk van het comité.

Daarnaast zorgde het comité ook voor hervormingen ten gunste van de burgers: de graanprijs werd vastgelegd, lager onderwijs werd gratis aangeboden en slavernij werd in de koloniën afgeschaft. Ook werd de dienstplicht ingevoerd waardoor er meer overwinningen behaald konden worden in de oorlogen. Andere hervormingen waren de invoering van een gestandaardiseerd weeg- en meetsysteem, het metrieke systeem. Verder werd een revolutionaire kalender ingevoerd, met als jaar 1 1792, het jaar waarin de republiek werd uitgeroepen.

Over religieuze en economische hervormingen werden de conventie en het comité het niet eens. Vele politieke figuren waren geëlimineerd waardoor de machtsbasis van Robespierre steeds meer afnam. Verder was de oorlog tegen Oostenrijk gewonnen door Frankrijk waardoor de noodsituatie niet langer meer van pas was. In Juli 1794 ondernam de Conventie actie en werden Robespierre en zijn aanhangers vermoord.

 

De vierde fase, van 1794 tot 1799

Na de eliminatie van Robespierre kon de macht weer overgedragen worden aan de Conventie. De gewelddadige en corrupte maatregelen van het comité werden teruggedraaid en de ‘Terreur’ werd afgeschaft. Deze fase wordt de ‘Thermordiaanse reactie’ genoemd, vanwege de maand van de revolutionaire kalender waarin het plaatsvond.

Problemen bleven echter bestaan. De graanprijzen konden echter niet langer beheerst worden. Economische problemen en een slechte winter zorgden voor hongersnood in de lente van 1795. Daarnaast was er nog steeds veel interne onrust, met contrarevolutionaire spanningen enerzijds en aanhang van de oude Terreur anderzijds. Uit angst voor de massa van de burgerij werd een nieuwe constitutie in het leven geroepen waarin de volksvertegenwoordiging weer werd ingeperkt. Dit zorgde voor meer stabiliteit in het land.

Het nieuwe bestuur heette de ‘Directoire’, bestaande uit een kabinetsraad van vijf personen, gekozen door de wetgevende vergadering. Om de centralisering van macht verder te voorkomen probeerden ze de scheiding van de machten vast te leggen. Echter, ook binnen deze fase werden politieke tegenstanders actief gearresteerd en verbannen. Tijdens de verkiezingen van 1797 en 1798 voorkwam de Directoire op deze manier de terugkomst van Jacobijnen en royalisten in de regering.

Ondanks het feit dat de oorlog tegen Oostenrijk gewonnen was, was Frankrijk nog altijd in oorlog met andere landen. En grote successen werden behaald, bijvoorbeeld tegen de Nederlanders in 1795. Dit was onder andere te danken aan de successen van generaal Napoleon Bonaparte. Bonaparte werd in 1799 ingeschakeld om onrust en oproer te onderdrukken in Frankrijk. De oorlogskosten en stijgende prijzen hadden ervoor gezorgd dat de regering haast bankroet was. Verder bleven de royalistische opstanden aanhouden. Maar twee leden van de Directoire beraamden met Napoleon en zijn broer een overname en op 9 November 1799 grepen ze de macht.

 

Het tijdperk van Napoleon en de erfenis van de revolutie, van 1799 tot 1815

Bonaparte was een dapper, krachtig en intelligent persoon en wist slim gebruik te maken van de politieke instabiliteit in Frankrijk. Hij wist macht te verwerven en daarna de hervormingen aan te scherpen. Ook gebruikte hij Europese oorlogen om interne spanningen in te dammen. Met de verovering van grote delen van Europa werden de revolutionaire idealen verspreid: wetgeving werd gecentraliseerd en aangepast en sociale stijging werd mogelijk. Napoleons overheersing kwam ook met nadelen: verplichte dienstplicht en overheersing.

 

Over Napoleon: van soldaat tot keizer, van 1799 tot 1804

Napoleon was afkomstig uit lagere Corsicaanse adel en was opgeleid in Franse militaire academies. Binnen het leger verwierf hij veel roem en aanzien door succesvolle campagnes en meedogenloze optredens. Maar ook op politiek vlak was hij kundig. Ondanks het feit dat hij de ‘eerste onder gelijken’ was, wist hij vrijwel alle macht naar zichzelf toe te trekken. Op politiek vlak was hij vooral succesvol door meerdere politieke groepen – Jacobijnen, royalisten – bijeen te brengen. Hiermee stabiliseerde hij Frankrijk. Het ging echter wel gepaard met ook de eliminatie van vele Jacobijnen en royalisten. Bovendien kwam er een einde aan politieke vrijheid: politieke clubs werden opgeheven, wetgevende instanties verloren hun macht en Napoleon legde een censuur op. Tot slot wees hij alle functionarissen aan in plaats van dat deze gekozen werden.

 

Naast deze nadelig te noemen maatregelen wist Napoleon in positief opzicht een flinke centralisatie door te voeren. Belasting werd centraal geregeld, de Bank van Frankrijk werd opgericht en de Franse munt werd gestabiliseerd. In het Concordat van 1801, een overeenkomst met de paus, werd geregeld dat Katholicisme weer was toegestaan, naast Protestantisme en Jodendom. Hiermee werden de problemen over de relatie tussen de staat en de kerk opgelost.

 

De Code Civil, het wetboek dat Napoleon in het leven riep in 1804, centraliseerde de wetgeving en zorgde voor gelijkheid voor de wet. Belasting werd voortaan betaald door alle klassen.

 

De uitbreiding van zijn macht pakte Napoleon behoedzaam aan en hij was vooral uit op consensus. Dit werd geaccepteerd door de elite, omdat Napoleon de fundamentele revolutionaire rechten waarborgde.

 

 

Het veroveren van Europa, van 1805 tot 1810

 

Hoewel Napoleon tot op zekere hoogte rust bracht in Frankrijk en een goede relatie onderhield met andere staten, was er ook oorlog tussen Frankrijk en Groot-Brittannië, Oostenrijk en Rusland. Groot-Brittannië, geducht handelsvijand van Frankrijk, was tevens een oorlog begonnen tegen Nederland, wat inmiddels een satelliet staat was van Frankrijk. De uitkomst van deze oorlog was een overwinning voor Groot-Brittannië, die nu heerschappij over de zeeën had. Na deze nederlaag besloot Napoleon zich enkel op Oostenrijk en Rusland te focussen. In de slag van Austerlitz behaalde hij een grote overwinning. Rond 1809 hadden zowel Rusland als Oostenrijk Franse politieke en economische overheersing geaccepteerd. Binnen korte tijd had Napoleon de meeste Europese staten afhankelijk gemaakt van Frankrijk. Noord-Italië en Nederland werden zelfs monarchieën, met familieleden van Napoleon aan het hoofd. En, na ruim tweeduizend jaar maakte Napoleon een einde aan het Heilige Roomse Rijk door de Duitse staten op te nemen in de nieuwe Rijn Confederatie.

 

De invloed van de overheersing van Napoleon in deze landen was aanzienlijk. Enerzijds werden allerlei idealen van de Franse Revolutie uitgedragen. De nieuwe landen kregen een gecentraliseerde wetgeving aan de hand van de Code Civil, inclusief gelijkheid voor de wet en een nieuw belastingsysteem. Slavernij en horigheid werden ook afgeschaft, net als in Frankrijk. De kerkelijke tienden werden afgeschaft, protestantisme werd getolereerd en Joden konden aanspraak maken op burgerschap. Aan de andere kant werd een vrij politiek leven in deze landen onmogelijk. Daarnaast moesten de landen bijdragen aan de oorlog, door zowel geld als soldaten te leveren. Tot slot deelde Napoleon stukken land uit aan zijn beste generaals en ministers, als beloning.

 

Met het Continentale Systeem forceerde Napoleon een Europese handelsblokkade tegen Engeland. Dit had als gevolg dat een grote smokkelhandel tot leven kwam, omdat de economie van vele landen afhankelijk was van de Britse handel. Een ander gevolg was echter dat de industrie in deze landen gestimuleerd werd.

 

Napoleon’s nederlaag, van 1812 tot 1815

 

Napoleon’s rijk was echter kwetsbaar vanwege de vijandelijkheden met Engeland, Rusland en Oostenrijk. Met het weigeren van een Russische huwelijkskandidaat wist Napoleon een breuk met Rusland te bewerkstelligen. Hij plande een invasie van Rusland en begon in Juni 1812, maar tegen de tijd dat de troepen in Rusland waren, waren ze ernstig verzwakt door de grote afstanden. Gedurende de gevechten was er te weinig mogelijkheid om de troepen te voorzien van voedsel, en uiteindelijk besloot Napoleon zich terug te trekken uit Moskou.

 

Ondertussen begon het rijk ook op andere plekken in te storten. Tegen de tijd dat Napoleon terug was uit Moskou stond er een Spaans-Britse aanval op hem te wachten om Frankrijk in te nemen. Zonder de hulp van Rusland of Oostenrijk was het snel gebeurd: op 6 April 1814 trokken de vijanden Frankrijk binnen en werd Napoleon gedwongen om af te treden. Hij werd naar Elba verbannen maar kon terugkomen naar Frankrijk dankzij een machtsvacuüm wat daar was ontstaan. Hij werd echter niet met open armen ontvangen door het Franse volk en zijn terugkomst versterkte de eenheid onder de vijandige bondgenoten. In het laatste gevecht, in Waterloo, werd Napoleon verslagen door de Britse en Pruisische troepen op 18 Juni 1815. Hij werd verbannen naar het eiland St. Helena waar hij in 1821 overleed.

 

De erfenis van de Franse Revolutie

 

Voor Frankrijk betekende de revolutie in eerste instantie het in diskrediet brengen van de monarchie. Ook al werd na Napoleon de monarchie hersteld met het benoemen van Lodewijk XVIII, de monarchie had onherstelbare schade geleden. Het volk wilde politieke inspraak, deelname en representatie. Daarnaast heeft de revolutie centralisatie gebracht in Frankrijk, van het rechtssysteem, tot de bureaucratie, maar ook het onderwijs. Tot slot konden mannen op basis van talent, in plaats van afkomst, sociaal stijgen en een carrière starten. Maar Napoleon heeft ook grote politieke instabiliteit gebracht. Het nieuwe politieke systeem was zeer instabiel, met grote conflicten over de gang van zaken en legitimiteit. Het bleek erg lastig om de nieuwe principes in de praktijk te brengen.

 

Voor Europa en de koloniën betekende de revolutie het installeren van een nieuwe bureaucratie en een gelijkheid voor de wet waar de elite zich aan had te conformeren. Verder verspreidde de revolutie zich tot op zekere hoogte; dynastieën in Europese landen kregen te maken met bevolkingsgroepen die verandering en meer burger inspraak wilden. Tot slot veranderde oorlogsvoering in Europa. Het leger werd genationaliseerd dankzij de dienstplicht en zo kon het leger zich gaan identificeren met het land waar het voor vocht.

Buiten Europa had de revolutie ook voor verandering gezorgd. De Britten hadden de mogelijkheid gekregen om enkele Franse en Nederlandse koloniën in te nemen. Verder was de Britse handel en overheersing op de zeeën flink uitgebreid. De ontwikkelingen in handel, maritieme overheersing en industriële ontwikkeling zouden ervoor zorgen dat Engeland gedurende de negentiende eeuw een grote economische groei zou ondergaan.

 

In de Franse kolonie Saint Domingue ontstond een slavenopstand, geïnspireerd door de Franse Revolutie. Een van de idealen van de Verlichting en de revolutie was het afschaffen van de slavernij en dwangarbeid. In de koloniën werd dit echter uitgesteld. Dit leidde tot een grote slavenopstand in 1791. In 1794 verklaarde de Conventie het einde van slavernij, en hiermee is Frankrijk het eerste land in Europa dat slavernij afschaft. Maar Frankrijk had haar grip op Saint Domingue verloren. Onder leiding van de voormalige slaaf François Dominique Toussaint-Louverture werd een nieuwe regering opgezet en de onafhankelijkheid van Frankrijk verklaard. Napoleon probeerde hier in 1802 een einde aan te maken door het eiland aan te vallen en dreigde met het opnieuw installeren van slavernij. Deze actie leidde tot een tweede, definitieve opstand die uiteindelijk gewonnen werd door het eiland. Men riep op 1 Januari 1804 de onafhankelijkheid uit van het nieuwe Haïti. Hiermee is Haïti, met de Verenigde Staten, het tweede kolonie die onafhankelijk wordt.

 

De Franse Revolutie en de onafhankelijkheid van Haïti heeft grote impact op de andere koloniën in Spaans Amerika en soortgelijke opstanden ontstaan in Mexico. Ook Groot-Brittannië kreeg in de Caraïbische koloniën te maken met meer opstanden.

11: 1300-1500: crisis en herstel in het Laatmiddeleeuwse Europa

1: Inleiding

De late Middeleeuwen (1300-1500) zijn vaak beschreven als een periode van voortdurende crisis en het einde van de eeuwenlange groei en expansie in de periode daarvoor. De crisisjaren in de veertiende en vroege vijftiende eeuw werden echter gevolgd door een economisch, sociaal en politiek herstel in de vijftiende eeuw.

2: De westerse Kerk in crisis

2.1: 1309-1377: Babylonische gevangenschap

Koning Filips IV van Frankrijk (regeerde 1285-1314) viel Paus Bonifatius VIII (r. 1294-1303) aan en probeerde te ontvoeren, omdat hij de autoriteit van de koningin in zijn koninkrijk zou hebben ondermijnd. Dit mislukte, maar veroorzaakte wel veel beroering in Rome. Toen de volgende Paus Clemens V (r. 1305-1314) aan de macht kwam, verplaatste hij het pauselijk hof naar Avignon. Dit was voor zijn eigen veiligheid, om een einde te maken aan de oorlog tussen Frankrijk en Engeland en om de Orde der Tempeliers te beschermen tegen onderdrukking door de Franse koning. De verhuizing van de Paus betekende het begin van de zogenaamde Babylonische gevangenschap (1309-1378).

 

In Avignon werd het pauselijk hof een belangrijk religieus, diplomatiek en commercieel centrum. De bureaucratie en de pauselijke inkomsten uit belastingen en giften groeiden enorm. De Italiaanse dichter en filosoof Francesco Petrarca keurde de nieuwe situatie af en sprak als eerste over de Babylonische gevangenschap, waarmee hij verwees naar de verbanning van de Israëlieten naar Babylon als centrum van zonde en immoraliteit, in het Oude Testament.

2.2: 1378-1417: Het Grote Schisma

In 1377 boog Paus Gregorius XI (r. 1370-1378) onder de druk van de critici en verhuisde met zijn hof terug naar Rome. Die stad was inmiddels zo verloederd dat hij aan het einde van dat jaar besloot weer terug te keren naar Avignon. Hij stierf echter voor hij dat ook daadwerkelijk kon doen. Hierna volgde een tumultueuze verkiezing waarbij het Romeinse volk het Vaticaan binnendrong en een Italiaanse Paus eiste. Uiteindelijk werd Urbanus VI (r. 1378-1389) verkozen tot Paus, maar critici reageerden snel door een Franse kardinaal tot tegenpaus te benoemen, Clemens VII (r. 1378-1394). Met dit besluit was het Grote Schisma een feit.

 

Voor de volgende veertig jaar waren de Westerse Christenen in twee kampen verdeeld, want niemand wist zeker wie de echte Paus was. Dit was lastig omdat de Paus het recht had om kerkambten toe te wijzen, belasting over geestelijken te verbieden of toe te staan, en over wettelijke en morele zaken te beslissen. Het Schisma zorgde ook voor een heroverweging van de macht van de Paus binnen de Kerk. Sommigen stelden dat autoriteit lag bij de hele Kerk en niet bij één man. Zelfs de meest conservatieve conciliaristen vonden dat de hele Kerk het recht had om op te treden in tijden van ketterij of schisma.

 

Om het schisma op te lossen, organiseerden de kardinalen een concilie in Pisa, waarbij ze de oude pausen afzetten en een nieuwe verkozen. De oude waren echter helemaal niet van plan te vertrekken en zo was een derde paus een feit. De oplossing kwam uiteindelijk toen de Heilige Roomse Keizer Sigismund (r. 1411-1437) de derde Paus Johannes XXIII (r. 1410-1415) dwong een concilie te organiseren. Tijdens dit Concilie van Konstanz (1414-1418) dwong de Keizer de leden om met een definitieve oplossing te komen.

2.3: 1414-1418: Het Concilie van Konstanz

Sigismund had veel belang bij een einde aan het conflict aangezien het tot diepe religieuze en wereldlijke verdeeldheid had geleid in Bohemen, een van zijn belangrijkste gebieden. Het Concilie zorgde echter dat de spanningen nog meer vergroot werden en dat er een klimaat van religieus wantrouwen gecreëerd werd. De Tsjechische hervormer Jan Hus (1370-1415) was de spil van het debat. Hus had felle kritiek op de kerkhiërarchie. Sigismund hoopte dat een Concilie de angel uit dit debat zou kunnen halen. De uitspraak van het Concilie was gebaseerd op ervaringen met John Wyclif (1329-1384), die ook kritiek had op de kerkhiërarchie. Wyclif geloofde dat de kerk tegelijkertijd een heilig instituut en een wereldlijke samenkomst van individuen zou kunnen zijn. Hij stelde dat de kerkleden uiteindelijk alleen verantwoording schuldig waren aan de Bijbel, die hij in het Engels vertaalde. Hus was sterk beïnvloed door deze Engelsman. Het Concilie veroordeelde Hus als ketter tot de brandstapel in 1415.

 

Het Concilie loste zo de spanningen niet op maar verschafte de Tsjechen nu een martelaar en een held, wat uitmondde in een revolutie van de Tsjechen in Bohemen. De Hussieten verspreiden zich over het gebied en streden voor het recht om zowel het brood als de wijn te ontvangen tijdens de Communie. Radicale Hussieten vonden dat de ware kerk een gemeenschap van spirituele mannen en vrouwen was zonder enige kerkelijke hiërarchie. De Duitse Keizer was niet in staat de opstand neer te slaan. In 1433 besloten een nieuw kerkconcilie en gematigde Hussieten dat de Hussieten mochten doorgaan met hun praktijken. Radicale Hussieten weigerden toe te geven en de oorlog duurde voort tot 1436.

2.4: 1415-1513: Het Pausdom herenigd en hervormd

De Hussieten waren echter een klein probleem vergeleken met het Schisma. Pogingen om het pausdom weer te herenigen en te hervormen leken in de ogen van de Pausen de politieke onafhankelijkheid en het morele leiderschap van het Pausdom zelf. Allereerst zorgde het Concilie dat de drie Pausen afgezet werden en in 1417 benoemden ze een Romeinse edelman tot Paus Martinus V (r. 1417-1431). Daarbij verklaarde het Concilie dat zij een door God gegeven macht had om over kerkzaken en zelfs over de Paus te beslissen. Vanaf dit moment konden Pausen niet zomaar meer de absolute macht claimen. Hoewel het Concilie weinig kon doen om de kerk echt te hervormen, stond ze wel achter hervormingen. Een tweede hervormingsconcilie werd in 1431-1449 georganiseerd, maar ook die behaalde slechts gematigde resultaten.

 

Door de voortdurende dreiging van het conciliarisme had de Paus de steun nodig van wereldlijke leiders. Daarom was hij gedwongen om compromissen te sluiten over hervormingszaken, over pauselijke inkomsten en over kerkelijke rechtsbevoegdheid binnen hun gebieden. Wereldlijke leiders wilden dat de lokale kerkambten binnen hun gebieden werden bekleed door lokale families en dat de kerkinstituties zich zouden houden aan lokale wetten en administratie. Bovendien wilden ze dat lokale kerkvoogden op zouden treden als bemiddelaars tussen het Vaticaan en de lokale bestuurders.

 

Het herenigde Pausdom kon niet anders dan aan enkele van deze eisen voldoen. Met de Pragmatische Sanctie van Bourges in 1438 werd de pauselijke belasting, jurisdictie en het recht om lokale geestelijke te benoemen in Frankrijk beperkt. Dezelfde concessies deed de Paus in heel Europa. Met een kleiner inkomen en minder inspraak in de kerkhiërarchie werd de Paus gedwongen om zich meer te richten op zijn eigen pauselijke staten. Hij ging zich steeds meer als een wereldlijk bestuurder over deze gebieden gedragen.

3: 1300-1450: oorlog en politieke machtsstrijd

In Frankrijk en Engeland vonden de koninklijke ambtenaren dat de individuele rechten op lokale jurisdictie toebehoorde aan de koning. Dit idee was het resultaat van eeuwenlange centralisering van de politieke macht in handen van de koning. Tegelijkertijd vonden lokale edelen dat zij juist recht hadden op hun land en niet de koning. Deze machtsstrijd vormde de context van de Honderdjarige Oorlog, dat niet alleen Frankrijk en Engeland, maar heel Europa beïnvloedde.

3.1: 1337-1453: Honderdjarige Oorlog

De centralisatie van de koninklijke macht was in Frankrijk en Engeland in de twaalfde en dertiende eeuw zonder onderbreking verder doorgevoerd. In de veertiende eeuw veranderde dit en werd de macht van de koning steeds meer betwist. In Engeland was er aan het begin van de veertiende eeuw een nogal onnozele koning aan de macht, Edward II (r. 1307-1327). De reizende rechters werden vervangen door zogenaamde vrederechters. In theorie hielden ze zich aan het koninklijk recht, maar in de praktijk waren het meestal edelen die vaak cliënten waren van lokale machthebbers. Op die manier konden lokale bestuurders meer macht krijgen. De baronnen waren meer geïnteresseerd in macht dan in lokaal recht. In 1311 voerden ze hervormingen door waardoor de koning minder rechten en inkomsten had in hun gebieden. De invloed van de baronnen kon groeien doordat de koning zo zwak en naïef was. In 1327 werd hij afgezet door een coalitie van baronnen geleid door zijn vrouw, koningin Isabella. Hierna kwam zijn zoon Edward III (r. 1327-1377) op de troon, die zich veel bewuster was van de dreiging van de baronnen.

 

De Franse koningen leken in de veertiende eeuw veel machtiger, maar een ingewikkelde opvolgingscrisis maakte de grenzen van het Franse koningschap duidelijk. In 1328 stierf de directe Capetingische dynastie uit. Daarom selecteerden de Franse edelen Filips van Valois als koning Filips VI (r. 1328-1350), een neef van de laatste koning. Hij werd verkozen boven koning Edward III van Engeland, wiens moeder de dochter was van de Franse koning Filips IV (r. 1285-1314). Dit was een oorzaak van de spanning tussen Frankrijk en Engeland. Een tweede oorzaak was de status van landerijen in Frankrijk die eigenlijk de Engelse koningen toebehoorden. In 1340 claimde Edward III formeel dat hij Koning van Frankrijk was en dit was de aanleiding voor de Honderdjarige Oorlog.

 

Frankrijk was veel rijker en dichter bevolkt dan Engeland en had daardoor een groter leger. Edward III ging dus over tot snelle, korte aanvallen om zoveel mogelijk te stelen, vernietigen en gevangen te nemen. De oorlog kan opgedeeld worden in vier stadia.

  1. 1337-1360: gekenmerkt door snelle Engelse aanvallen en overwinningen. De Engelsen hadden de beschikking over de handboog die sterker was dan de kruisboog. Beide zijden hadden ook kanonnen.

  2. 1360-1396: de Fransen reageerden voorzichtiger op de Engelse aanvallen en hernamen langzamerhand het gebied dat eerder in Engelse handen was gekomen. In deze fase begon de oorlog een grote invloed te krijgen op beide maatschappijen. Frankrijk werd bij Poitiers in 1356 verslagen met grote protesten van de bevolking als gevolg. In 1381 kreeg ook Engeland te maken met opstanden tegen de hoge belastingen ten behoeve van de oorlog. Uiteindelijk moest koning Richard II (r. 1377-1399) aftreden en verkoos het Engelse parlement koning Hendrik IV (r. 1399-1413).

  3. 1396-1422: Koning Karel VI van Frankrijk (r. 1380-1422) leed aan buien van krankzinnigheid, wat zijn regering bemoeilijkte. De Engelse koning Hendrik V (r. 1413-1422) maakte opnieuw de claim op de Franse troon. Door Karel VI’s zoon onwettig te verklaren en Catherina (de dochter van Karel VI) te trouwen, probeerde hij zich van de Franse troonopvolging te verzekeren. Doordat zowel Karel VI als Hendrik V stierven in 1422, bleef Hendriks minderjarige zoon Hendrik VI (r. 1422-1461) over koning te zijn van beide landen.

  4. 1422-1453: aanvankelijk leek de overwinning dus in Engelse handen, maar de Fransen wisten wonderwel het tij te keren. In 1429 wist de Franse koning Karel VII met hulp van de boerendochter Jeanne d’Arc om de Engelse veroveringen in Noord-Frankrijk weer te heroveren. Jeanne d’Arc hoorde goddelijke stemmen in haar hoofd die haar opdroegen de Franse koning te gaan helpen. Ondanks dat ze krijgsgevangen werd genomen door de Engelsen, waren de Fransen aan de winnende hand. In 1453 eindigde de oorlog met de Franse herovering van het fort van Castillon-sur-Dordogne.

3.2: Italië

Italië was relatief sterk verstedelijkt, maar er was geen verenigende macht. De machtscentra waren de grote, bloeiende stadstaten. In de late dertiende eeuw was de macht in de meeste Italiaanse steden verdeeld over drie groepen.

  • De oude stedelijke adel, wiens welvaart terug te voeren was tot de koningen, keizers en bisschoppen van de tiende en elfde eeuw.

  • De handelaarsfamilies die in de twaalfde en dertiende eeuw rijk waren geworden.

  • De bescheiden handwerklieden en handelaren die handels-, militie- en burengroepen organiseerden en zich het volk, popolo, noemden.

 

De stedelingen organiseerden zich in partijen gebaseerd op buren, beroep, familie, rijkdom en patronagesystemen. Stedelingen gaven het stadsbestuur vaak over aan een signor, een heer of tiran, vaak een lokale edele met een privéleger. Wanneer deze heer de macht had gekregen, liet hij het stadsbestuur vaak in functie maar eiste hij wel de macht over de belangrijkste politieke zaken. De republieken Venetië en Florence kregen geen signor, maar alleen doordat ze significante veranderingen doorvoerden in de constitutie. In beide republieken was het politieke leven ontwricht door de komst van immigranten en door rijke handelaren die een plaats in het bestuur eisten. In 1297 begon het Venetiaanse bestuur een aantal hervormingen waarbij de stadsraad enorm uitgebreid werd, maar waardoor het Venetiaanse patriciaat een gesloten kring werd. In Florence werd politieke deelname ook beperkt tot een aantal families. Er waren pogingen om het recht op politieke deelname te verbreden, maar die hadden geen succes. De controle kwam praktisch in handen van de de’Medici-familie.

 

In het midden van de vijftiende eeuw waren Florence en Venetië weinig verschillend van de andere Italiaanse steden. Met de Vrede van Lordi en de vorming van de Italiaanse Liga in 1454 werden de relaties tussen de steden gestabiliseerd. Als reactie op de voortdurende oorlogvoering in Italië en de dreiging van de Ottomaanse Turken in het oosten, kwamen de steden overeen dat ze geen van allen zouden uitbreiden ten koste van een andere bondgenoot. In 1494 viel Koning Karel VIII van Frankrijk Italië binnen om het koninkrijk van Napels te claimen. Gevolg was een reeks oorlogen genaamd de Italiaanse Oorlogen (1496-1559). De Franse claims werden betwist door de Habsburgse en de Spaanse keizers. In Florence werd het bestuur van de Medici vernietigd en kwam er een nieuwe republikeinse regering. Florence was ook niet in staat zich te verdedigen tegen pauselijke en keizerlijke troepen. In 1512 herstelden de Habsburgse heersers de macht van de Medici. Venetië kon zich ook niet meer onafhankelijk gedragen van de grote Europese machten. De Italiaanse Oorlogen eindigden met het Verdrag van Cateau-Cambrésis in 1559, waarmee de Spanjaarden de macht kregen over een groot deel van Italië.

4: Economische en maatschappelijke crises

Rond 1300 zorgden overbevolking, hongersnood, oorlog en epidemieën voor veranderingen in de handel. Hierna kromp de bevolking weer, was er ernstige inflatie en waren consumptiepatronen veranderd, en dit had weer gevolgen voor de landbouw. Al deze crises veranderden familiestructuur, arbeid en cultuur in vele delen van Europa. Als gevolg hiervan verschoof het economische centrum van Europa va Italië naar Frankrijk, Midden-Europa en Engeland.

4.1: Hongersnood en minder geboortes

Terwijl de bevolking doorgroeide, waren er rond 1300 nog vrij primitieve landbouwtechnieken en was er te weinig landbouwgrond om de mensen in de steden en dorpen te voeden. In heel Europa krompen de afmetingen van landbouwgrond door erfdeling. De huur op grond steeg ook sterk toen de landheren gingen profiteren van de toegenomen concurrentie. Het aanbod van arbeiders was groter dan de vraag, dus de lonen waren relatief laag. Door de overbevolking waren mensen extreem arm, trouwden ze laat en kregen ze weinig kinderen.

 

De grote hongersnood van 1315 tot 1322 was een keerpunt in de Europese economische geschiedenis. Slecht weer veroorzaakte slechte oogst waardoor velen de hongerdood stierven. Als er geen vernietigende oorlogen en dodelijke epidemieën heersten tegelijkertijd, was Europa er snel weer bovenop gekomen.

4.2: Zwarte Dood

Er is nog steeds geen consensus over wat de Zwarte Dood heeft veroorzaakt. Er is gesuggereerd dat het de builenpest was, maar deze ziekte verspreid zich meestal langzaam en maakt weinig slachtoffers. De Zwarte Dood zorgde echter voor de dood van massa’s in een korte periode. Er bestaat echter weinig twijfel over de bron van de ziekte. Handelaren zouden het opgepikt hebben in Caffa, aan de kust van de Zwarte Zee, waarna ze het over heel Europa verspreidden. Variërend van plaats tot plaats stierf ongeveer een kwart tot zestig procent van de bevolking. De ontwrichting van het dagelijks leven was immens. Stadsbesturen hielden op te functioneren en niemand kon gevonden worden om voor de zieken te zorgen en de doden te begraven.

 

Veertiende-eeuwse dokters waren afhankelijk van traditionele theorieën van de Grieken, vooral het werk van Galenus. In zijn theorie was goede gezondheid afhankelijk van een balans tussen lichamelijke krachten en omgevingskrachten. Door slechte lucht, standen van de planeten en snelle emotionele wisselingen kon de balans verstoord worden. In de vijftiende en zestiende eeuw traden stadsbesturen steeds efficiënter op in het omgaan met de zieken. Ze legden een boycot op goederen uit een door de Zwarte Dood geplaagd gebied. Hierdoor verdween de pest langzamerhand.

 

Vele Christenen beschouwden de Zwarte Dood als een teken van het Laatste Oordeel of tenminste van de toorn van God. Men reageerde hierop door moreel strenger op te treden en handelingen van boetedoening te volbrengen. In Islamitische gebieden werden vrouwen strenger aangepakt, aangezien zij vaak als de bron van morele vervuiling werden gezien. In Christelijke gebieden werden prostituees de stad uitgejaagd. De Flagellanten, of geselbroeders, trokken door Europa om te laten zien hoe zij hun lichamen verminkten als boetedoening. Om een betere Christelijke samenleving te creëren, keerden de Flagellanten zich tegen alle niet-Christenen en andere buitenstaanders, zoals Joden en lepralijders. Deze haat groeide ook binnen de hele bevolking.

4.3: Landbouw en handel

Italië was het centrale punt van contact tussen Europa en de internationale economie. Italiaanse handelaren konden hierdoor steenrijk worden. Omdat ze veel expertise hadden in het verplaatsen van goederen en omdat ze zo rijk waren, waren het de ideale bankiers en financieel adviseurs van de Paus en Europese heersers. Deze heersers hadden kapitaal nodig om hun oorlogen te financieren. Rond 1500 kregen de Italianen steeds meer concurrentie van lokale handelaren in heel Europa. In het noorden domineerden de Hanzesteden, een handelsverbond tussen meer dan honderd steden. In Zuid-Duitsland namen handelaren de Italiaanse handels-, productie en financieringstechnieken over om hun invloed te vergroten.

 

Hoe rijk deze handelaren ook waren, was welvaart nog steeds verbonden met landbouw en de productie van granen. In Noordwest-Europa werden akkers bewerkt door een combinatie van boeren die huur betaalden, horigen en dagloners. Door de afgenomen bevolking ontstond er concurrentie tussen landheren en werkgevers over een kleiner aantal arbeiders die de Pest had overleefd.

 

Vooral de kledingproductie veranderde dramatisch in de late Middeleeuwen. De productie verschoof van stedelijke werkhuizen naar het platteland, omdat daar de gilden geen controle uitoefenden. Daarnaast was het goedkoper, omdat het als bijbaan gedaan kon worden door boeren, hun vrouwen of kinderen. Ook voor handelaren was dit voordelig omdat de kleding nu vrij verplaatst kon worden zonder tussenkomst van de gilden. Spanje kwam op als een exporteur van ruwe wol en Engeland zou een belangrijke producent worden van voltooide kleding. Op deze manier kon Engeland, en vooral Londen, een belangrijk economisch centrum worden in de achttiende eeuw.

 

Gebruiken en instituties werden beïnvloed door deze nieuwe structuren in de handel, productie en landbouw doordat er nieuwe spelers op de markt kwamen. Toch was Europa nog steeds een conservatieve samenleving waarin sociale en politieke invloed belangrijker was dan economische welvaart. Omdat de andere handelaren en bankiers ook politici waren, probeerden ze niet te veel de concurrentie op te zoeken. Aan het begin van de pestepidemie werd de rol van de patriciërs als stadsvaders betwist door handwerkers en arbeiders. Toen de lonen stegen als gevolg van de bevolkingsdaling wilden vele arbeiders meer inspraak in het publieke leven.

 

Ook vrouwen speelden een belangrijke rol in productie en handel. Omdat ze vaak werkten voor het huwelijk, trouwden Noord-Europese vrouwen later. Omdat ze hun eigen inkomstenbronnen hadden, waren vrouwen relatief onafhankelijk. De Pest en bevolkingsafname zorgden voor nieuwe mogelijkheden voor vrouwen, maar in de vijftiende eeuw kwamen er steeds meer restricties. Vrouwen werd het recht ontnomen om bepaalde beroepen uit te oefenen en mannen kregen meer gezag over de vrouwen in hun omgeving.

 

Over het algemeen gingen de economische vooruitzichten voor boeren en arbeiders vooruit. Door lagere huur en groeiende lonen hadden ze een hogere levensstandaard. Engelse landheren reageerden op het tekort aan arbeiders door de Pest door hun land om te bouwen tot graslanden voor schapen. Op die manier speelden ze in op de groeiende kledingmarkt. In Italië investeerden heren in kanalen, irrigatie en nieuwe gewassen om hogere winst te behalen. In Oost-Duitsland en Polen dwongen heren boeren in een semi-vrije status, de zogenaamde tweede horigheid. Ze dwongen de boeren om graan te produceren voor de Europese markt.

 

Omdat er zoveel doden waren gevallen door de Zwarte Dood, hadden steden immigranten nodig om bevolkt te blijven. Burgerschap was echter vaak beperkt tot de oorspronkelijk inwoners van de stad. De immigranten moesten veelal erg hoge belastingen betalen. Als een stad geteisterd werd door crises, was het resultaat vaak een volksopstand.

5: 1450-1500: de versterking van politieke macht

5.1: Frankrijk, Engeland, Scandinavië

De Franse militaire successen waren deels gebaseerd op een professioneel, staand leger, het eerste in Europa. Karel VII was hiervoor verantwoordelijk. Hij breidde eveneens zijn gerechtelijke claims uit door het vormen van provinciale parlements, rechtbanken. Lokale wetten en gebruiken moesten geregistreerd en goedgekeurd worden. Een tweede plaats waar de koning invloed uitoefende was het koninklijk hof als politiek en financieel centrum. De koningen maakten de edelen afhankelijk van het hof.

 

De Engelse monarchie ontwikkelde zich anders. Het verlies van Hendrik VI van de Honderdjarige Oorlog leidde in 1453 tot de Rozenoorlogen. Hendriks “House of Lancaster” (met als teken de rode roos) bestreed het “House of York” (witte roos). Edward van York zette uiteindelijk Hendrik af en kroonde zichzelf tot koning Edward IV (r. 1461-1483). Na diens dood kwam zijn minderjarige zoon Edward V (r. april-juni 1483) aan de troon onder toezicht van zijn oom Richard. Die vermoorde de jongen en kroonde zichzelf tot koning Richard III (r. 1483-1485). Hij werd uiteindelijk vermoord tijdens een veldslag door Hendrik Tudor, die trouwde met Edward IV’s dochter Elizabeth en koning werd. Hendrik VII (r. 1485-1509) wilde oorlog en belasting vermijden. Hij oefende meer gezag uit over lokale zaken door koninklijke patronage. Ook bevorderde hij het idee van de waardigheid van het koningschap. Een derde manier van machtsuitbreiding was door Schotland en Spanje aan zich te binden door de uithuwelijking van zijn kinderen. Het succes van Hendrik VII was te danken aan de afwezigheid van machtige tegenstanders, lagere belastingen door vrede, en het verlangen naar een ordelijk rijk met kroonopvolging binnen één dynastie.

 

In Scandinavië was de macht van de koning gebaseerd op de bemiddeling met de invloed van de raad die bestond uit de belangrijkste grondbezitters. Macht was gebaseerd op landbezit. De kroon van Noorwegen, Denemarken en Zweden werden vaak verenigd in tijden van crisis.

5.2: Oost-Europa en Rusland

De opkomst van een nieuwe regerende dynastie en de afname van de invloed van de Mongolen was van grote invloed op Oost-Europa. Net zoals in de rest van Europa was politieke macht gebaseerd op persoonlijke banden. In Oost-Europa werd dit verder gecompliceerd door de vele talen, religies en culturen. Deze cultuurmix speelde een belangrijke rol in de groei van nieuwe staten. Sommige gebieden raakten nauw verbonden met West-Europa door zich te bekeren naar het “Katholicisme” (in de zin van de westerse variant van het Christendom) en door te trouwen met leden van westerse koningshuizen.

 

De opkomst van Moskou was wel te danken aan de Mongoolse of Tartaarse dominantie. Ivan I (r. 1328-1341), prins van Moskou, werd tot het hoofd gemaakt van het Russische gebied in dienst van de Mongolen. In deze tijd werd Moskou ook het centrum van de Russisch-Orthodoxe kerk. Met het bewind van Ivan III (r. 1462-1505), of Ivan de Grote, kwam het machtscentrum definitief in Moskou te liggen. Hij begon zichzelf tsaar te noemen.

5.3: Ottomaanse Rijk

In 1453 veroverden de Ottomanen onder leiding van Mehmed II (r. 1451-1481) het laatste stukje van het Byzantijnse of Oost-Romeinse Rijk, Constantinopel. Het einde van het Romeinse Rijk zorgde voor een schokgolf in Europa en verscheidene kruistochten om het oosten weer te “bevrijden”. Ook onder de Ottomaanse Turken werden antichristelijke sentimenten versterkt.

 

De Ottomaanse hegemonie werd strekte zich verder uit tot Syrië en Palestina, en vanaf 1517 tot Egypte. Ook veroverden ze grote delen van de Balkan. De sterkte van de Ottomanen was gebaseerd op de volgende factoren:

  • De loyaliteit en efficiëntie van de Janitsaren, een goedgetraind elitekorps van de sultan.

  • De ongewoon tolerante houding van Mehmed ten opzichte van andere religies en culturen. Ze mochten binnen zijn rijk bestaan, mits ze onderdanigheid toonden aan de sultan.

5.4: Eenwording van Spanje

De eenheid van Spanje was alleen dynastiek van aard, aangezien in 1469 Ferdinand, kroonprins van Aragon en Catalonië, trouwde met Isabella, koninklijk dochter van Castille. In Tien jaar hierna waren ze beide koningin en koning en was Spanje verenigd. De beide koninkrijken waren vrij verschillend. Castille was groter en dichter bevolkt. De macht was er gebaseerd op landbouw. Economische macht was in handen van de edelen, terwijl de politieke macht bij de monarch lag. Het koninkrijk Aragon, met als centrum Barcelona, was juist sterk afhankelijk van de handel. De macht van de koning was beperkt omdat hij niet in alle gebieden als koning heerste.

 

Aanvankelijk betekende de eenwording dan ook niet dat de twee koninkrijken dichter bij elkaar kwamen. Niettemin betekende de heerschappij van Ferdinand en Isabella een belangrijke verandering in de politiek en samenleving van het Iberisch schiereiland en van Europa in het algemeen. Ze huwelijkten hun kinderen uit aan belangrijke leden van de Habsburgse en Engelse koningshuizen. In 1492 veroverde een kruistocht Granada, het laatste Moslimbolwerk op het schiereiland. De koning en koningin dwongen de Joden en Moslims om zich te bekeren tot het Christendom of het koninkrijk te verlaten. In april van dat jaar gaf Isabella Columbus toestemming om een nieuwe wereld te ontdekken.

 

De verovering van Granada en de verbanning van de Joden betekenden een belangrijke verandering in de Spaanse mentaliteit. Voorheen was Spanje nog erg tolerant geweest. Naar verloop van tijd groeiden de antisemitische sentimenten. De economische en sociale kosten voor de uitbanning waren erg hoog. Veel kapitaal en kennis trok met de Joden het land uit. Na de uitbanning en bekering ontstond er veel wantrouwen ten opzichte van de “Nieuwe Christenen”. Vele “Oude Christenen” pleitten voor een institutie als de Spaanse Inquisitie, een kerkelijk instituut dat foute Christenen opspoorde en veroordeelde. Deze werd in 1478 gerealiseerd, toen Paus Sixtus IV de grootinquisiteur onder direct gezag van de monarchen plaatste. Op die manier werd het instituut snel een belangrijk instrument voor de uitbreiding van de macht van de staat.

5.5: Duitsland

In Duitsland speelde de spanning tussen centrale en lokale machten een grote rol. De keizers verplaatsten hun land steeds meer van het zuiden naar het oosten. Andere adellijke families hadden stukken grond die verspreid lagen over Duitsland. Op die manier bestond het land uit een losse verzameling van gebiedjes. De macht van elke keizer hing af van de welvaart en macht van zijn eigen dynastieke gebieden. De macht van regionale autoriteiten werd verder versterkt door de zogenaamde Gouden Bul van 1356, waarmee keizer Karel IV bepaalde dat elke nieuwe keizer gekozen zou worden door zeven keurvorsten. Hierdoor bleef de macht gefragmenteerd en kon er geen algemeen wetssysteem, munteenheid of representatieve vergadering gevormd worden. Vooral Zwitserland bleef heel onafhankelijk, terwijl het wel deel uitmaakte van het Heilige Roomse Rijk.

12: Renaissance">

 

12: Renaissance

 

De opleving van de Renaissance-kunst was een reactie op de religieuze, sociale, politieke en economische crises die in het vorige hoofdstuk aan bod zijn gekomen. Italianen en later andere Europeanen voelden zich aangetrokken tot de Romeinse politiek, literatuur en ethiek, om zo een alternatief te bieden voor de Middeleeuwse theologische ideeën. Verder waren Renaissancedenkers ervan overtuigd dat alle kennis gecombineerd kon worden in één kijk op de wereld. Vaak wordt gedacht dat de Renaissance alleen een hergeboorte was van de antieke cultuur, maar in werkelijkheid was er geen radicale verschuiving van de middeleeuwse ideeën.

1. 1300-1500: Italiaanse cultuur en humanisme

Een groep geleerden genaamd de humanisten begonnen de superioriteit te bepleiten van de politiek, geschiedschrijving en literatuur van het verleden. Toen ze meer kennis opdeden van de Oudheid begrepen ze beter de historische context waarin de Griekse en Romeinse schrijvers leefden.

 

1.1 Opkomst van het humanisme

Het humanisme kwam in Italië op omdat de cultuur in Noord- en Midden-Italië veel meer verstedelijkt en seculier was dan in andere gebieden. Ook het lokale onderwijs was verschillend georganiseerd in noordelijk Europa en Italië. In Italië was het onderwijs bedoeld om geestelijken te leveren aan lokale kerken. In Italiaanse steden was het onderwijs juist bedoeld om mensen praktisch op te leiden voor belangrijke lekenfuncties in de stad. In Noord-Europa werd het universitaire onderwijs gedomineerd door logica en scholastieke filosofie, terwijl in Italië het onderwijs zich richtte op praktische zaken in het stedelijk leven. Deze studie heette de studia humanitatis. Bepaalde esthetische waarden werden geleend van de oude Grieken en Romeinen. De meeste opgeleide Italianen waren niet zozeer geïnteresseerd in de Oudheid, als wel in de geschiedenis van hun woonplaats.

1.2 Het vroege humanisme en Petrarca

De eerste Italianen die wel bewust keken naar literaire en historische voorbeelden in het oude Roe waren een groep Noord-Italiaanse rechters en notarissen die de Romeinse auteurs begonnen te imiteren. Zij vonden de antieke literatuur en geschiedenis vele malen interessanter dan de middeleeuwse. Deze fascinatie werd een literaire beweging door Francesco Petrarca (1304-1374). Hij bekritiseerde het pauselijk hof in Avignon waarbij hij het vergeleek met de Babylonische gevangenschap, steunde de vestiging van een republikeins stadsbestuur in Rome, en geloofde dat het imiteren van de oude Romeinen de enige manier was om zijn wereld te hervormen. Bovendien was hij van mening dat de periode tussen de Oudheid en zijn tijd een donkere tussenperiode was die men moest overkomen. Zijn methode was het reconstrueren van de klassieke cultuur, een zorgvuldige imitatie van de Oudheid en een reeks culturele en morele veranderingen die verder gingen dan alleen imiteren. Petrarca bleef desondanks overtuigd christen, en hij erkende de spanning tussen het christelijke heden en de heidense Oudheid.

1.3 Humanistisch onderzoek

Vooral de rijke oligarchie in Florence was geïntegreerd in de ideeën van Petrarca. Een generatie jonge intellectuelen uit de stad vormden een ideologie van burgerlijk humanisme. Zij maakten Petrarca’s programma praktischer en publieker. Meer dan Petrarca waren de burgerlijke humanisten uit op de vorming van waardige mensen die het stadsbestuur zouden kunnen leiden en de burgers zouden kunnen behoeden voor tirannie en wetteloosheid. Guarino van Verona (1374-1460) werd een van de meest enthousiaste volgers van Petrarca en zette aan tot de hervorming van het onderwijs in Italië. Hij bevorderde de zorgvuldige studie van grammatica en het memoriseren van grote lappen tekst over de klassieke dichtkunst en geschiedenis. Zo werden mensen opgeleid in de literatuur en welsprekendheid. Deze onderwijsmethode verspreidde zich snel over Europa. Omdat het onderwijs bedoeld was als voorbereiding op het publieke leven, was het niet nuttig voor arbeiders, vrouwen en andere mensen zonder politieke macht om onderwijs te genieten. Gedurende de vijftiende eeuw leerden vele vrouwen wel om te lezen en zelfs te schrijven. Sommige vrouwen moesten kunnen schrijven om de economische en politieke belangen van hun familie te coördineren. Veel mannen stonden wantrouwend tegenover geletterde vrouwen. Het probleem voor opgeleide vrouwen was dat er geen publieke functie was voor hen.

1.4 Verandering van het humanisme

In de vijftiende eeuw gingen humanisten massaal op zoek naar antieke teksten, waardoor er een aantal ontdekt werden. Dit veranderde hun begrip van taal, religie en filosofie. Een Florentijnse humanist, Niccolò Niccoli, wist zo’n achthonderd antieke boeken te verzamelen die hij na zijn dood beschikbaar stelde voor iedereen. In 1440 publiceerde Lorenzo Valla De donatione Constantini. Hierin toont hij de valsheid aan van het geschrift waar de Paus zijn wereldlijke macht mee gelegitimeerd had, de Schenking van Constantijn. Daarnaast publiceert Valla een werk waarin hij een aantal vertaalfouten aanwijst in het Vulgaat, de middeleeuwse standaardvertaling van de Bijbel.

 

Net zoals Valla waren andere humanisten ervan overtuigd dat literatuurstudie uiteindelijk zou leiden tot filosofie. De Florentijnse Marsilio Ficino vertaalde het complete werk van Plato in het Latijn en interpreteerde Plato’s werk in het licht van de christelijke doctrine. Hij geloofde dat Platonisme net als het Christendom de waardigheid van de mens kon tonen. De mens was de brug tussen de materiële wereld en God. Giovanni Pico della Mirandola ging verder op deze hiërarchie door te stellen dat de mens zelfs boven de engelen konden staan. Verder geloofde hij dat goddelijke wijsheid zowel in de Joodse, christelijke als heidense literatuur gevonden kon worden.

 

Andere humanisten onderschreven dit en stelden dat een originele, verenigde en goddelijke verlichting zelfs voorafgaat aan Plato en Aristoteles, en dat die gevonden kon worden in Egyptische, Griekse en Joodse magie. Daarnaast bestudeerden deze humanisten astrologie en alchemie. Ze geloofden zo in het bestaan van een directe, wederzijdse connectie tussen de natuurlijke wereld en de kosmos. Alchemisten dachten dat alles gemaakt was van een primair materiaal en dat het daarom mogelijk was om het ene materiaal om te vormen tot het andere. De populairste variant hiervan was de gedachte dat gewone metalen omgevormd konden worden tot goud.

1.5 Humanisme en politiek

De humanisten geloofden dat heersers alle klassieke en christelijke waarden van hoop, liefde, gematigdheid, voorzichtigheid, rechtvaardigheid en standvastigheid. Een waardig heerser zou zowel geliefd als gehoorzaamd worden. Regeringen en wetten waren in essentie onveranderlijk.

 

Door de Franse invasies in Italië in 1494 en de daaropvolgende oorlog begon men te twijfelen aan deze ideeën. Volgens de Florentijnse Francesco Guicciardini kon men niets leren van de geschiedenis. De stadsgenoot Niccolò Machiavelli (1469-1527) schreef een aantal werken waarin hij voorstellen deed tot een nieuwe militaire organisatie, verhandelde over een geschiedenis van Florence en een toneelstuk schreef. Machiavelli stelde dat zijn tijdgenoten geen aandacht hadden voor de echte motivaties van de handelingen van mensen. Hij geloofde dat mensen veel meer geneigd waren om te reageren op angst en dat een regering beter was door macht dan door moraliteit. Met de uitspraak “het doel heiligt de middelen” bedoelde hij dat een waardig heerser goed moest nadenken over de doelen die bereikt moesten worden. Machiavelli verwierp net als Guiccardini de humanistische aanname dat men vooral de klassieken moet imiteren. Regeren vereiste verschillende vaardigheden op verschillende momenten.

 

Met de ideeën van Machiavelli waren de humanistische ideeën over politieke, morele en intellectuele hervormingen helemaal ontwikkeld. Vroege humanisten geloofden dat enkel de klassieke wijsheid de samenleving zou veranderen, terwijl Machiavelli en zijn tijdgenoten erkenden dat dit niet genoeg was.

2. 1250-1550: Beeldende kunst

Stedelingen en kunstenaars deelden het humanistische idee van het belang van de klassieke oudheid, en het idee van een barbaarse tussenperiode. De kunst van de Renaissance kan opgedeeld worden in drie tijdvakken:

  • De vroege Renaissance, waarbij artiesten de natuur imiteerden.

  • Een middenperiode, waar ze klassieke ideeën over proportie herontdekten.

  • De hoge Renaissance, waarbij artiesten superieur werden aan de natuur en aan klassieke kunstenaars.

2.1 Vroege Renaissance

De eerste tekenen van een nieuwe stijl waren te vinden in Italië in de late dertiende eeuw. Giotto di Bondone van Florence was de grootste vernieuwer. Hij brak met de voorgaande stijve, symbolische stijl en introduceerde levensechte portretten van levende personen. In de vroege vijftiende eeuw vonden Florentijnse artiesten nieuwe manieren uit om de natuur te representeren. Vooral de ontwikkeling van het lineair perspectief was revolutionair. In het eerste decennium van de vijftiende eeuw geloofden veel commentatoren echter dat schilderen nooit zo innovatief zou worden als beeldhouwen of architectuur, omdat er geen voorbeelden van schilderijen waren uit de klassieke oudheid die konden worden geïmiteerd. In de tweede helft van de vijftiende eeuw voegden artiesten als Botticelli een diepgaand begrip van klassiek symbolisme toe aan de ontwikkelingen uit de vroege vijftiende eeuw.

2.2 Hoge Renaissance

Het hoogtepunt van de Renaissance-kunst kwam aan het begin van de zestiende eeuw. Artiesten in Venetië leerden het lineair perspectief van de Florentijnen en voegden er hun eigen traditie van subtiele olieverf aan toe. Deze combinatie riep veel aanzien op, ook over de grenzen van Italië. Het werk van twee Florentijnen, Leonardo da Vinci (1452-1519) en Michelangelo Buonarroti (1475-1564) zijn er het beste voorbeeld van. Da Vinci was van mening dat alle goede schilderkunst en literatuur gebaseerd was op nauwe observatie van de natuur. Vooral Da Vinci’s analytische observaties hadden grote invloed op zijn tijdgenoten. Michelangelo was juist beroemd om zijn kunst. Vooral zijn werk in de Sixtijnse Kapel in het Vaticaan was en is beroemd.

2.3 Noordelijke Renaissance

Tegelijkertijd waren er artiesten ten noorden van de Alpen, en vooral in Vlaanderen, die net zo grote vernieuwingen doorvoerden in de manier waarop ze schilderden en beeldhouwden. Aanvankelijk was de innovatie nauw verbonden met de noordelijke hoven, later namen ze elementen van de Italiaanse Renaissance over. De noordelijke kunst veranderde op twee belangrijke manieren:

  • In de beeldhouwkunst werden de lange, ongebroken verticale lijnen van de Gotische sculpturen ingewisseld voor een complexere en emotionelere stijl.

  • In de schilderkunst verschoof men van levendig gekleurde schilderijen naar experimenten om meer diepte te creëren. Een belangrijke schilder was Jan van Eyck.

Zo zouden beide kunstvormen de werkelijkheid meer moeten benaderen.

 

De invloed van de Italiaanse Renaissance op de noordelijke kunst werd duidelijk toen een groot aantal Italiaanse artiesten naar het noorden afreisden. De Franse koning Francis I (r. 1515-1547) nodigde ze uit aan zijn hof. Er waren ook veel noordelijke artiesten die naar Italië reisden om zich daar te onderwijzen in de Italiaanse technieken. De beroemdste was Albrecht Dürer.

2.4 Kunst en patronage

De verscheidenheid en levendigheid van de kunsten was vooral afhankelijk van de economische voorspoed van de steden en dorpen in Europa. Vooral de rijke Italiaanse bankiers en handelaren hadden veel geld te besteden. Niet alleen de elite kon zich kunst veroorloven, ook de middenklasse kocht (kleinere) kunstvoorwerpen. Artiesten speelden een grote rol in de vroegmoderne samenleving omdat hun kunst vaak een religieus doel had. In de late Middeleeuwen en Renaissance waren er talloze kunstvoorwerpen die wonderlijke krachten zouden bezitten.

 

De eerste uitbarsting van artistieke creativiteit in de veertiende eeuw was betaald door de overheid en bedoeld voor publieke instituten. Voor stadsbesturen was openbare kunst een statussymbool. De publieke kunst in Florence was veelal georganiseerd en gesteund door verschillende gildes, die op hun beurt weer een grote invloed hadden in het republikeinse stadsbestuur. De heersers buiten de Italiaanse republieken gebruikten kunst ook om bepaalde boodschappen over te brengen aan hun onderdanen. In het midden van de vijftiende eeuw waren de financiers van kunst in Florence vooral rijke individuen.

3. 1350-1536: Verspreiding van de Renaissance

Met de verspreiding van de Renaissance-ideeën veranderden ze ook. Buiten Italië speelde de Romeinse geschiedenis een minder belangrijke rol en humanisten elders waren veel meer geïnteresseerd in religieuze dan in politieke hervormingen. De notie van vernieuwing op basis van diepgaand begrip en imitatie van de geschiedenis bleef wel centraal staan in het humanisme.

3.1 Literatuur in de landstaal

Anders dan in Italië waren veertiende-eeuwse schrijvers elders in Europa niet in eerste instantie geïnteresseerd in klassieke bronnen, maar richtten zich meer op religieuze bronnen. Ondanks de voortgang van oude literaire vormen kwamen er nieuwe stijlen in de landstaal op, hoewel ze nog steeds gingen over traditionele waarden en ideeën. De nieuwe geschriften in de landstaal waren gebaseerd op populaire verhalen en gezegden, alsook op traditionele morele en religieuze geschriften. Anders dan de vroege humanisten hadden deze schrijvers niet zoveel interesse in nieuwe culturele en intellectuele modellen.

3.2 Boekdrukkunst

De verspreiding van het humanisme werd behoorlijk geholpen door de uitvinding van de boekdrukkunst. Voorheen was het aantal kopieën van boeken beperkt omdat kopiëren veel tijd en geld kostte. Johann Gutenberg ontwikkelde een manier waarop letters of woorden met metalen stempels op papier kon worden gedrukt. De boekdrukkunst zorgde er niet alleen voor dat er veel meer kopieën van boeken konden worden geproduceerd, maar ook dat er standaardwerken kwamen op het gebied van rechten, theologie, filosofie en wetenschap. Geleerden konden in heel Europa tegelijkertijd dezelfde tekst bestuderen.

3.3 Humanisme buiten Italië

Buiten Italië veranderde de interesse van het humanisme. In Italië was het publieke leven het centrum van de beweging, terwijl in de rest van Europa de religieuze factor veel belangrijker was. Noordelijke humanisten wilden het christelijke leven vernieuwen en de kerk nieuw leven inblazen. Critici stelden dat de geestelijkheid rijk en onwetend was en dat de leken niet goed opgeleid en bijgelovig waren. Daarom wilden noordelijke humanisten betere onderwijsinstellingen installeren. De bekendste humanisten, Thomas More en Desiderius Erasmus, riepen op tot een nieuw gevoel van vroomheid. Daarom werd dit noordelijk humanisme ook wel christelijk humanisme genoemd.

 

Er werden overal in noordelijk Europa nieuwe universiteiten gesticht die de humanistische visies overnamen. De humanisten die geassocieerd werden met de nieuwe universiteiten waren meestal opgeleid in Italië, maar ze brachten een nieuw perspectief op hun werk. Zo moesten de Romeinse wetten bestudeerd worden als een historisch gevormd systeem en niet als een onveranderlijk, abstract systeem. De universiteiten werden vaak centra van talenstudies. Aan sommige instellingen werd zowel Grieks, Hebreeuws als Latijn onderwezen. Talenkennis zou de studenten meer laten begrijpen van de waarheden van het christendom. Spanningen tussen de humanisten en de scholastieke geleerden groeiden door de humanistische culturele en linguïstische studies. Humanisten stelden dat ook andere religies als het Jodendom universele moraal en spirituele waarheden kon bevatten. Scholastieke theologen bleven liever bij het christendom.

3.4 Kritische humanisten

Het belangrijkste werk van Thomas More was Utopia (1516), met daarin zijn idee van de ideale samenleving. Gelijkheid, samenwerking en acceptatie zouden centraal staan. Desiderus Erasmus schreef een groot aantal werken met als doel de christenen op te voeden. Zijn grootste bijdrage aan het Europese intellectuele leven waren zijn editie en commentaar op het Nieuwe Testament, waarmee hij zijn kritiek formuleerde op het Vulgaat. Daarnaast was Erasmus overtuigd dat de ware essentie van het christendom gevonden kon worden in het leven en de handelingen van Christus. Echte christenen hadden geen bijgeloof en magie nodig. Een humanistische combinatie van klassieke en christelijke wijsheid zou onwetendheid, bijgeloof en geweld oplossen.

4. Renaissance en politiek

Heersers en Pausen gebruikten kunst en cultuur om hun autoriteit te definiëren en te vieren.

4.1 Hofcultuur

De hoven in Noord-Italië bonden artiesten en humanisten aan zich geïnspireerd door de klassieke beschaving. Ze aristocraten probeerden de waarden en nieuwe stijlen aan de hoven van Noord-Europa te imiteren. In heel Europa werd het hof voor edelen belangrijker om inkomsten en aanzien te verwerven. Heersers installeerden ridderordes om bondgenoten en volgers te belonen. De hoven waren ook een middel voor heersers om een verenigde cultuur en ideologie te creëren.

4.2 Het hof van Mantua

Het voorbeeld van het hof van Mantua. De Gonzanga-familie beheerste het bestuur van de stad. De familie verbeterde haar reputatie door Renaissance-artiesten als Gianfrancesco en Lodovico. Rond 1500 waren er honderden edelen en nog meer bedienden verzameld aan het hof. Aan de ene kant werden er belangrijke politieke beslissingen genomen, maar aan de andere kant was het hof ook een privésfeer, waar de vrouwen ook de dienst uit konden maken.

4.3 De Paus in de Renaissance

Het pauselijk hof had enerzijds de status van een gewoon Italiaanse Renaissance-hof, maar anderzijds moest de Paus ook zijn hoogste gezag binnen de kerk verdedigen tegen conciliaristen. De Paus richtte zich daarom op de vorming van een nieuw Rome. Paus Nicolaas V (r. 1446-1455) was de eerste die Rome en de kerk weer in zijn oude glorie wilde herstellen, middels talloze bouwprojecten, begunstiging van de kunsten en een levendige hofcultuur. De transformatie van Rome had een ideologisch doel, omdat Rome het firmament van het Christelijke geloof moest zijn. De pausen verbonden het pauselijke Rome aan de keizerlijke traditie van het Romeinse Rijk. Een voorbeeld van een bouwproject als onderdeel van het bovenstaande programma was de Sixtijnse Kapel, met het plafond beschilderd door Michelangelo.

4.4 De Europese gentleman

De Renaissance-ideeën zorgden ook voor een transformatie van de middeleeuwse ridder in de vroegmoderne “gentleman”. Van vrouwen van heersers werd verwacht dat ze het leven aan het hof organiseerden, maar ze moesten ook het toonbeeld zijn van huiselijke waarden. Vrouwen dienden het huishouden en de financiële belangen van hun man te bestieren. Hovelingen moesten allereerst de militaire zaken bestuderen. Ook moest de hoveling de algemene omgangsregels kennen, maar oppassen om de anderen teveel te imiteren.

13: Overzeese expansie van Europa tot 1600">

1. 1250-1492: de Europese achtergrond

Al voor 1400 hadden de Europeanen connecties met Afrika en Azië, maar vanaf 1400 ontwikkelden ze het verlangen en de mogelijkheden om de zee over te reizen op zoek naar verre streken in Afrika en Azië. Drie belangrijke factoren achter deze ontdekkingsreizen waren technologie, nieuwsgierigheid en interesse, en geografische kennis.

1.1 Vroege verkenningen en culturele interacties

Al in de Middeleeuwen waren Ierse monniken en Noorse zeilers naar IJsland, Groenland en zelfs Noord-Amerika toe gereisd. Hoewel vestiging uiteindelijk mislukte, werden ze al snel gevolgd door Engelse, Franse en Spaanse vissers die in de buurt van het Amerikaanse continent visten.

 

De Grieken en Romeinen hadden al veel contact met beschavingen in Azië en Afrika en in de Middeleeuwen was de interesse voor gebieden buiten de Christelijke wereld niet verdwenen. Er was veel handel met Noord-Afrika en de Mongolen in Azië. Daar bevond zich de Zijderoute, de handelsroute die Europa met India en China verbond. Over deze route verplaatsten zich mensen, goederen en ideeën. Door middel van klassieke bronnen kwamen Europese intellectuelen meer te weten over de laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse contacten met Afrika, India en China.

 

De grootste klassieke geograaf was Ptolemeus van Alexandrië (127-145 v. Chr.) was tot de vijftiende eeuw alleen indirect bekend. In de Middeleeuwen deden er veel wonderlijke verhalen de ronde over exotische plekken en wezens. Er kwam betrouwbaardere informatie in de dertiende eeuw door de komst van de Mongolen. Dzjengis Khan en zijn opvolgers creëerden een rijk dat zich uitstrekte van Oost-Hongarije tot China. Deze Pax Mongolica (Mongoolse vrede) was een gebied waarin veel verschillende culturen werden getolereerd. Missionarissen en diplomaten reisden af naar het Mongoolse hof om ideeën en goederen uit te wisselen en verbonden te sluiten. Italiaanse handelaren volgden de geestelijken en diplomaten snel. Een voorbeeld is Marco Polo (1255-1324) die helemaal tot aan China reisde en dit vastlegde in een boek dat heel populair zou worden. Rond 1300 had een klein groep Italianen zich gevestigd in China. In de dertiende en veertiende eeuw reisden handelaren direct naar het verre oosten.

1.2 Vernieuwingen in de navigatie

De uitvinding van verscheidene navigatiehulpmiddelen in de veertiende en vijftiende eeuw maakten het zeilen op open water een stuk gemakkelijker. Een belangrijk voorbeeld was het kompas, waarin een magnetische naald bevestigd was aan een papieren cirkel. Rond 1500 kwamen er ook andere hulpmiddelen op de markt voor zeilers om hun positie ten opzichte van de zon en de sterren te bepalen.

 

Het meest gebruikte schip in de late Middeleeuwen was een galei dat voortbewogen werd door een combinatie van zeilen en roeiers. Zo’n schip was handig om snel en gemakkelijk langs de kust te varen, maar was niet geschikt voor open water. In de vijftiende eeuw vonden Spanjaarden en Portugezen grote schepen uit die volledig door grote vierkante zeilen werden voortbewogen. Rond de jaren 1490 werd het dus mogelijk om lange zeereizen te maken.

1.3 De revolutie in de geografie

Met de val van het Mongoolse rijk door de opkomst van de Ottomaanse Turken, stortte het open handelsnetwerk in elkaar. In 1375 ontwikkelde Abraham Creques, een Joodse wiskundige van Mallorca, de Catalaanse Wereldatlas. Dit was een combinatie van de traditionele mappa mundi, die niet zo accuraat en heel symbolisch was, en de portolan, die juist heel praktisch was. In de vijftiende eeuw begonnen kaartenmakers hun kaarten in vierkanten te verdelen. Deze vorm maakte het mogelijk om met enige precisie de contouren van verschillende landen en de relaties tussen landmassa’s weer te geven. Aan het eind van de vijftiende eeuw circuleerden er veel van deze praktische wereldkaarten.

2. 1350-1515: Portugese verkenningstochten

Portugal leidde korte tijd de Europese overzeese expansie. De Portugezen waren de eerste Europeanen die de complexe zeiltechnieken voor open zee onder de knie kregen.

2.1 Vroege verkenningen

De Portugezen hoopten dat de ontdekking van nieuwe gebieden zou leiden tot meer goud en meer Christenen. De zoektocht naar Christenen was vergroot door de snelle opkomst van de Islamitische Ottomanen. Ze hoopten dat een verbond met de mythische Christelijke koninkrijken een front zou kunnen vormen tegen de Ottomanen zodat ze Jeruzalem weer konden terugveroveren. Voor de Portugezen was hun goudzucht altijd vermengd met hun religieuze motieven. De dichtstbijzijnde goudbron bevond zich in de Nigerdelta, maar de directe handelsroute was onderbroken door de Ottomanen. Portugal en Spanje hoopten dit monopolie te doorbreken door de Noord-Afrikaanse kust te beheersen of door middel van een omweg langs de westkust van Afrika.

 

De eerste verkenningen van de Atlantische kust was al begonnen voor de Turkse dreiging. Rond 1350 stonden Madeira en de Canarische Eilanden al op Europese kaarten. Rond 1400 waren ook de Azoren bekend. In de tweede helft van de vijftiende eeuw begon de Portugese expansie serieuze vormen aan te nemen met de verovering van de islamitische haven Ceuta aan de kust van Marokko. Daarna bewogen ze steeds wat verder naar het zuiden. Ze werden geleid door Prins Hendrik “de Zeevaarder” (1394-1460), de derde zoon van Koning Johan I (r. 1385-1433). Hij was erop uit de Nigerdelta te bereiken. In 1444 bereikte hij de Kaapverdische Eilanden en Senegal, waar hij snel handelsposten installeerde om goud en slaven naar Lissabon te exporteren. De eilanden die de Portugezen veroverd hadden, waren veelal onbewoond. Daarom brachten ze er schapen, zaden en boeren naartoe om de eilanden te bewonen en bewerken. In de jaren 1440 introduceerden ze suiker op Madeira, waarna ze de eerste plantages vormden. Op de Kaapverdische Eilanden deden ze hetzelfde, maar werden de plantages door slaven bewerkt. Slaven uit de gebieden rond de Zwarte Zee waren al in de dertiende eeuw gebruikt om suiker te verbouwen in het Middellandse Zeegebied. Maar sinds de Romeinse tijd werd er niet op zo’n grote schaal slavenarbeid verricht als op de Portugese suikerplantages.

2.2 Een zeeroute naar Azië

Tot het midden van de vijftiende eeuw bleef de Nigerdelta de belangrijkste focus van de Portugese verkenningstochten. Pas nadat ze de hele westkust van Afrika hadden verkend en deels veroverd, kregen ze interesse in het ontdekken van een zeeroute naar Azië. De eerste zeilers kregen te maken met veel moeilijkheden. Water- en windstromingen neigden om in cirkels te bewegen, waardoor het moeilijk was om recht naar het zuiden te varen. Kennis van de wind- en waterstromingen maakten het mogelijk dat Bartolomeu Dias de zuidkust van Afrika kon verkennen in 1487. Hij bereikte de zuidpunt van Afrika, die later bekend zou worden als Kaap de Goede Hoop. Een decennium na Dias ging Vasco da Gama (1460?-1524) op pad om verder te reizen tot de westkust van India. Het was vooral een handelsmissie en geen ontdekkingsmissie, omdat hij veel goederen meenam om met de onbekende volkeren te verhandelen. In 1499 was hij terug in Portugal met een lading Indiase specerijen.

2.3 Portugezen naar Azië

Het waren niet alleen de moslims die aanwezig waren op de Indische Oceaan, maar het was een mengeling van ethische en religieuze groepen die participeerden in de handel. Er waren zowel kleine handelaren als grote lange-afstandhandelaren op de markt. Minder dan een eeuw voor Vasco da Gama’s avontuur maakte de Chinese zeeman Zheng He een reeks reizen over de Indische Oceaan. Hij maakte enkele grote reizen met een grote vloot, tot de nieuwe keizer hem terugriep en China zich alleen nog maar met interne zaken zou bezighouden.

 

Vasco da Gama’s aankomst in de Indische Oceaan was tegelijkertijd met de opkomst van de Moguls, de Moslimafstammelingen van Dzjengis Khan. Rond 1530 hadden zij de controle over Noord-India en gedurende de zestiende eeuw strekte hun overheersing zich nog verder naar het zuiden uit. Ze waren vrij tolerant in India en zagen de Portugezen niet als een bedreiging, vooral omdat het er nogal weinig waren. De handelsgoederen die ze meebrachten waren ook niet zoveel waard op de beschaafde, hoogontwikkelde Aziatische markten. Ook konden ze met zo weinigen geen land veroveren. Daarom stichtten de Portugezen een handelspostrijk, een rijk gebaseerd op de controle over de handel in plaats van kolonisatie.

 

Ondanks de moeilijkheden lukte het de Portugezen toch om een commercieel rijk te vormen, vooral door de strategische geplaatste kustbasissen met forten. Rond 1600 was er een netwerk van Portugese kustforten ontstaan. Ze vormden een koninklijk handelsfirma, de Casa da India, om de groeiende specerijenmarkt te beheersen. Hoewel ze lang geen totale controle hadden, werd Portugal wel de belangrijkste exporteur van specerijen naar Europa. Belangrijker was de creatie van de Estado da India, waarmee de overzeese Portugese zeemacht, administratieposten en maritieme handel gecoördineerd werd.

3. 1492-1522: Spaanse verkenningstochten

In de vijftiende eeuw was het Spanje gelukt de laatste islamitische koninkrijken van het schiereiland weg te jagen en de kroon te verenigen. Aanvankelijk lieten de Spanjaarden de verkenningstochten aan de Portugezen over, maar toen die een succes bleken, werden ze toch enigszins nerveus. Daarom wilden ze ook een zeeroute naar de verre oosten, maar dan via de Atlantische Oceaan.

3.1 Columbus

De Spaanse verkenningstochten begonnen bij Christoffel Columbus (1451-1506). Deze briljante zeeman had zich er middels middeleeuwse en Griekse bronnen van overtuigd dat de afstand tussen de oostkust van Azië en de westkust van Europa veel minder ver was dan het in werkelijkheid is. Hij bleef er zijn hele leven ook van overtuigd dat de eilanden die hij gevonden had bij zijn verkenningstochten daadwerkelijk aan de Aziatische kust lagen. De Spaanse monarchen Ferdinand en Isabella deelden zijn enthousiasme niet helemaal. Terwijl Vasco da Gama grote, goed bemande schepen had meegekregen, moest Columbus het doen met slechts drie kleine schepen en een bescheiden bemanning. Op 12 oktober 1491 kwam hij aan op de Bahama’s, waarvan hij dacht dat ze deel van Japan waren. Daarom noemde hij de inwoners ook indianen. Aanvankelijk waren de inwoners van de eilanden, de Tainos, gastvrij en de Spanjaarden waren ervan overtuigd dat ze een volk hadden ontdekt dat een voorbeeld kon zijn van christelijke waarden voor de Europeanen. Al snel veranderde de mening van de Spaanse autoriteiten. De Europeanen die na Columbus’ vertrek achterbleven, stalen voedsel, ontvoerden vrouwen en begonnen hun zoektocht naar goud. Degenen die elkaar niet hadden gedood, werden gedood door de Tainos.

 

Gedurende zijn reizen had Columbus moeite om zoveel geld op te brengen als hij de Spaanse monarchen had beloofd. Hij verloor al snel de controle over de kolonisten en kon niet anders dan de uitbuiting van de inheemse inwoners toestaan. In het midden van de zestiende eeuw was de inheemse bevolking nagenoeg verdwenen. Omdat Columbus niet genoeg geld opbracht, werd hij door de monarchen ontslagen. In 1501 trok de Florentijnse geograaf Amerigo Vespucci (1451-1502) de conclusie dat ze wel degelijk te maken hadden met een nieuw werelddeel. In 1507 werd een nieuwe wereldkaart gemaakt met daarop het nieuwe continent, genaamd Amerika.

3.2 Na Columbus

De Portugese claims op het recht op expansie waren gebaseerd op een pauselijke bul uit 1481, waarin Paus Sixtus IV (r. 1471-1484) Portugal het recht gaf op alle landen ten zuiden van de Canarische Eilanden en ten westen van Afrika. Na Columbus’ terugkomst begonnen de Spanjaarden te lobbyen bij Paus Alexander VI (r. 1492-1503), wiens familie, de Borgias, afkomstig was uit Spanje. Met het Verdrag van Tordesillas in 1494 kwamen Spanje en Portugal overeen dat de grens tussen hun twee invloedssferen getrokken kon worden op 1480 mijl ten westen van de Azoren. Zes jaar hierna ontdekte Portugal Brazilië. Dit stond uiteraard niet in het verdrag en de Portugezen konden het dus claimen. De ontdekkingsreizigers gaven weinig om wettelijke toestemming.

 

De belangrijkste verkenningstocht die op Columbus was geïnspireerd, was die van Ferdinand Magellaan (1480?-1521), een Spaanse zeeman die Columbus’ droom om naar Indië te zeilen wilde volbrengen. Hij zeilde in 1519 naar Zuid-Amerika, waarna hij langs de zuidpunt voer en de Filipijnen bereikte in 1521. Een maand later werd hij vermoord door inboorlingen. De Spaanse overlevenden voeren verder in twee overgebleven schepen richting India. Uiteindelijk zou een schip het lukken om langs Afrika terug naar Spanje te zeilen met enkel nog vijftien bemanningsleden.

 

Hoewel de Paus de niet-Europese wereld had verdeeld tussen de Spanjaarden en de Portugezen, hadden de Fransen en Engelsen dit besluit nooit geaccepteerd. Zij richtten zich echter vooral op Noord-Amerika. De definitieve vestigingen kwamen echter pas later.

4. 1492-1600: het Spaanse wereldrijk

Een handelspostrijk was niet mogelijk in de Nieuwe Wereld en daarom moesten de Spanjaarden de ontdekte landen koloniseren en reorganiseren.

4.1 Amerika voor de Europezen

De Nieuwe Wereld was gevormd uit twee belangrijke gebeurtenissen. De eerste was de scheiding van de Amerikaanse landmassa’s van het grote supercontinent in de prehistorie. De tweede belangrijke gebeurtenis was de bevolking van Amerika. Sommige zullen over zee zijn gekomen, maar de meeste zullen zijn gearriveerd over land of via ijsbruggen. Tussen 40.000 en 15.000 v. Chr. zullen de eerste Aziaten Amerika betreden. Dit was ver voor de eerste pogingen tot landbouw en veeteelt. Als gevolg hiervan vond de landbouwrevolutie hier drieduizend jaar na gelijksoortige gebeurtenissen in de Oude Wereld plaats. De Amerikaanse bewoners ontwikkelden wel grote beschavingen, maar zonder veeteelt, harde metalen en het wiel. Toen Columbus arriveerde, leefden er niettemin grote beschavingen in heel Noord- en Zuid-Amerika. Een van de machtigste waren de Azteken in Mexico en de Inca’s in de bergen van Peru.

 

De Azteken kwamen in centraal-Mexico op in de vroege veertiende eeuw. Ze verenigden de vele steden in het gebied en creëerden een confederatie met als centrum Tenochtitlán. De Azteken geloofden dat zij leefden in de laatste van de vijf rijken. Alleen regelmatige mensenoffers zouden de wereld draaiende houden. Alle steden moesten belasting in natura betalen aan het keizerlijk hof in de hoofdstad. De Azteken waren voortdurend in oorlog met de volkeren buiten het rijk.

 

Ook het Inca-rijk was niet zo oud. In de vijftiende eeuw breidden de Inca’s gestaag hun overheersing uit. Met goede wegen en een ontwikkelde administratie konden ze een bijna moderne staat opbouwen. Ze waren tolerant ten opzichte van de culturen die ze overheersten. De hoofdstad van het rijk was Cuzco in de bergen van Peru. Mensenoffers waren niet zo belangrijk in het religieuze leven.

4.2 Spaanse veroveringen

Hernán Cortés (1485-1546) was in 1504 uit Spanje vertrokken om fortuin te maken in de Nieuwe Wereld. Hij kreeg toestemming om de binnenlanden van Mexico te verkennen op zoek naar een rijke en welvarende inheemse beschaving. Hij wist uiteindelijk door middel van vijfhonderd soldaten, een uitbraak van waterpokken onder de inheemse bevolking en de volkeren die de Azteekse overheersing wilden doorbreken, het Azteekse rijk te vernietigen. Cortés geloofde dat de macht lag bij werkelijk bekwame leiders. Alles wat hij deed was een poging om het respect van de Spaanse monarchen weer te winnen. Door een inheemse tolk, Doña Marina, kon hij met de inheemse volkeren communiceren. Aanvankelijk maakte de Azteekse koning Moctezuma zich geen zorgen over de Spanjaarden. Later heeft hij nog kostbare geschenken gestuurd in een poging zijn macht te tonen en zijn tegenstanders te imponeren, maar de Spanjaarden zagen dit als een vorm van onderdanigheid. In een twee jaar durende strijd zouden de Spanjaarden uiteindelijk winnen. Door verschillende ideeën over oorlogsregels, diplomatie en culturen konden de Azteken en Cortés niet tot een overeenkomst komen.

 

Later zouden Cortés’ mannen, maar ook andere Spanjaarden, Zuid-Amerika op gewelddadige wijze uitkammen op zoek naar goud. Francisco Pizarro (1470-1541) was een van de meest succesvolle privé-avonturiers. Hij leidde onder andere een expeditie naar de westkust op zoek naar de hoofdstad van de Inca’s. Ook hij vond medewerking onder lokale volkeren die af wilden van de Inca-overheersing. In 1533 veroverde hij Cuzco.

4.3 Koloniale organisatie

De Spaanse kroon moest een koloniale regering opstellen om de handelingen van de avonturiers te coördineren en een ordelijke economie op te stellen. Het hoofd van de administratie was de monarch. Ferdinand en Isabella bevorderden debatten over de rechten van inheemse Amerikanen en de manier van religieuze bekering. De koninklijke controle werd echter ondermijnd door de grote afstand met de Nieuwe Wereld. Rond 1535 was er een stabiele Spaanse koloniale administratie opgebouwd die de volgende tweehonderd jaar zou blijven bestaan. De koning vormde de Consejo de Indias, het administratieve orgaan gevestigd aan het koninklijk hof in Spanje, dat de handel en administratie in de koloniën zou overzien. In Nieuw Spanje (de Nieuwe Wereld) werden Indiaanse districten opgesteld waarin de Spanjaarden geen formeel recht hadden om er te leven of werken.

4.4 Koloniale economie

Er was veel vraag naar arbeiders die op de landen en in de mijnen konden werken die de Spanjaarden hadden veroverd. Daarom namen ze een systeem over dat al in Spanje ontwikkeld was. Een kolonist werd een encomendero genoemd en kreeg een encomienda, of koninklijke bescherming om een aantal inheemse mensen te beschermen en christen te maken. In feite werden het slaven. De druk op deze slaven werd versterkt door de afname van het aantal indianen door verscheidene Europese ziektes die dodelijk bleken. Een grote bevolking was heel belangrijk voor de Spanjaarden en Portugezen, omdat de gebieden ideaal bleken voor suikerproductie waar veel arbeidskrachten voor nodig waren. Omdat het aantal indianen afnam, stapte men over naar de veel sterkere Afrikaanse slaven, die massaal zouden worden geïmporteerd uit Afrika.

 

De veroveraars hoopten veel goud en zilver te vinden in de Nieuwe Wereld, dat ze terug zouden kunnen nemen naar Spanje. In 1545 ontdekten ze zilvermijnen in Peru, waarvan het zilver de daaropvolgende eeuw rechtstreeks de koninklijke schatkist zou spekken. De groeiende goud- en zilverstroom had veel effect op Europa. Koning Filips II van Spanje was in de jaren 1560 de rijkste monarch van Europa. Met de Amerikaanse schatten kon hij zijn oppositie tegen de Reformatie en zijn pogingen om invloed uit te oefenen op zijn buurlanden betalen.

4.5 Rechten van de indianen

De slechte behandeling van de indianen werd gerechtvaardigd door verhalen over mensenoffers en kannibalisme die van de indianen barbaren maakten. Franciscaanse en Dominicaanse missionarissen zagen de indianen echter als onschuldig en ideale kandidaten voor de bekering tot het christendom. Zij kwamen dan ook regelmatig op voor de rechten van de indianen. De meest eloquente verdediger as Bartolomé de Las Casas (1474-1566), een Dominicaanse missionaris en uiteindelijk bisschop in Mexico. Koning Karel accepteerde zijn kritiek op de koloniale administratie en schreef in 1542 de “Nieuwe Wetten” uit, waarmee hij de onafhankelijkheid van de encommenderos aan banden legde. Ook verbood hij de slavernij van indianen.

5. Columbian Exchange

Toen de Europeanen in de Nieuwe Wereld aankwamen, brachten ze religie, ideeën, mensen, planten, dieren en ziektes mee, waarmee ze voor eeuwig de Oude en de Nieuwe Wereld zouden verenigen. Dit wordt de Columbian Exchange genoemd.

5.1 Ziekte

Dit contact maakte dat syfilis van Amerika naar Europa werd vervoerd, waar het vele slachtoffers zou maken. Andersom brachten de ontdekkingsreizigers veel dodelijkere ziektes mee naar de Nieuwe Wereld, zoals difterie mazelen, trachoom, kinkhoest, waterpokken, builenpest, malaria, buiktyfus, cholera, gele koorts enzovoorts. Door gebrek aan bronnen kunnen historici de beweging van de epidemische ziektes niet goed volgen, maar ze zijn er wel van overtuigd dat de ziektes de inheemse volkeren in het oosten van Noord-Amerika al hadden ontwricht voordat de Europeanen ze ontmoetten.

5.2 Flora en fauna

De komst van Europese planten en dieren zou wellicht nog een grotere impact hebben gehad, dan de Europeanen zelf. De Europese planten en dieren deden het erg goed in de Nieuwe Wereld, waarbij inheemse soorten uitstierven. De uitwisseling ging echter beide kanten op. Zo werden bijvoorbeeld aardappelen uit de Nieuwe Wereld gehaald, met als gevolg een grote bevolkingsgroei.

5.3 Cultuur

De Azteken geloofden dat hun ondergang een straf van de goden was en dat hun nieuwe overheersers nieuwe goden zouden meebrengen. De Spanjaarden geloofden hetzelfde, want zij wilden de indianen maar al te graag bekeren tot het christendom. Op plaatsen waar eerste Azteekse tempels stonden, plaatsten de Spanjaarden kerkgebouwen. De kolonisten zagen hun dominantie als een goddelijke rechtvaardiging van hun eigen cultuur en beschaving. Ze bouwden veel steden naar het model van bestaande Spaanse steden.

14: Reformatie

1. 1517-1545: hervormingsbewegingen

In 1517 lanceerde de theologieprofessor Martin Luther een protest tegen praktijken in de laatmiddeleeuwse kerk. Hij kreeg veel bijval. Aanvankelijk hadden de hervormers helemaal niet de intentie om te breken met de oude kerk, maar juist om terug te keren naar de pure vorm van het vroege christendom. Omdat in de tweede helft van de zestiende eeuw er verschillende religieuze tradities ontstonden, kan men beter van hervormingsbewegingen spreken dan van een protestantse Reformatie.

1.1 Late Middeleeuwen

Individuele verlossing en de persoonlijke relatie met God vormden de kern van laatmiddeleeuwse religieuze praktijk en theologie. Christenen geloofden dat God diegenen zou redden die, door goede daden en goed geloof, voor hun eigen verlossing hadden gezorgd. Liefdadigheid was zo’n goede daad. Een religieuze praktijk was de deelname aan religieuze broederschappen. In de stad waren ze georganiseerd rond gildes of buurten. Een belangrijk feest waar christenen aan deel dienden te nemen was Corpus Christi, waarbij de mis en het ritueel van het bloed (wijn) en het lichaam (brood) van Christus werden gevierd. Ook sinten werden vereerd, met als belangrijkste de Maagd Maria, moeder van Jezus. Pelgrimage was ook een goede daad die christenen konden doen.

 

Vrouwen speelden een prominente rol in het religieuze leven. Er waren heilige vrouwen die visioenen of profetieën hadden waardoor ze morele waarden uitdroegen. Er waren ook religieuze huizen voor ongehuwde vrouwen, waarin ze een economische, veilige en gecontroleerde omgeving werd geboden. Het algemene publiek geloofde dat zulke gemeenschappen de spirituele en fysieke gezondheid van de gehele samenleving bevorderden. Sommige vrouwen weigerden om in zulke conventen te gaan, en gingen op pelgrimstocht of kozen voor een kluizenaarsleven. Een conservatieve hernieuwingsbeweging was de Moderne Devotie, opgericht door Geert Grote uit Deventer. Mannen en vrouwen leefden in afgesloten gemeenschappen en leefden een uiterst vroom leven.

1.2 Martin Luther

In 1517 reageerde Luther in eerste instantie op de pauselijke aflaten, de documenten waarmee je je tijd in het vagevuur kon afkopen. Hij geloofde niet dat mensen hun eigen verlossing konden bereiken door confessie, boetedoening en het doen van goede daden. In plaats daarvan stelde hij dat verlossing Gods gift aan de goedgelovige was. Dit is de zogenaamde “justification by faith´ (p. 384). Liefdadigheid was niet noodzakelijk voor je verlossing, omdat God dit al besloten had bij iemand geboorte. Luther viel ook het priesterschap in het sacramentele leven van de kerk aan, alsook de macht en autoriteit van de kerk over het publieke leven. Priesters waren geen bemiddelaars tussen God en christenen. In plaats daarvan pleitte hij voor een priesterschap van alle gelovigen.

 

Hij zou in 1517 zijn vijfennegentig stellingen op de kasteeldeur van Wittenberg hebben gespijkerd. Zijn tekst resulteerde in een verhitte discussie toen het gedrukt werd verspreid over heel Duitsland. Paus Leo X (r. 1513-1521) reageerde op de crisis door hem in 1520 zestig dagen te geven om tot inkeer te komen. Keizer Karel V riep een keizerlijke rijksdag bijeen in Worms om de religieuze crisis op te lossen. Luther weigerde om tot inkeer te komen en nam zijn toevlucht in Wartburg.

1.3 Reformatie van gemeenschappen

Luther betwiste de autoriteit van de kerkelijk hiërarchie en riep leken op om de verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen verlossing. Door middel van de boekdrukkunst konden zijn ideeën zich razendsnel verspreiden. Al snel werd zijn invloed duidelijk. Volgens Luthers volgers was het niet noodzakelijk dat geestelijken zich aan het celibaat hielden of in een klooster bleven. Ook de verering van sinten en de pelgrimstochten werden opzij gezet.

 

Veel historici noemen deze verspreiding van de ideeën de Reformatie van de Gewone Man. Waar Luthers eigen hervorming vooral individueel was, werd de Reformatie in steden en dorpen een gemeenschappelijke aangelegenheid. Vooral onder handwerklieden en handelaren schijnen Luthers ideeën populair te zijn geweest.

 

Een tweede belangrijke hervormer was de geestelijke Huldrych Zwingli (1484-1531) uit Zwitserland. In Zürich verdedigde hij een aantal leken die de vasten wilden verwerpen en wilde hij trouwen. In 1523 leidde hij een groep hervormers in een publiek debat over de kerk. De stadsraad stelde Zwingli in het gelijk en de stad werd in feite protestants. Zwingli geloofde dat hervorming een gemeenschappelijke aangelegenheid moest zijn. De kerkdiensten werden geherstructureerd, de mis werd afgeschaft en beelden werden vernietigd.

 

De hervormingsboodschap verspreidde zich razendsnel maar had niet altijd het gewenste effect. Vele boeren geloofden dat Luther pleitte voor meer vrijheid, maar in feite was dit alleen theologische vrijheid. In vele delen van Duitsland waren hoge belastingen en in 1524 en 1525 kwamen de boeren in opstand. Luther zou zich uiteindelijk achter de heersers scharen, en de boeren werden verslagen en afgeslacht.

1.4 Johannes Calvijn

De boerenopstanden toonden dus een kloof tussen theologie en praktijk. Johannes Calvijn (1509-1564) bracht meer duidelijkheid. Deze Fransman kreeg in het Zwitserse Genève de mogelijkheid om de kerk en stad te hervormen. In 1536 schreef hij een samenvatting van zijn Hervormde theologie, waarbij hij stelde dat slechts enkelen konden rekenen op verlossing. Daarbij voegde hij toe dat er manieren waren om te zien wie wel en niet in de hemel zouden komen. In tegenstelling tot Luther stelde Calvijn dat mensen niet verlost konden worden als ze geen vroom leven leidden. Een vroom leven was zo het bewijs dat een persoon verlost zou worden, dus niet dat iemand vroom moest leven óm verlost te worden. Verder geloofde Calvijn dat het de taak van de kerk was om morele vooruitgang te bevorderen. In zijn Gereformeerde systeem waren het de ouderen, de kerkleiders, die de stadsraad van de stad bestuurden. Kerk en staat waren zo nauw met elkaar verbonden. De kerkenraad stond aan het hoofd van de kerk.

 

1.5 De radicale Reformatie van de anabaptisten

Hervormers die nog verder gingen dat Luther, Zwingli en Calvijn, waren de anabaptisten, of wederdopers. Deze radicalen verwierpen ook het sacrament van de kinderdoop, omdat dit niet in de Bijbel stond. In plaats daarvan konden alleen volwassenen gedoopt worden, als ze daarvoor bewust konden kiezen. Ook polygamie was toegestaan onder anabaptisten. In Münster namen wederdopers voor korte tijd het gezag over. Jan van Leiden (dood 1535) was hun leider, en hij claimde zelfs koning van de wereld te zijn. Na zestien maanden nam de bisschop van Münster de macht weer over en werd Jan terechtgesteld.

 

Na Münster richtte Menno Simons (1495-1561) de Mennonieten op. Ook Jakob Hutter (dood 1536) stichtte een anabaptistische gemeenschap, namelijk de Brethren. Zij waren overtuigd passivist en sloten zich af van de samenleving. Ze geloofden dat hun eigen gemeenschappen exclusief in aanmerking kwamen voor verlossing. Later verspreidden deze bewegingen zich over Europa, Rusland en Noord-Amerika.

2. Karel V (r. 1519-1556)

Luther geloofde dat de wereldlijke autoriteiten neutraal zouden moeten zijn in de religieuze zaken. Religieuze conflicten raakten echter verstrengeld met de behoefte van Keizer Karel V om zijn familielanden bij elkaar te houden. Daarom lukte het hem niet om de religieuze hervormingen te stoppen.

2.1 Uitdagingen voor de keizer

Keizer Karel V (r. 1519-1556) erfde van zijn vader Oostenrijk, de Bourgondische landen (onder andere de Lage Landen) en de keizerlijke kroon over het Heilige Roomse Rijk. Van zijn moeder erfde hij Spanje en de koloniën. Toch werd zijn heerschappij op verschillende plaatsen betwist, waardoor hij weinig tijd had om zich bezig te houden met de Reformatie.

 

Tussen 1517 en 1522 kwamen verschillende belangrijke Spaanse steden in opstand tegen de monarch. Deze opstand kon hij neerslaan. Karels claims in Italië, de Pyreneeën en de Lage Landen brachten hem in direct conflict met Frankrijk. In de jaren twintig vonden een aantal oorlogen plaats. De Habsburg-Valois Oorlogen bleven echter voortduren totdat Karels opvolger Filips II (r. 1556-1598) en de Franse koning Hendrik II (r. 1547-1559) het Verdrag van Cateau-Cambrésis in 1559 tekenden. De Ottomaanse Turken hadden ook een sultan die zichzelf de Keizer noemde. Hij stuurde een leger tot aan Oostenrijk. Dit was dus tevens een grote dreiging voor de Habsburgse gebieden, maar ook voor het Christendom als geheel. In 1529 werd Wenen belegerd, maar Karel kon ze verslaan.

2.2 Politiek in Duitsland

Duitsland was veel minder gecentraliseerd dan Frankrijk en Engeland. Er was geen uniform wetssysteem, de keizer werd aangesteld middels een stemming. De macht van de keizer hing af van zijn relaties met de steden en prinsen van Duitsland. Luther werd beschermd door de keurvorst (keurvorsten kiezen de keizer) Frederick van Saksen. Daarom moest de keizer voorzichtig optreden tegen de hervormer. Toen Luther werd verbannen tijdens de Rijksdag van Worms in 1521, weigerden Frederick en andere prinsen en steden om het edict tegen hem en zijn volgers te volgen. Bij de Rijksdag van Speyer in 1526 werd bepaald dat prinsen in hun gebieden de religieuze zaken mochten oplossen volgens hun eigen methode.

2.3 Religieuze vestiging

In 1530 riep Karel V een rijksdag bijeen in Augsburg. Philipp Melanchton, Luthers adviseur, zou voor deze rijksdag de Augsburger Confessie opstellen, de basis van het lutheranisme. Melanchton hoopte dat dit document voor een compromis zou zorgen met de katholieken, maar de keizer wilde alleen maar een einde maken aan de hervormingen. Met de Religievrede van Augsburg in 1555 erkende de keizer uiteindelijk het principe dat elke soevereine prins kon kiezen welk geloof in zijn gebied toegestaan zou worden: cuius regio, eius religio. De prinsen waren wel beperkt in hun keuze: óf het katholicisme, óf het lutheranisme. Kort na deze overeenkomst leverde Karel zijn keizerlijke titels in. Zijn broer Ferdinand werd keizer (r. 1556-1564) en zijn zoon Filips II (r. 1556-1598) werd koning van de Lage Landen, Spanje, Italië en de Nieuwe Wereld.

3. 1520-1603: Engelse Reformatie

In Engeland werd de Reformatie ingezet van bovenaf, door de monarch.

3.1 Hendrik VIII

Omdat Engeland nauwe economische banden had met Duitsland, zijn Engelse handelaren beïnvloed door Duitse en Zwitserse hervormers. Hendrik VIII (r. 1509-1547) begon zijn heerschappij als populair en machtig koning. Hij had nauwe banden met het Spaanse koningshuis. Dit werd echter ondermijnd toen keizer Karel V weigerde om met Hendriks dochter Mary Tudor te trouwen. Daarnaast besloot Hendrik te scheiden van Catherine, omdat ze hem geen zoon kon geven. Hij kreeg echter geen toestemming van de Paus en daarom brak hij met de Kerk. Tussen 1532 en 1535 zette Hendrik en het Parlement (vooral de protestantse Thomas Cranmer en Thomas Cromwell) voorzichtige stappen om de koning het hoofd van de Engelse kerk te maken. In 1534 kwam de Act of Supremacy uit, waarin verklaard werd dat de koning het hoofd van de Engelse kerk was. Hendrik bleef echter aarzelend tegenover religieuze verandering staan. Vooral zijn kinderen zouden de veranderingen doorvoeren.

3.2 Reformatie en Contrareformatie

Na Hendriks dood werd zijn tienjarige zoon Edward koning (r. 1547-1553) onder de bescherming van Edward Seymour, hertog van Somerset, een protestant. Onder Edward en Somerset werden belangrijke veranderingen doorgevoerd in het religieuze leven in Engeland. Kloosters werden opgeheven en kerkelijke landerijen geconfisqueerd. Priesters werd het toegestaan te trouwen. Als Edward niet gestorven was aan tuberculose in 1553 was de hervorming net zover doorgevoerd geweest als in Zwitserland.

 

Na Hendrik werd de katholieke Mary Tudor koningin (r. 1553-1558). Ze draaide gelijk alle hervormingen terug. Meer dan achthonderd protestante intellectuelen en edelen vluchtten naar het Continent. Driehonderd protestanten werden terechtgesteld, en daar dankt de koningin haar bijnaam “Bloody Mary” aan. Het beleid van Mary bracht een abrupt einde aan de hervormingen. Ze werden echter niet overal helemaal teruggedraaid, waardoor er op sommige plaatsen een mix tussen oud en nieuw ontstond.

4. 1523-1560: Frankrijk, Scandinavië, Oost-Europa

4.1 Frankrijk

De Franse protestanten, de hugenoten, waren nauwer verbonden met het calvinisme dan met het lutheranisme. Op het hoogtepunt was ongeveer tien procent van de Fransen protestants. Zelfs twee adellijke families aan het hof waren protestants: Bourbon en Montmorency. Verder waren vooral geletterden protestants, zoals handelaren en handwerkslieden in de steden.

 

Koning Francis I (r. 1515-1547) interpreteerde de religieuze zaken voornamelijk in de context van de politiek. Tijdens zijn oorlog met de Habsburgers negeerde hij de religieuze problemen grotendeels. Zijn eigen standpunt was dat de koning in eerste instantie voor orde moest zorgen in de samenleving. Daarom verdedigde hij aanvankelijk de hervormers tegen de conservatieven die ze wilden vermoorden. Op 18 oktober 1534 veranderde hij van mening toen heel Parijs beplakt was met antikatholieke plakkaten. Johannes Calvijn werd gedwongen Parijs te verlaten. Tussen 1534 en 1560 zijn zo’n tienduizend hugenoten Frankrijk uitgevlucht.

4.2 Scandinavië

Heel Scandinavië werd Luthers. In Zweden en Denemarken was de hervorming van bovenaf, door de monarch. In beide landen begonnen de koningen met een aanval op de wereldlijke rechten en bezittingen van de kerk. Veranderingen in de liturgie en praktijk kwamen later. In Finland, IJsland en Noorwegen werd de Reformatie niet zo hartelijk ontvangen door de koningen. Uiteindelijk werden ze wel van onderaf luthers.

4.3 Oost-Europa

In Oost-Europa ontstond een unieke religieuze cultuur. Sommige christelijke en islamitische heersers stonden onverschillig tegenover religieuze debatten. Andere heersers waren tolerant omdat ze het zich niet konden veroorloven zich te vervreemden van hun onderdanen. In Polen werden vooral Calvinistische ideeën verspreid onder de edelen. Door hun grote macht waren de katholieken niet in staat tegenwicht te bieden. Ook in Hongarije en Transylvanië was men geïnteresseerd in het Calvinisme. De Turken hadden de traditionele religieuze en politieke elite in Hongarije vernietigd, waardoor de nieuwe religies het gemakkelijk konden overnemen. In Transylvanië werden het katholicisme, lutheranisme, calvinisme en unitarianisme getolereerd. De Reformatie had verder naar het oosten geen invloed. In Rusland was de orthodoxe kerk nog heel sterk.

5. 1545-1600: Late Reformatie

5.1 1512-1600: Katholieke Reformatie

Historici spreken meestal van een Contrareformatie en een Katholieke Reformatie. De eerste was een directe reactie op en verwerping van de theologische posities van de protestanten. De tweede was een beweging binnen de katholieke kerk voor een traditionele hervorming en vernieuwing. Het idee van een terugkeer naar puurdere, vroege kerkpraktijken waarde al eeuwen rond.

 

Nieuwe religieuze funderingen kwamen op om de kerk te vernieuwen. Leden van nieuwe ordes zetten veranderingen van de kerk uit als voorbeeld. De Florentijnse Filippo Neri richtte de Oratoriaanse orde op. Hij werd vergezeld door Giovanni Palestrina die de muziek componeerde voor gematigde, maar ontroerende prekenbijeenkomsten in Rome. Ze werden heel populair. De Katholieke Reformatie in de zestiende eeuw is echter bekender door zijn mystieke theologie dan voor zijn muziek. Door extreme devotie ondergingen mensen mystieke ervaringen.

 

De belangrijkste nieuwe religieuze orde was die van de Jezuïeten, opgericht in 1534 door Ignatius Loyola (1491-1556). Hij wilde zijn leden onderwijzen en disciplineren, zodat ze hun eigen houdingen, geloof en zelfs leven als minder belangrijk dan de Paus en de kerk zouden zien. De Jezuïeten werden beroemd om hun werk als onderwijzers van leken en als spirituele adviseurs van politieke leiders in het katholieke Europa.

 

Katholieke hervormers waren ervan overtuigd dat een van de redenen voor het succes van de Reformatie was dat gelovige christenen geen duidelijke gids hadden in de orthodoxe leer. Daarom werden lijsten gemaakt met verboden boeken, die werden gecombineerd in de Index van Verboden Boeken, van de Paus in 1559. Ook de werken van humanisten werden verboden. De index kon echter niet voorkomen dat protestantse en humanistische boeken verspreid werden.

 

In de eerste helft van de vijftiende eeuw wilden ook katholieken een raad van bisschoppen zodat alle problemen van de christelijke kerk zouden worden opgelost. Maar er kon geen overeenkomst gemaakt worden. Pas in 1545 kon Paus Paulus III (r. 1534-1549) de oproep doen van een concilie, het Concilie van Trent (1545-1563). Aanvankelijk ging het debat vooral over de grens tussen protestantisme en de orthodoxe posities van de katholieke kerk. Het concilie concludeerde dat niet alleen de Bijbel belangrijk was, maar ook de katholieke kerktraditie. Met goede daden kon je werkelijk je eigen verlossing verkrijgen. Verder verwierp het concilie de ondermijning van de sacramenten door de protestanten. Aan de andere kant zorgde het concilie wel voor de nodige veranderingen. Ten eerste onderstreepte het concilie de ultieme autoriteit van de Paus in administratieve en religieuze zaken. Verder moesten lokale bisschoppen aan hun gebied gebonden worden, moest de geestelijkheid beter opgeleid worden en moesten de leken meer betrokken worden bij het sacramentele leven van de kerk.

5.2 Confessionalisering

Het protestantisme en de katholieke kerk zouden nooit meer één worden. In de late jaren 1540 begon de theologische, sociale en politieke scheiding van protestants en katholiek Europa. De leiders van de Europese staten zagen zich als de bevorderaars van religieuze uniformiteit in hun gebieden. Dit is goed te zien aan de architectuur. Waar protestantse gemeenschappen de voorkeur gaven aan sobere kerkgebouwen, sierden in de katholieke gebieden barokke kerken het landschap.

5.3 De regulering van het religieuze leven

Zowel katholieke als protestantse geestelijken probeerden om de religieuze orde binnen hun gebied in stand te houden met wat zij begrepen als praktijken van het echte christendom. Beide volgden ook ongeveer hetzelfde programma.

  • Regulering van religie werd een zaak van de regering.

  • De ware religie was veel minder publiek en gemeenschappelijk dan de middeleeuwse religie.

  • Onderwijs, goede doctrine en sociale controle werden bevorderd.

  • Catechismussen werden gebruikt, handboeken met instructies voor leken.

  • Men trad op tegen radicaler mysticisme en gevaarlijke religieuze praktijken, vooral onder vrouwen. Vooral religieuze onafhankelijk bij vrouwen werd met argwaan bekeken.

15: 1560-1648: godsdienstoorlogen">

 

15: 1560-1648: godsdienstoorlogen

1. Het Spaans-Habsburgse rijk

Filips II (r. 1556-1598) regeerde over de Spaanse koloniën, Spanje, de Lage Landen en delen van Italië. Toch ontsnapte deze machtige koning niet aan de politieke, religieuze en sociale spanningen van deze tijd.

1.1 De Nederlandse Opstand

Spanje kreeg scheepladingen vol zilver uit de Nieuwe Wereld. Om haar koloniën te onderhouden had Spanje andere materialen nodig uit het Europese achterland. Graan uit het gebied rond de Baltische Zee voedde de stedelijke populaties in Spanje en de Nederlanden, die op haar beurt goed was voor afgewerkte goederen zoals kleding. Vooral Antwerpen was belangrijk in dit handelsnetwerk. De Nederlanden waren al sinds de twaalfde eeuw centra van handel en ambachtswerk. Elke provincie had een vergadering (Staten) waarin vertegenwoordigers van de adel en stadsbesturen de belasting regelden, maar elke Staat legde ook verantwoording af aan Brussel, dat Filips representeerde.

 

Filips deed sommige onhandige pogingen om meer macht naar zich toe te trekken, en hiermee joeg hij de lokale adel in het harnas. Slechte oogsten en onderbrekingen van de handel in de Baltische regio zorgde voor een neergang van de Nederlandse economie, waardoor het moeilijker werd om de belastingen te betalen aan de Spaanse koning. Daarnaast stelde de koning Spaanse edelen aan aan zijn hof in Brussel, in plaats van Nederlandse edelen. Daar bovenop trad de koning hard op tegen ketters. Rond 1565 weigerden stadsbesturen om het strenge religieuze beleid toe te passen. Omdat de Spaanse monarch hier niets tegen deed, begonnen protestanten openluchtbijeenkomsten te houden en heilige beelden te vernietigen (beeldenstorm).

 

In 1567 namen bewapende calvinisten twee Zuid-Nederlandse steden over in de hoop dat een algemene opstand zich zou ontketenen. In Spanje werd de beslissing genomen om de Spaanse hertog van Alva te sturen met een leger van tienduizend soldaten. Bij zijn aankomst in april trad hij hard op tegen de rebellen en legde hoge belastingen op. Dit zorgde alleen nog maar voor meer woede onder de demonstranten. De edele Willem van Nassau, prins van Oranje (1533-1584) besloot de opstand te steunen met geld uit zijn gebieden in Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk. In 1572 begonnen calvinistische piraten, de Geuzen, Spaanse schepen aan te vallen. Af en toe steunden ook Frankrijk en Engeland de rebellen.

 

De Nederlandse opstand was een moderne oorlog. Veel steden bouwden moderne bastions, verdedigingswerken. De Spanjaarden ontwikkelden de “Spaanse Weg”, een lange reeks aanvoerdepots om het leger te onderhouden. De Spaanse koning kon het leger echter nauwelijks blijven betalen. Daardoor verwoestten Spaanse soldaten het Zuid-Nederlandse platteland en de stad Antwerpen.

 

In 1576 kwam een verbond tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden tot stand, maar dit verbond werd snel verbroken door het verschil van religie: het zuiden was katholiek en het noorden calvinistisch. In 1579 verenigden de noordelijke provinciën zich met de Unie van Utrecht tegen het zuiden. In 1609 werd uiteindelijk een wapenstilstand overeengekomen. De noordelijke provinciën waren nog niet formeel onafhankelijk, maar in de praktijk kwam het er daar wel op neer. De Verenigde Nederlanden was een fragiele staat maar met al snel een bloeiende economie. En hoewel Spanje en Engeland voorheen bondgenoten waren geweest, zorgde de Opstand ervoor dat ook zei in oorlog met elkaar kwamen. In 1588 stuurde Spanje een enorme oorlogsvloot richting Engeland. Deze Armada werd verslagen door de Engelsen en het slechte weer.

1.2 Successen in Spanje en rond de Middellandse Zee

Onder Filips werd de Turkse dreiging op de westelijke Middellandse Zee de kop ingedrukt. Met behulp van de Paus en Venetië wisten de Spanjaarden de Turkse zeemacht te verslaan bij Lepanto in oktober 1571. Voor de Spanjaarden waren de Turken ook een interne dreiging, omdat hun overwinning wellicht een opstand zou kunnen veroorzaken onder de islamieten die tot het christendom waren bekeerd in Spanje. In 1568 kwam die opstand er en zou twee jaar duren.

 

De macht van de koning was beperkt door de traditionele voorrechten van steden, edelen en geestelijken. In Aragon en Castilië wist hij de macht meer naar zich toe te trekken. Filips viel ook Portugal binnen in 1580 en wist het gebied voor korte tijd te annexeren.

1.3 1600-1648: neergang van Spanje

In de zeventiende eeuw verloor Spanje steeds meer op economisch en strategisch gebied. De zilverimport kromp, omdat de mijnen uitgeput raakten. Bovendien had de Nieuwe Wereld de Spaanse goederen niet meer nodig, omdat het gebied meer zelfvoorzienend werd en omdat goederen van Franse, Engelse en Nederlandse handelaren goedkoper waren. In 1621 werd de oorlog met de Verenigde Provinciën hervat. Ook raakte Spanje betrokken bij de Dertigjarige Oorlog in het Heilig Roomse Rijk. Het gevolg van deze oorlogen was een hoge belastingdruk op de Spaanse gebieden, waardoor er opstanden uitbraken. In 1668 wist ook Portugal zich weer onafhankelijk te maken.

2. Frankrijk en Engeland: politiek-religieuze conflicten

In Frankrijk heerste burgeroorlog met religieuze en politieke oorzaken, terwijl het er in Engeland door de heerschappij van Elizabeth I wat rustiger aan toe ging.

2.1 1562-1598: Franse godsdienstoorlogen

Toen de koning van Frankrijk, Hendrik II (r. 1547-1559), stierf, probeerden belangrijke adellijke families invloed te krijgen over zijn jonge zonen, Frans II (r. 1559-1560) en Karel IX (r. 1560-1574). Hun moeder Catherine de’ Medici probeerde een balans te houden in die adellijke belangen, maar uiteindelijk resulteerde het wel in een burgeroorlog.

 

De Franse edelen hadden ieder een privélegertje. Ondertussen steeg de religieuze spanning tussen de hugenoten en de katholieken. Deze spanningen waren ook terug te zien tussen de adellijke families. Catherine zorgde in 1562 voor tolerantie van de hugenoten, maar dit loste niets op. Later dat jaar vielen soldaten van een katholieke hertog een aantal protestanten aan en dit zorgde voor de eerste van zes burgeroorlogen. Aanvankelijk waren de protestanten aan de verliezende hand, maar ze konden niet beslissend verslagen worden. Tien jaar later oefenden de protestanten aan het hof druk uit om ervoor te zorgen dat de koning een oorlog begon met Spanje om de Nederlanders te helpen. Hierop ging koning Karel IX en zijn moeder over tot massamoord op de hugenoten in Parijs, bekend als St. Bartholomeusdag. Na Karel kwam Hendrik III (r. 1574-1589) aan de macht, die hard optrad tegen de katholieken. Hij werd vermoord door een priester. De volgende koning was Hendrik IV (r. 1589-1610), een protestant die zich voor de lieve vrede bekeerde tot het katholicisme. In 1598 bepaalde hij dat de hugenoten zouden worden getolereerd. Met het Edict van Nantes werd dit formeel vastgelegd. Het probleem was echter dat het edict op elk moment door de koning kon worden teruggetrokken. Ook de spanningen waren nog verre van voorbij.

2.2 1598-1643: versterking van het koningschap

Hendrik IV’s regime was alleen stabiel als je het vergelijkt met de voorgaande jaren van burgeroorlog. De macht van de adel was nog niet gebroken en de koning had ingestemd met de paulette, wat koninklijke ambtenaren de toestemming gaf om hun ambt te laten erven door hun zoon. Hierdoor had de koning minder controle over zijn ambtenaren. In 1610 werd Hendrik vermoord door een fanatieke katholiek en zijn negenjarige zoon Lodewijk XIII (r. 1610-1643) kwam aan de macht onder regentschap van zijn moeder Marie de’ Medici. Lodewijk had te maken met een grote hugenotenopstand. Pas in 1629 werd de Vrede van Alais getekend, waarbij de hugenoten getolereerd zouden worden maar waarbij ze wel hun militaire en politieke privileges moesten inleveren. Het was een overwinning voor de koning, omdat de protestanten nu geen middelen meer hadden om in opstand te komen. Het was ook een overwinning voor Kardinaal Richelieu, de belangrijkste adviseur van de koning. Richelieu begon in naam van de koning een oorlog met Spanje, waarmee Frankrijk wat grondgebied wist te winnen.

2.3 1558-1603: Elizabeth I van Engeland

Hoewel er geen burgeroorlog was in Engeland in deze periode, werd de monarchie wel enigszins bedreigd door religieuze onrust. Elizabeth I (r. 1558-1603) regeerde lang en goed. Haar vader Hendrik VIII had gebroken met de katholieke kerk voor politieke redenen, maar veel katholieke doctrines en praktijken waren behouden. Omdat Rome de scheiding van Hendrik en zijn eerste vrouw hooit had erkend, werd Elizabeth beschouwd als een bastaard. In 1559 werd opnieuw bepaald dat de monarch het hoofd van de Church of England was. Bisschoppen en heren die hier tegen waren, werden gearresteerd. Met de “Act of Uniformity” in 1559 werd vastgelegd dat alle religie volgens het officiële gebedenboek moest gebeuren.

 

Het katholicisme bleef vooral in het noorden van Engeland bestaan. In de laatste twintig jaar van haar heerschappij zou Elizabeth bijna tweehonderd katholieke executeren voor hoogverraad. De grootste dreiging voor de troon kwam van de radicale protestanten, genaamd de puriteinen. Zij waren het niet eens met de mix die de Engelse staatskerk was. Er kwam een belangrijke Presbyteriaanse ondergrondse beweging op. Presbyterianen wilden de hiërarchie van priesters en bisschoppen ontmantelen en vervangen door kerkenraden. De puriteinen waren ook aanwezig in het Parlement, dat inspraak had in de belastingen. Om de dreiging af te wenden moest Elizabeth een puriteinse leider opsluiten.

 

Tijdens haar regering werden ook de eerste stappen gezet richting expansie in de Nieuwe Wereld, in de vorm van onsuccesvolle pogingen om te koloniseren en succesvolle aanvallen op de Spaanse kolonies. De meeste aandacht van de koningin ging echter naar Europa. Engeland was gebaat bij een vrij Nederland, omdat het een belangrijke afzetmarkt was voor Engelse wol. Daarom begon ze een oorlog met Spanje. De overwinning op de Spaanse armada in 1588 betekende ook het einde van de katholieke bedreiging van de koningin.

 

In deze periode probeerde de koningin ook het katholieke Ierland te veroveren. Uiteindelijk zouden de Ieren, met steun van Spanje, in opstand komen. De opstand gaf Engeland het excuus over te gaan op agressieve onderdrukking en massale overdracht van Ierse landerijen in Engelse handen.

 

In Engeland zelf rees de belasting enorm door de vele oorlogen. Daarnaast was er prijsinflatie door de regeringsuitgaven, sociale problemen door werkeloze soldaten en een reeks slechte oogsten. Twee problemen moest Elizabeth overgeven aan haar opvolgers: onopgeloste religieuze problemen en financiële instabiliteit.

2.4 1603-1642: spanningen

Na Elizabeth kwam James I (r. 1603-1625) aan de macht. Omdat het hofleven steeds belangrijker en extravaganter werd, groeiden de financiële problemen. James haalde inkomsten uit invoerrechten, voogdijschap en de verkoop van monopolies. Dit was heel slecht voor de economie. Hij veroorzaakte ook onrust aan het hof, omdat hij sommige edelen bevooroordeelde. Ook bedacht hij een nieuwe adellijke titel, baronet, die hij verkocht.

 

De spanning tussen het Parlement en de monarch werd nog groter onder James’ zoon Karel I (r. 1625-1649) wiens buitenlandse politiek zowel financiële problemen als politieke oppositie veroorzaakte. Hij verklaarde oorlog aan Spanje en steunde de hugenoten. Ook zijn religieuze beleid zorgde voor onrust. Hij hing het arminianisme aan, een calvinistische stroming die wat meer naar het katholicisme neigde. Zijn pogingen om hervormingen door te voeren in de kerk, zorgden voor spanningen. Nadat het Parlement hem in 1629 een petitie had aangeboden waarin de leden hun ongenoegen uitten over het financiële en politiek beleid van de koning, werd het parlement ontbonden. In 1640 was hij genoodzaakt opnieuw het parlement bijeen te roepen omdat hij geld nodig had. In deze periode was het koninkrijk echt in crisis. Schotland was in opstand gekomen tegen de Engelse overheersing. Omdat het parlement hem niet wilde helpen, ontbond hij het weer. Later dat jaar riep hij het parlement weer bijeen na een grote nederlaag op de Schotten. Karel werd gedwongen akkoord te gaan met een aantal maatregelen van het parlement de problemen probeerde op te lossen. In 1641 kwam er een grote opstand in Ierland. Uit angst dat de koning de Ieren zou gebruiken tegen het parlement, keerde het zich tegen de koning. Ondertussen wakkerden de puriteinen een publieke opinie aan die tegen de koning was. Het koninkrijk stond op de drempel van burgeroorlog.

3. Het Heilige Roomse Rijk

3.1 1556-1618: fragiele vrede

Bij zijn abdicatie in 1556 gaf Keizer Karel V de Habsburgse landen aan zijn broer Ferdinand, die gekroond werd tot keizer toen zijn broer stierf in 1558. Hij heerste direct over wat nu Oostenrijk is, Hongarije en Bohemië. Hij deed geen pogingen om religieuze uniformiteit in zijn gebieden te bewerkstelligen. Hij en later zijn zoon Maximiliaan II (r. 1564-1576) geloofden in een eventuele hereniging tussen het katholicisme en protestantisme. Maximiliaans zoon Rudolf II (r. 1576-1612) deelde de religieuze stijl van zijn vader en opa. Hij gaf veel geld aan kunst en wetenschap. Politiek was hij echter minder sterk en hij werd betwist door zijn broer en neef die de heerschappij wilden overnemen. Daarnaast arriveerden de jezuïeten in de Habsburgse landen, die het katholicisme begonnen te bevorderen. Veel katholieke prinsen in het Heilige Roomse Rijk vonden de tijd rijp om het protestantisme weg te vagen uit het rijk.

3.2 1618-1648: Dertigjarige Oorlog

Na Rudolf heerste zijn jongere broer Matthias (r. 1612-1619), die op zijn beurt opgevolgd werd door zijn neef Ferdinand II (r. 1619-1637). Hij vond dat het herstellen van het katholicisme zijn plicht was. Hij begon maatregelen te nemen tegen protestantse edelen. In 1618 zetten Boheemse protestantse edelen uit protest hun eigen regering op. Ze zetten Ferdinand officieel af en kozen een nieuwe Boheemse koning in 1619, Frederick. De opstand in Bohemië zorgde voor een oorlog omdat ook Spaanse, Engelse en Franse belangen betrokken raakten. Ook Denemarken raakte uiteindelijk betrokken. Het waren niet zozeer religieuze motieven die hier een rol speelden, maar politieke. Elke participant hoopte op de een of andere manier zijn invloedssfeer uit te breiden of veilig te stellen. In 1648 werd uiteindelijk de oorlog afgerond met de Vrede van Westfalen. De prinsdommen binnen het Heilige Roomse Rijk werden erkend als autonoom en de macht van de keizer was sterk beperkt.

3.3 Gevolgen van de oorlog

De Dertigjarige Oorlog vernietigde de economie en dunde de bevolking uit. Het had ook politieke gevolgen op lange termijn. De reden voor de vernietigende kracht van de oorlog was de toepassing van vuurkracht. Mannen werden op parallelle lijnen gezet zodat de ene rij kon herladen, terwijl de andere kon schieten. Verdedigingsforten waren ook belangrijk. Huursoldaten speelden een grote rol en ze kostten veel geld.

4. Maatschappij en economie

4.1 Sociale en economische veranderingen

De belangrijkste economische verandering was de enorme prijsstijging. In die tijd dacht men dat het door de grote zilveraanvoer kwam, maar historici vandaag de dag geloven dat Europese oorzaken achter de prijsrevolutie zaten. De bevolkingsgroei zorgde voor een voedseltekort, waardoor de prijzen omhoog gingen. De lonen stegen niet zo hard als de prijzen, waardoor de koopkracht achteruitging. Op het platteland werd de kloof tussen rijk en arm groter. Door erfdeling waren de stukken land per boer veel te klein geworden. Boeren leenden geld van rijke investeerders waarmee ze nieuw land konden kopen. Omdat ze dit niet meer terug konden betalen, verloren ze langzamerhand al hun land. Om te overleven zochten ze werk als dagloners voor rijke landheren of boeren. Of ze zochten hun heil in de steden.

 

De groei van de markten in Europa en de Spaanse bezittingen in Amerika zorgde samen met de bevolkingsgroei voor een verandering van de productiepatronen en de levens van ambachtslieden. Om grote hoeveelheden voor de wereldmarkt te produceren was veel geld nodig. Dat hadden alleen de hele rijke investeerders. Zij huurden arme mannen en vrouwen in om een deel van het product te maken.

 

Een andere consequentie van de omstandigheden waar gildeleden mee te maken kregen waren maatregels om de arbeid van vrouwen aan banden te leggen. Ongetrouwde vrouwen kregen het helemaal moeilijk.

 

Hoge inkomsten uit de handel en hogere waarden van land maakten meer kapitaal beschikbaar voor rijke stedelijke families en grootgrondbezitters. Zij leefden als een deftige klasse (“gentry”). De invloed van deze nieuwe rijke families werd gestaag groter. Op die manier kregen ze een bijna gelijke status als de oude adel.

 

Stadsbesturen veranderden ook van karakter: ze werden gedomineerd door een klein aantal bevoorrechte families. De macht van de gildes werd steeds minder groot. De steden waren nu veel minder onafhankelijk dan ze dat waren in de Middeleeuwen.

4.2 Armoede en geweld

Gewone mensen namen in deze periode het initiatief om de ketters in hun omgeving aan te vallen. Ook vochten ze in oorlogen, niet alleen vanwege hun overtuiging, maar ook uit een behoefte aan zelfverdediging en vanwege economische redenen. Legers waren steeds meer opgebouwd uit gewone mensen, niet uit ridders. De verwoestende religieuze oorlogen leidden zowel tot boerenopstanden als tot stedelijke rebellie, vanwege de hoge belastingen en voedseltekorten. Regeringen op alle niveaus probeerden een oplossing te vinden voor het groeiende armoedeprobleem. In zowel katholieke als protestantse gebieden werd de armenzorg meer geïnstitutionaliseerd en gerationaliseerd.

4.3 Heksenjacht

Tussen 1550 en 1650 was er een enorme toename van het aantal vervolgingen van mannen en vrouwen die heksen zouden zijn. De aanklacht kwam meestal uit de buurt van de heks, die vaak op een bepaalde manier buiten de gemeenschap stonden. De heksenjachten op grote schaal werden gedreven door lokale elites die bang waren voor onrust en ketterij. De meerderheid van de heksen was vrouw. Van vrouwen werd gedacht dat ze veel zwakker waren voor de verleiding van de duivel.

5. Kunst

5.1 Literatuur en geletterdheid

De traditionele orale cultuur veranderde langzaam onder de invloed van de verspreiding van de boekdrukkunst, onderwijs en geletterdheid. In literatuur van de late zestiende en vroege zeventiende eeuw zien we traditionele volksverhalen terug. Don Quixote van Miguel de Cervantes is een voorbeeld hiervan. In veel literatuur komt ook het onderwijzende element terug, waarbij onder invloed van het humanisme een nieuwe visie centraal stond over wat het betekende om een gedisciplineerde man van de wereld te zijn.

5.2 Theater

De werken van de Engelse poëet en toneelschrijver William Shakespeare zijn nog steeds berucht om de tijdloosheid van zijn stukken over liefde, eer en politieke legitimiteit. In zijn tijd onderging het theater een proces van professionalisering. In de jaren 1570 openden de eerste professionele theaters in Engeland en Spanje. Gedurende de tijd werd het theater steeds meer beperkt tot de aristocratische kringen. Dit is ook de periode dat de opera ontwikkeld werd.

5.2 Politieke kunst

Drama werd gebruikt als een communicatiemiddel voor politieke doeleinden. Aristocraten gebruikten straattheater om hun macht ten toon te spreiden. Ook ceremonie werd gebruikt om de status te tonen. Ook in de beeldende kunsten komt deze viering van de macht en dramatische emotie terug in de stijl van de barok. Het feit dat heersers experimenteerden met zelfrepresentatie in de kunsten betekent dat hun macht niet helemaal onomstreden was.

16: 1640-1715: het tijdperk van Lodewijk XIV

1. Frankrijk

Absolutisme is een term die vaak gebruikt wordt om de buitengewone concentratie van macht in handen van de Franse koningen te beschrijven, vooral Lodewijk XIV (r. 1643-1715).

1.1 1648-1653: de Fronde

Lodewijk erfde de troon op vijfjarige leeftijd, met zijn moeder Anne van Oostenrijk als regent samen met haar belangrijkste minister en vriend Kardinaal Jules Mazarin. Ze kregen gelijk te maken met opstanden tegen de machtsconcentratie en de hoge belastingen. De belangrijkste opstand was die van het Parijse parlement in 1643. Het parlement was het rechtsorgaan in Frankrijk. Nu wilde het parlement zijn macht uitbreiden door debatteren en regeringsbeleid voeren. De Parijse burgers beschermden het parlement toen koninklijke troepen wilden ingrijpen. Burgeroorlog duurde van 1648 tot 1653, en werd Fronde genoemd. Het eindigde echter zonder een belangrijke invloed op de groei van de koninklijke macht, om verschillende redenen:

  • Mazarin maakte strategische concessies met individuele aristocraten.

  • Het parlement van Parijs accepteerde een terugkeer naar koninklijke autoriteit toen de burgeroorlog hongersnood veroorzaakte en men de controle begon te verliezen.

  • Het parlement was een gerechtshof, geen representatieve vergadering.

  • Het verzet tegen de koninklijke macht was gefragmenteerd.

1.2 1661-1715: Lodewijk XIV

Lodewijk greep de volledige controle over de regering in 1661. In 1659 waren de oorlogen met Spanje beëindigd met de Vrede van de Pyreneeën. Lodewijk trouwde een Spaanse prinses, Maria Theresa. Hij was een zeer hardwerkende koning, waardoor hij langzaamaan de macht naar zich toe kon trekken.

 

Lodewijk vond geen nieuwe bureaucratische apparaten uit, maar gebruikte de bestaande ambten in nieuwe manieren die de efficiëntie van de regering vergrootten en de controle verder centraliseerden. Hij verminderde het aantal mannen in de Hoge Raad, de adviseurs rond hem. Hij nam actief deel aan de beleidsmaking. De ministers waren geen edelen, maar mensen met de juiste opleiding. Jean-Baptiste Colbert was de minister van financiën. Hoge ambtenaren schreven wetten uit, die vervolgens op regionaal niveau werden uitgevoerd. Op deze manier werd het aantal ambtenaren verminderd en werd de belasting beter geïnd. Het systeem hing nog steeds af van patronage en persoonlijke diensten.

 

Colbert en de andere ministers maakten beleid door het nauwkeurig verzamelen van informatie. Colbert bevorderde de Franse economische groei op verschillende manieren:

  • Hij verkleinde de interne tollen en tariefmuren.

  • Hij bevorderde de industrie met staatssubsidie en beschermende tarieven.

  • Hij zette door de staat gesponsorde handelscompagnieën op.

De theorie achter dit beleid was het mercantilisme. Deze economische theorie is gebaseerd op zelfvoorzienendheid, nauwe staatscontrole op de handel, en de absolute waarde van goud.

 

Vanaf 1673 probeerde Lodewijk om het religieuze leven in zijn rijk meer onder controle te krijgen. Hij claimde sommige kerkinkomsten en rechten om geestelijken aan te stellen. Om zijn relatie met de Paus veilig te stellen, begon hij de hugenoten aan te vallen. Eerste gaf hij een financiële beloning als je je bekeerde, later vernietigde hij protestantse kerken en dwong hij mensen zich te bekeren. Ondertussen waren de katholieken ook niet blij, omdat hij rechten van de Paus had afgepakt. Deze katholieken noemden zich jansenisten.

 

Ondanks deze successen was de macht van de koning nog steeds beperkt. Het absolutisme was geen absolute controle, maar meer de succesvolle focus van energie, loyaliteit en symbolische autoriteit in de koning.

1.3 Hofcultuur

In de tweede helft van de zeventiende eeuw hadden de meeste territoriale prinsen de macht om opstanden neer te slaan. De edelen waren dan niet meer zo onafhankelijk als voorheen, ze behielden wel hun economische en sociale suprematie en daardoor politieke invloed. Ook hadden ze nieuwe manieren om hun privileges door middel van kunst en cultuur te tonen. Vooral in Frankrijk was dit in extreme mate het geval. Rond Lodewijk ontstond een briljant hofleven: edelen verbleven zoveel mogelijk aan het hof. Edelen begonnen hun nieuwe rollen te reflecteren in hun brieven, memoires en boeken. Lodewijks hof wordt voornamelijk geassocieerd met het paleis dat hij liet bouwen, Versailles. Lodewijk wist vele kunstenaars aan zich te binden, zoals de komiek Molière en de toneelschrijver Jean Racine.

1.4 Macht en oorlog

De nieuwe aanvalstactieken die tijdens de Dertigjarige Oorlog waren ontwikkeld, veranderden het karakter van het leger in manieren die meer training vereisten van de soldaten. Meer soldaten kregen vuurwapens en hun effectiviteit hing af van hoe goed ze als eenheid opereerden. Het Franse regime had veel aandacht voor de opleiding van soldaten.

 

In 1667 maakte Lodewijk claims op de Spaanse Nederlanden, maar aan het korte conflict dat hierop volgde, hield de Franse koning alleen wat steden over. Daarna richtte de koning zich op de Nederlanden, omdat die domineerden in de zeehandel. De Hollandse Oorlog, of Frans-Nederlandse Oorlog, begon in 1672. Aanvankelijk waren de Fransen enorm succesvol, maar de Nederlanders openden de dijken en lieten het platteland overstromen. Tegelijkertijd werd de oorlog op zee uitgevochten tussen de Engelsen en Fransen enerzijds en de Nederlanders anderzijds. Al snel keerden de Engelsen zich echter tegen Frankrijk en ook Duitsland en Oostenrijk sloten zich bij de Nederlanders aan. Met een vredesverdrag in 1678 werd Frankrijk enkele gebieden in de Spaanse Nederlanden gegeven. De Hollandse Oorlog had Lodewijk veel gekost en hervormingen in de regering en financiën kwamen tot een einde.

 

De Negenjarige Oorlog begon in 1688 toen Frankrijk enkele gebieden in Duitsland claimde. Lodewijk veroverde ook Avignon in zijn conflict met de Paus. Ook steunde hij de katholieke eiser van de Engelse troon, James II. Willem van Oranje leidde echter een verbond tussen Spanje, Nederland, Engeland, Oostenrijk en grote Duitse staten tegen Frankrijk. Met het einde van de oorlog moest hij een aantal geclaimde gebieden teruggeven. De hoge kosten van de oorlog zorgden voor hongersnood in Frankrijk.

 

De verwoestendste oorlog was de Spaanse Successieoorlog, die uitbrak in 1710. Het was een dynastieke botsing tussen Lodewijk en de Habsburgse keizer Leopold I, die allebei de troon van Spanje claimden. Ook de Engelsen en Nederlanders mengden zich in de strijd uit angst dat de balans in de koloniën verstoord zou worden. Uiteindelijk zou de Vrede van Utrecht in 1713 het conflict tot een einde brengen. Er werd besloten dat er nooit een Franse koning op de Spaanse troon zou mogen zitten. De Vrede van Utrecht betekende ook het begin van de Engelse dominantie in de overzeese handel en kolonisatie.

2. Engeland

Het Engelse Parlement speelde een steeds grotere rol in het regeren van het koninkrijk.

2.1 1642-1649: burgeroorlog

In 1642 brak oorlog uit tussen de legers van koning Karel I en de legers van het parlement. In 1643 werd de schaal van het conflict verbreid. Karel haalde Ierse troepen naar Engeland om hem te helpen, terwijl het parlement een beroep deed op de Schotten, in ruil voor de belofte dat de officiële religie in Engeland het presbyterianisme zou worden. Oliver Cromwell, een puriteinse minister, reorganiseerde het parlementaire leger. Vooral het goed opgeleide New Model Army speelde een grote rol in overwinningen van het parlement. In 1646 gaf de koning zich over, maar al snel begonnen fricties te ontstaan binnen het parlement. De meeste leden waren presbyteriaanse, puriteinse edelen, die alleen een nieuwe kerkstructuur wilden en verder geen grote politieke veranderingen. Tegenover hen stonden de generaals van het New Model Army, die juist een gecentraliseerde kerk wilden en meer macht voor de rijke niet-edelen. In 1647 stemde de meerderheid van het parlement voor onderhandelingen met de koning en de ontmanteling van het New Model Army, zonder de soldij uit te betalen. Hierop ontvoerde het leger de koning en viel het parlement aan. In november van dat jaar ontsnapte de koning en zette zijn eigen leger op bestaande uit zijn voorgaande vijanden, de Schotten. Burgeroorlog eindigde in 1648. In 1649 werd Karel I geëxecuteerd voor verraad, tirannie en bloedvergieten tegen zijn eigen volk.

2.2 1649-1660: het Interregnum

Hierna werd de republiek verklaard. De uitvoerende macht lag bij de staatsraad, de wetgevende macht bij het Rump Parlement, bestaande uit één kamer. De executie had echter veel mensen geschokt en veel edelen wilden zich niet met de nieuwe regering associëren. Hierdoor, en door de macht van het leger, was de nieuwe regering zwak. In 1653 ontwikkelden een aantal legerofficieren de eerste Engelse grondwet. Hierin stond dat Engeland een Lord Protector moest hebben, en dit werd Cromwell. Hij stierf in 1658, en in 1660 ontmantelde het parlement zichzelf voor nieuwe verkiezingen. Het nieuwe parlement riep Karel II, Karel I’s zoon, terug uit ballingschap en herstelde de monarchie.

2.3 1660-1685: de restauratie

Karel II (r. 1660-1685) gaf een generaal pardon aan een paar rebellen en hij stelde voor aan het parlement om een relatief tolerant religieus beleid te voeren. Het parlement zorgde er echter voor dat een aantal niet-anglicaanse protestanten uit hun ambt werden gezet. Karel II begon ondertussen te flirten met het katholicisme en zijn broer James bekeerde openlijk. Het parlement accepteerde niet dat ook de katholieken zouden worden getolereerd. In 1678 werden Karels geheime afspraken met de Franse koning openbaar, en geruchten over een katholiek complot om Karel om te brengen en het katholicisme te vestigen raakten wijd verbreid. Het parlement trad harder op tegen katholieken, door te dreigen om James uit te sluiten van de troonopvolging. Karel ontmantelde het parlement. Aan het eind van zijn heerschappij was Karel financieel onafhankelijk van het parlement.

2.4 1688: de Glorious Revolution

Toen James II (r. 1685-1689) aan de macht kwam, was het parlement aanvankelijk bereid om samen te werken. De koning probeerde door een wetswijziging tolerantie voor katholieken te bewerkstelligen, maar deed dit zonder de toestemming van het parlement. Ondertussen had Lodewijk XIV van Frankrijk het Edict van Nantes teruggetrokken en zijn aanval op de hugenoten gestart. Zo groeide de angst voor de katholieke Engelse koning. Toen hij in 1688 een zoon kreeg, was men bang voor een katholieke opvolging. In juni van dat jaar nodigde het parlement Willem van Oranje uit om naar Engeland te komen. Willem maakte er een invasie van en James vluchtte naar Frankrijk. Het parlement gaf de troon aan Willem. Deze actie staat bekend als de Glorious Revolution.

3. Centraal- en Oost-Europa

3.1 Oostenrijk

De Dertigjarige Oorlog had de Habsburgers als keizers verzwakt, maar versterkt in hun eigen landen: Oostenrijk, Hongarije en Bohemië. Vanaf 1714 werden ook de Spaanse Nederlanden onderdeel, onder de naam Oostenrijkse Nederlanden. Onder Leopold I (r. 1657-1705) werd de Habsburgse staat een van de machtigste van Europa in de achttiende eeuw. Hij bestuurde zijn gebieden zoveel mogelijk met de keizerlijke bureaucratie. Hij gebruikte de katholieke kerk als een institutionele en ideologische steun voor zijn staat. Zijn grootste succes was de herovering van Hongarije van het Ottomaanse rijk. Dit kon gebeuren door hulp van de Venetianen, Russen en Polen. Met het Verdrag van Carlowitz eindigde het gevecht in 1699.

3.2 Brandenbrug-Pruissen

Ook enkele Duitse staten wonnen land en status na de Dertigjarige Oorlog. De sterkste was Brandenburg-Pruissen, een conglomeratie van kleinere gebiedjes bij elkaar gehouden door de Hohenzollern-familie. De staat werd machtig onder Frederick Wilhelm (r. 1640-1688). Hij gebruikte de oorlog tussen Polen, en Zweden en Rusland, om zijn macht te vergroten. Het staande leger gebruikte hij om belasting te innen. Ook financierde hij de industrie.

3.3 Rond de Baltische Zee

De havensteden aan de Baltische kust speelden een grote rol in de handel tussen de Baltische achterlanden en de rest van Europa. In 1600 was het gebied onder controle van Polen-Lithuania. Ondanks dat het profiteerde van de groeiende handel, was de staat instabiel. Het was een republiek van de edelen, met een zwakke gekozen koning aan het hoofd. Verarmde boeren werden aan hun land gebonden en de kleinere adel werd uitgesloten van politieke macht. In Oekraïne ontstonden gemeenschappen van Cossacks, nomadische boeren-strijders, die uit Polen-Lithuania waren gevlucht voor de slechte omstandigheden. In 1648 leidden ze een grote opstand, en in 1654 werden ze onderdeel van de Russische invasie in de staat, waarbij Rusland een deel veroverde. Ook Zweden annexeerde een deel van Polen. De Poolse koninklijke soldaten wisten uiteindelijk een gedeelte terug te veroveren, maar de invasies en gevechten waren desastreus voor de bevolking. Ondertussen hadden de Zweden de controle over de Baltische regio overgenomen.

3.4 Rusland

De Russische staat groeide enorm in de zestiende eeuw onder Ivan IV (r. 1533-1584), die regeerde als een autocraat. Ivan kwam bekend te staan als “de Verschrikkelijke”. Na zijn dood volgde een korte successiestrijd, waarna de Romanovs aan de macht kwamen. De eerste tsaar uit die familie was Michael (r. 1613-1645), daarna zijn zoon Alexis (r. 1645-1676). Door Alexis’ zoon Peter I (r. 1682-1725), kwam er een complete verschuiving van de machtbalans in Oost-Europa. Peter de Grote wilde een hof dat net zo beschaafd en aanzienlijk was als die van de andere grote Europese vorsten. Hij probeerde zijn natie cultureel, economisch en politiek gelijk te maken aan de rest van Europa. Hiernaast was hij ook wreed en autoritair tegenover de boeren, die nog meer belasting moesten gaan betalen om zijn leger en zeemacht te betalen. Verder heerste hij als een tiran over zijn land en zijn directe omgeving.

4. Overzeese handel en vestiging

4.1 Nederlands handelsnetwerk

Vooral de Nederlanders waren erg succesvol in de overzeese handel. Ze domineerden al de zeehandel in Europa dankzij de gunstige geografische positie en het feit dat de Nederlanders meer Baltisch graan consumeerden dan welke andere regio in Europa. Daarbij hadden ze hun koopvaardijschepen verbeterd om maximale winsten te behalen. Een voorbeeld is het fluitschip. De Nederlanders waren ook succesvol op de Indische Oceaan door institutionele en technologische innovaties. Ten eerste werd in 1602 de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht. Door investeringen was er een continue voorraad kapitaal om op reis te gaan. Om de goederenaanvoer te beheersen veroverden de Nederlanders de gebieden waar de goederen geproduceerd werden. Omdat er al snel een teveel aan specerijen ontstond op de Europese markt, stapten de Engelsen en Nederlanders over op andere producten zoals koffie, thee, zijde en katoen.

4.2 De Gouden Eeuw

De voorspoed door het handelsnetwerk zorgde voor unieke sociale en politieke omstandigheden in Nederland. In dit gebied was in tegenstelling tot de rest van Europa een ver doorgevoerde decentralisatie van de macht. Elk van de zeven provinciën had veel autonomie ten opzichte van de Staten-Generaal. Vooral Holland was erg welvarend. Uit het huis van Oranje kwam de Stadhouder, die gekozen werd door de Staten-Generaal. Hij had het toezicht op militaire zaken. Religie was een bron voor religieus conflict toen de stadhouders en de regentenfamilies allebei de macht over de kerk wilden hebben. Ook kwamen de Nederlanders verzeild in een aantal oorlogen die veel geld kosten. Door Willem van Oranje’s nauwe band met Engeland, gingen de twee steeds meer samenwerken.

4.3 Groei van Atlantische handel

In de zeventiende eeuw werden ook de Nederlanders, Engelsen en Fransen commerciële en koloniale machten in de Nieuwe Wereld. Het Spaanse koloniale rijk was kwetsbaar voor de andere machten. Vooral de schepen met zilver waren een gemakkelijke prooi, zoals de Nederlandse kaper Piet Hein bewees in 1628. Na de uitputting van de mijnen gingen de Spanjaarden en de andere Europese machten over tot de productie van gewassen zoals tabak, verfstoffen en vooral suiker. Zo ontwikkelde zich het plantagesysteem, het gebruik van dwangarbeid om gewassen te produceren voor de winst op grote stukken land. In de jaren 1620 veroverden de Nederlanders suikerregio’s in Brazilië en werden ze een grote speler op de slavenmarkt. Nadat ze zichzelf de suikerproductie hadden geleerd, gaven de Nederlanders het over aan de Fransen en Engelsen. Zij beheersten de Cariben.

4.4 Eerste koloniën in Noord-Amerika

In de hoop op onontdekte schatten begonnen de Engelsen, Fransen en Nederlanden aan hun verkenning en verovering van Noord-Amerika. In Engeland waren veel werkelozen en religieus ongewensten die goed waren als de eerste kolonisten. De Engelse kroon bevorderde de kolonisatie, maar de Virginia Company werd opgericht om de onderneming te organiseren. In Noord-Amerika werd “Nieuw Engeland” opgericht. De eersten die arriveerden waren Engelse pelgrims, religieuze separatisten die eerder naar Nederland waren verhuisd voor de religieuze tolerantie. Daarna kwamen de puriteinen, ontsnappend aan vervolging door Karel I. De koloniën waren een teleurstelling voor de troon omdat ze veel minder opbrachten dan verwacht.

 

De Fransen begonnen op hetzelfde moment als de Engelsen aan hun kolonisatie. Er was minder geld beschikbaar dan in Engeland en alleen katholieken was het toegestaan om in Nieuw Frankrijk te gaan wonen. De Fransen waren vooral gericht op handel (in vachten) en niet op kolonisatie.

4.5 Gevolgen van handel en oorlog in Europa

Voor Europa waren de economische gevolgen van de overzeese handel enorm. Handelaren en investeerders werden snel rijk. De grote steden werden nog groter door de grote vraag naar arbeiders. De sociale stratificatie werd ook groter in de zeventiende eeuw. Als gevolg van slechte economische omstandigheden en hoge belastingen waren er vaak boerenopstanden.

17: Revolutie van het wereldbeeld

1. 1543-1632: revolutie in de astronomie

1.1 Traditionele kijk op de wereld

De meeste antieke en middeleeuwse astronomen dachten dat de aarde het centrum van het universum was en dat alle andere hemellichamen er omheen roteerden. De Griekse astronoom Ptolemeus probeerde een verklaring te geven voor het feit dat de relatieve afstand van planeten constant veranderde. Hij stelde dat de planeten bewogen in kleinere cirkels binnen de grotere ronde.

 

Antieke natuurkunde, met als belangrijkste filosoof Aristoteles, stelde dat de reden waarom sommige objecten naar de aarde toevallen terwijl andere blijven zweven (planeten) te vinden was in de samenstelling van deze objecten. In de christelijke tijd werd Aristoteles’ theorie verbonden aan het christendom. De hemel zou van een andere materie gemaakt zijn.

 

Weinig antieke astronomen dachten dat de aarde rond de zon bewoog. Sommige middeleeuwse filosofen namen deze heliocentrische theorie ook aan, maar de meerderheid ging toch uit van een geocentrisch wereldbeeld. In de zestiende eeuw werd nieuw astronomisch werk bevorderd en dit leidde tot de herziening van het geocentrische wereldbeeld. Nieuwe bestudering van antieke teksten leidde tot de herontdekking dat de beweging van de planeten imperfect was. Ook de ontdekking van de Nieuwe Wereld toonde aan dat de antieke schrijvers geen gelijk hadden: zij hadden het nooit over Amerika. Ook werd ontdekt dat de Juliaanse kalender niet klopte en dat die herzien moest worden. Daarnaast werden er nieuwe observaties gedaan die het gevestigde beeld door de war schopten. Rijke adel werd een belangrijke geldschieter voor nieuw onderzoek.

 

Ten slotte waren er gedachtescholen die ontdekt hadden dat er mogelijk alternatieve fysische en metafysische systemen bestonden. Het Hermeticisme stelde dat ziekte veroorzaakt werd doordat lichaamsvloeistoffen uit balans waren. Het Neo-Platonisme richtte zich op de abstracte natuur van echte kennis.

1.2 Copernicus

Nicholas Copernicus (1473-1543) was onder andere astronoom in Polen. De Paus vroeg Copernicus om assistentie bij de hervorming van de Juliaanse kalender, maar hij antwoorde dat daarvoor eerst hervorming binnen de astronomie nodig was. De Gregoriaanse kalender uit 1582 was uiteindelijk ook op zijn bevinding gebaseerd. Copernicus stelde voor dat de aarde en alle andere planeten rond de zond draaiden. Dit deed hij niet expliciet, maar hij stelde een heliocentrisch systeem op als een wiskundige constructie om de bewegingen van de hemellichamen te verklaren. Dit deed hij door middel van oude data, hij ging zelf niet naar de hemel kijken. Het Copernicaanse model was in feite simpeler dan het model van Ptolemeus. Wat volgde was geen revolutie, want wetenschappers bouwden verder voort op zijn model om ander bewijs te vinden voor de heliocentrische theorie. Copernicus had namelijk geen antwoord gegeven op de fysieke problemen die met zijn theorie samenhingen, namelijk waarom de planeten niet naar beneden vielen.

1.3 Eerste generatie na Copernicus

De drie belangrijkste wetenschappers die voortborduurden op Copernicus’ theorie waren Dane Tycho Brahe (1546-1601), Johannes Kepler (1571-1630) en Galileo Galilei (1564-1642). Brahe was de eerste astronoom na Ptolemeus die daadwerkelijk met nieuwe data kwam. De koning van Denemarken gaf hem geld om een observatorium te bouwen en met verfijnde instrumenten wist hij de data van de oude Grieken te verbeteren. Het resultaat van deze metingen was dat hij het eens was met Copernicus’ heliocentrische theorie. Hij was er nog niet van overtuigd dat de aarde zelf ook bewoog, want geen van zijn data ondersteunde deze notie.

 

De nieuwe data werd gebruikt door Kepler, die Copernicus’ model verder uitwerkte. Zijn bijdrage aan de nieuwe astronomie was dan ook vooral wiskundig. Hij zette een aantal wetten op voor planetaire beweging. Ten eerste zouden planeten geen cirkelbeweging maken, maar een elliptische beweging. De tweede wet was de snelheid van de beweging, die afnam naarmate een planeet verder van de zon kwam. De derde wet ten slotte toont dat de afstand van elke planet tot de zon en de tijd dat het duurt om rond de zon te draaien in ratio zijn. Kepler bewees zo wiskundig Copernicus’ hypothese.

1.4 Galileo

Galileo gaf nieuw bewijs voor Copernicus theorie en droeg bij aan de ontwikkeling van een nieuwe natuurkunde. Zijn belangrijkste bijdrage aan de natuurkunde kwam voort uit zijn experimenten met vallende objecten. Hij stelde dat beweging net zo natuurlijk was als een staat van rust. In de oudheid en middeleeuwen moest beweging altijd een oorzaak en doel hebben. Galileo werd echter beroemd door zijn astronomische observaties. Hij verbeterde de telescoop, ontdekte sterren, de manen rond Jupiter, kraters op de maan. Dit bewees dat de hemel niet perfect was, maar gelijk was aan de imperfecte aarde. Ook ondersteunden zijn bevindingen de heliocentrische theorie, en zijn boeken populariseerden het werk van Copernicus. Ondertussen trad de Paus harder op tegen ketters en werd ook Galileo veroordeeld. Zijn boeken werden verboden en hij kreeg voor de rest van zijn leven huisarrest.

2. 1600-1700: wetenschappelijke revolutie

2.1 Nieuwe wetenschap

Francis Bacon (1561-1626) schreef een utopisch essay over de bijdragen van de wetenschap aan een vredige samenleving en aan het menselijk geluk. Zijn werken moedigden de empirische methode aan (onderzoek baseren op observatie en experimenten).

 

De overzeese handel en verkenningen van de Nieuwe Wereld bevorderden de steun van heersers aan wetenschappelijk onderzoek. Wetenschap was een ideologisch en praktisch machtsmiddel. De meeste hoven hadden verzamelingen van wetenschappelijke instrumenten en exotische planten en dieren. Deze collecties toonden de interesse van de heerser in het onderzoeken van de wereld, oftewel zijn status als geleerd persoon. Ook toonden de collecties de reputatie van de heerser als geldschieter en machtig persoon in de wetenschappelijke wereld. Aan het begin van de zeventiende eeuw ontstonden privésalons en academies waar onderzoekers elkaar ontmoetten en hun eigen wetenschappelijke milieu ontwikkelden. Deze hadden hun wortels in het humanistische Italië.

2.2 Franse wetenschap

In de omgeving van de godsdienstoorlogen werden vragen gesteld over de orde in het universum en de mogelijkheden van de menselijke kennis. René Descartes (1596-1650) ontwikkelde de eerste volledig geformuleerde alternatieve kijk op de wereld. Hij accepteerde Galileo’s conclusie dat hemel en aarde opgebouwd zijn uit dezelfde elementen. Hij gebruikte antieke atomische modellen om een nieuwe theorie te ontwikkelen over materie. Hierbij stelde hij dat alles opgebouwd was uit identieke stukjes. Alle verschillende verschijningsvormen van materie hingen af van grootte, vorm en beweging.

 

De ineenstorting van oude verklaringen over de wereld maakte niet alleen dat Descartes en zijn collega’s begonnen te twijfelen aan wat ze wisten, maar ook over hun capaciteit om dingen überhaupt te kennen. Descartes stelde dat de menselijke geest helemaal los stond van de wereld en het menselijk lichaam. God had de mensen een geest gegeven om rationeel na te denken, en mensen verschillen in hun capaciteit om logisch na te denken. Daarom zei hij: “ik denk, dus ik ben”. Hij ging uit van de objectiviteit van de waarnemer, van deductief redeneren, een proces van redenering waarbij de conclusie noodzakelijk volgt uit de gestelde voorwaarden.

 

Een tijdgenoot van Descartes, Blaise Pascal (1623-1662) benadrukte het belang van mathematische representaties van fenomenen en vond de eerste rekenmachines uit. Ook vond hij de waarschijnlijkheidstheorie uit.

2.3 Engelse wetenschap

In het Nederlandse wetenschappelijke en commerciële milieu ontwikkelde Christiaan Huygens (1629-1695) de penduleklok waarmee voor het eerst nauwkeurig kleine tijdeenheden gemeten konden worden. In Engeland was door burgeroorlog en grote politieke geschillen de censuur aan het begin van de jaren 1640 helemaal weggevallen. In die jaren kwamen puriteinse natuurfilosofen op, zoals Robert Boyle (1627-1691), die aangespoord werden door de droom dat wetenschap het leven op aarde perfect zou maken. Deze wetenschappers probeerden het Engelse universitaire systeem, dat nog erg beïnvloed werd door de leer van Aristoteles, te hervormen. Dit deden ze door belangrijke posities te verwerven binnen de universiteiten. Ze verfijnden de experimentele filosofie en praktijk met algemene regels voor experimenten en betere apparatuur.

2.4 Isaac Newton

Isaac Newton (1643-1727) maakte de nieuwe verklaring voor beweging in de hemel en op aarde af. Hij ontdekte de zwaartekracht en zette de wetten van beweging uiteen in zijn Principia in 1687. Deze wetten waren zowel van toepassing op het zonnestelsel als op de aardse materie. Noch Newton, noch iemand anders claimde dat deze theorieën alle vragen over beweging en materie beantwoordden, maar ze worden nog steeds gebruikt. Na de publicatie van Principia werd hij heel populair en had hij het Engelse wetenschappelijke landschap voorgoed veranderd.

2.5 Scheikunde, biologie en medicijnen

Andere wetenschappen volgden hun eigen pad, hoewel ze wel sterk beïnvloed werden door het mechanistische wereldbeeld, waarbij de wereld als een machine werkt die functioneert volgens fysieke wetten zonder doel. In de scheikunde was de mechanistische aanname dat alle materie opgebouwd was uit kleine, gelijke delen cruciaal voor het begrip van eigenschappen en gedrag van combinaties van elementen. In de zestiende en zeventiende eeuw werd de biologie verbeterd door praktische kennis. Zo bestudeerde Andreas Vesalius (1514-1564) menselijke lijken om de klassieke kennis van de anatomie te verbeteren. William Harvey (1578-1657) voorspelde de bloedcirculatie (die hij met zijn technologie nog niet kon waarnemen). Hij dacht dat het hart bedoeld was om bloed rond te pompen.

3. Maatschappelijke, religieuze en politieke context

3.1 Wetenschappelijke professionalisering

In de zestiende en zeventiende eeuw steunden zowel de oude als de nieuwe instituties de nieuwe wetenschap. Universiteiten waren niet de enigen die onderzoek steunden, maar ook de vorsten en edelen aan het hof. In Frankrijk en Engeland werden wetenschappelijke verenigingen opgericht met geld van de heersers. De praktijk van de wetenschap vond plaats in zoveel instituten – universiteiten, hoven, academies – dat wetenschap en de wetenschapper niet goed gedefinieerd waren. De voorgenoemde wetenschappers zagen zich daarom voornamelijk als natuurfilosofen. Dit was wel het begin van de ontwikkeling van wat we tegenwoordig wetenschap noemen.

3.2 Vrouwen

Het belang van het hofleven en patronage voor de nieuwe wetenschap stelde vrouwen in staat om actief betrokken te zijn bij de ontwikkeling van de wetenschap. Aristocratische vrouwen waren vaak patroon van een wetenschapper of academie. Er waren ook vrouwen die zelf aan wetenschap deden. Wel was hun wetenschap afhankelijk van informele netwerken en op geldbronnen die alleen toegankelijk waren voor edelvrouwen. Vrouwen die uit een bescheidener milieu kwamen hadden het vaak moeilijker om zich in de wetenschappelijke wereld te mengen.

3.3 Staat, kerk en de nieuwe wetenschap

Het idee dat alle materie opgebouwd was uit dezelfde deeltjes ondermijnde het idee van de inherente ongelijkheid van personen en van het koninklijk voorrecht om te heersen, het idee waar de politieke systemen op gebaseerd waren. In het midden van de achttiende eeuw zou een alternatieve politieke filosofie ontwikkeld worden waar gepleit werd voor een meer “rationele” regering.

 

De technologische mogelijkheden van de nieuwe wetenschap waren aantrekkelijk voor de regeringen. Innovaties konden gebruikt worden in bijvoorbeeld de productie of oorlogsvoering. Wetenschappers waren erg afhankelijk van nauwe relaties met machtige lieden. Ook bleef wetenschap nauw verbonden met religie in zowel praktische als institutionele zin. De katholieke kerk was erg betrokken bij wetenschappelijke vooruitgang, en universiteiten waren religieuze instituten. De veroordeling van Galileo schokte vele geestelijken die ook met wetenschap bezig waren. Zij gingen gewoon door met de nieuwe vorm van wetenschap.

3.4 Politiek en de nieuwe wetenschap

In het midden van de zeventiende eeuw begon de politieke theorie te veranderen onder invloed van het mechanische wereldbeeld. Politiek filosofen begonnen te twijfelen aan het idee dat de wereld en de menselijke gemeenschap een organisch geheel was waarin elk onderdeel onderscheiden kon worden door zijn natuur en functie.

 

Thomas Hobbes (1588-1679) schreef in zijn Leviathan (1651) dat mensen net zo mechanisch zijn als de rest van de natuur. De mens is opgebouwd uit verschillende verlangens die hem drijven. Het ideale politieke systeem is er een waarin een sterke leider de wanorde beheerst die voortkomt uit de botsing van die verschillende verlangens. De staat werd hier niet vergeleken met het menselijk lichaam (zoals in de Middeleeuwen) maar met een machine.

 

John Locke (1632-1704) hield er een hele andere kijk op de wereld op na. Hij stelt dat menselijke kennis grotendeels het product is van ervaring. Hij stond positiever tegenover de mogelijkheden van het gebruik van de reden. Mensen zijn in staat tot zelfbeheersing en wederzijds respect in hun streven uit zelfbelang. De staat komt voort uit een contract dat individuen vrijwillig tekenen om zichzelf, hun bezit en hun geluk te beschermen van de agressie van anderen. Hij geloofde dat het Engelse parlement het beste regeringsmodel was. De bovenstaande ideeën zijn gebaseerd op Lockes idee van bezit. Hij rechtvaardigde slavernij, vond vrouwen geen onafhankelijke wezens. Mannen waren natuurlijkerwijs de baas. Religie was daarentegen een privézaak. Locke stond daarom ook achter tolerantie.

18: 1715-1789: de grens met de moderne tijd

18: 1715-1789: de grens met de moderne tijd

1. Verlichting

De Verlichting was een intellectuele beweging die politieke en sociale vragen ging stellen rond het vertrouwen in de begrijpelijkheid van de natuurwetten van Newton en andere recente wetenschappers. Verlichtingsdenkers geloofden dat het menselijk leven verbeterd werd als mensen zich volgens natuurwetten gingen gedragen. Het geloof groeide dat de samenleving op rationele grondslagen gebaseerd moest zijn, niet op basis van traditie en religieuze autoriteit. Deze Verlichte gedachten werden bediscussieerd in nieuwe media als kranten.

1.1 Voltaire

In Frankrijk stonden de Verlichtingsdenkers bekend als filosofen, wat in dit geval niet een formele filosoof betekende maar eerder een denker en criticus. De bekendste was Voltaire (1694-1778), die Newtons bevindingen populair maakte en een vertrouwen toonde in de menselijke pogingen om de waarheid te achterhalen. Hij zag Groot-Brittannië als een rationelere samenleving dan Frankrijk. De Britse regering functioneerde beter, de economie werd minder beperkt door traditionele privileges, en het onderwijs was niet in de handen van de kerk. Ook was hij onder de indruk van de religieuze en intellectuele tolerantie aldaar. Vooral de katholieke kerk zag hij als de aartsvijand van de progressieve gedachte. Voltaire geloofde dat alleen door strijd de gewoontes van de afgelopen eeuwen overwonnen konden worden.

1.2 Andere Verlichte denkers

Charles de Secondat (1689-1755), baron van Montesquieu, combineerde het geloof in rationele menselijke instituties met Lockes aanname van de menselijke opvoedbaarheid. Montesquieu stelde dat wetten geen arbitraire regels moesten zijn, maar natuurlijk moesten voortkomen uit de menselijke samenleving. Hoe ontwikkelder een samenleving was, hoe liberaler de wetten waren.

 

Verlichtingsfilosofen onderzochten ook de economische wetten. Adam Smith (1723-1790) stond achter het weghalen van beperkingen op productie, handel en landbouw. Hij is tegenwoordig het best bekend voor zijn “laissez-faire”-economie, waarbij aangenomen wordt dat een economie zichzelf zal reguleren, zonder de inmenging van een regering en zonder monopolies en andere economische privileges. Smith geloofde dat mensen passies en verlangens hebben die ze hun beheersen door het gebruik van de reden en onderlinge sympathie.

 

In de zeventiende eeuw werd ook de eerste encyclopedie ontwikkeld door meerder auteurs. De vele volumes waren bedoeld om contemporaine kennis op te sommen over kunst, wetenschap, technologie en filosofie. Denis Diderot (1713-1784) was de hoofdredacteur van het project, en geloofde in de vergroting van het menselijk geluk door kennisvergaring. De encyclopedie illustreert ook de politieke context van de Verlichting, aangezien de boekenreeks verboden werd door de katholieke kerk en andere heersers.

 

De betwisting van geaccepteerde kennis en tradities leidde meestal niet tot argumenten voor gelijkheid van man en vrouw. Sommige Verlichte denkers dachten dat vrouwen minderwaardig waren doordat ze alleen talenten hadden voor de huiselijke sfeer.

 

Ook Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) zag alleen de man als vrije individu. Hij geloofde in de opvoedbaarheid van de man, maar maakte zich ook druk om emotionele en karakterzaken. De samenleving was corrupt. De waardige burger moest waarde en gevoeligheid kweken, niet de maniertjes van hovelingen. Vrouwen moesten garant staan voor de “natuurlijke” waarden van hun kinderen en het emotionele leven en karakter van hun man. Hij stelde zich een egalitaire republiek voor waarin mensen de regering accepteerden omdat die heerste volgens de algemene wil van de burgers. Deze algemene wil werd zichtbaar als de burgers als geheel een beslissing zouden nemen. Uit deze gedachten komt de kritiek naar voren die Rousseau had op de elitecultuur.

1.3 Opkomst van de publieke opinie

Een van de belangrijkste kenmerken van de Verlichting was het ontstaan van een geïnformeerde publieke opinie die losstond van het hofleven. De toegenomen geletterdheid en toegankelijkheid van gedrukte teksten spelen hierin een grote rol. Belangrijker nog begon de soort teksten die mensen lazen te veranderen. Dat waren niet alleen traditioneel religieuze werken, maar ook contemporaine filosofische literatuur. Ook kwamen de eerste tijdschriften op als belangrijk middel om de Verlichte opinie te verspreiden in de vorm van reviews, essays en correspondentie. Daarnaast kwamen kranten op met advertenties, en met brieven van lezers. Ook belangrijk was de opkomst van openbare bibliotheken waar men boeken kon lenen. Het aantal boekverkopers steeg ook enorm.

 

De Parijse salons waren ontmoetingsplaatsen voor mensen met Verlichte gedachten. Iedereen met de juiste manieren kon deelnemen aan de conversatie als gelijke. De invloed van de salons werd verbreid door een groot correspondentienetwerk dat de bezoekers van de salons met elkaar verbond. Verscheidene clubs, lokale academies en geheime verenigingen kopieerden sommige onderdelen van de Parijse salons. Ideeën circuleerden buiten de salons om door gedrukte teksten als kranten. De uitwisseling en verspreiding van Verlichte ideeën bevorderde een wijdverspreid politiek debat dat nog nooit bestaan had.

1.4 Kunst

Ook het kunstpubliek breidde zich uit in de grote Europese steden. Een modern, cultureel publiek begon zich te ontwikkelen en vormde een andere arena voor de publieke opinie. Hoven bleven kunstenaars financieel ondersteunen en vormden ook een deel van het publiek. Echter, meer toneeloptredens begonnen plaats te vinden in openbare theaters en hallen. In het Louvre, het paleis in Parijs, werden de eerste publieke tentoonstellingen georganiseerd. Ook kwamen de eerste kunstcritici op.

 

Binnen de verschillende kunsten was er veel variatie in de vorm en het thema. Een favoriet thema binnen de schilderkunst was het privéleven van de elite. De roman werd een belangrijker genre voor het onderzoeken van sociale problemen en menselijke relaties. In het midden van de achttiend eeuw kwam er een hernieuwde interesse in de klassieke helden en hun pure en tijdloze waarden. Ook in de architectuur waren de klassieke ideeën van orde, symmetrie en proportie terug te zien. Een andere trend in de kunsten was een fascinatie voor de natuur en het “natuurlijke” in de menselijke cultuur.

2. Europese staten tijdens de Verlichting

2.1 Frankrijk

Het lijkt paradoxaal dat in het autoritaire Frankrijk het kritische Verlichtingsdenken zo welig tierde. In Frankrijk was er echter een goedopgeleide elite, een traditie van wetenschappelijk onderzoek en traditioneel cultureel hofleven sinds de tijd van Lodewijk XIV. Terwijl deze koning het ambtenarenstelsel probeerde te rationaliseren, bleef hij wel het recht claimen om autocratisch te heersen en gesteund te blijven door de katholieke kerk. De Franse regering kreeg echter te maken met twee problemen: de kracht van de verdediging van de elite van hun privileges en de groeiende staatsschuld door oorlogen. Fiscale hervorming was steeds meer noodzakelijk. Lodewijk XV (1715-1774) onderging steeds vaker conflicten met de elite en het parlement. Een andere tegenwerking van verdere hervormingen was het karakter van de koning. Lodewijk XV was niet zo’n goed leider als zijn voorganger. Zijn opvolger Lodewijk XVI verloor de controle over de hervormingen. Door parlementaire oppositie kwam er weinig van. Ook werd steeds meer geroepen om de Staten-Generaal weer in het leven te roepen, een representatieve vergadering die voor het laatst in 1614 was opgeroepen. Toen dit eenmaal gebeurde in 1788 waren de financiële problemen en het wantrouwen in de koning al zo groot dat een revolutie niet lang op zich kon laten wachten.

2.2 Groot-Brittannië

Na de dood van Willem van Oranje in 1702 ging de Britse kroon over naar de zus van zijn vrouw Anne (r. 1702-1714). Daarna heerste George I (r. 1714-1727), verre Duitse familie van de onthoofde Karel I. Katholieke afstammelingen van James II probeerden hem af te zetten, alsook zijn zoon George II (r. 1727-1760) in 1745. Charles landde toen met Franse steun aan de westkust van Schotland om de troon op de eisen. Ondertussen waren George en het grootste deel van het Engelse leger op het Continent aan het vechten in de Oostenrijkse Successieoorlog. Het grootste deel van de Britse bevolking wilde geen burgeroorlog en Charles leger werd vernietigd in 1746.

 

Ondanks deze bedreiging van de nieuwe dynastie was de Britse staat over het algemeen relatief stabiel. In de achttiende eeuw ontwikkelde zich een nauwere samenwerking tussen het parlement en de monarchie. Er ontstonden politieke partijen, waarvan de belangrijkste de Whigs en de Tories waren. Deze partijen stonden respectievelijk voor een agressieve buitenlandse politiek en een wat meer bescheiden opstelling in de buitenlandse politiek. Tot 1770 hadden de Whigs de meeste invloed. Robert Walpole functioneerde als een soort minister-president tussen 1722 en 1742.

 

De ontwikkelingen in het parlement kwamen overeen met de politieke debatten die in de Parijse salons werden gevoerd. In beide gevallen werd het politieke leven op een nieuwe manier gelegitimeerd. In Engeland werd dit echter gedaan in een wetgevende institutie, waardoor het extra effectief was. In de late jaren 1760 kwamen initiatieven voor de hervorming van de representatie in het parlement. Rijke professionals, zoals dokters en rechters, wilden ook een stem in de regering. In 1780 wilde het parlement burgerrechten verlenen aan de Britse katholieken, maar dit veroorzaakte rellen in Londen.

2.3 De “Verlichte” monarchie

Verlichte denkers zagen in dat de monarchie een uitstekend middel kon zijn om de invloed van de kerk te verminderen, wetten te veranderen en economische barrières te vernietigen. Historici noemen sommige heersers in deze periode ook wel verlichte despoten, omdat ze ondanks hun autoritaire heerschappij verlichte hervormingen doorvoerden.

 

In 1784 wilde een groei edelen in Denemarken Verlichte hervormingen doorvoeren tegen de economische problemen van het koninkrijk. Ze wilden vrijere handel en wilden de landbouw verbeteren door de status van de boeren te verhogen. In Zweden kwam de verlichte despoot koning Gustav III (r. 1771-1796) aan de macht. Hij hervormde de regering, liberaliseerde de markt en rationaliseerde het wetssysteem.

 

Ook de Pruisische koning Frederick II, oftewel Frederick de Grote (r. 1740-1786) was het toonbeeld van Verlicht despotisme. In Pruisen was er geen traditie van politieke participatie, waardoor hij nauwelijks tegengewerkt werd in zijn hervormingsdrift. Frederick probeerde landbouwmethodes te moderniseren en tegelijkertijd de omstandigheden van de boeren te verbeteren. Hier werd hij tegengewerkt door de edele grootgrondbezitters, hoewel hij in sommige regio’s de feodaliteit wist af te schaffen. Hij investeerde in industrie en handelsmonopolies, maar de handelsgemeenschappen werkten niet mee. Daarnaast rationaliseerde hij de wetten. Frederick zag zichzelf als de eerste dienaar van de staat.

 

De Habsburgse heerser van Oostenrijk, Maria Theresa (r. 1740-1780) werd eerder gedreven door traditionele zorgen over effectief leiderschap en compassie met haar onderdanen dan door Verlichte ideeën. Ze verbeterde het rechtssysteem en beperkte de uitbuiting van landheren. Het basisonderwijs werd voor iedereen toegankelijk om boeren beter op te leiden voor het leger. Ze werd opgevolgd door haar twee zonen Joseph II (r. 1780-1790) en Leopold (r. 1790-1792), die beide wel aanhangers van de Verlichting waren. Joseph voerde persvrijheid en vrijheid van religie door, en schafte het feodale stelsel af. Ook Joseph zag zichzelf als eerste dienaar van de staat.

 

De machtigste Verlichte despoot was Catherina de Grote (r. 1762-1796), keizerin van Rusland. Ze vergrootte het Russische grondgebied ten koste van het Ottomaanse Rijk en Polen-Lithuania. Ze zag zichzelf als een ware volger van de Verlichting. Ze nam een actieve plaats in in het pan-Europese intellectuele correspondentienetwerk. Een van haar meest gewaagde hervormingen was de secularisering van kerkgebieden. Ook deed ze pogingen om het wetssysteem te hervormen. Ze probeerde echter niet om de wettelijke status van de boeren te veranderen. Ook voerde ze administratieve hervormingen voor om effectievere lokale machtseenheden te creëren.

3. Handel en productie

3.1 Atlantische wereld

Europa was vooral gericht op de Atlantische wereld omdat daar de grootste winsten gemaakt konden worden. De dichtbevolkte Engelse kolonie in Noord-Amerika vormde een afzetmarkt voor Engelse producten. De kolonie produceerde tabak, rijst en indigo. De Fransen hadden hun controle over Canada succesvol uitgebreid.

 

Het handelsbelang van de Cariben was veel belangrijker. Suiker was de belangrijkste winstbron, geproduceerd met slavenarbeid. De economische afhankelijkheid van de kolonies op slavenarbeid betekende dat ze op drie manieren met hun thuislanden verbonden waren. Dit is de driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika. De plantage-economie in de Cariben was kwetsbaar voor slavenopstanden en concurrentie tussen de Europeanen. Gedurende de achttiende eeuw bleef de suikerindustrie zich echter uitbreiden, met als gevolg een dramatische groei van de slavenhandel. Dit werd een steeds meer gespecialiseerde vorm van handel.

 

In de achttiende eeuw werd de Europese bevolking groter dan ooit tevoren. Dit kwam niet door minder babysterfte, dat ook hoger dan ooit was. De bevolkingsgroei werd veroorzaakt door een afname van het sterftecijfer onder volwassenen en de toename van het geboortecijfer in sommige gebieden door vroegere huwelijken. Dit was te danken aan betere voeding. De voedselproductie groeide doordat nieuwe gewassen werden geïntroduceerd en landbouwmethodes werden veranderd. Dit is wat historici de landbouwrevolutie noemen. Voorheen lieten boeren een deel van hun land braak liggen terwijl het andere bebouwd werd. Nieuwe gewassen putten de grond minder snel uit en hielden de veestapel levend in de winter. De introductie van de aardappel uit Amerika verbeterde het voedselpatroon van de Europeaan. De mogelijkheid om voedsel te kopen, zorgde voor een specialisatie van de landbouw. Met betere wegen en groeiende stedelijke markten begonnen de boeren meer voor de steden te produceren. In sommige gebieden ging verandering in de landbouw gepaard met een verschuiving van de macht op het platteland. De landheren vergrootten de rente die boeren voor hun land betaalden en veranderden de cultiveringspatronen op het land dat ze direct beheersten.

3.2 Industriële groei

Veranderingen in de landbouw zorgden voor veranderingen in het economische en sociale leven. Wanneer er meer voedsel kon worden geproduceerd met minder arbeid, dan kon de arbeider ander productief werk gaan doen. Meer mensen konden nuttige goederen maken, de stedelijke bevolking kon continue groeien, en daardoor waren er weer meer consumenten voor goederen. Belangrijk in deze context van de uitbreiding van het putting-out-systeem, oftewel cottage industry. De productie van draden en kleding door spinners gebeurde in hun eigen huizen. Een ondernemer bracht de ruwe materialen naar deze werkers, die het vervolgens verder produceerden. De overzeese handel stimuleerde ook de productie door een grotere vraag naar afgewerkte producten. Uitvindingen van spinmachines zorgde voor een grotere productie. Zo vormde de kledingproductie de voorloper van de industriële revolutie.

4. Oorlog

4.1 Oorlogspatronen in Europa

In het achttiende-eeuwse Europa werd grondgebied nog steeds op een dynastieke en niet op een strategische manier bekeken. Hoewel de “nationale” grenzen belangrijk waren, hadden de vorsten nog steeds veel interesse in kleine geïsoleerde stukjes land.

 

De grote oorlogen in het midden van de achttiende eeuw legden de basis voor de machtsbalans in Duitssprekende gebieden voor de komende honderd jaar. Pruisen kwam op als gelijke van Oostenrijk. De eerste oorlog was de Oostenrijkse Successieoorlog, die begon na de dood van de Habsburgse keizer Karel VI in 1740. Zijn dochter Maria Theresa volgde hem op, maar haar heerschappij werd betwist door andere familieleden. Zij werden gesteund door Frankrijk. Pruisen veroverde een stuk van Oostenrijk. Maria Theresa werd echter geholpen door Groot-Brittannië. Met de vrede in 1745 mocht Pruisen zijn verovering houden, maar ging de troon van het Heilige Roomse Rijk naar Maria Theresa’s man Franz I (r. 1745-1765). Om het machtige Pruisen te isoleren ging de koningin een bondgenootschap aan met Frankrijk, Zweden en Rusland.

 

Frederick de Grote initieerde de Zevenjarige Oorlog in 1756, omdat hij het bovenstaande bondgenootschap probeerde te ontwrichten. In plaats daarvan merkte hij al snel dat zijn tegenstanders bijzonder sterk waren. Wat hem redde was de beperkte Engelse inmenging in het conflict. In 1789 wisten Pruisen en Rusland in hun strijd tegen de Ottomanen hun grondgebied te vergroten.

4.2 Overzeese oorlogen

De expansie van de Europese handel en vestigingen in de achttiende eeuw in het Atlantische gebied leidde tot een aantal oorlogen tussen de belangrijkste machten, vooral de Britten en Fransen. Deze oorlogen werden vooral overzee uitgevochten. Gedurende de achttiende eeuw was Engeland de grootste zeemacht van Europa geworden. Engeland was bijzonder begaan bij de Duitse staat Hanover, omdat daar de Engelse koningen vandaan kwamen. Omdat ze geen groot landleger hadden, probeerden de Engelsen de staat te beschermen door bondgenoten op het Continent te zoeken. Het conflict tussen de Engelsen en Fransen op koloniaal gebied voltrok in drie fasen:

  1. De Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748)

  2. De Zevenjarige Oorlog (1756-1763)

  3. De Amerikaanse Revolutie (vanaf de jaren 1770).

 

Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog bevochten Frankrijk en Engeland elkaar ook in Amerika. In 1748 werd vrede gesloten. Bijna direct daarna laaiden de spanningen weer hoog op en in 1754 barste de strijd weer los. Ondertussen probeerden beide landen zich in India te versterken door verbonden te sluiten met lokale heersers. In 1756 verklaarde Frankrijk Engeland de oorlog nadat die een Frans konvooi had aangevallen. De kosten van de oorlogvoering in zowel Europa, Amerika als in Azië waren enorm groot. De Britten bleken superieur door hun grote zeemacht en het feit dat de Franse kolonie in Canada afhankelijk bleef van het moederland. De Britten kregen de politieke heerschappij in India en Canada.

4.3 Oorlogskosten

In de achttiende eeuw werden wapens en tactieken steeds verfijnder en legers duurder om op te leiden en te behouden. Er werden betere musketten geïntroduceerd. Artillerie en cavalerie werden gestandaardiseerd en geprofessionaliseerd. Meer discipline betekende dat commandeurs grotere controle hadden over het slagveld. Oorlogen konden echter nog steeds gewonnen of verloren worden door de toevoerlijn. Soldaten buitten nog steeds het platteland uit waar ze doorheen trokken. Wanneer de toevoerlijnen werden doorgesneden waren legers buitengewoon kwetsbaar. Oorlog werd wel een grotere last op de staatsfinanciën en –administratie. Kleine, arme staten kregen het steeds moeilijker om te concurreren met grote staten. Ook het gewone volk had te leiden onder de oorlogen. Boeren hadden dienstplicht, waardoor hun land onbewerkt bleef voor een bepaalde periode en productie stil kwam te liggen. Op andere plaatsten gebruikten regeringen huursoldaten en criminelen om hun legers aan te vullen. Soldaten werden hierdoor steeds minder gezien als onderdeel van de samenleving.

Op zee gebruikten overheden hun zeemacht om de piraterij te onderdrukken. Soms huurden ze piraten in als kapers om vijandige schepen aan te vallen. Echte piraterij was illegaal, maar kwam in de praktijk veel voor. Omdat het leven op zee een steeds belangrijkere rol begon te spelen in de Europese economie, begon het zeeleven steeds meer op het landleven te lijken. Ook mariniers werden aan grote discipline en slechte omstandigheden onderworpen.

Boerenopstanden vonden in het verleden veelal op kleine schaal plaats, maar nu begonnen ook de boeren op nieuwe manieren te strijden. Ze gebruikten steeds vaker wettelijke hulpmiddelen om de controle over hun land te behouden en de macht van de landheer te breken. Ook hier toont zich weer de toegenomen toegankelijkheid van informatie en Verlichte ideeën.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2296